Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.568
. \fR0F. OORT's ZENDBRIEF AAN DE
GYMNASIASTEN.
De dagbladen bevatten de mededeeling dat
curatoren van net gymnasium maatregelen
hebben genomen om te voorkomen, dat in het
?vervolg, zonder hunne goedkeuring, op het
gymnasium geschriften onder de leerlingen
f . worden verspreid.
'J- Men zegt, dat deze zorg van curatoren hare
aanleiding gevonden heeft in de bekende cir
culaire van den Leidschen Hoogleeraar Oort,
waarmede deze de gymnasiasten tracht op te
wekken zich voor te bereiden voor de studie
der Godgeleerdheid. Het bericht kan moeilijk
juist zijn, immers de heer Oort heeft zijn
zendbrief uit Leiden, per post, den leerlingen
persoonlijk doen geworden,?en tegen zoo iets
maatregelen te beramen, kan den curatoren
wel niet in den zin zijn gekomen.
Ware het echter mogelijk, dat curatoren
dergelijke aanbevelingen, om toch
hetpredikambt als beroep te kiezen, uit de handen
der jongelieden konden weren, wij zouden
ons daarover oprecht verheugen.
Niet dat wij het iemand ter wereld euvel
zouden duiden, indien hij ouders op de
voordeel en van het een of ander beroep voor
hun kroost wilde wijzen; op zichzelf steekt
daarin geen kwaad. Gaat de Nederlandsche
Eegeering zelve daarin den godgeleerden
hoogleeraar niet voor, als zij in alle, dagbladen
een premie uitlooft voor ieder die zijn zoon
den dienst bewijst om hem te doen inlijven
in de eervolle rijen van het Ned. Indische
leger? Een vriendelijke wenk is geoorloofd,
en kan geen kwaad. Maar dan zij die tot de
ouders zelven of tot volwassenen gericht, en
menge men zich niet in zulk een kiesche
«juaestie, _a]s de keus van een beroep voor
minderjarigen is
Doch niet alleen, dat het weinig delicaat
gehandeld is, dergelijke circulaires te richten
tot protestantsche en
niet-protestantscheleerlingen eener openbare school; en buiten de
ouders om de jongelieden te belezen tot de
keus van zeker beroep; vooral het aanbeve
len van het dominéechap als aanstaande
kostwinning is o. i. iets zeer afkeurenswaardigs.
De Heer Oort deed het natuurlijk met de
beste bedoelingen, maar dit neemt niet weg,
dat een ernstig protesc niet mag uitblijven.
Het feit, waarvan de Leidsche Hoogleeraar
uitgaat, kan niet ontkend worden. Er melden
zien te weinig jongelieden aan, die in de theo
logie willen studeeren om predikant te kunnen
worden in de Ned. Herv- Kerk. Verscheidene
gemeenten zijn, zoo als het in ouderwetsche
beeldspraak heet, «herderloos.» Dit heeft
velerlei oorzaak. De karige bezoldiging; de
verdeeldheid in de kerk; de geringe belang
stelling in geloof en godsdienst; de onzeker
heid voor de moderne predikanten om promotie
te maken, nu .bijna alle plaatsen van
beteekenis aan orthodoxe leeraars de voorkeur
geven, en eindelijk, en dat is wel de hoofd
reden, de afwezigheid van een krachtige ge
loofsovertuiging bij hen, die het predikambt
zouden kunnen kiezen.
Nu zijn, gelooven wij, alle genoemde be
zwaren zoo niet weg te redeneeren, althans
van hun gewicht te Iberooven, indien dat ene
maar niet bestond: het gemis van een krach
tige geloofsovertuiging.
Of de heer Oort dit voorbij ziet, weten wij niet.
Hjj schijnt er in ieder geval niet op te letten.
»Jongens", zoo spreekt hij ongeveer tot de
gymnasiasten, »komtmaar als gij ernstig zijt,
geloof hebt, het gebed u niet vreemd is,... wij
willen u opleiden tot een heerlijk ambt."
Wij zullen, al ware het alleen gemaks
halve niets afdingen op de zeer bijzondere
dig". Hij voelde haar pols, bekeek haar tong
weer, hield het drankflescbje tegen het licht,
deed eenige vragen aan de dienstbode die
's nachts oij haar gewaakt had, klopte de
kleine zieke even, licht en vriendelijk, op het
hoofd en hipte dau weer weg. Zoo verliepen
de dagen zonder verandering te brengen.
Kleine Minuie werd niet erger of beter, maar
ik vond dat ze er uitzag als een arm ziek
trekvogeltje dat door de anderen was achter
gelaten. De bulletins welke »de Generaal" om
de twee dagen afzond waren vrij geruststellend.
Toen kwam die stralende zomerochtend,
vol schoonheid en vol beloften! Hoe dikwijls
al heb ik dien ochtend vol weemoed, nog
maals doorleefd?
Ik stond voor het bedje, waarin Minnie
lag, nu werkelijk zoo teer en wit als een echt
sneeuwvlokje; ze was toch erg verminderd in
die paar Weken. Zij sloeg haar oogen naar
mij op en zei op zwakken toon de echo
van haar vroeger vroolijk stemmetje?«Wan
neer gaan de meisjes nu naar huis'?"
- »Over acht dagen, liefje."
»0ver acht dagen pas, dan kan ik wel beter
zijn niet waar? Blijf je net zoolang bij me
tot ik naar huis ga, Jo, heusch?"
Ik nam haar lief kopje tusschen mijn
handen en het drong me als een dolksteek
door het hart, terwijl ik dacht hoe weinig
kans er misschien was dat ze ooit haar ouder
lijk huis zou weerzien, maar toch zei ik: >Ja,
schatje, zeker, ik blijf bij je, hoor."
Zij sloeg haar armpjes om mijn hal? en mij op
echt kinderlijke manier haar mondje toeste
kend om gekust te worden, zei ze dankbaar:
»Ik houd heel, heel veel van je, Jo!"
Ik kreeg een stokkend gevoel in mijn keel,
zooals ik altijd heb, als iets me bedroeft.
Daar luidde de bel voor het ontbijt, ik
moest naar de eetzaal. Ik schudde haar peluw
op, gaf haar een kus en ging heen; bij
de deur zag ik om, hare oogen volgden mij,
ik knikte haar toe en zij glimlachte toen
ging ik treurig naar beneden.
Nadat het ontbijt algeloopen was, liep ik
even den moestuin in om een schoteltje vol
blozende aardbeien te plukken, de vrucht
waar ze zooveel van hield. Het was heerlijk
?weer, de vogels zongen een lied van lief de en
voortreffelijkheid van het dominéschap, zelfs
als het aan een modern theoloog is opgedra
gen. Ieder kan daarvanhet zijne denken. Edoch
wat niet verzwegen mag worden, wanneer men
«jongens" of «knapen" oproept zich aan theolo
gische studie te wijden, het groote gevaar dat
hen dreigt, zoodra hun jongens-geloof onder
worpen wordt aan de vuurproef der wetenschap
pelijke kritiek,de onzekerheid van godsdienstige
overtuiging waarmede een modern theoloog de
toekomst en zijn bij uitstek moeilijk ambt te
gemoet gaat. Immers, wanneer alle
supranaturalisme is uitgedreven, kan de mensch ten
slotte zijn godsdienstige overtuiging alleen
bouwen op eigen redeneering, en dat deze voor
het geloof een volkomen onwankelbare grond
slag is, zal prof. Oort wel niet beweren.
Heeft de Hoogleeraar er nu wel aan ge
dacht in welk labyrinth hij geloovige, zelfs
het gebed-beminnende jongelieden brengt,door
hen eerst door het wetenschappelijk vage
vuur van het Leidsch Athene te voeren, om
hen vervolgens naar het een of ander
dorp te loodsen... in een kerk, waartoe
hij eigenlijk niet behoort; tot het verrich
ten van zoogenaamd s a era m en teel e hande
lingen, die hem tegen de borst stuiten; tot
een omgang met menschen, die hem niet be
grijpen; tot een arbeid waarin hij zelf slechts
ten halve of in. 't geheel niet gelooft; zonder
hoop op lotsverbeieriiig. als hem niet toe
valligerwijs de kanselwelsprekendheid is toe
bedeeld, of een zeer buitengewone kruiwagen
op hem staat te wachten, en dat met niets
anders tot troost dan een philosophische
overtuiging, die men slechts 1)ij wijze van
spreken een godsdienstige kan noemen, en die
hem'eiken dag verwijt, dat hij een ambt be
kleedt, hetwelk hij hoe eer hoe beter behoorde
vaarwel te zeggen.
Men weet het, ook Prof. Oort kan het
niet onbekend zijn met zeer velen onder
de moderne predikanten is het aldus gegaan.
Een groot aantal hunner, en velen van hen
bevonden zich betrekkelijker wijze nog in de
gunstigste omstandigheden, hebben den kan
sel vaarwel gezegd; en hoevelen zouden hen
gevolgd zijn, indien zij daartoe slechts gele
genheid hadde n gezien l
Ongetwijfeld: daar zijn een aantal moderne
predikanten, die trots veel van het door ons
genoemde, tevreden zijn met hun betrekking
en met hart en ziel hun ambt waarnemen;
maar _vormen deze de meerderheid of de min
derheid? Doch hoe optimistisch men met den
Leidschen Hoogleeraar hierover ook denke,
voor een zeker aantal moderne predikanten is
het dominéschap een ware vloek; een last
dien zij om verschillende reden niet van zich
kunnen werpen en dus gedwongen torsenen;
een _vloek. niet om het schrale 'traktement
of uithoofde de kerkelijke verdeeldheid, maar
aangezien juist de theologie hun dat oen e
benomen heeft wat onmisbaar is om zich
zelf in de oude Nederlandsche Hervormde
kerk iets beters dan een indringer te
achten en den herderlijken arbeid met een
volkomen hart te verrichten. Met dit te zeg
gen, Bepalen _ wij ons tot het constalccvèn
van feiten, die wel geen tegenspraak dach
ten. En uu begrijpen wij volstrekt niet, dat
de Heer Oort tot «jongens" en »knapeii" (.hij
noemt de geadresseerden beurtelings zoo,)
van deze hoofdzaak zwijgt. Had, zoo vragen
wij, de hoogieeraar in de Godgeleerdheid, in
dien hij zich tot gymnasiasten wilde richten
om met hen te spreken over hun toekomst,
niet, juist met het oog op de mogelijkheid
dat zij zich voor het predikambt voorbereiden,
iets anders te hunner kennisse moeten brengen ?
Ware een waarschuwing hier niet veel beter
aan het adres der heeren gymnasiasten
gc
geluk, door alles stroomde licht en lust en
krachtig leven, en boven in dat bedje lag
een klein, stil, bleek meisje geduldig te
wachten, tot ze «naar huis" zou gaan, Meteen
zucht wendde ik mij om en ging weer naar
haar kamer.
Het was er doodstil, de zomerzon teekende
het raam na op den vloer en de luwe wind
bolde zacht het witte venstergordijn.
Ik naderde _en meende een enkele snik te
hooren van uit het bedje; op mijn teen en
sloop ik naderbij en sloeg voorzichtig het
bedgordijn terug. In 't zelfde oogenblik trad
ik bevend eene schrede achteruit mijn
hart had mij de waarheid gezegd. Zij, die ik
zocht wras dddr niet meer. Kleine Minnie's
droom was uitgekomen. Zij was eerder ver
trokken dan eene van ons allen, zij was
heengegaan naar >het huis haars vaders."
* *
In 't spreekkamertje van de directrice waar
ik Minnie voor het eerst zag, heb ik haar
ook voor het laatst gezien. Daar lag ze in
haar kistje, met witte rozen in de
saamgevouwen handjes als een in marmer gehouwen
engeltje, een stil, vredig glimlachje om het
bleeke mondje gebeiteld. En daarvóór op
het af hangend zwarte doodskleed lag, in de be
studeerde houdingeenertragédienne.eene vrouw
in rouwgewaad, geknield te bidden. Haar
man was thuis gebleven, te ziek om te kunnen
komen; dat kon zeer goed waarheid zijn.
^
* *
De eerwaardige kakatoe zag dat alles met
schuinschen, verwonderden blik aan het
groene kleed was van zijn kooi gegleden en
fluisterde met zijn schorre vogelstem: «Zoete
vrouw koppie krauwen!"
De knielende dame bleef' onbewegelijk lig
gen in haar bevallig, ootmoedige houding, de
poppenoogen naar-den grond gericht. Heime
lijk verschikte zij een plooi van haar »robc"
zelfs haar bidden was elegant natuurlijk had
zij niet gehoord dat er iemand binnenkwam.
Een enkele blik slechts wierp ik op mijn
arm verwelkt bloempje, toen ging ik heen
en terwijl ik zonder gedruisch de deur ach
ter mij sloot, hoorde ik hoe de kakatoe tegen
de koperen tralies van zijn kooi opklautevde,
zijn snavel wette en als spottend riep: »Zoete
vrouw! zoete vrouw!"
weest! Wij hebben reeds gezegd, dat wij het
afkeuren, wanneer iemand, wie hij ook zij,
in zulk een aangelegenheid, ongevraagd
advies aan minderjarigen geeft. Maar indien
hij dit oorbaar acht, zou het dan niet plicht
zijn den jongelieden toe te roepen: Weest
voorzichtig, bezint eer gij begint. Zijn er onder
u, die begeereii modern predikant te worden,
dat dezulken niet vergeten welke moeilijk
heden zij tegemoet gaan. Moeielijkheden niet
slechts van h'nancieelen of socialen, maar van
moreelen aard ; moeilijkheden zóó groot, dat zij
u allen levenslust kunnen benemen. Weet toch
dat, nu de godsdienstige overtuiging uitsluitend
op eigen redeneering berust, deze met de
laatste elk oogenblik zich wijzigen kan, en
het dus zeer wel mogelijk is, dat gij later,
dat wil zegden, als het te laat is, voor de
keuze gesteld zult worden, een betrekking te
blijven bekleeden, die in strijd verkeert met
uw geweten, of u opnieuw een weg te banen
in de maatschappij.
Want dit soort van ambt brengt een gevaar
met zich dat aan geen enkel ander verbonden
.is. Het kan zijn, komt zelfs veelmaals voor,
dat iemand niet tevreden is met het beroep
dat hij zich heeft gekozen, doch die ontevre
denheid is meestal te dragen. Hoe echter moet
een eerlijk man zich gevoelen als hij tot de ont
dekking komt, dat zijn overtuigingen niet
strooken met het werk waaraan hij dagelijks
zich te wijden heeft?
Een theologisch hoogieeraar had zich
behooren te onthouden van het zenden van
circulaires aan gymnasiasten over dit onder
werp, maar hoeveel gemakkelijker zoude men
hem die fout kunnen vergeven, indien hij
waarschuwend ware opgetreden,.... of als een
ten strijde roepend hervormer.
Welk een gevoel van lust en welk een ver
levendiging van geestdrift en moed zou bij
het jonge Holland gewekt zijn, indien de
Heer Oort, met het gezag van Leidsch profes
sor bekleed, een snaar had trachten te tref
fen, die zoo gemakkelijk trilt in elk jeugdig
gemoed! Als hij de kweekelingen der gym
nasia was te gemoet getreden met een profetie
van strijd en overwinning. Jongelui, zoo hadden
zij hem kunnen hooren, in dit ondermaauache
gaat nicts_ boven eerlijkheid en karakter. Wie
zich zelf niet durft te wezen is niet waard te zijn.
Zoo is het met individuen en niet anders is
het met zedelijke lichamen, genootschappen,
ook met kerken. Blijf daarom verre van al
les wat dubbelzinnig is, wat niet flink weg zijn
vaandel ten top durft hijschen; wil een mensch
u verlokken vriendschap met iets of iemand
van dien aard Ie sluiten, keert hem den
rug toe. Want dat is het groote, steeds drei
gende gevaar. Mistrouwt uw kracht, hoedt u
voor overmoed. Al waart gij van ijzer en staal,
indien gij eenmaal ook maar een duizendste
deel van een millimeter u hebt laten ombuigen
naar hetgeen gij zelf niet als waar erkent, is het
te duchten dat, gij allengskens ganschelijk krom
zult groeien. Beslissend is do eerste stap.
Verstaat mij wel, ik, hoogieeraar in de
theologie, ben zelf gelopvig op mijn wijs. Niet
tegen liet geloof' dus wil ik ten strijde varen,
al is het ongeloof in mijne oogen geen gruwel.
Modernen, evangelischen, orthodoxen,
roomschen, joden en atheïsten, zij hebben gelijk
igcht van bestaan in deze wereld, waarin op
elk gebied verscheidenheid wet is alleen men
zij te goeder trouw, men loochene of geloove
met een eerlijk, met een open hart.
Maar ziet hier doet zich voor mij en voor
u, die moderne protestanten heeten, een bij
zonder moeilijk geval op. Do Ned. Herv.
kerk, waartoe wij nog gerekend worden,
vereenigt de tegeustrijdigste belijdenissen. De
uiterste linkerzijde en de uiterste rechterzijde
daarin liggen oneindig verder vau elkaar,
dan de orthodox-gereformeerden verwijderd
zijn van de katholieken en van de geloovige
Israëlieten. Het zou daar een babylonische
spraakverwarring zijn, als ieder er zijn eigen
taal flinkweg durfde spreken, en er niet een
reeks van formules, een stel van vormen, en
een eigenaardig ietwat bijbclsch idioom be
stond, die wij allen te zamen zooveel
mogelijk gebruiken, en laat ik het u eerlijk
zeggen, ook gedwongen zijn te gebruiken,
zullen wij geen gevaar loopen, evenals de
doleerenden de deur te worden uitgezet.
Jongelieden, die prijs stelt op karakter, uw
leeftijd brengt dat mede, ik zie uw oogen
glinsteren en hoor u zeggen: wij begrijpen u,
dat is de vijand, tegen welken gij ons ten strijde
wilt veeren ; die dubbelzinnigheid moet de
wereld uit. Een kerk zij een kerk, geen zinne
beeld van oneenigheid en onwaarheid. Gijl.
hebt gelijk. Het is zoo, ik begeer uw hulp.
Het gebruiken van vormen, formules en uit
drukkingen zonder een voor ieder duidelijken
inhoud, het kan niet anders zijn dan het
zich oefenen in onnauwgezetheid, moet leiden
tot verzwakking van het karakter en vormt,
zelfs bij het vurigst idealisme, veel grooter
gevaar voor de maatschappij, dan het grofste
bij- en het stelligste ongeloof. Allerminst zoude
ik u daaraan willen blootstellen. Hoe zou ik
de schromelijke gevolgen daarvan yoor mijne
rekening durven nemen? Neen, wij begeeren
iets anders. Ik ben to rade gegaan met mijne
moderne collega's, hoog- en zeer geleerden,
en wij hebben allen te zamen een duren eed
gezworen ecii eind te zullen maken aan dezen
onhoudbaren toestand.
Wij willen, prijs gevende de geldelijke
voordeelen, indien men ons die zou willen onthou
den, uit de oude Ned. Ilerv. kerk treden en
een nieuwe vrije kerk stichten, gelijk
Hugeiiholtz vóór eenige jaren zijn vrije gemeente
heeft gegrondvest. En daar wij ons hebben
voorgenomen te sterven of te overwinnen,
kunt gij er zeker van zijn, dat als gij nu in
de theologie gaat studeeren, ge nog vóór ge
uwe studie voleindigd hebt, een nieuwe kerk
zult zien, waarin geen mau een woord zal
hebben te spreken, een vorm te bezigen of een
idioom te beoefenen, dat in strijd is met, zich
niet volkomen aansluit bij zijn innerlijk wezen.
Een vrije kerk, waarin de «moderne godgeleerd
heid" zoover zal 'mogen gaan als zij maar
kan en wil, een kerk, die niet meer kerk zal
heeten
Wij onthouden ons natuurlijk van elke
appreciatie van het een of ander theologisch
standpunt. Dit ligt buiten ons bestek. Doch
als er openlijk qpwekkingsbrieven uitgaan
naar de spes-patriae, om haar te verlokken
modern predikant te worden, dan mag men.
niet achterwege blijven met een duidelijke
aanwijzing van de gevaren, waarin jongelie
den zich storten, die naar die lokstem luis
teren. Het berouw komt in den regel te laat.
EENE KUNSTENAARS-FAMILIE.
(Bij de Plaat.)
Geen vroolijke lentezon bescheen Deventer's
oude veste, geen bloesemgeur bezwangerde de
lucht, koele regendruppelen violen op het aardrijk
neder on toch worden volo vroede mannen in de
vroege morgennre van don 2den Mei niet weer
houden om naar de Geert-Grootestraat te snellen,
zich om hunnen aanvoerder, den heer Henri van den
Berg, te scharen en daar eeuige schoon blinkende
liederen aan te heffen.
Wien gold wel die morgengroet, voor wienwerd
toch die koele regen getrotseerd ? ... Nauwelijks
was deze hartelijke en werkelijk treffende plech
tigheid voorbij, of aan de voorzijde van het huis
weergalmde de lucht van vroolijke klanken van
blaasinstrumenten, van trommen en bekkens. Het
was de Deventersche harmonie, die haar vroegeren
leidsman een bewijs van innige genegenheid, van
trouwe aanhankelijkheid bracht.
Wie de man was, wien dit dubbele bewijs van
hulde gold V Het antwoord behoeft nauwelijks ge
geven te worden; de bij ons nommor gevoegde
plaat geeft ons de gelaatstrekken te aanschouwen
Tan den 76-jarigenCornelisAlexander Brandts Buys,
die met onzen voortreffelijken J. C. Boers de
Nestor is van onze Nederlandsche musici. Déze
muzikale morgengroet gold evenzeer den reeds sedert
zestig jaren werkzamen kunstenaar als zijne ega
Mevr. Buys-Bosch Morissen, mot wie hij op dezen
heuglijken dag zijne 50-jarig echtvereeniging vierde.
Is dit feest op zich zelf reeds merkwaardig,
niet het minst door de persoonlijkheid van den
jubilaris, die door veelzijdig talent, buitengewone
ontwikkeling, onvcrdroten werkzaamheid en eene
bewonderingswaardige frischheid van geest groote
waardeering verdient.
Toen hij op den 3en April van 1812 te
ZaltBommel het levenslicht aanschouwde was de naam
van Buys al geen vreemde meer in de kunstwe
reld. De familienaam lius, die ook Buys, Bmis,
en Buis met en zonder de er voorgeschreven
werd, vindt inen reeds in de 16e eeuw herhaalde
malen met eere genoemd.
Na twee eeuwen werd te Amsterdam op 16
Juli 1759 de stamvader van, het tegenwoordig
geslacht: Cornelis Buys geboren. Viotta ver
meldt in zijn Lexicon van hom, dat hij zes jaren
lang bij het muziekcorps van een
kavalericregimont diende, dit in 1782 verliet, onderricht
van den beroemden Abt \7ogler genoot, in 1783
organist en klokkenist te Kampen werd, in diezelfde
betrekking in 1791 te Zalt-Bommel werd aange
steld en aldaar op 2 Maart 1831 overleed.
Een Jan Buys (violist on organist) en waar
schijnlijk jongere broeder van bovengenoemden^
moet een buitengewoon vaardig violist zijn ge
weest, dio oen onrustig, zwervend leven leidde.
Men meent, dat hij stads-muziekmccster te Zutphen
en later organist te Tiel is geweest.
Cornelis Alexander Buys, de held van ons ver
haal, werd al vroeg door zijn vader tot klavier
en orgelspcler gevormd, terwijl de omgang met
den beroemden Barend van Bree zeker niet
zonder invloed op zijn vioolspel zal geweest zijn.
Ongetwijfeld had hij zijn. vader reeds herhaalde
malen op do orgelbank vervangen toen hij, na
diens dood, te Zalt-Bommel zijn opvolger werd.
Gelijk zoo vele kloeke Nederlanders trok hij
in 1830 als vrijwilliger mede te velde, fungeerde.
als kapelmeester van een muziekcorps en gewaagt
nu nog van. deze voor onze geschiedenis zoo be
langrijke dagen met groote opgewondenheid.
In 1840 als organist en klokkenist te Deventer
beroepen, word hij spoedig de ziel van hot muzi
kale leven aldaar, en indien de betrekkelijk kleine
stad aan den LTsel zoo'n gunstige vermaardhcid
in de Nederlandsche kunstwereld erlangde, had
zij die aan den talentrijken aanvoerder te danken,
die in orkest en zangkoor on bij zijn onderwijs, leven
en liefde voor de toonkunst wist op te wekken.
Eenmaal had ik hot genoegen van naderbij
er mede kennis te maken, toen (natuurlijk op
aanbeveling van Buys,) het Bestuur van het
rmiziekgezelschap : V nis par les sons de laMusique
mij eene uitnoodiging zond om mijne tweede
symphonie te komen dirigeeren en ik aldaar een zeer
goed voorbereid en flink werkend orkest aantrof,
den man tot eer, die met zoo weinig middelen,
zoo veel tot stand wist te brengen. Trouwens
met zijn veldheerstalent moest iedere rekruut, die
maar even dienst kon doen, in 't vuur; zoo sloeg
Honri Brandts Buys, de tegenwoordige Directeur
j in Amsterdam, op 8-jarigcn leeftijd reeds de pauken.
Hij zal hot toen wel zoo krachtig niet hebben
gedaan, als op bovengenoomden avond, toon mijne
symphonie werd gespeeld ; de acht-jarige
paukenist was tot een kloek jongeling opgegroeid
en sloeg aan het welbekende triomfantelijk slot
van de" Meeresstille-ouverture van Mendolssohn
hot vol van oen dor pauken midden door, het
geen natuurlijk niet ten voordeele van de vol
gende orkeststukken was, daar Deventer slechts
twee pauken rijk was en dns de gekwetste niet
vervangen kon worden.
'k Heb mij bij dio gelegenheid kunnen over
tuigen van don gloed, dio van Deventors kunst
leven uitstraalde on zich wijd en zijd verspreidde.
Aan wien dien te danken, dan aan den
onvermooiden, met ceno ware kunstenaarsziel begaafden Buys»
die tevens hot voorrecht eener eeuwige jeugd
deelachtig schijnt to zijn, want niet slechts was
hij op oen leeftijd, die anderen zeer ernstig en
geposeerd maakt, jeugdig en vol levenslust, maar
thans nog, nu 75 zomers, beter gezegd 75 win
ters, (want die zijn toch voor don
dirigent-musicus het vermoeiendst), over hem heen zijn ge
gaan, neemt hij met evenveel opgewektheid ala