De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 13 mei pagina 2

13 mei 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.568 . \fR0F. OORT's ZENDBRIEF AAN DE GYMNASIASTEN. De dagbladen bevatten de mededeeling dat curatoren van net gymnasium maatregelen hebben genomen om te voorkomen, dat in het ?vervolg, zonder hunne goedkeuring, op het gymnasium geschriften onder de leerlingen f . worden verspreid. 'J- Men zegt, dat deze zorg van curatoren hare aanleiding gevonden heeft in de bekende cir culaire van den Leidschen Hoogleeraar Oort, waarmede deze de gymnasiasten tracht op te wekken zich voor te bereiden voor de studie der Godgeleerdheid. Het bericht kan moeilijk juist zijn, immers de heer Oort heeft zijn zendbrief uit Leiden, per post, den leerlingen persoonlijk doen geworden,?en tegen zoo iets maatregelen te beramen, kan den curatoren wel niet in den zin zijn gekomen. Ware het echter mogelijk, dat curatoren dergelijke aanbevelingen, om toch hetpredikambt als beroep te kiezen, uit de handen der jongelieden konden weren, wij zouden ons daarover oprecht verheugen. Niet dat wij het iemand ter wereld euvel zouden duiden, indien hij ouders op de voordeel en van het een of ander beroep voor hun kroost wilde wijzen; op zichzelf steekt daarin geen kwaad. Gaat de Nederlandsche Eegeering zelve daarin den godgeleerden hoogleeraar niet voor, als zij in alle, dagbladen een premie uitlooft voor ieder die zijn zoon den dienst bewijst om hem te doen inlijven in de eervolle rijen van het Ned. Indische leger? Een vriendelijke wenk is geoorloofd, en kan geen kwaad. Maar dan zij die tot de ouders zelven of tot volwassenen gericht, en menge men zich niet in zulk een kiesche «juaestie, _a]s de keus van een beroep voor minderjarigen is Doch niet alleen, dat het weinig delicaat gehandeld is, dergelijke circulaires te richten tot protestantsche en niet-protestantscheleerlingen eener openbare school; en buiten de ouders om de jongelieden te belezen tot de keus van zeker beroep; vooral het aanbeve len van het dominéechap als aanstaande kostwinning is o. i. iets zeer afkeurenswaardigs. De Heer Oort deed het natuurlijk met de beste bedoelingen, maar dit neemt niet weg, dat een ernstig protesc niet mag uitblijven. Het feit, waarvan de Leidsche Hoogleeraar uitgaat, kan niet ontkend worden. Er melden zien te weinig jongelieden aan, die in de theo logie willen studeeren om predikant te kunnen worden in de Ned. Herv- Kerk. Verscheidene gemeenten zijn, zoo als het in ouderwetsche beeldspraak heet, «herderloos.» Dit heeft velerlei oorzaak. De karige bezoldiging; de verdeeldheid in de kerk; de geringe belang stelling in geloof en godsdienst; de onzeker heid voor de moderne predikanten om promotie te maken, nu .bijna alle plaatsen van beteekenis aan orthodoxe leeraars de voorkeur geven, en eindelijk, en dat is wel de hoofd reden, de afwezigheid van een krachtige ge loofsovertuiging bij hen, die het predikambt zouden kunnen kiezen. Nu zijn, gelooven wij, alle genoemde be zwaren zoo niet weg te redeneeren, althans van hun gewicht te Iberooven, indien dat ene maar niet bestond: het gemis van een krach tige geloofsovertuiging. Of de heer Oort dit voorbij ziet, weten wij niet. Hjj schijnt er in ieder geval niet op te letten. »Jongens", zoo spreekt hij ongeveer tot de gymnasiasten, »komtmaar als gij ernstig zijt, geloof hebt, het gebed u niet vreemd is,... wij willen u opleiden tot een heerlijk ambt." Wij zullen, al ware het alleen gemaks halve niets afdingen op de zeer bijzondere dig". Hij voelde haar pols, bekeek haar tong weer, hield het drankflescbje tegen het licht, deed eenige vragen aan de dienstbode die 's nachts oij haar gewaakt had, klopte de kleine zieke even, licht en vriendelijk, op het hoofd en hipte dau weer weg. Zoo verliepen de dagen zonder verandering te brengen. Kleine