De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 6 mei pagina 2

6 mei 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER; WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.567 het uit, voor goed! Gy' stuurt my niet s." » ' . in 't riet '?ffel klnitjes! 'k Ben de oufle Tweede Kamer niet! rtW*s scbraalhans keuken meester." toen mijn - Jan nog chef was, £1 TXA de meerderheid, dat zoo'n premier een *' tref was; JBtarê» was van de gasten eigenlijk geen n, 'Sn ieder ging van tafel half verzadigd heen. 'ja ma^onnieke saus placht Jan elk maal te doopen; 1)Xn t§d is nu voorbij. ..... ? * AENEAS. S^flK- f * Mevrouw, ik wil het hopen! DB MAAÖD. Tk ook; toujowr» perd/rix bevalt niet op den duur. Maar wat denkt gy te doen? . AENEAS. De potjes staan te vuur -Ea 'keten zal Mevrouw, 'k beloof het, heerlijk smaken ! DE MAAGD. .Laat het menu eens zien.... hm! daar 's wat van te maken, 1 Belooft niet weinig. Maar, ik moet u toch iets vragen, Want 't zijn niet *&e koks, die lange messen dragen : ?fle^ft ge voor d' eerste keer niet rijkelyk te veel? AENEAS. ?Och neen Mevrouw; elk kry'gt maar zy n bescheiden deel. DB MAAGD. Maar zwakke magen zijn al spoedig overladen ; ~Wjj *ÜB niet veel gewend.' Zal d'overdaad niet schaden ? ' ABNBAS. Wel neen, want ieder kry'gt slechts wat hij ?.-1 ? ? noodig heeft. Dat 'a een régime waar men lang en goed bij leeft. DE MAAGD] 't Kan zijn. Maar 'k wil er graag toch nog wat meer van hooren. AENEAS. Dat is uw recht, Mevrouw! f Zooals gij weet, te voren Ifeeht men hetzelfde sop voor alle kelen goed. Zoo zei reeds Squeers: 't Is stroop met zwavel, die 't hem doet!" fu, dat is dwaasheid; want de n heeft zoo iets noodig, En voor den ander is 't remedie overbodig. Daar hebt ge nu de soep bij voorbeeld, 'k Geef er twee. a 'école d'état" en soupe ibre" mee. eerste krachtig, klaar; ik zweer u bij mijn schortje, Dat ge den bodem ziet van't best gevulde bordje; Een soep vol logica, maar zonder specerij. Doch zulk een schotel zet toch menigeen ter zij. Yoof deze vrienden heb ik óók een lekker snoepje, Een donkerkleurig, dik en sterk gepeperd soepje, Dogmatisch gestoffeerd met worstjes vol van waar heid. -En vreemd aan alle ijle, rationeele klaarheid. Vraagt Piet een lichten kost, Jan trekt de zware aan. En zoo is ieder dan ten slotte wel voldaan. DE MAAGD. Dus elck wat wils?" AEÏTEAS. Mevrouw, ik zal het niet verbloemen, Dat 'k my'n methode liever anders nog zou noemen. Bet nïoet met orde gaan. Ik houd me aan 't suum cuique; Dat is my'n recht voor allen" ('t staat al in Jan Luyken.) eef ieder wat hem toekomt, maar dan: «?en echo uit vroeger, gelukkiger dagen ? Of ??vergunde God misschien aan hare gestorvene Moeder in den slaap tot haar af' te dalen om baar te-bewaken en te troosten? Met dankbare vreugde herinner ik mij e blijken van liefde die wij allen haar be wezen zoolang ze p-p school >yag want ik weet zeker. dat het geringste bewijs van genegen heid een klein zonnestraaltje werd in haar jeugdig leven. Toch was er iets wat al onze liefde niet vermocht te vergoeden. Hoe dikwijls heb ik vurig gewenscht dat dien man, die geheel door en onder den in vloed zijner vrouw leefde, eens nmaal den wil mocht gegeven worden door eigen oogen te kijken, om Minnie te zien zooals ik haar zoo dikwijls zag. O, dat hij haar had kunnen gadeslaan, zooals ik haar heb gadegeslagen alB zij, onbewust dat iemand op haar lette, »echt voor zich uit staarde, zonder te zien. Dan waren de witte schoolmuren voor haar yerdwenen en zag ze uit naar »huis" als de zeeman naar de kust, als de banneling naar zqn. vaderland! Toen de groote vacantie naderde en de .koffers der meisjes in den gang door elkan der stonden als soldaten bij een overhaasten aftocht en »de Generaal" met gestrenge stem een ordelijke retraite kommandeerde, zag kleine Minnie de eene na de andere vertrek ken en beschroomd den Generalen staf nade rend, vroeg zij half' hopend, half vreezend: »Ga ik nu ook naar huis?" »Neen, Minnie dear! je mama heeft ge«chreven dat je de vacantie overblijft. Het ?kleine meisje keerde zich om en haar oogen, die ieder pogenblik van uitdrukking wissel den, verrieden de vreeselijke teleurstelling welke dat woord had teweeggebracht. «Overblijven", kende die vrouw het vreeselijke gewicht van dat woord op eene kostschool, toen ze het nederschreef ? Ik hoop van neen. Met iedere vacantie herhaalde zij die vraag, «n op het laatst slechts met haar verlangend ameekende oogen en altijd was het antwoord hetzelfde: «kleine Minnie", moet «overblijven". handen thuis! 't Verhaal van Schoterland hm! is bepaald abuis. Ik heb als kok mijn gasten allen even lief, Maar een sociale..,. neen, dan eer conservatief! DE MAAGD. Als je maar eerlijk dient en niemand wat te kort komt. Dan zorg ik wel, dat niemand aan zijn buurmans bord komt. AENEAS. Dank u Mevrouw. DB MAAGD. En dan rijsttafel zeker gratis ? AENEAS. Waar denkt u aan, Mevrouw ? Voor niet ? Eheu, jam satis Prata liiberunt... U vergeeft mij het citaat, Daar 't in Vergilius, mijn liev'Hngsschrijver, staat. De man heeft indertijd Aeneas fraai bezongen. Claudite rivos... Denk eens, zoo'n Javaansche jongen, Wat heeft die al voor ons geploeterd en gesjouwd! DE MAAGD. Dus op geen batig slot meer voor 't menu be trouwd ? AENEAS. Ten minste niet meer als voorheen. Het kan verkeeren; Als wij den Atjehneezen vreedzaam mores leeren, (My'n vriend Keuchenius vindt dat volstrekt niet laf) Dan valt van suiker en van koffie licht wat af. DB MAAGD. Ik mag het ly'dén, want de tijden zijn bedroevend, En voor mijn huishoudbeurs ben 'k altijd hulpbe hoevend. De rest van uw pi ngram 'k bedoel van uw menu Bevalt mij nog al goed. Alleen, 'k beken het u, Ik voel geen lust om weder enkele groote hoeren Op dividend-bonbons een kwart eeuw te trakteeren. Ook hier het suum cuique: ieder krijg' zijn deel! AENEAS. U heeft gelijk; die heeren kregen veel te veel. DE MAAGD. Een enkel woord tot slot: was het tot nu toe schraalhans, Mijn nieuwe keukenmeester zij vooral geen praalhans! Beloven is heel mooi, maar doen ziedaar de kunst! AENEAS. Mevrouw, ik houd mij vast verzekerd van uw gunst. DE MAAGD. Wij zullen zien. En nu, flink aan het werk, mijn vriend ; Vertrouwen wekt ge, als ge vlug en goed bedient. En zegt men nu van u : zijn aanloop was niet slecht!" 't Zij later niet: Toch kwam hij in de sloot terecht." Kunst en Letteren. DE MEININGERS TE ROTTERDAM. Een repetitie van JULIUS CAESAR, onder leiding van den Hofraad LUDWIG CHRONKGK. 't Is zes uur 's avonds. De rommelige Aert-van-Nesstraat, aan de zijde vanden Coolcingel, vertoont meer drukte dan gewoonlijk. Nieuwsgierige gezichten staan voor de ramen, wezenlooze tronies turen door In het vaderlijk huis, hoe ruim en groot ook, was voor haar geen plaats. Altijd weer was er eene verhindering waarover »Mama gedesoleerd" was, zooals zij schreef. Nu eens was het de ernstige ongesteldheid van haar vader welke de volstrektste rusten stilte vorderde?alsof (lat kleine meisje in het ruime huis meer gedrüisch zou gemaakt heb ben dan een sneeuwvlokje in een tuin. Dan weer vertrok het geheele huisgezin »naar de baden." Immer was er iets dat kleine Minnie van huis moest houden. Als »de Generaal" die brieven las was het de moeite waard om haar gelaat te zien. In hare donkere oogen flikkerde een toornige gloed, haar voorhoofd fronste zich en verachtelijk trok de met zwart dons bedekte bovenlip zich in de hoogte. Op zoo'n oogenblik zag ze er uit als een veldheer die de depêche leest welke hem een verraderlijke beweging van den vijand meldt. Minnie klaagde niet maar zuchtte slechts en zei: »dat ze dan toch den volgenden keer wel eens naar huis zou mogen gaan, niet waar?" En als er dan den volgenden keer weer een bericht kwam dat haar de hoop op naar huis f aan ontnam, dan glimlachte zij nog dapper, lein vrouwtje maar het was een lachje dat pijn deed om te aanschouwen. Vele onder ons hadden haar gaarne eens meegenomen naar haar eigen vroolijk, gezel lig thuis, maar de eerste poging die daartoe gedaan werd stuitte af op de uiterst beleefde, maar stellige afwijzing van de vrouw van Minnie's vader. Hoeveel zonnige zomerdagen, hoeveel don kere winterdagen vonden het eenzame kind in de ledige, ongezellige school met geen ander gezelschap dan de sombere oude man en zijn doove vrouw die het huis bewaarden, terwijl de geheele staf' zich verspreidde over familie en kennissen waar men kleine Minnie niet mee kon brengen. (Slot vol^f). gordijntjes, die vele bierhuizen eieren of ontcieren. Vóór de fraaie bloemen kiosk, met keur van bloemen en planten, rollen een paar vechtende jongens over de altijd smerige straat. Een leger kinderen, allerlei kriel, tiert en raast, araaft van het eene einde naar het andere. Plotseling wordt het rustig, het woelige volkje heeft iets, dat zijn aandacht trekt. «Jongens, daar komen de mariniers aan l" roepen enkelen. Met vasten tred zwen ken de dapperen de straat in; de straat jongens stellen zich aan hun hoofd. Den nieuwen Schouwburg marcheeren ze voorbij, zwenken onverwachts opnieuw, gaan in ver kleinde gelederen de gang tusschen het ge zellige tooneelkoffiehuis en het gebouw door, tot het commando »halt" allen tot staan brengt. De portier is naar buiten getreden Met welgevallen beschouwt hij de verdedigers des vaderlands, en zet beide tooneeldeuren voor hen open. De manschappen trekken nu het gebouw binnen. De portier laat hen met de waardigheid van een koning voor zich heen delileeren, sluit de deuren weder en gaat in zijn kamertje. De bel doet hem naar buiten komen. Hij opent de deur op 'een kier en voor hij den bezoeker gezien heeft, zegt hij met forsche stem: »Geen toegang, strenge orders van den Hofraad." «Dat is zoo, Kees! zijn meer vertrouwe lijke naam maar de Hofraad weet dat ik kom." Kees, een stevig, breedgeschouderd man met goedig en aangenaam uiterlijk, een weiklinkende stem vermoedelijk is hij vroeger een goed zanger geweest heeft ondertusschen gezien wien zich aanmeldde, en nu veranderend van toon: »0,. u is het., dat maakt een onderscheid. Wou u de repetitiën bijwonen ? Komt niets van in. Er mag geen ménsch bij, misschien de commissarissen... maar dan doe ik, of ik niets zie. Gaat u binnen. Om half zeven komt de Hofraad, Dan kan u zoolang wachten. Alles te Amsterdam wel? Hoe maakt mijn oude vriend het ??(Kees spreekt over een vroegeren superieur) goed? zoo, dat doet me pleizier. Een best ménsch. Hij is nou zooveel als een krantenschrijver, hè! Nou, als je Kees wordt vertrouwelijk weer te Amsterdam bent, zeg hem reis gedag van Kees. Niet vergeten, ik mocht den kerel toch zoo graag!" Het kamertje van Kees is het aanzien waard. De muren zijn van boven tot bene den bedekt met portretten van allerlei artisten, waartusschen enkele aquarellen. De vensterbank is door brieven onzichtbaar. »'n Mooi portret van Madame Agar, Kees!" »Ja, niet? Mevrouw Agaar hield ook bezonder veel van me. Als ze in Rotterdam was, kwam ze 't eerst naar mij. Ze bleef wel een half uur met me praten, zij in 't Fransch, want Hollandsch kent ze niet, en ik in 't Hollandsen, want ik ken geen Fransch. We begrepen mekaar best. Een aardig zootje, hè! Jan Albregt is ook al aan 't verbleeken. Bettaque is mooi, een knappe vrouw, hm! we !,ebben samen al wat gelachen ! Zie je die aquarel daar, die balletdanseres met 'r beeneii over elkaar. Mooi, hè! Die heb ik van Linse gekregen. Dien ken je natuurlijk, een knappe jongen ! Op dat meissie heb ik alle dagen mijn kijk. Al de dames en heeren, die ik heb opgehangen, ken ik van haver tot gort. Ik zou een heelen roman over ze kunnen schrijven, en een treur- en blijspel op den koop toe. Maar dat stel ik uit tot na mijn dood. Dat zal nog menigeen pleizier doen." De schel is intusschen te dikwijls overge gaan om Kees ongestoord in zijn kamertje te Jaten.Hij zet een der deuren open en plaatst zich er voor. Zijn bescheiden omvang maakt dat hij de geheele ruimte vult. Eeu moeder met drie kinderen wil binnen. Wel uw kinderen, die moeten meewer ken, u niet! Ik moet er pok bij zijn. Praatjes, u is toch geen kind! Allo, jongens naar binnen, en kom jij ze om negen uur halen, moeder! Neen, neen, ga nou naar huis en maak geen spektakel." Van nu af aan heeft Kees geen woorden genoeg om de vele ongeroepenen te weren. »Wat denken zein Gods naam wel; meeneii ze dat ik 'hier voor niemendal sta? Een mooi ding. als ieder maar naar en van het tooneel kon loopen. 't Is geen beurs!" 'iiAbend Fraülein! zufrieden? en vaderlijk legt hij de hand op den schouder der schoone en lacht haar toe. »Sehr! Dauke verbindlichst. Eine schone AVohnung, niedlich und gemüthlich!"?'s freut mich riesig! De tooneclspeelster gaat binnen. Kees is in zijn element. Aan het Duitseh spreken gewoon, kan hij ieder die tot »zijn volkje" behoort een vriendelijk woord geven. De heeren groet hij beleefd, maar met zekere waardigheid, voor de dames is hij de galante ridder. Ieder neemt hij goed op, en als hij straks de vertrouwde van bijna allen wordt, zelfs ieders hartgelieimen weet, ontel bare, discrete diensten bewijst, blijkt het. dat hij goed heeft gezien en zijn eerste oordeel juist is geweest. Verschillende groepjes tooneelspelers heb ben zich intusschen voor de deur gevormd. Meest jongelui en jonge mannen, flink ge bouwd, kranig van houding, sommigen met zeer schoon profiel. Ieder informeert of' hij goed logis heeft gekregen. Allen zijn tevreden. Een glans vnn voldoening komt over Kees' gelaat: dat is rijn werk. Voor die allen heeft hij voor huisvesting gezorgd. De groepjes groeien steeds aan, en nernen toe in beweging en drukte. De jongste leden hebben het hoogste woord, uit hun overmoed blijkt, dat zij innig overtuigd zijn eenmaal grooterdan een Possart, Barnay of Friedmaim te warden- Het geheele Duitsche vaderland heeft hier zijn vertegen woordigers. Daar zijn officieren, doktoren in de medicijnen en letteren onder, dichters, ro man- en tooneelschrijvers, wigkunstenaars en filosofen, zelfs jongelui met geld, die het artistenleven aantrekt. Velen hebben een dweepend uiterlijk. Men kan het hun aanzien» dat Schiller in hun hart ligt bestorven. Het zijn regelrechte afstammelingen van Karl Moor. Anderen wanen zich Romeo's en Ham let's. De toeloop der dames begint. Een beleefd groeten van allen, Kees sterk in Hollandsche stijve buigingenj gelukkig als hij zeggen kan dat er een brief is. Eensklaps komter meer beweging in de groep. Hofraad (Jhronegk, in gezelschap van zijn ouden en vertrouwden vriend, nadert. Hij ia klein van gestalte, goedig maar vastberaden van uiterlijk, een knevel overschaduwt in. cierlijke wending zijn lip. Hij is met zorg gekleed, een roset, met de kleuren zijner vele ridderlinten, voltooit zijn toilet. Hij ziet er bleek uit, sints de laatste jaren is hij lijdend aan een hartkwaal. Een wit zijden foulard heeft hij uit voorzorg omgedaan. Langzaam komt hij nador. Alle hoeden gaan af: «n'Abend Herr Hofrath!" n'Abend, meine Herrschaften. De commissarissen van den schouwburgverwelkomen hem met de meeste onderschei ding. Kees neemt een militaire houding aan en groet »Ehrfurchtsvoll". ' . Portier, geen vreemde binnenlaten, wien ook. Onder de repetitie ben ik voor niemand te spreken. Chronegk krijgt den wachtende in 't oog, groet hem allernartelijkst en noodigt hem uit, tot groote verbazing van Kees, mee naar zijn kamer te gaan. >U wou de repetitie bijwonen? Ik zou 't u afraden, 't Is een repetitie voor de zwijgenden, voor de soldaten en enkele spelende rollen Maar als u wil, met genoegen." Een geanimeerd gesprek over theatertoe standen in Holland en Duitscbland, over Echégaray, vooral over Ibsen, voor wien de Meiningers' groote achting hebben, ontspon zich. De vraag naar goede, oorspronkelijke Hollandsche stukken, naar vertaalde meester werken, wat van Ibsen, wat van Wildenbruch, wat van Schiller, Goethe, Kleist, Docszy, Otto Ludwig, Bauernfeld, Grillparzer, Calderon» Richard Voss enz. in Holland gespeeld werd, behoefde mij gelukkig in geen verlegenheid te brengen, want het werd tijd om te begin nen. Chronegk bracht me in de zaal, waar niemand was dan de commissarissen en een officier der mariniers. Hij zelf ging in 't midden op de eerste rij van 't parket zitten. Zijn hoed zette hij naast zich neer, de hand schoenen bleven aan en kwamen den geheelen avond niet uit. Op 't tooneel een straat in Rome ia 't bonte warreling van acteurs, actrices, leer lingen, mariniers en tooneelarbeiders in grijze joppen met groene kragen; de Hollandsche deco rateur Poutsma, die in den laatsten tijd nacht en dag had te werken, heeft het toezicht over alles, is de vraagbaak van ieder, en nu hier dan daar. De tweede regisseur Richard doet zijn regenmantel af, houdt den Hollandschen regisseur Jacques de Vos een oogenblik staande, die de middelaar tusschen den heer Chronegk en de mariniers zal zijn; de Meiningsche tooneel meester Brehm ziet of alles goed gesteld is, bespreekt met de Vos wat ge beuren moet en vraagt hem appel te houden. » Herr A? Hier! - Fraülein W? Hier!" en zoo voort. Nu over de manschappen. No. l Present! No. II) Present! No. lOa, Present! No. BK) Present! en zoo-voort. Vos komt naar den voorgrond. »Heer Hof raad. Ik ben klaar." Zijn allen er! Ja, heer Hofraad, behalve G, maar die heeft den tijd. Moest er wezen. Beboet hem voor drie mark. Chronegk brengt de bel, die voor hem staat, in beweging. Doodsche stilte. Allen gaan van. den voorgrond. Herr Vos ! Weten, de mariniers wat ze doen moeten ? Zeker,_ heer Hofraad, ik heb hun gezegd, dat ze in alles de acteurs moesten nadoen. Dan zal alles verkeerd gaan. Vertel hun, waar ze zijn, wat er gebeurt en wat hun werk is. Vos vliegt naar zijn manschappen ! Jongens, jelui staat hier op een plein, op een markt. Denk nu dat je blauwen Maandaghoudt, datje aan't passagieren bent. En geen gezichten als doodgravers! vroolijk slenter jelui rond, want die mijnheer daar, zal straks tegen je zeggen: Pak je weg, dagdieven! «Ausgezeicb.net, Herr Vos", en de bel geeft het teeken om te beginnen. De woelige drukte van een markt trachten. allen voor te stellen, Vos is bij zijn marinier». en speelt mee. De trompet klinkt. «Jongens, nieuwsgierig kijken, want daar komt zooveel als de keizer aan". Voorop verschijnt een ander deel der mari niers, sommige met muziekinstrumenten, an deren met veldteekenen en standaarden. Gebel. Och, Brehm, die lijn daar is niet juist,. het idee van volte wordt verbroken. Zóó, goed ! De mariniers loopen. te snel. Och, Vos, zeg ze, dat het statiger moet zijn. »Ik zal ze het voordoen, heer Hofraad! »Neen, neen, niet voordoen, vertel hun, wat «statig en plechtig" is, en den anderen mari niers, dat ze bij: «Heil Caesar!" een flinke, blijde stem opzetten, en hun handen uit gooien ; bij het naderen van den stoet eer biedig achteruit wijken, niet als in een ballet als gekken, maar eerbiedig en als vrije .bur gers. Die andere mariniers met de veldteekena staan bij de rust niet goed. Och Brehm, zet jij de veldteekens in goede positie, draai hun lichamen in de gewenschte houding, het lijf in de richting van den stoet, het hoofd naar Caesar, goed zoo, allen een luisterend gezicht als Caesar spreken wil, elkaar er attent op maken, en dan ieder zijn oogen naar hem toe,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl