Historisch Archief 1877-1940
l
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 568.
genen, alles gedaan, om in den eisch: Het
testament, het testament.' een climax te
brengen, die aan stormgeloei doet denken, omjbij
e redevoeringen van Brutus en Antonius
de wispelturigheid van volksgunst te doen
zien, om bij het uitbreken van net oproer den
toeschouwer den angst om het hart te laten
slaan en in het geroep: Rache, Rachel iets
onheilspellends te leggen. Bij de redevoering
«n trij het oproer hadden de mariniers een
moeielijke taak. Het zweet gutste Vos en
Brehm van het voorhoofd. «Jongens, je armen
uit het gelid gooien, je stem sparen, het laat
ste Eet testament! moet harder zijn dan het
eerste en dan moetje kracht houden om straks
nog harder te roepen Rachel Rachel"
AJs de redenaar van de spreekplaats is, moet
een deel der mariniers er opstormen en veel
stil spel maken. Vos vliegt ze voor. Later
moet hij elders een_ marinier in een beeld van
smart, een ander in dat van wanhoop ver
anderen. Chronegk verschijnt onophoudelijk
op het tooneel, tmigt het lijf van den ma
nnier achterover, een weinig maar, het
hoofd 't meest. »Zoo goed, nu de handen
saamgewrongen, half boven je hoofd. Uitstekend,
zóó staan bin ven. Jij daar leunt met de rech
terhand op den schouder van je buurman, het
hoofd naar beneden, de rechtervoet hooger
d#n de linker." »Denk maar jongens, hoe je
staan zou, als de Atchineezen je op je kop
hadden gegeven/1 licht de Vos toe. De mari
niers brommen verontwaardigd. En dan
straks, als je roept: »Rache, Rache!" vlieg
je als bezetenen, den eenen weg op en den
anderen terug, alsof je een kameraad wreken
wou, die de Atchineezen hebben neergescho
ten."
De forumscène wordt herhaaldelijk over
gedaan, tot Chronegk zegt, 't is goed. Een en
kel tooneel door jongere acteurs voorgesteld,
maakt hem boos. Driftig klinkt de bel. »Sind
8Ïe Schauspieler! Gottbewahre! Es ist j a alles
miserabel! Zurück!"
Met groote bedaardheid en vol toewijding
heeft Chronegk zeer juiste aanmerkingen bij
het uitspreken der redevoeringen gemaakt,
vooral de schakeering en het karakter doen
uitkomen in: »Und Brutus est ein
ehrenwerther Mann."
Het tooneel bij Caesar's lijk moest herhaal
delijk overgedaan. Vos, zijn mariniers aan
moedigende met «jongens laat jelui niet bluf
fen van de Duitschers", geeft zelf het voor
beeld, om angstig en met uitgestrekten hals
te staan kijken naar Caesar's lijk. Het is
een onophoudelijk gebel, overdoen en weer
overdoen.
»Herr Vos, HerrVos, het schrikken is niet
goed. Zeg, dat als ze schrikken, het lichaam
naar achter gaat, de voet een weinig terug
moet getrokken.een lichte trilling door de ar
men, even de mond openen, even ademen, dan
een pauze, heel, heel klein, en dan wild uit
barsten: Rache! Rache! en als ontzinden
zich verspreiden, maar niet in 't wilde, goed
aangeven, hoe ze moeten loopen. De mari
niers op de rostra hebben 't goed gedaan."
Weer over en weer over. 't Geldt het op
slaan van den mantel over het lijk van Caesar.
Alle indruk hangt af van het juiste oogenb lik
en het plotselinge van het doen.
Eindelijk is alles naar behooren.
Thans net vijfde bedrijf: de vlakte bij
Philippi. Het achterdoek gaat op, een luchtdoek
neer, praticabele rotsen worden gezet, andere
coulissen aangehecht. De tooneelarbeiders zijn
gereed en gaan ter weerzij van het tooneel
zitten. De tweede regisseur doet zijn
regenmantel om. Brehm en Vos zijn bezig de
mariniers het hanteeren van schild en zwaard
te leeren. Hier worden groote, daar kleine
groepen gezet- De mariniers moeten verken
nen. De bel gaat. Alles staat op de aange
wezen plaats.
Brehm en Vos hadden uitmuntend geïn
strueerd. Het zeer moeielijk gevecht behoefde
slechts weinige malen herhaald. Zeer veel
moeite werd gedaan om enkele, kleine gezeg
den in de juiste stemming te hebben en het
»te mooi" doen, te vermijden. Slechts een op
merking aan de Vos: »De mariniers, die daar
dood liggen, moeten hun oogen toedoen!"
«Herr Vos! Herr Vos!" Doodmoe komt
Vos aansukkelen. »Herr Vos, ik ben bijzon
der te vreden, zeg het ook de manschappen,
je bent de beste hulp, die ik ooit in het bui
tenland gehad heb", en nu zich tot allen
wendend: »Alles gut! Aus! Guten Nacht,
meine Herrschaften!"
Allen komen een weinig naar den voor
grond en groeten beleefd ; de mariniers slaan
aan. Chronegk groet wederkeerig, maar denkt
nog over iets na. Hij weet het, de bel gaat.
Een oogenblik stilte, kinderen. Is de harpist
er? »Ja, heer Hoiraad !" Laat hem dan
even repeteeren, allen muisstil. Chronegk gaat
achter in de zaal en zegt: »zeer mooi, maar
niet in de stemming, zachter aanvangen en
aan het slot het geluid laten wegsterven. Nog
eens!" »Zoo, zeer mooi, zeer mooi!":
Chronegk komt voor het eerst naar mij toe.
»Nu, wat heb ik gezegd, heb je er iets aan
gehad ?"
Ik beweerde het tegendeel.
Zoo? Hij kijkt onder het loopen, overal
den schouwburg rond en getuigt dan: »Een
mooie schouwburg. Ik weet in liet buitenland
geen tweede zoo keurig. Het tooneel is uit
muntend. Mijn machinisten zijn er zeer mee
ingenomen. Vooral de groote ruimte aan
weerszijden is gemakkelijk voor hen. Vos
heeft zijn best gedaan, 'n uitstekend
tooneelman."
Zoo pratende komt Chronegk op het tooneel,
overziet alles, betuigt Brehm zijn tevredenheid,
gaat heen eii vraagt de Vos met hem mee
te gaan. Bij den portier gekomen, ziet hij
Kees streng aan en vraagt: »Heb je mijn orders
stipt opgevolgd? »Punktlich" antwoordt Kees.
«Niemand toegelaten ? - »Kein' Hund! selbst
den Nachi nicht. (Nachi is de Hollandsche
tooneelkapper). Das Mannchen war sonst sehr
zudringlich!"
Braaf yan je, gpeien avond.
«Guten nacht, Herr Hofrath!
Een oogenblik gaat Ghronegk het ge
zellige en wel voorziene tooneelkoffiehuis
binnen. Onder het gebruik van een kop thee
deelt hij Vos allerlei dingen mee, die nog
verbeterd moeten worden, morgen op de re
petitie om een uur.
Na enkele minuten _ is zijn rijtuig voor, hij
bedankt de Vos op nieuw en neemt afscheid.
Bij de deur keert hij zich nog eens om.
«Herr Vos, morgen, om eenuur, »punktlich!''
«Punktlich, Herr Hofrath!"
J. H. RÖSSING.
LA MARCHANDE DE SOURIRES,
het drama van Judith frautier.
Op denzelfden avond, waarop de première van
Germinal in het Chatelet te Parijs plaats had,
kwam in het Odé$n een toonnelstuk van Mlle
Judith Gautier, de dochter van den dichter
Théophile Gautier, voor het voetlicht. Het is een
Japansch drama; Judith Gautier heeft veel aan
Japansch en Chineesch gedaan, en veel nut ge
trokken uit het onderricht van een ouden Chi
nees, die door Théophile Gauthier was opgeno
men, en eerst als huisknecht, maar later als goede
oude vriend van het gezin, tot z\jn dood in hun
huis gewoond heeft. Eens, na een vee^jarig verblijf
in Frankryk, kreeg hij heimwee en ging naar
China, maar weinige maanden later zag men hem
?weer en sedert bleef hij in Frankrijk.
Judith Gautier kent het Chineesch en Japansch
door en door; gelukkig echter heeft zij ingezien,
dat een Japansch drama op zich zeil weinig
aantrekkelvjks voor het Fransch publiek zou hebben.
Zij heeft dus een intrige gekozen, waarop in
China en Japan duizend variatiën geborduurd
zijn, heeft uit de Oostersche litteratuur en vooral
uit haar vaders stijl zooveel mogelijk geurige
beeldspraak en dichterlijke bloemen bijeenge
bracht, toen uit dit alles een drama naar de
eischen des t\jds zoeken samen te stellen en het
doen kleeden in een prachtig smaakvol decoratief
en dichterlijk rijk cpstuum. Het succes is volko
men, zooal niet bij de critici, dan toch bij het
publiek, en men voorspelt aan het Odéon. volle
zalen tot het eind van het seizoen.
De critici vinden dat het stuk te weinig Ja
pansch is; men gevoelt te veel, dat deze ver
rukkelijk en ele,ant gekleede personen, die zoo
bloemrijk spreken en hun beschilderde waaiers
bewegen, verkleede Parijzenaars zijn. Een cor
respondent van een Duitsch blad schrijft: Men
krijgt ongeveer den indruk als van een
gedramatiseerden roman van Ebers; alleen is er meer
poëzie, veel meer geest en minder banaliteit in
te vinden dan in de romans van den beroemden
Egyptoloog." Reeds de proloog van Armand
Sylvestre waarschuwt het publiek, dat het niet te
veel Japansch moet verwachten. De Japansche
dichter, in Japan is het de gewoonte, dat de
dichter zijn werk met een proloog aan het pu
bliek aanbiedt, de acteur die den proloog spreekt
stelt dus den dichter voor, zegt, dat de
menschen in Japan juist zoo haten en liefhebben als
in Parijs, en dat daar zooals hier de deugd be
loond, de ondeugd gestraft wordt.
Dan gaat de gewone alledaagsche gordijn van
het Odéon omhoog en men ziet een tweede gor
dijn, een Japanschen waaier, met het handvatsel
naar boven; een meesterstuk van Rubéen Cha
peron, bedekt met ibissen, bloemen en Japansch
schrift. Aan den knop hangt aan een gouden
ketting een reusachtige, boosaardige aap; beneden
ligt van weerszijde een groote draak, met
gouden schubben. De waaier valt in tweeën en
omlijst met de eerste coulissen het eigenlijk too
neel, zoodat dit op drie vierde der oorspronke
lijke grootte komt.
*
* *
Het eerste bedrijf vertoont den salon van een
voorname Japansche familie. Het is de woning
van don geleerden en rijken Ivashita. Zijn wet
tige vrouw ligt op een rustbank voor eene deur,
die naar het balcon voert en ziet uit naar haren
echtgenoot. In een monoloog geeft zij hare wan
hoop te kennen, dat haar man haar eene
mededingster wil geven, en wel eene marchande de
sourires" dit dichterlijk euphemisme zal on
getwijfeld fortuin maken, die sints lang zijne
minnares is. De man komt, zij valt voor hem op
de knieën en raakt met het voorhoofd den grond
aan. Dan begint zij hare verwijten. Als gij
nog een fatsoenlijk meisje, als tweede wettige
vrouw, hier in huis bracht; maar boven mij eene
marchande de sourires te verkiezen, dat is schan
delijk, dat breekt mij het hart." Tot troost deelt
de wreede echtgenoot haar mede. dat nog heden
zijne minnares, met den dichterlijken naam
Coewrde-rulis, in het huis haren intrek zal nemen; hij
beveelt zijne vrouw, haar met achting en vrien
delijkheid, gelijk de wet dat verlangt, te begroe
ten. Onder de tonen van een fraaien Japanschen
marsch houdt dan de marchande de sourires haren
intocht in het huis van Ivashita. Zij bemint
dezen niet; integendeel zij haat hem en bemint
den armen jongeling Simabara, maar wil dezen
niet trouwen omdat zij de armoede vreest.