Minuie werd niet erger of beter, maar ik vond dat ze er uitzag als een arm ziek trekvogeltje dat door de anderen was achter gelaten. De bulletins welke »de Generaal" om de twee dagen afzond waren vrij geruststellend. Toen kwam die stralende zomerochtend, vol schoonheid en vol beloften! Hoe dikwijls al heb ik dien ochtend vol weemoed, nog maals doorleefd? Ik stond voor het bedje, waarin Minnie lag, nu werkelijk zoo teer en wit als een echt sneeuwvlokje; ze was toch erg verminderd in die paar Weken. Zij sloeg haar oogen naar mij op en zei op zwakken toon de echo van haar vroeger vroolijk stemmetje?«Wan neer gaan de meisjes nu naar huis'?" - »Over acht dagen, liefje." »0ver acht dagen pas, dan kan ik wel beter zijn niet waar? Blijf je net zoolang bij me tot ik naar huis ga, Jo, heusch?" Ik nam haar lief kopje tusschen mijn handen en het drong me als een dolksteek door het hart, terwijl ik dacht hoe weinig kans er misschien was dat ze ooit haar ouder lijk huis zou weerzien, maar toch zei ik: >Ja, schatje, zeker, ik blijf bij je, hoor." Zij sloeg haar armpjes om mijn hal? en mij op echt kinderlijke manier haar mondje toeste kend om gekust te worden, zei ze dankbaar: »Ik houd heel, heel veel van je, Jo!" Ik kreeg een stokkend gevoel in mijn keel, zooals ik altijd heb, als iets me bedroeft. Daar luidde de bel voor het ontbijt, ik moest naar de eetzaal. Ik schudde haar peluw op, gaf haar een kus en ging heen; bij de deur zag ik om, hare oogen volgden mij, ik knikte haar toe en zij glimlachte toen ging ik treurig naar beneden. Nadat het ontbijt algeloopen was, liep ik even den moestuin in om een schoteltje vol blozende aardbeien te plukken, de vrucht waar ze zooveel van hield. Het was heerlijk ?weer, de vogels zongen een lied van lief de en voortreffelijkheid van het dominéschap, zelfs als het aan een modern theoloog is opgedra gen. Ieder kan daarvanhet zijne denken. Edoch wat niet verzwegen mag worden, wanneer men «jongens" of «knapen" oproept zich aan theolo gische studie te wijden, het groote gevaar dat hen dreigt, zoodra hun jongens-geloof onder worpen wordt aan de vuurproef der wetenschap pelijke kritiek,de onzekerheid van godsdienstige overtuiging waarmede een modern theoloog de toekomst en zijn bij uitstek moeilijk ambt te gemoet gaat. Immers, wanneer alle supranaturalisme is uitgedreven, kan de mensch ten slotte zijn godsdienstige overtuiging alleen bouwen op eigen redeneering, en dat deze voor het geloof een volkomen onwankelbare grond slag is, zal prof. Oort wel niet beweren. Heeft de Hoogleeraar er nu wel aan ge dacht in welk labyrinth hij geloovige, zelfs het gebed-beminnende jongelieden brengt,door hen eerst door het wetenschappelijk vage vuur van het Leidsch Athene te voeren, om hen vervolgens naar het een of ander dorp te loodsen... in een kerk, waartoe hij eigenlijk niet behoort; tot het verrich ten van zoogenaamd s a era m en teel e hande lingen, die hem tegen de borst stuiten; tot een omgang met menschen, die hem niet be grijpen; tot een arbeid waarin hij zelf slechts ten halve of in. 't geheel niet gelooft; zonder hoop op lotsverbeieriiig. als hem niet toe valligerwijs de kanselwelsprekendheid is toe bedeeld, of een zeer buitengewone kruiwagen op hem staat te wachten, en dat met niets anders tot troost dan een philosophische overtuiging, die men slechts 1)ij wijze van spreken een godsdienstige kan noemen, en die hem'eiken dag verwijt, dat hij een ambt be kleedt, hetwelk hij hoe eer hoe beter behoorde vaarwel te zeggen. Men weet het, ook Prof. Oort kan het niet onbekend zijn met zeer velen onder de moderne predikanten is het aldus gegaan. Een groot aantal hunner, en velen van hen bevonden zich betrekkelijker wijze nog in de gunstigste omstandigheden, hebben den kan sel vaarwel gezegd; en hoevelen zouden hen gevolgd zijn, indien zij daartoe slechts gele genheid hadde n gezien l Ongetwijfeld: daar zijn een aantal moderne predikanten, die trots veel van het door ons genoemde, tevreden zijn met hun betrekking en met hart en ziel hun ambt waarnemen; maar _vormen deze de meerderheid of de min derheid? Doch hoe optimistisch men met den Leidschen Hoogleeraar hierover ook denke, voor een zeker aantal moderne predikanten is het dominéschap een ware vloek; een last dien zij om verschillende reden niet van zich kunnen werpen en dus gedwongen torsenen; een _vloek. niet om het schrale 'traktement of uithoofde de kerkelijke verdeeldheid, maar aangezien juist de theologie hun dat oen e benomen heeft wat onmisbaar is om zich zelf in de oude Nederlandsche Hervormde kerk iets beters dan een indringer te achten en den herderlijken arbeid met een volkomen hart te verrichten. Met dit te zeg gen, Bepalen _ wij ons tot het constalccvèn van feiten, die wel geen tegenspraak dach ten. En uu begrijpen wij volstrekt niet, dat de Heer Oort tot «jongens" en »knapeii" (.hij noemt de geadresseerden beurtelings zoo,) van deze hoofdzaak zwijgt. Had, zoo vragen wij, de hoogieeraar in de Godgeleerdheid, in dien hij zich tot gymnasiasten wilde richten om met hen te spreken over hun toekomst, niet, juist met het oog op de mogelijkheid dat zij zich voor het predikambt voorbereiden, iets anders te hunner kennisse moeten brengen ? Ware een waarschuwing hier niet veel beter aan het adres der heeren gymnasiasten gc geluk, door alles stroomde licht en lust en krachtig leven, en boven in dat bedje lag een klein, stil, bleek meisje geduldig te wachten, tot ze «naar huis" zou gaan, Meteen zucht wendde ik mij om en ging weer naar haar kamer. Het was er doodstil, de zomerzon teekende het raam na op den vloer en de luwe wind bolde zacht het witte venstergordijn. Ik naderde _en meende een enkele snik te hooren van uit het bedje; op mijn teen en sloop ik naderbij en sloeg voorzichtig het bedgordijn terug. In 't zelfde oogenblik trad ik bevend eene schrede achteruit mijn hart had mij de waarheid gezegd. Zij, die ik zocht wras dddr niet meer. Kleine Minnie's droom was uitgekomen. Zij was eerder ver trokken dan eene van ons allen, zij was heengegaan naar >het huis haars vaders." * * In 't spreekkamertje van de directrice waar ik Minnie voor het eerst zag, heb ik haar ook voor het laatst gezien. Daar lag ze in haar kistje, met witte rozen in de saamgevouwen handjes als een in marmer gehouwen engeltje, een stil, vredig glimlachje om het bleeke mondje gebeiteld. En daarvóór op het af hangend zwarte doodskleed lag, in de be studeerde houdingeenertragédienne.eene vrouw in rouwgewaad, geknield te bidden. Haar man was thuis gebleven, te ziek om te kunnen komen; dat kon zeer goed waarheid zijn. ^ * * De eerwaardige kakatoe zag dat alles met schuinschen, verwonderden blik aan het groene kleed was van zijn kooi gegleden en fluisterde met zijn schorre vogelstem: «Zoete vrouw koppie krauwen!" De knielende dame bleef' onbewegelijk lig gen in haar bevallig, ootmoedige houding, de poppenoogen naar-den grond gericht. Heime lijk verschikte zij een plooi van haar »robc" zelfs haar bidden was elegant natuurlijk had zij niet gehoord dat er iemand binnenkwam. Een enkele blik slechts wierp ik op mijn arm verwelkt bloempje, toen ging ik heen en terwijl ik zonder gedruisch de deur ach ter mij sloot, hoorde ik hoe de kakatoe tegen de koperen tralies van zijn kooi opklautevde, zijn snavel wette en als spottend riep: »Zoete vrouw! zoete vrouw!" weest! Wij hebben reeds gezegd, dat wij het afkeuren, wanneer iemand, wie hij ook zij, in zulk een aangelegenheid, ongevraagd advies aan minderjarigen geeft. Maar indien hij dit oorbaar acht, zou het dan niet plicht zijn den jongelieden toe te roepen: Weest voorzichtig, bezint eer gij begint. Zijn er onder u, die begeereii modern predikant te worden, dat dezulken niet vergeten welke moeilijk heden zij tegemoet gaan. Moeielijkheden niet slechts van h'nancieelen of socialen, maar van moreelen aard ; moeilijkheden zóó groot, dat zij u allen levenslust kunnen benemen. Weet toch dat, nu de godsdienstige overtuiging uitsluitend op eigen redeneering berust, deze met de laatste elk oogenblik zich wijzigen kan, en het dus zeer wel mogelijk is, dat gij later, dat wil zegden, als het te laat is, voor de keuze gesteld zult worden, een betrekking te blijven bekleeden, die in strijd verkeert met uw geweten, of u opnieuw een weg te banen in de maatschappij. Want dit soort van ambt brengt een gevaar met zich dat aan geen enkel ander verbonden .is. Het kan zijn, komt zelfs veelmaals voor, dat iemand niet tevreden is met het beroep dat hij zich heeft gekozen, doch die ontevre denheid is meestal te dragen. Hoe echter moet een eerlijk man zich gevoelen als hij tot de ont dekking komt, dat zijn overtuigingen niet strooken met het werk waaraan hij dagelijks zich te wijden heeft? Een theologisch hoogieeraar had zich behooren te onthouden van het zenden van circulaires aan gymnasiasten over dit onder werp, maar hoeveel gemakkelijker zoude men hem die fout kunnen vergeven, indien hij waarschuwend ware opgetreden,.... of als een ten strijde roepend hervormer. Welk een gevoel van lust en welk een ver levendiging van geestdrift en moed zou bij het jonge Holland gewekt zijn, indien de Heer Oort, met het gezag van Leidsch profes sor bekleed, een snaar had trachten te tref fen, die zoo gemakkelijk trilt in elk jeugdig gemoed! Als hij de kweekelingen der gym nasia was te gemoet getreden met een profetie van strijd en overwinning. Jongelui, zoo hadden zij hem kunnen hooren, in dit ondermaauache gaat nicts_ boven eerlijkheid en karakter. Wie zich zelf niet durft te wezen is niet waard te zijn. Zoo is het met individuen en niet anders is het met zedelijke lichamen, genootschappen, ook met kerken. Blijf daarom verre van al les wat dubbelzinnig is, wat niet flink weg zijn vaandel ten top durft hijschen; wil een mensch u verlokken vriendschap met iets of iemand van dien aard Ie sluiten, keert hem den rug toe. Want dat is het groote, steeds drei gende gevaar. Mistrouwt uw kracht, hoedt u voor overmoed. Al waart gij van ijzer en staal, indien gij eenmaal ook maar een duizendste deel van een millimeter u hebt laten ombuigen naar hetgeen gij zelf niet als waar erkent, is het te duchten dat, gij allengskens ganschelijk krom zult groeien. Beslissend is do eerste stap. Verstaat mij wel, ik, hoogieeraar in de theologie, ben zelf gelopvig op mijn wijs. Niet tegen liet geloof' dus wil ik ten strijde varen, al is het ongeloof in mijne oogen geen gruwel. Modernen, evangelischen, orthodoxen, roomschen, joden en atheïsten, zij hebben gelijk igcht van bestaan in deze wereld, waarin op elk gebied verscheidenheid wet is alleen men zij te goeder trouw, men loochene of geloove met een eerlijk, met een open hart. Maar ziet hier doet zich voor mij en voor u, die moderne protestanten heeten, een bij zonder moeilijk geval op. Do Ned. Herv. kerk, waartoe wij nog gerekend worden, vereenigt de tegeustrijdigste belijdenissen. De uiterste linkerzijde en de uiterste rechterzijde daarin liggen oneindig verder vau elkaar, dan de orthodox-gereformeerden verwijderd zijn van de katholieken en van de geloovige Israëlieten. Het zou daar een babylonische spraakverwarring zijn, als ieder er zijn eigen taal flinkweg durfde spreken, en er niet een reeks van formules, een stel van vormen, en een eigenaardig ietwat bijbclsch idioom be stond, die wij allen te zamen zooveel mogelijk gebruiken, en laat ik het u eerlijk zeggen, ook gedwongen zijn te gebruiken, zullen wij geen gevaar loopen, evenals de doleerenden de deur te worden uitgezet. Jongelieden, die prijs stelt op karakter, uw leeftijd brengt dat mede, ik zie uw oogen glinsteren en hoor u zeggen: wij begrijpen u, dat is de vijand, tegen welken gij ons ten strijde wilt veeren ; die dubbelzinnigheid moet de wereld uit. Een kerk zij een kerk, geen zinne beeld van oneenigheid en onwaarheid. Gijl. hebt gelijk. Het is zoo, ik begeer uw hulp. Het gebruiken van vormen, formules en uit drukkingen zonder een voor ieder duidelijken inhoud, het kan niet anders zijn dan het zich oefenen in onnauwgezetheid, moet leiden tot verzwakking van het karakter en vormt, zelfs bij het vurigst idealisme, veel grooter gevaar voor de maatschappij, dan het grofste bij- en het stelligste ongeloof. Allerminst zoude ik u daaraan willen blootstellen. Hoe zou ik de schromelijke gevolgen daarvan yoor mijne rekening durven nemen? Neen, wij begeeren iets anders. Ik ben to rade gegaan met mijne moderne collega's, hoog- en zeer geleerden, en wij hebben allen te zamen een duren eed gezworen ecii eind te zullen maken aan dezen onhoudbaren toestand. Wij willen, prijs gevende de geldelijke voordeelen, indien men ons die zou willen onthou den, uit de oude Ned. Ilerv. kerk treden en een nieuwe vrije kerk stichten, gelijk Hugeiiholtz vóór eenige jaren zijn vrije gemeente heeft gegrondvest. En daar wij ons hebben voorgenomen te sterven of te overwinnen, kunt gij er zeker van zijn, dat als gij nu in de theologie gaat studeeren, ge nog vóór ge uwe studie voleindigd hebt, een nieuwe kerk zult zien, waarin geen mau een woord zal hebben te spreken, een vorm te bezigen of een idioom te beoefenen, dat in strijd is met, zich niet volkomen aansluit bij zijn innerlijk wezen. Een vrije kerk, waarin de «moderne godgeleerd heid" zoover zal 'mogen gaan als zij maar kan en wil, een kerk, die niet meer kerk zal heeten Wij onthouden ons natuurlijk van elke appreciatie van het een of ander theologisch standpunt. Dit ligt buiten ons bestek. Doch als er openlijk qpwekkingsbrieven uitgaan naar de spes-patriae, om haar te verlokken modern predikant te worden, dan mag men. niet achterwege blijven met een duidelijke aanwijzing van de gevaren, waarin jongelie den zich storten, die naar die lokstem luis teren. Het berouw komt in den regel te laat. EENE KUNSTENAARS-FAMILIE. (Bij de Plaat.) Geen vroolijke lentezon bescheen Deventer's oude veste, geen bloesemgeur bezwangerde de lucht, koele regendruppelen violen op het aardrijk neder on toch worden volo vroede mannen in de vroege morgennre van don 2den Mei niet weer houden om naar de Geert-Grootestraat te snellen, zich om hunnen aanvoerder, den heer Henri van den Berg, te scharen en daar eeuige schoon blinkende liederen aan te heffen. Wien gold wel die morgengroet, voor wienwerd toch die koele regen getrotseerd ? ... Nauwelijks was deze hartelijke en werkelijk treffende plech tigheid voorbij, of aan de voorzijde van het huis weergalmde de lucht van vroolijke klanken van blaasinstrumenten, van trommen en bekkens. Het was de Deventersche harmonie, die haar vroegeren leidsman een bewijs van innige genegenheid, van trouwe aanhankelijkheid bracht. Wie de man was, wien dit dubbele bewijs van hulde gold V Het antwoord behoeft nauwelijks ge geven te worden; de bij ons nommor gevoegde plaat geeft ons de gelaatstrekken te aanschouwen Tan den 76-jarigenCornelisAlexander Brandts Buys, die met onzen voortreffelijken J. C. Boers de Nestor is van onze Nederlandsche musici. Déze muzikale morgengroet gold evenzeer den reeds sedert zestig jaren werkzamen kunstenaar als zijne ega Mevr. Buys-Bosch Morissen, mot wie hij op dezen heuglijken dag zijne 50-jarig echtvereeniging vierde. Is dit feest op zich zelf reeds merkwaardig, niet het minst door de persoonlijkheid van den jubilaris, die door veelzijdig talent, buitengewone ontwikkeling, onvcrdroten werkzaamheid en eene bewonderingswaardige frischheid van