Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 567.
**t
"V-lrawKt die erfenis lang niet alleen uit de bedoelde
koorbanken bestond. Want het kleine Bolsward,
het centrum van Friesland's artistiek
heeft behalve zyn houtsnijders, ook zijn
?-steenhouwers en bouwmeesters, zijn
grasierschilders en klokkegieters gekend; die
schoone werken in hunne vaderstad hebben
nagelaten;
. mjtar ten andere: omdat het nakroost,
onverbtsterd in waardeering, ook van een Katholiek"
kunstwerk, het hierin verreweg won van zijn meer
'?' kunstvaardige dan verdraagzame geloofsgenooten
?van v4<5r 250 jaren. ?
Immers, in hetzelfde boek, waaraan ik boven
staande aanhaling ontleende, kan men op blz. 12
lezen, hoe in het begin der 17de eeuw, de
puriteinsche geest met een deel van diezelfde
koorheerbanken omsprong: Men meende, zoo gis ik,
* , .?dat-als men de prachtige koorheerbank met zijn
? '?Hoog overhnifd rugbeschot gebrnikte om het koor
te Terbergen, haar voorts in twee stukken zaagde
*?' en verminkte, al de beelden schond door hun de
.?neuzen af te snijden en eindelijk het geheel met
,een dikke laag groene verf besmeerde, waardoor
het prachtig eikenhout onzichtbaar werd, dan ook
,4e «ere Oods genoegzaam gehandhaafd was,
vol' .doende gericht geoefend over het afgodische in
"?de kunst, en dat dan de achtbare kerkvoogden
jmet alle gerustheid besluiten konden om zich deze
r aetels toe te eigenen als het gestoelte der eere."
W*t aldus de protestantsche vaderen der 17de
eeuw misdeden, dat hebben hunne kindskinderen,
l de ntanslïdmaten van diezelfde kerk in de 19de
weer goed gemaakt: de heerlijke erfenis werd in
',' ^ongeschonden eere hersteld. ?
-.1 ? Wjj allen juichen het toe, al hebben wij 't ook
"*, niet allen gezien. Want Bolsward schijnt voor
;»eleu ,aan Eet eindje van de wereld te liggen,
><4raodat'jnen: er haast eniejf-toe. komen zou om
even -naar Brussel of Parijs te stoomen dan juist
een uitstapje naar het friesche landstadje voor
heen een belangrijke Anzeestad" te maken,
om er hare kunstwerken in natura te genieten.
Maar voortaan zal dat gemakkelijker gaan.
Immers Bolsward is ons sints luttele dagen heel
wat nader gebracht, doordien de lust van een
kunstreisje daarheen niet weinig is aangewakkerd.
En de uitgever -ET. Pvjttersen, te Sneek, heelt
dat wonder verricht.
Hij deed het door zijn uitgave van een werk:
Bolsward's kungt- en kunstgeschiedenis, door
M. E. van der Meulen, een boek van 125 blad
zijden, op hollandsch papier met sierlijke
randl§st gedrukt en fraai geïllustreerd met 31 platen
naar'fotografiën van Jac. de Vries G.zn.
Het is een van die boeken die een kreet van
bhjde verrassing op de lippen brengen, wanneer
men er ons mee aan komt dragen.
Want een smakelijk uitgedoste kunsthistorie
van een der belangrijkste plaatsen van ons land,
ia lang geen dagelijksch brood, en getuigt weer
op andere wijze van niet minder piëteit voor
de heerlijke erfenis" van ons voorgeslacht, dan
gelegen is in het streven om ze ongeschonden te
bewaren.
De schrijver, lid van het friesch genootschap van
geschied-, oudheid- en taalkunde, die 25 jaren
lang den tijd dien hij aan zijn ambt
ontwoekeren mocht" aan het onderzoek van Bolssvard's
kunstschatten gewijd heeft, geeft ons daarvan in
chronologische volgorde een uitvoerige beschrijving,
aanvangende met den belangwekkenden St.
Maartensteen een werk uit de 12de eeuw, nu gemet
seld binnen in den wand der St. Martini-kerk,
om daarna over te gaan tot het tijdperk der
Gothiek (bij herhaling het katholieke tijdperk ge
noemd in tegenstelling van het protestantsche,
waarmee de Renaissance bedoeld wordt; een on
derscheiding, die met den oorsprong der renais
sance uit het Katholiek Italiëniet geheel in over
eenstemming is).
De 13de en 14de eeuw zijn voor Bolsward's
bloei van groote beteekenis geweest," en tot be
wijs hiervan leert de schrijver ons de eigenaar
dige schoonheden opmerken : eerst van de statige
kerk van S. Franciscus met zijn orgel, in later tijd
Teelklenrig beschilderd; daarna van den St.
Martinitoren met zijn fraai gegoten klokken aan
eene waarvan het flink gecomposeerde stads wapen
jjrijkt, dat ook het titelblad siert van de
ingeriaaide exemplaren van het werk en eindelijk
?van de St. Martinikerk zelve. Dan komen aan
de beurt de koorheerbanken met haar snijwerk,
waarvan de uitgever niet minder dan 8 groote
lichtdrukken geeft tot illustratie van de even uit
voerige beschrijving; en na. den codex, een foliant
in zwaar eikenhout gebonden, met 295 bladen
perkament vol gotbièk letterschrift on keurig fijn
Isewerkte uncialen, volgt het tijdperk der renais
sance.
In deze afdeeling bekleedt natuurlijk het fraaie
raadhuis, een der belangwekkendste renaissance
gebouwen in ons vaderland de eereplaats, en ook
hier is kwistig voor goede afbeeldingen gezorgd.
Maar allereerst spreekt het getuigenis der ge
steenten" gelijk schrijver zoo eigenaardig den in
druk kenschetst, die de heerlijk gebeeldhouwde
grafzerken op den bezoeker maken (dubbel
jammei» daarom dat hiervan geen afbeelding kon op
genomen, wordenj; en dan volgt de preekstoel, die,
hoe kranig gesneden 6ok, mij minder symphatiek
is, daar hier het getuigenis spreekt van een
kunsttydperk, dat in. het schoone maar zelden maat
wist te houden.
In het gezegde over dB vroedschapsbank zij het
mij vergund een drukfout te herstellen, die nu ten
onrechte voor rekening komt van den Heer
Bourguignon, van de Quellinusschool, waar deze de
opmerking maakte, als zou het bekroningssnijwerk
uit den tijd van Lodewijk XV dateeren, daar het
voor iedereen, reeds bij den eersten oogopslag van
de lichtdrukken duidelijk is; dat tlit werk een
typisch Louis-ciuatorze karakter draagt.
T>e sckrrjver besluie zijn arbeid mét nigft
interessante bladzijden over de graveurs en hunne
werken en de uitgever doet daar het zijne toe
door vele fraaie illustraties.
Schrijver en uitgever hebben eer van hun werk.
De heer Pijttersen heeft een dienst bewezen aan
allen die in onze kunst en hare geschiedenis be
lang stellen.
Moge zijn voorbeeld velen opwekken om in een
even aantrekkelijk kleed ons de kunsthistorie aan
te bieden van zoo menige andere stad in ons
vaderland, waarop wij niet minder roem dragen
dan op onze friesche Anzee stad."
J. R. DE KBUIJFF.
PROF. HERKOMER'S KUNSTENAARSDORP.
De studenten van Oxford, die Prof. Hubert
Herkomer alleen uit de gehoorzaal als geleerd
professor in de aesthetica, of door zijn beroemde
schilderijen, waaronder het portret van miss
Grant, kenden, zouden hem zeker met groote
oogen hebben aangestaard, als zij den vereerden
leeraar op het tooneel hadden gezien, in dichter
lijk herderscostuuin de schalmei blazend, een
herderin het hof makend, een herderslied zingend,
en eindelijk met de herderin in de struiken
stoeiend.
Prof. Herkoraer heeft namelijk esn geheel kun
stenaarsdorp gebouwd; het heet Bushey en ligt
aan de Engelsche North-Western lijn. Toen Her
komer eenige jaren geleden zich daar ging ves
tigen, was zijn naam als schilder reeds gemaakt.
Z\jn schilderij The last muster, was reeds gedu
rende een geheel seizoen het onderwerp der ge
sprekken geweest, en werd in 1878 in den
Parijschen salon bekroond. Zijn portretten, waarvan de
serie drie jaar geleden met dat van miss Grant
eindigde, waren reeds zeer gezocht en stelden
hem in staat, in het genoemde dorp zijn
kuhstenaarsdroom te verwezenlijken. Hij begon met een
kunstacademie te stichten, die, gelijk al wat hij
doet, den stempel van orginaliteit draagt. De
leerlingen, mannelijke en vrouwelijke, wonen in
het dorp, zijn van 's morgens acht tot 's namid
dags 4 uur, met een korten rusttijd, aan het werk,
en worden vooral daarheen geleid, dat zij hunne
taak met bliksemsnelheid begrijpen en haar ter
stond op papier of doek overbrengen. Herkomer
zelf, het woord zelf" neemt de eerste plaats
in zijn woordenboek in, geeft raad, leiding en
regeling, en dat niet op bepaalde uren, gelijk in
de officieele kunstscholen, maar al naar mate hij
tijd en lust heeft en de leerling het noodig heeft.
De zalen zijn met boven- en zijlicht en geven
gelegenheid tot iedere verlichting. De school be
gon in het klein en heeft thans haar naam ge
vestigd.
Aan de school sluiten zich aan: een kunstdraaierij
met stoomkracht, een atelier voor houtsnijwerk
en beeldhouwwerk, in den beginne onder toe
zicht van Herkomers vader, een tyroler, die
indertyd een grooten naam had als houtsnijder,
verder een atelier voor het etsen, waar men
kopergravures maakt naar Herkomer's schilderijen;
een atelier voor houtsnijkunst, waarvoor hij de
machines van eene kunstreis naar Amerika me
debracht ; een schouwburg, ongeveer naar Wagner's
geest ingericht; eene kunstsmederij, waar vooral
de oud-Duitsche kunst hem de modellen levert,
en eindelijk het paleis van Herkomer zelf, waa-r
van een gedeelte gereed is en dat het middelpunt
van Bushey's glorie zal vormen.
De tooneelvoorstelling, deze week gegeven,
enkel voor genoodigden, schilders, musici, journa
listen, meest uit Londen, was slechts eene proeve;
hetgeen thans op het kleine tooneel te Bushey
werd aangeboden, was slechts eene inleiding tot
de groo'e muziek-drama's die Herkomer later
denkt te geven, als de groote schouwburg klaar
is. Het programma, met eene uiterst artistieke
photogravure versierd, eene Zigeuner-koningin
voorstellende, droeg den titel: The sorceress,
a romantic musical fragment, composed by Hu
bert Herkomer:' Het stuk werd gespeeld, ge
zongen, gedanst door hem zelf en zijne leerlingen;
deze moeten, evenals de meester, iu alle kunsten
ervaren worden. Hoe de naam der opera luid
die Herkomer voor de toekomst componeert,
is voorloopig nog onbekend.
De schouwburgzaal is eenvoudig, onversierd;
een enkel amphitheater op den achtergrond is de
eenige verhooging. Het orkest is onzichtbaar,
en verraadt zijn tegenwoordigheid bij de voor
stelling zelfs niet door het stemmen der instru
menten. Voor het tooneel is geen voetlicht; het
licht, zegt Herkomor, moet van boven komen, niet
van beneden. De maan moet er dus voor zorgen,
geholpen door wachtvuren, fakkels, lantarens, enz.,
al naar het onderwerp ze medebrengt. Voor de
Sorceress is schemering het aangewezene. Zoodra
het oog daaraan gewend is, geniet het een land
schap, door de opkomende maan zacht verlicht,
zoo bekoorlijk en dichterlijk, als de werkelijkheid
het niet romantischer scheppen kan. Men
begrijpt terstond dat de geheele tooneelvertooning
slechts het voorwendsel is tot het verkondigen
der schilderachtige compositie en kleurenleer,
waarvan Herkomer dépvofeet 13. Hot dOCGTatjüf
is dan ook bet werk van. een kunstenaar, niet
van een decoratieschilder. L>e boomen zijn rond
gemodelleerd, de maan is geen weerschijn alleen,
maar een werkelijk electrisch verlichte trommel,
die op wieljes rustend zijn baan aflegt; de hemel
met zijn wisselende kleurenpracht wordt door
kunstig aangebrachte gazen weefsels weergegeven.
Onder de boomen verspreid liggen de Zigeuners
en hun vrouwen in bonte costumen te slapen ;
alleen de koningin, eene vrouw van imposante
gestalte en majestuQiise bewegingen, is wakend;
zij wacht OP de dienares, die haar het gestolen
vorstonkincl zal brengen ; Vftu (Ut Idlld tOCll hailgt
de toekomst van haren stam af.
Het kind komt aan; hot -wordt door de ko
ningin mot allerlei bezworingen begroet en door
de heidens, die dan ontwaken, met eerbiedig ver
toon, handkussen en kniebuigingcn, vereerd. De
morgen breekt aan; de heidens breken de
legerplaats op, en dragen koningin en kind op
de schouders weg; een herder komt dan naar de
verlaten legerplaats en juicht omdat do vijanden
vertrokken zijn. Hij danst een vrcngdedans, haalt
aijn vaclör, haalt iju geliefde, plaatst zitk pot
uaar pp eene rots, blaast op ile Huit en zingt
een lied ter eepa dor opgaande on, wier bode,
het morgenrood, zich in stralenden gloed aan dea
horizon vertoont.
Dit is de inhoud van het stuk; de muziek
begeleidt het voortdurend, en wel zonder woorden;
de liederen, do bezwering, de serenade, het
wiegelied en het zigeunerkoor, 2ijn er los inge
voegd en behooren gedeeltelijk reeds tot de nieuwe
opera, die Herkomer voorbereidt. De waarde der
muziek, die door Armbruster georchestreerd is,
ligt vooral daarin, dat zij zich aan de toestanden
aansluit; zij is geheel melodrama. Het tremolo,
dat de naderende duisternis aankondigt, draagt
tot den schilderachtigen indruk van het geheel
niet weinig by. De hoofdzaak in alles is de groe
peering en het kleurenspel. Leerlingen en schil
deressen toonen zich daarin den meester waardig;
hetzij zij liggen te slapen, of dansend de tam
boerijnen zwaaien of hot vorstenkind geknield
huldigea, steeds verraden zij in gang en beweging
haar aesthetische vorming en de hand van den
leidenden regisseur, Herkomer zelf speelt voor den
herder, die na het vertrek der heidens in de
legerplaats afdaalt, een jubeldans uitvoert, en dan
met de herderin op eene rots gaat zitten, om
aan de verrukte toeschouwers het liefelijk tooneel
van een minnekoozend herderspaar te gunnen,
zooals het, volmaakt in vormen en kleuren, tegen
den gloeienden ochtendhemel uitkomt.
Na den afloop der voorstelling, die nauwelijks
een uur duurde, bezochten de genoodigden de
ateliers, de werkplaatsen en de kunstschool, om
daarna met den Herkomer-express naar Londen
terug te keeren. De volgende week wordt deze
voorstelling ten voordeele der armen van Bushey
en der overstroomden in Duitschland herhaald.
EEN LIEFDE" EN DE KRITIEK.
Eene liefde, door L. v. Deyssel.
C. L. Brinkman, Amst.
III (Slof).
Men zou den roman van Van Deyssel al te
oppervlakkig beschouwd hebben, als men niet in
't bijzonder wees op de methode, die deze schrijver
zoowel in zijn realistische als in zijn fantastische
schetsen heeft gevolgd. In zijn psychologisch
ontleden subtiel tot aan het onnaspeurlijke, wordt
hij, in zijn behandeling van het stoffelijk waar
neembare minutieus, als bezag bij de wereld door
een vergrootglas. Waar hij bet leven wil geven
en gevoelt, dat hij slechts hier en daar een greep
kan doen, schijnt bij het zijn plicht te rekenen,
hetgeen onder ziju bereik valt zoo nauwkeurig
mogelijk te beschrijven.
»Mathilde zette klaar: den broodbak in het
midden van de tafel niet een lankwerpig versch
brood, met aan den eenen kant een laag wit
papperig kruira, dat in een koker van korst was
geborgen. Het hellende dak der korst, van
boven, was donker zwart bruin eu ging, bij het
zijwaards afdalen van de korst, in een
melkchocola-kleurig bruin over, van daar in lich
ter bruin, geel bruin, eu de onderkant was
grijzig geel, zwart doorschemerd. Aan den eenen
uithoek was ook weer het kruim zichtbaar, de
andere was eeu geel bruinig rontetje, als de kin
van een Indische vrouw. Aan weèrszijde van de
tafel werd een bord vaa glimmend wit aardewerk
gezet, een stalen tafelmesje met hard
zivart-houten heft er naast. Aan den linkerkant vau
Matbildes bordje schoof zij bet chineesch ver
lakte blaadje, waarop een flesch besseusap en
twee bierglazen stonden, een witte suikerpot en
een ingeleid lepeldoosje. Vier witte mekaar
flankeerende schaaltjes, als vreeselijk groote ver
stijfde rozenbladen, om den broodbak heen. Op
bet eene was grijs onmachinaal roggebrood, eeu
stapeltje vau zes dunne sneetjes, want vader
was er dol op; op het tweede eeu stuk
oranjebruine stroopkoek, met eeu weeke barde korst,
van regelmatige ribben oversneden. Op het derde
lag een log stuk zoefcemelksche kaas; op het
vierde lagen zeven plakjes vettig blad-dun, bleek
rood, van gespikkeld begkusd gekookt rookvleesch."
Ziedaar een voorbeeld, n uit velen dat
gelegenheid geeft op da zwakke zijde van een
kunst-theorie te wijzen, die wél toegepast geroe
pen is tot eeue herleving der letteren bet hare
bij te dragen.
Het komt ons voor, dat dergelijke beschrijvin
gen steeds aan willekeur lijdeu. De auteur stelt
zich aaa alsof hij het geheel geeft en doet ten
glotte niets anders dan een keus zonder eenig
leidend beginsel. Waarom b. v. moeten wij, als
wij dat alles tot in zulke kleine bijzonderheden
hebben te vernemen, er geen getuige van zijn
dat Mathilde, die weer binnenkwam met het
dekkertje, ook dat dekkertje over de tafel uit
spreidde? Waarom zegt Van Deyssel ons dat
de broodbak wit is en laat bij ons geheel in 't
onzekere omtrent den vorm van den broodbak.
Wat mag er de reden van zijn dat we de Stuwens
zieu ontbijten met brood, bessensap, onmachiuaal
roggebrood, stroopkuck, zoctc-mcikscho kaas eu
gekookt rookvleesch maar zouder boter'?
Niet dut het ons iets aclieleu lom of de lieer
de Stuwen en zijn dochter den zuivel alleen in den
vorm van kaas gebruikten, maar wij wagen: hoe
past het noemen, vau al liet audere en het ver
zwijgen vau het door ons genoemde in het systeem ?
De heer v. Deyssel zal antwoorden: dat zit
'm uu in mijn souvereiniteit als kunstenaar: ik
kies. Maar dan meeneu wij de opmerking te
moeteu maken dat hij niet het air mag aannemen,
als pliotografeerde hij in plaats van te kiezen;
want hij brengt zijn lezers in de war. Als ge
eenmaal 200 minutieus detailleert, moogt ge niet
vergeten dat de aandachtige lozer van zelf' met
u gaat mede tellen en ciuilJgt inet u na t?
rekenen; bij kan dat doodeenvoudig niet laten,
dewijl gij hem te veel do deeleu en de onderdeeleu
laat zieu, dan dat hij eeu ietwat krachtigen indruk
van liet geheel zou kunnen verkrijgen. En juist
zulk eeu indruk wordt door den lezer ook
door den kunstenaar begeerd. Waar die gemist
wordt, heeft liet artistiek streven ziju doel niet
getroffen.