De vrouw van Ivashita is te trotsch om den
wensch van haren man gehoor te geven; zij ont
vangt de minnares met verachting, beveelt haar
zesjarigen knaap in de zorg van zijne voedster,
Tika, aan, en sterft aan een gebroken hart. In
het tweede tafereel heeft Coeur de Rubis aan
eene rivier eene bijeenkomst met haren minnaar
Simabara. Zij heeft reeds het huis van haren
man in brand gestoken, en daar het vuur een
der keizerlijke paleizen heeft aangetast, zal Iva
shita, om een doodvonnis te ontkomen, vluch
ten. Zij wacht hem hier, hij moet deze rivier
oversteken, en nu stelt zij Simabara voor, zich als
veerman aan te bieden, en haren man te verdrin
ken. Dit geschiedt, Simabara komt terug en vlucht
met' Coeur de Rubis en de geroofde schatten.
Maar ook Tika, de voedster, (AntoniaLaurcnt)
komt hier, met den kleinen knaap, die nu wees
is. Ecu voorbijkomende prins, wien zij het ver
haal doet, wil het kind wel als zoon aannemen,
op voorwaarde dat Tika hem de geheele geschie
denis opschrijven en dan vertrekken zal. Hier
mede sluit het eerste deel, het tweede speelt
twintig jaar later.
Het derde tafereel vertoont den tuin van prins
Maëda, den pleegvader. Het is overweldigend schoon.
Er ligt een kleurenpracht, een Oostersch zonlicht
over dit decoratief, dat déverwende Parijzenaars
zelf verrukte. Een schutting, geheel met rozen
begroeid, scheidt dezen tuin van dien der buren.
Maar een beek, die, door een klein poortje in dien
muur, van den eenen tuin naar den ander stroomt,
zal de gemeenschap vormen. Als door een tralie
werk wordt dit poortje door zware rooskleurige
bloemfestoenen afgesloten, en van den eenen tuin
naar den ander draagt de beek geurige witte
bloesems.
De jongeling zit met een rol in de hand, hij
leest zyn eigen levensgeschiedenis. Pruis Maïda
heeft hem die gegeven, zonder te zeggen, wie
de personen zijn, die het geldt; de knaap zal
eene reis ondernemen, hij denkt hierover en over
het aangrijpend verhaal, maar nog meer overeen
allerliefst gezichtje, dat hij in de beek heeft zien
spiegelen. Aan de andere zijde der schutting
woont dus een wonderschoon meisje, hij ziet haar,
knikt haar toe en spreekt met haar. Dit is reeds
eenige dagen het geval, en beiden komen telkens
terug om elkaar te zien Ook heden is zij weer
aan de beek verschenen. Hij smeekt haar, hem
te komen bezoeken, en eindelijk klimt zij in eene
boot, men ziet haar lief gezichtje tusschen de
bloemen verschijnen, hare slanke gestalte zich
tusschen het geurige netwerk doorslingeren, ein
delijk de boot landen en het meisje aan wal stap
pen. Prins Maëda echter komt den knaap ver
tellen, dat de geschiedenis zyn eigen geschiedenis
is, dat hij op reis moet om zijn vader te wreken
en Coeur de Rubis te zoeken. De knaap is hier
toe bereid, maar deelt ook zijn pleegvader zijne
liefde voor het buurmeisje, Fleur de Roseau, mede.
De prins heeft niets tegen een huwelijk; sedert
eenigen tijd woont het meisje met hare moeder
daar en hij kent beide als bemiddeld en fatsoen
lijk; zoodra de zoon zijn vader gewroken zal
hebben, kan hij met Fleur de Roseau trouwen.
De scherpzinnige schouwburgbezoeker heeft
reeds begrepen, dat het meisje de dochter van
Coeur de Rubis is. In het vierde tafereel ont
moet de zoon zijn vader, die niet verdronken is
maar al dien tijd bedelend door het land trekt,
en zijne voedster, die hem aan de stem herkent.
Tika vertelt hem, waar de marchande de sowires
woont en de jonge Ivashita weifelt geen oogen
blik, maar wil zijne wraak volvoeren. Dit is ech
ter onnoodig, want Coeur de Rubis, door hare
eigene dochter tegenover den man, dien zij zoo
schandelijk behandeld heeft, vernederd, brengt
zich zelve om het leven en de jongelieden kun
nen trouwen.
In een gesprek met Sarcey zeide Mlle. Gautier
dat zij getracht had, aan het stuk het heftig en
naief karakter der Japansche en Chineesche
stukken te geven, en dit is haar ook gelukt. Het
stuk is aangenaam om te zien, aangenaam om
te hooren, heftig, naief, dichterlijk, maar het be
antwoordt niet aan een Europeesch denkbeeld
van een tooneelintrige. Hiertoe is het te
kunsteloos. Ook ontbreekt er eenigszins het curieuse aan
dat men van iets exotisch verwacht. Toch heeft
het veel succes gehad, en zal dat ongetwijfeld
blijven behouden. Voor Coeur de Rubis heeft het
Odéon Mad. Tessandier weten te engageeren,
ofschoon eigenlijk de rol niet belangrijk genoeg
voor haar is: Fleur de Roseau is een heel gra
cieus persoontje, Mlle Sanlaville, waarschijnlijk
familie van de twee overschoone danseressen van
de Groote Opera. Laroche speelt den jongen
Ivashita, Albert Lambert diens vader, en Paul
Mounet den prins.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Ofschoon het feest in Artis een goed deel van
de habitué's der Fransche opera-voorstellingen
belette de opvoering van Mignon bij te wonen,
had mej. Sigrid Arnoldson niet te klagen over
gemis aan waardeering van hare bekoorlijke gaven.
Men kan zich herinneren dat wij omtrent den
aard van hare stemmiddelen en de ontwikkeling
harer coloratuur vroeger het een en ander hebben
medegedeeld; haar optreden in de titelrol van het
bekende werk van Ambroise Thomas heeft ons
oordcel niet gewijzigd. Wat deze jeugdige
cantatrice onderscheidt, is een zekere charme" waar
van men zich geen rekenschap kan geven, en die
wel aan de duizend kleinigheden, waarvan de dichter
spreekt, zijn ontstaan zal danken. Er is nog zoo
veel natuurlijks in beweging, houding, gebaar, in
glimlach en toon, dat men er vooral in den schouw
burg door moet getroffen worden. In den zang is
de uitspraak zeer voldoende, in den dialoog komt
hier en daar een exotisch tintje te voorschijn, zoo
legt o. a. mej. Arnoldson in de vraag Ou ost-il'?"
den klemtoon op het werkwoord; meer opmerkingen
zijn er te maken, die aan het meerendeel der
operabezoekers niet ontsnapt zullen wezen. Voor
de rol van Mignon is mej. Arnoldson door hare
uiterlijke gaven als aangewezen. Deze
kunstenaressc bracht in hare partij enkele wijzigingen aan,
die haar orgaan in staat stelden op het voordeeligst
uit te komen, zonder echter zoover te gaan, dat
zij het denkbeeld wakker riep alsof zij het er eens
op toe wou leggen op het voetspoor van sommige
virtuozen met allerlei fioritures te schitteren.