geest groote waardeering verdient. Toen hij op den 3en April van 1812 te ZaltBommel het levenslicht aanschouwde was de naam van Buys al geen vreemde meer in de kunstwe reld. De familienaam lius, die ook Buys, Bmis, en Buis met en zonder de er voorgeschreven werd, vindt inen reeds in de 16e eeuw herhaalde malen met eere genoemd. Na twee eeuwen werd te Amsterdam op 16 Juli 1759 de stamvader van, het tegenwoordig geslacht: Cornelis Buys geboren. Viotta ver meldt in zijn Lexicon van hom, dat hij zes jaren lang bij het muziekcorps van een kavalericregimont diende, dit in 1782 verliet, onderricht van den beroemden Abt \7ogler genoot, in 1783 organist en klokkenist te Kampen werd, in diezelfde betrekking in 1791 te Zalt-Bommel werd aange steld en aldaar op 2 Maart 1831 overleed. Een Jan Buys (violist on organist) en waar schijnlijk jongere broeder van bovengenoemden^ moet een buitengewoon vaardig violist zijn ge weest, dio oen onrustig, zwervend leven leidde. Men meent, dat hij stads-muziekmccster te Zutphen en later organist te Tiel is geweest. Cornelis Alexander Buys, de held van ons ver haal, werd al vroeg door zijn vader tot klavier en orgelspcler gevormd, terwijl de omgang met den beroemden Barend van Bree zeker niet zonder invloed op zijn vioolspel zal geweest zijn. Ongetwijfeld had hij zijn. vader reeds herhaalde malen op do orgelbank vervangen toen hij, na diens dood, te Zalt-Bommel zijn opvolger werd. Gelijk zoo vele kloeke Nederlanders trok hij in 1830 als vrijwilliger mede te velde, fungeerde. als kapelmeester van een muziekcorps en gewaagt nu nog van. deze voor onze geschiedenis zoo be langrijke dagen met groote opgewondenheid. In 1840 als organist en klokkenist te Deventer beroepen, word hij spoedig de ziel van hot muzi kale leven aldaar, en indien de betrekkelijk kleine stad aan den LTsel zoo'n gunstige vermaardhcid in de Nederlandsche kunstwereld erlangde, had zij die aan den talentrijken aanvoerder te danken, die in orkest en zangkoor on bij zijn onderwijs, leven en liefde voor de toonkunst wist op te wekken. Eenmaal had ik hot genoegen van naderbij er mede kennis te maken, toen (natuurlijk op aanbeveling van Buys,) het Bestuur van het rmiziekgezelschap : V nis par les sons de laMusique mij eene uitnoodiging zond om mijne tweede symphonie te komen dirigeeren en ik aldaar een zeer goed voorbereid en flink werkend orkest aantrof, den man tot eer, die met zoo weinig middelen, zoo veel tot stand wist te brengen. Trouwens met zijn veldheerstalent moest iedere rekruut, die maar even dienst kon doen, in 't vuur; zoo sloeg Honri Brandts Buys, de tegenwoordige Directeur j in Amsterdam, op 8-jarigcn leeftijd reeds de pauken. Hij zal hot toen wel zoo krachtig niet hebben gedaan, als op bovengenoomden avond, toon mijne symphonie werd gespeeld ; de acht-jarige paukenist was tot een kloek jongeling opgegroeid en sloeg aan het welbekende triomfantelijk slot van de" Meeresstille-ouverture van Mendolssohn hot vol van oen dor pauken midden door, het geen natuurlijk niet ten voordeele van de vol gende orkeststukken was, daar Deventer slechts twee pauken rijk was en dns de gekwetste niet vervangen kon worden. 'k Heb mij bij dio gelegenheid kunnen over tuigen van don gloed, dio van Deventors kunst leven uitstraalde on zich wijd en zijd verspreidde. Aan wien dien te danken, dan aan den onvermooiden, met ceno ware kunstenaarsziel begaafden Buys» die tevens hot voorrecht eener eeuwige jeugd deelachtig schijnt to zijn, want niet slechts was hij op oen leeftijd, die anderen zeer ernstig en geposeerd maakt, jeugdig en vol levenslust, maar thans nog, nu 75 zomers, beter gezegd 75 win ters, (want die zijn toch voor don dirigent-musicus het vermoeiendst), over hem heen zijn ge gaan, neemt hij met evenveel opgewektheid ala

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl