De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 27 mei pagina 3

27 mei 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 570 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?wiekten uitriekten I Ja er komt voor een boer BOBW al iieel wat kijken om ieder te geven wat ie» teekemt" l de zwijgt, als een mof. Tegen zulke argumenten ?worden de uwe krachteloos. Jong" antwoordt ge, om te«h iets te zeggen, da's slim beur"! En ge gaat heen «et bet beklemmend* gevoel een tandbowwend minimumlijder te hebben ontmoet dte laagaaam. maar zeker te gronde gaat. Al houdt ge u taai, ge knikt toch gewilliger dan anders al» «w collega u een laag cijfer noemt ?waarop de gr»nd mo«t aangeslagen worden. Want, als in de toekomst starend, ziet ge dat erf over geleverd aan mesthpnger. Een honger die op zandgrond pijnigend is voor verbouwer en vrucht. Een honger die u het landbouw-axioma bevestigt: halve oogsten bederven den boer. Gewêrgen heeren l" roept een klein maar monter uitziend beertje u toe^ nou, no«, ieluu sind der ook al vroeg b$l" En ge stapt over op het gebied Taat een man, die blijkbaar orde op zijn zaken stelt. Om 'thuis is alles op zijn plaats, 't Huis zit goed in zija dak, het tuintje, door een heg omgeven, ligt e» knapjes bij, zijn land is kant bewerkt, BOU. Jan" voegt ge hem toe, 4k kan wel zien dat ge 't Biet yerlurert"! Kou" zegt Jan een boer begint altijd met nou"?'k zal ivel oppassen dat 'k op myn zaken pas. Als men tegenwoordig dat verzuimt, loopt 't beelemaal mia!" En Jan leidt u rond, met rechtroatigen trots, over zyn eigendom. Dit meneer" zegt Jan, en bjj wjjst u op een deftige weide, heb ik voor een jaar of zes uit de heide aangemaakt, 't Kostte eerst wel veel avbeid en mest,, maar jongens, me neer, 'k heb er nou zoon wil van! 'k Laat er eerst 's Mei's de beesten overgaan en dan krijg ik er nog zeven veer beet tam hcoi van. En de naweide, 'k zou ast v,eoïgwa twiatfg gulden willen missen! En hier, dit stok rofgeland, te deksel wat heb 'k daar een werk pp, gedaan. Toen ik 'ter hft teeeg, was. t een en al een roetmist. Hé, wat heb "k een. moeite gehad om al dat ontua& te «verwinnen., Maar Jan gaf 't niet op; lukt t niet n ja*E dan- ia drie, dacht ik, en noa nöaiaer,, kan je d,'r geen spiertje onkruud meer in waten, is 't waar of niet?'' Maar, ?vraagt Jaa e& h\j bégsijpt nu* zich wel een wei nig vergallo^peetd. te hebben. wat kommen de heeren na eigenlijk doen, als 'k vragen mag? En a&. we hen» hebben ingelicht, valt hij. ons eensklaps in, de rede door te zeggen: JHaak 't toch niet te axg aa 'k oe bidden mag. W ieluu muter zoofa worstelen om. doen!" En Jan. denkt: goed voorgaan doet goed volgen, hij somt al da gebreken op, der volgende stukken en noodt ons ten stotte op de koffie. »Efkes'' moeten wij erin komen. Nu, dat doen we. Als oprechte achterhoekers bezitten we 't vermogen om den geheelen, dag door chiooreiwater voor lekkere koffie te kunnen houden. Eindelyk leggea w* 't kapje ondenstboven op het schoteltje ea geven daarmee te kennen er genoeg, van te. heb ban. We stappen, op en slenteren voort,, steeds speurend, gelijk jagorü,aaar da kadastrale perceeleu TAX. Kimst en Letteren. HET TO05EEL, TE AMSTERDAM. Toonstelling van de Tooneelachool". FrascatU de Groote, Cosimir. De Maateckappijf Tot Nut van 'tAlgvmeen, die voortgaat ziek werkzaam gelegen to laten liggen aftn een bloei der Toonselscnool, heeft haren leden. de overtuigiOTg wilien. geven, dat deze instelling goede vruchten draagt en hu» den 22en. dezer in den Fransche-Laaa»chouwbuïg, op eene voorstelling kunnen onthalen, die welsprekend getuigde evenz«« vam het roortreftelijk onderwijs^ aan de school (sinds eenige jaoen onder de verstandige leiding van den Heer Bnuberg- Wilson) gegeven, als van dan gelukkigen aanleg der door de school aan vaarde en gedeeltelijk reeds ontslagen, kweekelihgan.. Men «peelde l, een gedeelte van. het eerste bedrp van. Leg»u,vés Medea", in de vertaling van den H»er Jan C. de Vos, 2. het blijspelletjen Op Water en Brood", 3. eengsdeelte van Grillparzcrs Safta", vertaald, door N.. Donker, 4. Meisjesdroomen", door Mr, J. N, van Hall (?Pendant la bal" vaa Paiü«uon), en 5. de Schoolrydster", door den Heer A_ L. ©. Landrévertaald. 't Ware niet kwaad geweest, dat, bij deze voorstelling, eenig oorspronkelijk hoUaudsch produkt het prograanma had kunnen vercieren; met dit voorbehoud echter verdient het alle lof. De verschillend* stukken en fragmenten waren «eer geschikt om het talent der gelenden te doen uitkomen, Jufv. Juliette Boos heeft al meermalen, met geest en bevalligheid, het stoute schoolkind ver» toond, Waarom men haar, op het programma, in Henriefcte v-eudoopt heeft, is niet duidelijk. Mej; Lorjé, die voor het Tooneel behouden is, gaf met Mej. Herberich (nog aan de school «erbonden)! Pendant Ie. bal", mat ««train en na eveteit. Dat het spel in dit aardige fransche stukjen (loa en bevallig vertaald) het best door fransche ?waoetteiL gecharaktBüizeerd wordt, moge men. mij vergeven. Meesterlijk was de voorstelling van het blijspel van Emil Pohl, dat, uit het Duitseh overgezet, toch op> end' op een fransohen indruk maakt: elegant en geestig. Een Franschman, 't is waar, zou. het stukjen den juisten titel vam L'éeuyère" hebben gegeven, in den zin van kunstrifidster, en had ook uitgelegd, waaraan het wechblyven der kunstena res is toe- te schrijven. Een Barones kon, even goed als de Keizerin van Oostenrijk, een schoolrijdster" zijn. De Heer Schnlae en Mev. Rössing hebben zich, als Engelhard en Barones von Jfietoch,. overtroffen. De alleraardigste groep kon niet beter worden geschilderd. De Heer Wensma had de welwillendheid' de rol van Baron Cfesnrs heerenknecht (en con brio) te vervullen De Heer Schwab gaf ons voldoende den eenigszins opgeofferden Baron. In een van Grillparzers koude tooneelwerken rond Mevr. Schwab-Welman gelegenheid te toonen wat zij, ook buiten haar gewoon emplooi, vermag, en niet zonder succes. De Faon van den Heer Schwab bleef wat de dichter van dit zwakke charakter gemaakt heeft. Tot twee-maal toe komt in deze Treurspel"-vertaliag de afscheidsgroet tot straks!'1 voor. Mej. S. Bos was eene Melitta vol eenvoud en gevoel. Mej. Alida Klein, als Creüsa in de Medea", had van Jufiir. Bos het luisteren kunnen leeren; ook Mevr. Schwab heeft, in deze moeilijke tooneelbezigheid, vry veel takt aan den dag ge legd. Mej. AleidëRoelofsen, de prima der Tooneelschool op 't oogenblik, heeft fraaye oogenblikken gehad, als Medea; zoo wat voordracht als gelaats uitdrukking aangaat. De dramatische kracht, waar van haar spel getuigde, schijnt een waarborg voor haar toekomst. In Water en brood" heeft, tegenover den Heer Wensma (als de componist Wolkenschieber), Mej. Martha Coerd.es het rolletjen van Juff'r. Kartels vervuld. 't Was jammer, dat er geen gelegenheid geweest is ook den Heer L. A, van den Heuvel, Mev. Holtrop?van Gelder en de Heeren Verenet, Gerard PUger en L. M, Smith (oud-leerlingen der school) blyken van hun talent te laten geven. Met groot genoegen vernamen wij, dat, door bizondere omstandigheden, ook Mej, Anna Beu kers nog in de gelegenheid gesteld was op te treden. Zij gaf La Robe" van Eugène Manuel, in de fcaaye vertaling van den steeds betreurden J. L. Wertheim, ten beste. Een welverdiende eerekrans viel, ten slotte, den Heer Wüson en Mev. Stoetz, de bekwame hoöfdleerares, tea deel. * * * Een recht goede zqmervoorstelling is de Com dieOpérette" Lo Grand Casimir" van Jules Prevel en Alb. de St. Albin, muziek van Ch. Lecoeq. In het 2e Bedrijf wordt men zelfs op een ridtjen te paard, door Mev. Sophie van Geytenbeek (Angiolina) en de Heeren Kelly (Sofhermanri) en Kiehl (Groot-Hertog) onthaald. Het is een aardige vlot gespeelde opéra comique, waaraan de anders weinig charakteristieke muziek eenigcn luister bijzet. De Heeren Kreeft en S. van Becm vervullen de rollen van Casimir en Gobgon. Het stuk is weer met kennis en smaak, door de Heeren Prot, ge monteerd. Die dieren temmer (gewezen Sous-Pret et) is allervermakelijkst in zijn kleurrijke omgeving. Het circus der toekomst", dat in het stuk aange kondigd wordt, beschaamt onze beweering niet, dat het kunstrijden" weinig toekomst schijnt te heb ben. Men maakt ons de opmerking, dat, waar wij ons onlangs beklaagden over het weinig koiizeeachtige uiterlijk van 's Heeren Carre.es paardenspel, wij niet moesten vergeten, dat wij met de quadratuur van den cirkel, een cirque carré, te doen hadden. Men heeft gelijk. 23 Mei, '88. ALB. Tn. EEN COMEDIE VAN JEAN RICHEPIN. Richepin, de dichter van hot treurspel Nana-Sahib, waarin hij zelf met Sarah Bernhardt de hoofdrol vervulde, de dichter van den bundel La mer, waarin, gemengd met eenige onbehoorlijkheden, zooveel onvergelijkelijk schoons voorkomt, heeft thans in de Comédie Frangaise een blij eindend drama in verzen in drie bedrijven doen opvoeren, Le FKbustier. Het gegeven is zeer eenvoudig en honderdmaal gebruikt: een matroos die terugkomt en zijn meisje verloofd of zijn -weduwe hertrouwt vindt. Scrib maakten op dit thema Theobald ou Ie retonr de Home; later verscheen Michel et Christine. Homerus had er de Odyssea reeds op gebouwd, Tennyson dichtte Enoch Arden en Theuriet Jean- Marie. Richepin gaf eene der weinige variatiön die daarop mogelijk zijn. Vader Legoëz, een oud zee man, wacht sedert tien jaar zijn kleinzoon, Pierre Legoëz, die elf jaar oud als scheepsjongen op een kaperschip is vertrokken. Het is het eenig man nelijk oir dat. de zee hem gelaten heeft; vader Legoëz treurt met zijn schoondochter. Marie Anne. die door een schipbreuk weduwe is geworden, en de dochter van deze, de lieve Janik, die ongeveer achttien jaar is. Al de anderen heeft do zee hun ontnomen. De oude Legoëz heeft nu al zijn hoop, al zijn toegenegenheid gevestigd op dien kleinzoon, den kleinen Pierre, dien hij nog niet als verloren wil beschouwen. Pierre zal terugkomen, Legoëz is er van overtuigd; Janik, die als kind' van acht jaar met Pierre verloofd is geworden, is minder zeker; zij herinnert zich nauwelijks den kleinen neef. Sedert drie jaar is er nu geen tijding van hem gekomen ; men weet dat het kaperschip ver gaan is, de arme knaap zal wel in de zee zijn graf gevonden hebben. lederen dag gaat de oude Legoëz eens aan de haven kijken; lederen dag, ala hij huiswaarts keert, zegt hij: morgen zal Pierre wel komen." Als het stuk begint, is hij nog uit; Marie-Anne is alleen thuis, als er een zeeman komt van Pierre's leeftijd, door de zon verbrand als Pierre; het is een vriend van hem, Jacquemin. Deze komt juist ver nomen of men niets van Pierre weet; hij stond aan zijne zijde toen het schip door de Spanjaarden is in den grond geboord. Jacqnemin is op een stuk hout drijvende gered en heeft later aan strand Pierre's kistje opgevischt. H\j heeft dat meege bracht en opent het, men vindt or Pierre's rozokrans in. Marie-Anne is getroffen, maar is vooral bang dat de smart den ouden man te sterk zal aan grijpen. Ik moet hem voorbereiden," zegt zy. Daar is hij; verberg u een oogenblik." Jacquemin heeft slechts tijd om achter de deur te gaan; de oude Legoëz komt met Janik binnen. Hij ziet terstond dat zijne schoondochter ontroerd is; hij herkent den rozckrana op de. tafel en roept uit: Pierre is terug! Ik wist het wel!" Hij is terug!" roept Janik en klapt in de handen. Jacquemin treedt vooruit; hij wil' de waarheid zeggen, maar Marie-Anne houdt hem tegen: Laat hem in zijn dwaling," zegt zij: over vijf dagen vertrekt ge weer; laat hem gelooven dat hij zijn kleinzoon heeft weergezien, dan kan hij tevreden sterven." Jacquemin is overbluft en geeft toe; hij valt den oude om den hals en roept: ? Dag, grootvader;" Hiermede sluit het eerste bedrijf. Het tweede bedrijf opent met een allerliefst tooneel, Jacque min zit aan tafel, en vertelt zyn "avonturen. De oude man neemt aan alles deel, lacht mede, triomfeert mede, is innig gelukkig. Van tyd tot tijd kijkt hij eens naar Janik, die groote oogen opzet by de verhalen van haar neef. Wat is hij een knappe jongen! Wat is hij dapper geweest en hij is haar aanstaande. Men drinkt met ge noegen het glas cider, den nationalen drank van Bretagne. De moeder, Marie-Anne, die alles weet, is min der op haar gemak, maar de oude dringt er op aan, dat men de jongelieden een oogenblikje alleen zal laten, dan kunnen zij vrij uit praten. Zij zijn daar dus, tegenover elkander," vertelt Sarcey. Jacquemin is zeer verlegen; want het komt hem schandelijk voor, van bedrog ge bruik te maken, om een hart te veroveren, dat voor een ander bewaard wordt. Hij gaat dus aan eon net zitten knoopen, zonder een woord te zeggen en is niet weinig in verlegenheid. En Janik... Janik is Mad. Barretta. Men kan zich niet voorstellen, hoe kuisch, kiesch, ideaal mooi z\j is; met welk een pikante bevalligheid zy zegt, als zij haar neef daar ziet zitton, die niets durft te spreken: Ik dacht dat zij dapper der waren, die flibustiers!" Zal zij de avances moeten doen? Z(j draait om hem heen; zij zoekt hem tot eene bekentenis uit te lokken; waarom spreekt hij niet? h\j is immers haar verloofde. Het is zijn recht. Zij gevoelt het, al zwijgt hij, dat hij haar bemint. Maar hij moest er toch toe komen, het te zeggen ook!... Het tooneel is allerbekoorujlsst en is heerlijk gespeeld door Mad. Barretta en don heer Worms, die onovertrefbaar is in het weergeven van inge houden hartstocht en verzwegen gevoel." Jacquemin houdt het toch niet uit. Hij belijdt aan Janik dat men grootvader bedrogen heeft, al is het dan om bestwil. Hij mag aan zyn vriend niet eene liefde ontstelen, waarop deze recht heeft; al» Pierre eens terugkwam! Hij zal vertrekken; hy neemt afscheid, en laat Janik troosteloos achter. Janik is bezig, in haar moeders armen uit te wcenen, als de deur wordt opengestooten door een langen knaap, die binnentreedt en vroolijk uit roept : Daar ben ik! Dag, tante! dag nichtje!" Het is Pierre. Hij is een beetje verwonderd, dat men hem. niet met meer opgewondenheid ontvangt. Integendeel, de beule vrouwen zijn ont hutst en weten nauwelijks iets te zeggen. Maar vóórdat hij eene verklaring gevraagd heeft, komt grootvader binnen met den gewaanden kleinzoon Jacqnemin. Nu verandert alles. De oude zeerob is gekrenkt, dat men hem bedrogen heeft; hij wijst den indringer de deur. Jacquemin, vertrekt, maar Janik heeft nog even den tijd om hem to zeggen: U heb ik lief;" Nu de oplossing. Richepin heeft haar gemakke lijker gemaakt door Pierre, wel eerlijk en braaf, maar een landrot te maken, en hem daardoor in de achting van den grootvader en van Janik, en op dit oogenblik van het publiek, dat evenals de hoofdpersonen nu met do zee dweept te doen dalen Pierre is rijk geworden, hij. is door. de Spanjaarden gered, heeft in Mexico goud ont dekt en wil er de gelieele familie mee heen ne men, op twintig dagreizen vati de zee. Groot vader denkt er niet aan ; de ontknooping: is nu, dat Pierre een oogenblik Jacquemin met verwij ten overstelpt, hem te lijf wil, maar ziende dat Janik zijn vriend bemint, afstand doet, en in een zaamheid naar zijn goudmijn in Mexico vertrekt. De meening van Sarcey en Lemaitre omtrent het stuk is zeer verschillend. Lemaitre vindt, het enkel bewonderenswaardig, Sarcey wijst op eene reeks van onhandigheden in de chnrpente. Sarcey klaagt over het gemis aan poëzie, tiraden, lyrisme, dat men van don dichter van N-ana-Swnb verwachtte; Lemaitro roemt den voortdurend dich terlijken, bekoorlijken romantisch gekleurden stijl. Beiden zijn het er over eens, dat het stuk suc ces gehad boeit en uitmuntend gespeeld is. ALMA TADEMA OVER BEELDHOUWKUNST. Zaterdagavond hield de schilder Alma Tatlema, afgewisseld door den dichter Ediaund Gosse, eene lezing in Whitechapel, over De plaats der beeldhouwkunst in liet moderne leven-" Opmer kelijk genoeg werd deze voordracht van den geleerdsten der Academici door ccn uiterst talrijk publiek, meest uit de lagere midJelklasse, bijge woond en met gespannen aandacht gevolgd. De heer Gosse trad eerst op, en betreurde het dat in Engeland de beeldhouwkunst zoo weinig populair is, in vergelijking b.v. met Frankrijk. Hij zelf reisde eens in Franche-Comtémet een artist, die een half afgewerkte schets bij zich had, en in de diligence het opgespannen doek zorg vuldig voor do andere passagiers verborgen hield. Dit ging een tijd lang goed, tot eene boerenvrouw haar nieuwsgierigheid niet langer verbergen kon, ou vroeg: Wat voor oen siatuc hebt u daar?" Statue, beeldhouwwerk was dus de haar meest bekende kunstuiting. Gosse schrijft die populari teit der beeldhouwkunst toe aan twee redenen, den godsdienst met al zijn madonna's en heiligen beelden, en het democratisch beginsel, hetwelk maakt dat wanneer de gemeenteraad op de dorps fontein een beeld laat plaatsen, ieder burger ket beeld als zijn eigendom en zijn decoratieve aan koop beschouwt. En nog, vervolgde Gosse, wat men in Engeland aan publieke versiering doot, wordt zoo verkeerd opgevat. Men beeldhouwt de armen en boenen van loelijke moderne menschcn, philanthropen en staatslieden. Waarom van deze lieden, wier hoofd en geest inen zicb wil herinneren, niet enkel bustes gemaakt, en voor de rest schilder achtige groepen genomen; do afschaffing der lijf eigenschap liever dan een beeld van den Czar, de redding der matrozen liever dan den jas. van mijnheer Plimsofl? De hoer Gosse sprak toen nog wat over de beeld houwwerken in bijzondere woningen, en do verslag gever glimlacht een weinig over het contrast tusschen zijn burgerlijke auditorium en het weelderig artistiek jargon; over de wenken van goud ea suggesties van groen, die lonken in de patina van het brons," over den uitgezochten en trillende* ?wellust,'' dien zy'ne hoorders er in zouden vinden, als zy ieder voor hunne voorzaal een marmerea genius zouden kiezen. Maar of het die wellust was, of de uitwerking van het omne ignotumpr» maffnifico", zegt hij, het typische burgerlijk gehoor luisterde met verrukking en open monden. Mis schien ook hadden al deze lieden eigendommen in Spanje en meubileerden daar hun cfidteuux.'" * * Vervolgens kwam Alma Tadema om er