Doch niet alleen willekeurig is deze soort vau
hpsehrijrino' /?mir <M' olko mroni'G(V(üflioi(ïtnsx(»hen de
do deelen en hot geheel te vergeef* m wordt gezocht,
aij vrcrkt uileït ycruiïciïiJ'.i, 1-^9 l???v <-^"kf vo<-l
sneller dan do schrijver photografeert. Hoe een
verxeh brood er uitziet, weet ieder te goed, om
er ecu beschrijving tot in do uiterste bijzonder
heden van te verlangen, .il ware dflt dagelijkse!!
brood zeldzamer dan het manna, waaraan de
Israëlieten iu de woestijn zich hebben vergast.
Hebben wij eerst vernomen, dat het brood in den
broodbak -«langwerpig en versch" was, »met aan
den eeueu kant een laag wit papperig kruim, dat
in een koker van korst was geborgen," dan heeft
ons voorstellingsvermogen reeds lang dat brood
aanschouwd, vóór het <Je uitnoodiginj; van den
schrijver ontvangt, en zeker niet zonder tegenstrib
belen volgt, om het precies zich te denken als v. Deys
sel dat wenscht. Het vermoeiende voor den lezer
vloeit voort uit een miskenning van de eigenschap
pen van den inenschelijken geest,waaraan de schrij
ver zich schuldig maakt. Het suggestieve acht hij
buitengesloten,en de literaire kunst kan niet anders
dan een suggestief karakter hebben. Eén toon,
n kleur, roepen onvermijdelijk, indien zij wél
zijn aangebracht, geheele reeksen van touea
en kleuren bij den lezer te voorschijn, doch de
kunst, zooals v. Deyssel die opvat, vordert, dat
men de opgewekte voorstellingen telkens weder
uitwisoht, om zich naar 's dichters gestel en tem
perament te schikken.
De fautazie ook in 't kleine beeft
vleugelen, zij kan onmogelijk stappen ofkruipen
met de slakken-kalmte aan V. D. eigen. Men
heeft, om ons bij het voorbeeld te houden, dat
brood eenmaal gezien, en kan dan niet meer,
niet een tevreden gemoed, zich gedragen, als moest
het nog worden waargenomen. Dit nu eischt V. D.
«Het hellende dak der korst, van boven, was donker
zwart bruin en ging, bij het zijwaards afdalen
van de korst, in een melk-chocola-kleurig bruin
over, van daar in lichter bruin, geel bruin, en de
onderkant was grijzig geel, zwart doorschemerd.
Aan den eeuen uithoek was ook weer het kruim
zichtbaar, de andere was eeu geel bruiuig ronte
tje, als de kin vau een Indische vrouw."
Deze methode sticht verwarring, hoezeer zij
ook tot een orde leidt, als ware de roman een
inventaris. En zij doet dit te meer, waar de wil
lekeur zich niet alleen openbaart in het op den
voorgrond plaatsen vau zekere onderdeelen van
een geheel, maar ook volkomen overbodig, of
zelfs in strijd met de eischen van het onderwerp,
den schrijver er toe brengt de aandacht zijner
lezers te vragen voor zaken, die den iudruk vaa
het feit, dat ons geschetst wordt, uitermate ver
zwakken. Ook van dit laatste ontbreken in den
roman de voorbeelden niet.
Als Mathilde aan het eind van haar huwelijks
reis, te Keulen, na afloop vau een diner iu een
hotel, de zekerheid heeft verkregen, dat haar va
der, aan wien zij zoo sterk gehecht is,
deuzelfden middag is overleden, troost zij zich met
de gedachte aan baar liefde voor haar man, gaat
zij haar koffers pakken, wascht de tranen uit
de oogen en zoekt Jozef weer op in den tuin. In
dien gemoedstoestand kwam zij in de vestibule
en keek naar de eetzaal. V. Deyssel vervolgt zijn
verhaal dan aldus:
De zon daalde bedaard wech achter de bui
zen van Keulen, zij bereikte de tafel niet meer.
