Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEBDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ho. 570
-*
s.
tot: een arbeid waarin hij slechts ten halvo of in
het geheel niet gelooft, zonder veel hoop op
lots?»erbetering en dat met niets anders tot troost
dan eenephilosopbische overtuiging die men slechts
to$ wgze van spieken cene godsdienstige kan
noé*en, en die hem eiken dag verwijt, dat hij
eea ambt bekleedt hetwelk hij boe en hoe beter
behoorde vaarwel te zeggen ziedaar volgens u
bet lot van een modern predikant. Nu, dit is
eetie- hel op aard, eene hel, waaruit men zich
alleen redden kan door dat ambt onmiddellijk
neer te leggen, en het is eene grievende
beleeiiging, door u aan eene schaar achtenswaardige
mannen aangedaan, dat gij durft schrijven: er
Zjfn een aantal moderne predikanten, dia trots
vél van het door ons genoemde tevreden zijn met
hunne betrekking en met hart en ziel hun ambt
waarnemen." Met hart en ziel? Voor dat hart
geven gij en ik niet veel, en van die ziel zal
onder zulke omstandigheden spoedig niet veel
overblijven. Geen eerlijk man houdt het
daaronder n jaar uit.
- Dat sommige predikanten van moderne
ziens%^e £ich genoopt hebben gezien, om des
geTretena wii hun ambt op te geven, is bekend. Ook
ia fcftÉt» vreezen, dat enkelen hiertoe de kracht
niet gehad hebben en om het brood het domin
, «Aap," hoewel het hun een ware vloek" is,
dragen. Maar het is onwaar, dat het een en
«ntter zoo gewoon zou zijn als gij het doet
voor' tooien. De moderne richting heeft hare
vlegelJwen" doorleefd, den tijd van jeugd en
jongsterighéid, van opgewektheid en dwaasheid. Geen
nender. dat hare woordvoerders fouten begingen.
Toen de nieirwe zienswijze zich krachtig begon t
doen gelden, de predikanten zelven door twijfe
lingen -werden geschokt en voor vele teedere
wagen waren gesteld, de nieuwe opvattingen in
de gemeenten, bij monde en geschriften, door
luiend en vyand, met kieschheid of ruw, naar
?<*BtertJeid' 'óf scheef, verspreid, hier met
wantrouiffcn, daar met onverholen afkeer, elders met
onlinnige toejuichingen of oppervlakkige ingeno
menheid, maar ook door duizenden met ernst en
dankbaarheid werden ontvangen, was de taak van
trele leidslieden der gemeenten zeer moeielijk.
Thans zijn in dit opzicht de omstandigheden vrij
w*t gemakkelijker, daar predikanten en gemeenten
weten, wat zij aan elkander hebben. En zeer
Telen, die deze proefhebben doorstaan, zijn m«t
hart en ziel predikanten gebleven. De een mag
de onaangenaamheden aan zijn werk verbonden
met opgewekter zin dragen dan de ander dit
geldt van alle betrekkingen; waar hoort men geen
klachten? zij werken als eerlijke mannen; en
daarop komt het hier aan.
Dit nu kunt gij, mijne hoeren! u blijkbaar niet
TOorstellen. De oorzaak van dit onvermogen ligt
in nwe opvatting van godsdienst. Wel eindigt gij
BW artikel met de verklaring: Wij onthouden
ons natuurlijk van elke appreciatie van het een
of ander theologisch standpunt"; maar aan het
geheele stuk ligt eene zeer besliste bcoordeeling
Tan een theologisch standpunt ten grondslag. Gij
meent namelijk dat de verwerping van het Bijbelse!)
en oud-kerkelijk supranaturaüsme het voortdurend
bezit eener echt godsdienstige overtuiging
onmogelflk maakt, in wier plaats, volgens n, eene
philosophische treedt, die alleen op eigen
redeBeeringen rust. en wel op zeer wankelbare. Dien
tengevolge houdt gij het er voor, dat jongelieden
de godsdienstige denkbeelden die zij aïs kinderen
hebben gekregen, spoedig kwijt raken, zoodra zij
tennis opdoen.