Men weet trouwens: dat de oorspronkelijk voor
Galli-Mariégeschreven partij voor hooge sopra
nen gewijzigd wordt. Het timbre der stem is zeer
fraai, doch in het hooge register is de toonvorrning
niet volkomen naar den eisch. Aan kracht ont
breekt het eveneens, doch er viel toch in de heele
samenstelling der rol, als dit woord gepast is,
zooveel schakeering op te merken, dat het publiek
door bij valsbetuigingen aan de bekoorlijke
zangercsse zijne groote tevredenheid te kennen gaf.
Faaie corbeilles werden haar vereerd 011 bij her
haling werd zo voor het voetlicht geroepen. De
heer Barbe speelde en zong de rol van Wilhelm
Meister met talent, wanneer hij er te eoniger tijd
in slaagt het ongelukkige timbre van zijn stem
te verbeteren, zal hij veel succes behalen. De heer
Villefranck zong zooals gewoonlijk op artistieke
wijze, doch kwam op de grens van het?larmayante";
het scherpe orgaan van de chanteuse légere, die
Phüine voorstelde, heeft ongetwijfeld velen gehin
derd. De orkestleden speelden con amore en de
ouverture werd zoo goed uitgevoerd, dat men het
wel eens afzonderlek mag vermelden.
*
* *
Bij de reprise van Ie Prophete" was de aan
dacht weder gevestigd op den fort-tenor, den heer
Lestellier, die, naar men weet, het Haagsche ge
zelschap gaat verlaten. Wij hebben weder de gele
genheid gehad op te merken over welke fraaie
stemmiddelen deze artist beschikt en hoever hij
het in de kunst van zingen gebracht heeft. Doch
er dient in het belang der echte kunst, aan som
mige zangers telkens in herinnering gebracht, dat
natuur en waarheid zich niet straffeloos laten
beleedigen en dat geen duurzaam succes op vergrij
pen tegen den goeden smaak kan gevestigd blijven,
al wordt door het minst ontwikkeld gedeelte van
het publiek met luidruchtig gejuich onnoozele
aanmoediging aan den kunstenaar geschonken.
Bij monde van den Heer Joussaume werd aan de
zen fort-tenor namens de Dames en Heeren abonné's
een fraai geschenk aangeboden, als erkentelijkheid
voor de diensten aan het Fransche Operagezel
schap bewezen en als eene hulde aan zijn talent.
De rol -van Fides werd door mevr. Leavington
vervuld, die zich inspande om hare moeielijke
party naar den eisch te zingen, en daarin op som
mige plaatse'n slaagde. In spel en zang, in grime
en houding schroomde zij niet de kleuren wat aan
te zetten; wie meer op nuances gesteld zijn, zou
den haar het pas trop de zèle!" onder het oog
willen brengen, De stemmiddelen zijn van veel
omvang; in loonvorming is er overeenkomst tus
schen deze zangeresse en Mme Lematte; wij be
hoeven niet te zeggen, dat wij met beider zang
volstrekt niet ingenomen zijn.
Aanstaanden Dinsdag treedt mademoiselle
Vuillaume op, die o. a. in Lakmé, zooveel succes heeft
behaald. Wij vestigen de aandacht onzer lezers
op deze operavoorstelling, de laatste in het seizoen.
*
* *
De Orkestvereeniging heeft eveneens haar laat
ste avondconcert in de zaal van het Gebouw van
den Werkenden Stand gegeven. Een groot aan
tal leden kwam voor den ijver en de talenten
van de instrumentalisten en den directeur, den
heer Wedemeijer, zijne waardeering te kennen
geven. Het programma bevatte: l Symphonie
no. 6, G. Moll, N. W. Gade. 2. de Roze, lied
voor baryton met orkest, woorden van Albert
Verwey, muziek van Dan. de Lange. 3. Die
Fingalshöhle, T. Mendelsohn Bartholdy. 4.
Meeresstille, Lied des Harfners, Dithyrambe, Franz
Schubert. 5. a. Elohini, Hebraïscher Gesang,
Fr. Gernsheim. &. Elfentanz, D. Popper,
violoncelsolo door den Heer Joh. Snoer. 6. Tarentelle
für Orchester, C. Cui.
Over het orkest kon men tevreden wezen; de
symphonie van Gade werd met oplettendheid ge
speeld en in het Andante Sostenuto onderscheid
den zich de violen door goeden toon, terwijl in
andere deelen het koper zeer goed klonk. Over
de contrebassen zijn wij, wat klankgehalte betref,
nog niet tevreden. De tarentelle van den
Russischen componist is voor de orkestleden een recht
dankbaar nummer; minder eenvormigheid in de
interpretatie hadde ons meer bevredigd.
De solocellist, de heer Snoer, behaalde veel
succes met de voordracht van Hebraischer Gesang
van Gernsheim. Zijn goede toon en smaakvolle
nuanceering trokken de aandacht; het nummer
van Popper liet aan executie nog iets te wenschen
over.
Van den heer Messchaert kunnen we be
zwaarlijk te dezer plaatse ietsnieuwsmededeelen.
Ons voldoet hij hot meest wanneer hij liederen
voordraagt en dan nog weer, wanneer hij teedere
gevoelens heeft uittedrukken. Zijn mozza-voce
o. a. is heerlijk. Daarenboven spreekt uit zijne
voordracht altijd de ernstige kunstenaar, bij wien
virtuositeit slechts het middel is om op volkomen
wijze weer te geven, wat door den componist is
uitgedrukt. Men zal Meeresstille van Schubert
zelden voortreffelijker hooren zingen dan door
dezen artisten het lied van Wilhelm Meister,
Wer nie sein Brod mit Thranen ass u. s. w."
deed ongetwijfeld bij velen der toehoorders snaren
trillen, die ook in den kamp des levens werden
geroerd.
Eene moeilijke taak had de Heer Messchaert in
de nieuwe compositie van den Heer Dan, de Lange
te vervullen. Het lied van Albert Verwey is door
den componist als lied voor bariton behandeld ;
de componist geeft aan dit woord den uitgebreiden
zin dien het ook in de letterkunde bezit. Wat
het gedicht in zijne détails te genieten geeft, is
bezwaarlijk door tonen uit te drukken, al wint
ook de stemming door de vage omtrekken aan
volkomenheid. Een stem van verre, zeer van verre
luidt het slot van het gedicht, en dien in
druk maakt in het algemeen de muziek.
Aan het orkest, zoo scheen het ons toe, heeft
do componist de taak opgelegd den achtergrond
te schetsen en de schuchtere of luide stemmen
der natuur te doen weerklinken, terwijl het vocale
gedeelte het woord des dichters als een soort van
declamatorium daarmede in verbinding stelt. Tekst,
zang en orkest behielden echter een goed deel
van hunne onafhankelijkheid; aan het slot zelfs
meer dan wij verwachten durtden. Dat eene
enkele auditie niet alle draden vergunt te grij
pen, die het geheel verbinden, zal weinig ver
wondering wekken. Meer door koloriet dan door
teekening onderscheidt zich deze compositie van
onzen stadgenoot. Bij de behandeling van het
orkest spreekt do moderne school. De harde tinten
ontbreken niet.
Mendelssohn schreef op den verjaardag zijner
moeder, 15 Maart 182G :
Schreibt der Komponist ernst,
Schlafert er uns ein;
Schreibt der Komponist froh,
Ist er zu gemein.
Schreibt der Komponist lang,
Ist er zum erbarmen;
Schreibt een Komponist kurz
Kan man nicht erwarmen.