Een paar kellners liepen haastig af en aan. De
tafel was bijna heelemaal opgeredderd. Over bet
wijn- eu vetvlekkig tafellakeu vlogen vliegen in
korte kringeu om de vergeten broodkruimeis heen.
Een zware gemengde etensreuk benauwde de
zaal. Op den vloer was een stukje rotten appel en.
eeu druiveuschil gevallen. De stoelen stonden
door elkaar, een eind naar achteren geschoven ;
de servetten hingen er lusteloos eu verkreukeld
over heen. Er kwamen twee meiden de glazen
uitwasschen in een hoek van de zaal. Een
kellner gooide de eene met een pereiiscb.il. Iu
platduitsch schold zij hem daarover uit, terwijl de
rook van haar warm water iu de rondte dwar
relde.
Mathilde stiet de voordeur open en ging naar
Jozef, die, een cigaret in zijn mond,
voortdrentelde tusscheu het groen in."
Natuurlijk kon Mathilde zelve dit alles niet
hebben waargenomen ; op zijn best zou het een
of ander vau hetgeen in de eetzaal voorviel bij
het gaan naar den tuin baar oog of oor hebbeu
kunnen treffen. Zij moest geheel vervuld zijn van
het treurig sterfgeval. Eu de lezer, die met Ma
thilde medeleeft, begeert op dat oogenblik dit
evenmin te zien. De beschrijving werkt storend
op de belangstelling, die het verli aal aangaande
Mathildes leed gewekt heeft.
De fout dunkt ons vooral gelegen te ziju in
de onevenredigheid, die hier tusschen hoofdzaak
eu bijzaken bestaat.
De kunstvaardigheid van den schrijver laat
meermalen te weuschen over, en dat verleidt liem
er toe iu uitgebreidheid te vergoeden, wat hem
aan diepte en kracht ontbreekt. Hij wil Mathilde
in haar gaan imur den tuin, Mathilde dus en
hare omgeving te samen, gelijk het Leveu elk
portret in z'ijo lijst plaatst, ons voor oogeu
stellen, maar de lijst wordt voor hom meer dan
de tpekouing. Het foalt hem nu en dan aan het
vermogen om de natuurlijke verhouding tnsschen
de doelen, het karakter van het vele als eenheid
terug te geven. Hij teekent Mathilde u de eet
zaal, maar niet, gelijk het behoorde, Matbilclo
gaande door de eetzaal. Voorzeker, dit laatste
vordert meer dan het eerste, iu elk geval een
zeer buitengewoon plastisch talent. Juist zooveel
van de omgeving te pakkeu als uoodig is, er
voor zorgende dat zij niet meer van de aandacht
vergt, dan iu het Leven, ouder gegeven omstan
digheden werkelijk liet geval is, dit kau alleen
geschieden in een te saam-vattende, niet in een
ontladende beschrijving; dit is, gelooven wij, slechts
mogelijk, wanneer men, als eelit kunstenaar^ uit
een reeks van eigenschappen, uit een groot aantal
lijnen, tonen of kleuren, juist datgene weet te
grijpen, wat m oJwcudig zulk ecu krachtige, snel
voorbijgaande aandoening wekt, gelijk do werke
lijkheid ons die schenkt.
Men zou v. Deyssel onrecht doen, als meu
verzuimde er op te wijzen, hoe diezelfde methode,
ondanks de gevaren eu fouten die zij met
zir'h brpnu-fc, den schrijyer van Een Liefdii i))
st'.iat Heeft gesteld veel schuona te wrochten,
Vrvcvnt ?.;i rlprv Bohrüvev tot namvköuri(ïwaar
neming, en is zij mitsdien de dood voor die
lamlemlige, oppervlakkige, conventionecle
vertolseltjesm.'ikerij, waarvan do wereld overvol is, zij
viert huiir triumf in den psychologische» roman.
Ill dat opzicht heeft v. Deyssel een waar kunst
stuk geleverd. Zijn Mathilde, Josef en v. d.
Stuwen ziju behandeld met een fijnheid van
analyse, hier en daar met een breedheid en kracht,
die in de jongere romanliteratuur van ons