Uw blad is ziedaar de waarheid in «we
?lotopmerking de plaats niet, hierover te rede
twisten. Ik onthoud mij hiervan dan ook geheel,
xnij vergenoegende met u mijne ervaring mede
te deelen. /
Twaalf jaren ben ik predikant in de Ned. Herv.
kerk geweest, juist in dien tijd waarin de moderne
lichting doordrong en ik heb mij nooit bezwaard
gevoeld over den aard van het werk, dat het ambt
medebracht, in dien zin namelijk, dat ik het als
eerlijk man niet zou hebben kunnen doeni Gij
Iaat mij zeggen, dat de voorgangers der gemeei.te
in de N. H. K. verplicht zijn een reeks
dubbeizin
liet kraakte, vloog mij het bloed door de
Aderen, mijn hoofd gloeide en ik gevoelde
mij als betooverd; ik zag zonder te zien
en hoorde zonder te luisteren
Daardoor zag ik niet, dat mijn kamerdeur
geopend werd en iemand binnen trad.
Ook de dikke witte walm, die zoodra men
de deur opent in de huizen dringt, belette mij
den bezoeker te onderscheiden.
Ik voelde den geweldigen kouden stroom
zelfs niet, die de kamer binnendrong.
Slechts toen ik naast mij, een menschelijk
wezen ontwaardde, werd ik uit mijn droom
gwekt en zei gedachtenloos:
Wat verlangt gij ?
Vergeef mij, mijnheer, dat ik u stoor;
mulotcheru targuju (ik heb veel mooie zaken
te koop), antwoordde hij mij.
Nu eerst sloeg ik de oogen o_p.
Buiten twijfel had ik een jood uit mijn
vaderland voor mij, en hoewel hij met ver
schillende soorten van huiden toegetakeld
was, had ik hem onder duizenden herkend,
Han die bijzondere houding zoo eigen aan de
Israëlieten uit onze kleine steden.
Zijne tegenwoordigheid bracht geen al te
ruwe ontgoocheling teweeg, integendeel het
deed mij goed, juist nu iemand uit mijn
vaderland te ontmoeten.
Met stille voldoening keek ik naar die
welbekende type, en mijn oor werd aangenaam
gestreeld door de weinige woorden, die hij in
het Poolsch gesproken had.
De jood staarde mij een oogenblik zwijgend
aan, liep toen haastig naar de deur en ont
deed zich van zijn pels en muts.
Toen eerst kwam ik volkomen tot bezinning
en denkende dat mijn slimme landsman mijn
stilzwijgen voor eeue toestemming opnam en
mij zijne koopwaar wilde toonen, haastte ik
mij, hem van het tegendeel te overtuigen:
Om 's hemels wil, geef u geen moeite,
vriend. Ik heb nergens behoefte aan en
koop niets; houd u dus niet op en ga verder.
nige formulen, een stel van vormen, een eigen
aardig ietwat bijbelsch idioom in stand te hou
den, om niet uit de kerk gezet te worden. Hier
aan heb ik mij, zooveel ik weet, nooit schuldig
gemaakt. Het kerkelijk ambt knelde mij zoo weinig,
dat ik, benoemd tot hoogleeraar, uit ingenomen
heid met de betrekking van predikant heb ge
aarzeld ze vaarwel te zeggen. Wel bleek ten
slotte de lust in een zuiver wetenschappelijken
werkkring machtiger in mij te zijn dan de ge
hechtheid aan haar en heb ik nooit een oogen
blik berouw gevoeld over mijn keus; maar de
liefde voor het vorig vak is mij bijgebleven. Te
genwoordig heb ik geenerlei predikantsplicht te
vervullen. Zelfs ben ik geen hoogleeraar in de
godgeleerdheid zooals gij mij noemt maar
in de letteren; en zou ik dus evengoed Moham
medaan als Christen, atheïst als geloovige kun
nen zijn. Maar uit volkomen vrije beweging
doe ik vaak predikantswerk. Aan de bolde
sacramenteele handelingen", waarvan gij spreekt,
heb ik na mijn ontslag als predikant genomen
te hebben, meer dan eenmaal deelgenomen.
Ik predik gaarne kostte het niet veel tijd,
ik zou het meer doen; en het is mij onver
schillig, of ik optreed in de Vrije Gemeente te
Amsterdam of in afdeelingen van den Ned. Protes
tantenbond, dan wel in gemeenten van Remon
stranten. Dorpsgezinden of Hervormden: ik spreek
op de eene plaats juist als op de andere. Toch
mag ik u verzekeren, dat gij alle leugen, draaierij
en dubbelzinnigheid niet sterker haten kunt, noch
nadrukkelijker aan knapen wilt voorhouden, dat
zij geen duimbreed van het pad der waarheid
mogen afwijken, dan ik. Ook meen ik een modern
man te zijn. d, w. z. het supranaturalisme te ver
werpen en nooit, uit vrees voor het verlies mijner
godsdienstige overtuiging, de oogen dicht te doen
voor het licht, dat de onderzoekers op welk ge
bied ook doen opgaan. Mijn geloof heeft van ver
meerdering van kennis en levenservaring wel
voordeel, nooit nadeel gehad, en ik kan mij niet
voorstellen, dat het ooit anders wezen zal. Vindt
gij wellicht deze verklaring wonderlijk; gij weet
toch zelven zeer wel, dat ik hierin niet alleen sta.
Nog eene zaak moet ik er bijvoegen. Gij zoudt
gaarne gezien hebben, dat ik in stede van
het predikanfsambt aan te bevelen, a*n de
aanstaande theologen de belofte gegeven had,
d«t weldra die verouderde leugenachtige kerkeu
vervangen zouden worden door vrije gemeenten,
die geen kerk meer zouden zijn, en waarin
ieder prediker volkomen vrij zou wezen. Nu, dat
zou eene ijdele belofte geweest zijn; want men
maakt geen gemeenten. Maar zou dit zelfs
wenschelijk zijn 'i Het kan u, mijne heeren ! niet on
bekend zijn, maar moet aan uwe lezers, zoovelen zij
uwe beschrijving van het predikantsambt als waar
aannemen, ongeloofelijk voorkomen, dat hieromtrent
de moderne predikanten verdeeld zijn. Terwijl vele
hunner hartelijk begeeren, dat orthodoxen en libe
ralen uiteengaan en afzonderlijke gemeenten vor
men, wenschen anderen dit volstrekt niet. Voor
hen zelven moge liet aangenamer zijn, indien
hunne gemeenten uit censdenkenden instonden ?,
zij betwijfelen sterk of eene scheiding dor partijen
aan de goede zaak dienstig wezen zon. Zoo weinig
voelen zij zich in een scheven, onwaren toestand.
De diepste grond van het verschil tusschen u
en mij ligt in onze waardeering van eene ge
loofsovertuiging. Gij voert mij in uw stuk aldus
sprekend in : Ik . . . ben zelf geloovig op mijne
wijs. Niet tegen het geloof dus wil ik ten strijde
varen, al is het ongeloof in mijne oogen geen
gruwel. Modernen, evangelischen, orthodoxen,
roomschen. joden en atheïsten, zij hebben gelijk
recht van bestaan in deze wereld enz." Daar gij
deze woorden mij in de pen geeft, meent gij
zeker dat ik het er mede eens ben. Welnu, dat
ben ik niet. Gelijk recht van bestaan"?! Vol
strekt niet. Evenmin als een lichtmis en een
oorbaar man, oea zelfzuchtige en een liefderijke,
een cynicus en een die in deugd gelooft gelijk
recht van bestaan hebben. Want ongeloof is
veel heilloozer clan onzedelijkheid. Luidt dit
zeer paradoxaal in den mond van een moderne,
het is ten volle gemeend. Licht wordt het
mis
De jood aarzelde knoopte, zijn pels weer
dicht en zei snel:
Ik was overtuigd, mijnheer, dat u niets
zoudt koopen; maar ik zocht slechts gelegen
heid u te lecren kennen. Want, niet waar
mijnheer, gij zijt ook uit Warschau ? Gisteren
vernam ik eerst, dat gij reeds vier maanden
hier zijt!.. . Vier maanden reeds. .. hoe jam
mer, dat ik het niet eerder geweten heb, ik
zou dadelijk gekomen zijn. Heden heb ik
u overal gezocht, ik heb de stad in alle rich
tingen doorkruist; maar Goddank, dat mijne
moeite beloond is en dat ik u gevonden heb.
Zoudt gij mij nu een kort onderhoud wil
len toestaan, mijnheer ? Ik beloof u, dat
ik u niet lang zal ophouden.
Maar wat verlangt gij dan wel?
Och, slechts een paar woorden met u
te wisselen.
Dit verzoek verwonderde mij geenszins. Ik
had reeds zooveel lieden ontmoet, die den
nieuw aangekomene berichten uit het vader
land kwamen vragen.
Zij stelden in de meest verschillende zaken
belang: sommigen wilden alleen tijding van
hunne landgenooten hebben, anderen dach
ten slechts aan politieke onderhandelingen
en weer anderen kwamen om de flauwe
herinnering aan hun geboortegrond
eenigszins te doen herleven. Over het algemeen
stelden zij echter het meest inden politieleen
toestand van hun land belang.
Ik weigerde dus het verzoek van mijn be
zoeker niet en hoewel ik mijne woning gaarne
van den walgelijken stank, welke de slecht ge
reinigde huiden van zijn pels afwierpen, gezui
verd had, noodigde ik hem vriendelijk uit,
om plaats te nemen en zich van zijn bont te
ontlasten.
Het gelaat van den jood straalde van ge
noegen. In een oogwenk had hij pels en bont
weggelegd en. zette zich vergenoegd naast
mij neder.
(Slot volgt).
verstaan; ik reken op het nadenken van uwe
lezers.
Met verschuldigde achting,
Leiden, 22 Mei. H. OOM.
Verrassingen zijn toch nimmer buitengesloten.
Hoe hadden wij nu kunnen rekenen op zulk een
antwoord!
Wij, zoo heet het, hebben met minachting van
het herder- en leeraarschap gesproken, omdat
wjj van het dominéscliap hebben gewaagd en dat
nog al 't is een verzwarende omstandigheid
als een kostwinning
Men zou zich evengoed kunnen ergeren aan
het woord poes als vocativus van kat. Een pre
dikant heet toch als hij aangesproken wordt,
doininé; wat steekt daar nu in? De Heer Oort er
kent zelfs dat er iets vertrouwelijk»" in ligt
en dan zou het woord dominéschap" van min
achting getuigen, en iets zoo onontbeerlijks als
een kostwinning voor menschen die om hun
dagelijksch brood bidden niet in n adem met
het verkondigen des evangelies mogen genoemd
worden, omdat het eene zoo extra fijn en het
ander zoo onbemiimelijk grof klinkt!
Kom, dat heeft er nu veel van alsof men spij
kers op laag water wilde zoeken! Wij hebben in
elk geval er niets kwaads mede bedoeld, alleen
wij houden er van het kind bij zijn naam te
noemen, al zou ook zijn eigen vleescholijkon vader
het als een bovenaardsch kereltje willen aan
dienen.
Erger echter dan deze onderstelde minachting
voor het beroep, hetwelk Prof. Oort jongelieden aan
beveelt, is de beschuldiging, dat wij een grievende
licleediging aan een schaar van achtenswaardige
mannen'" hebben aangedaan.
Dat gaat nu toch wol wat heel ver! Ons dunkt,
liefde voor het Evangelie moest zelfs een
hoogleeraar, die Mahomedaan zou kunnen zijn, als hij
slechts wilde, er toe nopen, zijn woorden te wik
ken en te wegen aleer bij iemand van zoo iets
verdenkt, zulk een bmet hem 'openlijk aanwrijft.
Kan dan het medcdeelen van een feit een grie
vende belc-ediging voor iemand, of' voor een
schaar van achtenswaardige mannen" zijn? Ot
is het te loocheneu, wat wij schreven, dat zeer
velen onder de moderne predikanten den kansel
hebben vaarwel gezegd, en nog meerderen dit
zouden hebben gedaan, en ook heden nog zouden
doen, indien zij er slechts een gunstige gelegen
heid toe zagen?
Wien hebben wij kunnen of willen grieven toen
wij vervolgden: ongetwijfeld daar zijn een aantal
moderne predikanten die trots veel van het dcor ons
genoemde, tevreden zijn met hun betrekking en
met hart en ziel mm ambt waarnemen; maar
vormen die de meerderheid of de minderheid ?
Doch boe optimistisch men hier over ook dcnke,
voor een zeker aantal moderne predikanten is bet
doiHinéschap een ware vloek een vloek, niet
om het schrale traktement of uithoofde der ker
kelijke verdeeldheid, maar aangezien juist de the
ologie hun dat ne benomen heeft wat onmis
baar is om zichzelf in de oude Ned. Ilerv. Kerk
iets beters dan een indringer te achten en den
herderlijkon arbeid met een volkomen hart te
verrichten."
Is hier spot, minachting, beleediging?
Op geen enkele wijs hebben wij te kennen ge
geven dat wij elk modern predikant houden voor
een onmogelijk man" gelijk de lloogiceraar, zou
der zweem van bewijs, beweert, liet tegendeel
is waar, wij hebben uitdrukkelijk geconsta
teerd, dat er een aantal zijn, die hun betrek
king met hart en ziel" vervullen. En moeten
wij uu onzin geschreven hebben, omdat wij aan deze
uitdrukking toevoegden: trots veel van het door
ons genoemde"? Dit zou zoo zijn, indien wij niet
geschreven hadden trots veel, maar trots al het
door ons genoemde; dan toch zouden wij hebben
gezegd, dat men met hart en ziel mudern predi
kant kan zijn. ook al mist men een vaste gods
dienstige overtuiging. Maar ziet wij hebben juist
beweerd: nu zijn alle genoemde bezwaren (tegen
het Mezen van het predikambt) zoo niet weg te
redeneeren, althans van hun gewicht te bcrooven,
indien dat ccne maar niet bestond: het gemis
van eene krachtige geloofsovertuiging.
Is het nu voor prof. Oort een geheim dat vele
moderne predikanten en leekcn met hun geloofs
overtuiging sukkelen ?
Wij zullen dit debat niet verder voortzetten
dan uoodig is en koeren daarom tot de hoofd
zaak terug, die de lieer Oort links laat liggen.
Hoofdzaak is: dat naar onze en veler mecning
de lieer Oort een lichtvaardige daad verricht
heeft, door aan de gymnasiasten een circulaire
te richten, ten einde hen op te wekken
preciikant dus ook'modern predikant te worden.
De vraag voor den Hoer Oort immers moest
niet zijn, of hijzelf die betrekking een aangename
zou vinden, maar of de moderne theologie
hare adepten op den duur een vaste geloofsover
tuiging belooft. De ervaring heeft geleerd, dat
dit niet hot geval is; dat voor zeer velen, zoowel
voor geleerden als voor minder ontwikkelden, de
moderne theologie gebleken is hot laatste station
te zijn op den weg naar allerlei soort van athe
sme. Zoo lang dit het geval is niet voor den
Heer Oort, maar voor vele anderen blijft hot
een hoogst gevaarlijk werk, jongelieden te over
reden hun toekomst te wagen aan de ovnrtuiging
van het oogenblik. Men laadt daardoor con z vare
verantwoordelijkheid op zich, die allerminst ge
dekt wordt mot de verklaring : geloof me, ik
zelf, heb nooit last van scepticisme gehad".
Wij zouden op veel van hetgeen de Heer Oort
daarenboven schrijft kunnen antwoorden, maar
tot de quaestie, die ons bezighoudt, doet al bet
overige weinig af. Alloen zij de opmerking ge
maakt, dat niet, gelijk de Leidsche hoogleeraar
meent, de diepste grond van het verschil tusschen
ons en hem in onze waardeering ecncr geloofsover
tuiging ligt". Wij laten het geloof van den
Heer Oort voor hetgeen het is, terwijl wij gaarne !
erkennen, dat wij het óverdiepzinnige slot van
zijn schrijven hebben aangestaard, met al den eer
bied en de aandacht waarmede men een meteoor
door het luchtruim ziet gaan ! De diepste grond
van des hoogleeraars dwaling dunkt ons te zijn
gelegen in zijn gebrekkige menschenkennis. Hij
meent, dat alle of bijna alle jongelieden, die
ernstig zijn. geloof hebben" en wien het gebed
niet vreemd is" naar geest en hart georganiseerd
zijn gelijk hij zelf het is. Waarom zouden zjj. na
van het supranataralisme afscheid te hebben ge
nomen, niet modern geloovig blijven en zich. in de
Ned. Herv. Kerk bij voortduring op hun gemak
gevoelen, als hij?
Ja waarom?
Waarschijt lijk omdat Onze-üeve-heer ze nu
eenmaal anders geschapen heeft en hun, zonder
zich aan Oort's theorie te storen, zooal niet het
recht van bestaan, toch het bestaan geschonken
heeft als ongeloovigen in dezo onvolmaakte
wereld.
.HERZIENING DER GRONDBELASTING
OF
DE JÜICHKREET VAN EEN SCHATTER.
Niet waar, dat klinkt anders!
Verleden jaar een verzuchting, thans een
juichtoon. Want, het weder is eindelijk, einde
lijk zoo liefelijk geworden dat we weder appèl
kunnen blazen en uit rukken.
En wat is heerlijker dan na een lange, lange
rust de veldkaart in de hand te nemen, de dag
boeken in de tasch te steken en 's morgens vroeg
op te marcheeren om het groote en ernstige
werk dat ons dezen zomer nog rest, te kunnen
aanvaarden.
Rust roest. Neen waarlijk niet. Rust staalt.
Rust concentreert. Rust verhoogt het verlangen
om te rechter tijd den slag te kunnen slaan in
velden en wegen, in akkers en weiden, in hout
en beeind.
Gelijk de naar het wild hunkerende jachthond
in jachtmaand in vroolijke bezigheid voor den
jager uitloopt om het wild op te sporen, zoo lustig
klinkt uit den mond van ons, schatters, het wel
kom, als we elkander, na zoo lang een winter,
op hot veld weerzien om, dag in dag uit, uu eens
twistend dan weder eensgezind, het
schaUingswerk voorttezetten.
Meent ge lezer, dat zulk een enthousiasme
onnatuurlijk is V Eilieve voeg u dan eens, zij
't slechts kort, bij een dier groepen die thans
weder de velden doorkruisen om uitvoering ta
geven aan de eervolle opdracht der regeerüig:
gelijkheid te brengen in het draagvermogen van
de grondeigenaren.
Go zult weldra bevredigd zijn in uw zoeken
naar een krachtiger overtuiging dan ge tot nog
toe bezat omtrent het feu sacréder schatters.
Want juist het bezwaarlijke van den arbeid, het
vermoeiende van den werkkring drijft hen tot een
ijver die voorzeker zoude verflauwd zijn indien
het werk op de slotjes te voltooien ware geweest.
En thans, nu ook van de zijde der
Ilootdcommissie een woord van waardeering over hun werk
is uitgesproken, is het etreven verhoogd om to
voldoen gauschelijk, aan het vertrouwen dat zij
hebben weten te winnen.
En toch, welk een klove scheidt hun gezichts
punt. Zij hebben te schatten naar de jaren 1877
1881 ca zij staan thans tegenover een compleete
landbomv-deprcssie.
O voorzeker, ik ken wel uw bemerking als
zouden de schatters niets anders te doen hebben
dan zich te reguleeren naar do bier en daar
aangenonicn typen, maar go kent ook het torruin nog
wel in zooverre dat ge weet dat de typen slechts
als kleino oasen in de uitgestrekte woestijn der
kadastrale perceelen voorkomen, zoodat rneti tel
kens en telkens weer te strijden heeft met de
natuurlijke opwelling: niet te hoog, niet to hoog
schatter, met uwe taxatie, denk er aan dat het
den boerenstand ganschelijk niet naar den vieesche
gaat.
Ja, dat is inderdaad een dagelijlcsche kwelling.
Ge komt ik mag u immers wel eens meene
men ? bij een boerenerf. De rogge staat schraal
op 't land, hier en daar met vlakken waarop meer
kluit dan gewas to aanschouwen is. De
grasgrond ach ze ziet er zoo poverrjes uit. Hier
en daar zijn plaggen gestoken, elders is een
mothoop opgeworpen, alle kleur ontbreekt. Een arme.
weide. Mestgebrek heerscht op eik hoekje van
het erf. Kerel," zegt ge tot den boer die juist
een voer mest voor zijn aardappelland oplaadt,
wat bebt ge een schraal spul"!
Een boer is niet gewoon zoo maar
a-bout-portant een waarheid te hooren. Gewoonlijk wordt
hem dat langs allerlei omwegen, voorzichtiglijk te
verstaan gegeven. Hij ziet u uau ook aanvankelijk
aan met een half verstoorden, half verschrikten
blik. Kennelijk weet hij niet wie liem zoo op 't lijf
valt en wat hij daarop antwoorden zal. Jameneer",
zegt hij, na eerst zijn pet achterover geschoven
te hebben en zijn vingers over zijn kortgeknipt
baar te hebben gestreken, ja inoneer, dat mocht
wel beter. Maar meneer zal ook wel gezien heb
ben en hij kijkt naar de kaart die ge in de
hand houdt alsof daar de vruchtbaarheid van 't
erf op aangoteekend stond dat 't hier een
schraal spui is. 't Is maar altijd niesten, mesten.
Er is geen hoekje of de kar moet er wat
brengen. En hoe zal een boer rcchtevoort" aan
zooveel vettigheid komen ? Do koeien zijn zoo
veel als niks waard. De boter??nou mijn vrouw
kamt nog wel zoo goed als er eene in den om
trek is! zeuven stiiver, acht de half 't pond.
Dat is nou immers niet om vol to houden! Als
we 't voer uit de stad moeten halen, dan is 't
alle woek maar bijpassen en ziet ge dat kan een
boer niet lijen. En als ge niet toe kunt voeren
niet lijnmeel of grente, dan gaat het vee in do
melk en de mest achteruit. Ja 't is een
miseraobele tied rechtevoort."
Ge breekt natuurlijk dien ruilden
gedachtenstroom af door op te merken dat hij zonder kracht
voer geen goede mest krijgt en zonder deze geen
M'oede vruchten kan verbouwen. Maar dan knikt
hij u aanstonds toe: ja, dat 's wel recht, maar
we hebben geen voorschot! Onze heerschap (eige
naar of hypotheekhouder) moet zooveel hebben
dat we al blij zijn als dat maar op zijn tijd bij
elkander is gekrabbeld en dan, ziet go meneer,
in huis heb ik mijn vrouw zitten met een slim
been waar ze al tien weken mee heeft gedokterd,
en mijn moeder is niks meer waard, ze is zoo
goed als blind. Wat kan ik dan met drie kleine