eenig« ?weinige opmerkingen" aan toe te voogen. Hij sprak zonder notities, maar zijn eenvoud en op rechtheid, en een zekere originaliteit, met zijn. grappig Hollandsch accent vereenigd," betooverden zijne hoorders. Ja," zeide hij, de beeldhouwkunst wordt in Engeland verwaarloosd. En in een land, waar zoovele voorbeelden van die kunst in onzo cathedraleii over zijn, behoorden wij te trachten haar te herwinnen, misschien de hoogste van alle kunsten, de hoogste uitdrukking van den artisUeken geest. Gij moet dat misschien" den schilder vergeven, want ofschoon er meer realisme is in de beeldhouwkunst dan in de schilderkunst^ ofschoon de beeldhouwer een meer materieelea. weg heeft om zijn gevoelen mee te deelen, de-, schilder heeft daarentegen moer middelen tot zijn dienst. De schilder kan m. een zekere atmosfeer" geven, hij kan. u bijna doen vergeten, dat een portret slechts eon portret ia. Dat kaa een beeldc houwer niet." Toch vond Tadema het zeer jammer, dat d« beeldhouwkunst in Engeland zoo in discrediei was. Hij schreef dit vooral toe aan eene meening, bij do kunstenaars en liet publiek heerschejid,, dat hetgeen d« vaderen deden niets waard is. en men alles nieuw moet maken. Vandaar het voor stel van eenige Parijscke kunstenaars om den in houd van het Louvre in do Seine te gooien, vamlaar de vraag van Courbet tot een jong kun stenaar die hem een beeldhouwwerk bracht, een engel" voorstellend. Zaagt ge wel eens een engel?" zeido Courbet. Neen mijnheer." Nu, ik ook niet; pak weg dat ding." En zoo redeneert en handelt oenc geheele school, zeide Alma Tadema; als de kunst niet de materieelo afbeelding is van hetgeen wij om ons zien, is zij niets. Ik hoordes daarentegen eens van eene Schotsche dame een woord, dat ik zoo mooi vond, dat ik het op den muur van mijn atelier heb laten schilderen: Even als do zon de bloemen kleurt, zoo kleurt de kunst het leven." *** Als men eens ziet wat bij voorbeeld d« architecten, in London aan de beeldhouwers oen gelegenheid geven!" vervolgde hij. Maar de voetstukken blijven ledig; de groepen wor den niet gemaakt en zelfs de effecten, door da bouwmeesters bedoeld, mislukken door dio verwaaiioozing. Er zijn groote voetstukken gereed gemaakt, om de National Gallery te voltooien; maar alleen de kleine koepels worden afgemaakt.. Deze hadden moeten ondersteund worden door. gebeeldhouwde groepen. Nu zijn zij leelijk enkel peperbussen; als de beeldhouwwerken er bij ge weest waren, om te vormen wat de kunstenaars eone lucbllijn noemen, was alles in orde geweest," Eene der redenen van het verzuimen ligt in. do bureaucratie. Er was een prijsvraag uitge schreven voor een nieuw ministerie van oorlog.. De jury bokroonde het ontwerp eener firma uit de provincie. Deze kwam zich te Londen vestigen,. niaar men beproefde nu do bestelling aan een« andere firma te geven, en toen dit niet gelukte besloot men dat er geen nieuw ministerie zou gebouwd worden. Met Blackfriars Bridge ging het anders. Er was geld voor bceldliouwwerk bestemd, maar toen do prijsvraag beantwoord was en dewinners bekroond waren, -was het geld op en vaa het beeldhouwwerk kwam niets ; de voetstukkea blijven nu ledig, even als de andere. Alma Tadema sprak nu van den nationalen smaak als nationale waarde. Hoe komt het, dat Frankrijk zoo rijk is, zelfs na eon vreeselijken oorlog- en eene ongehoord» oorlogsschatting? Het wordt verslagen, het betaalt, on verliest niets van zijn overwicht in kunst eir smaak, die toch zaken van weelde zijn. Waarom? Omdat het volk zonder eenige moeite het eerste blijft in kunstvaardigbeid en smaak. En daaromis het zoo noodig, dat men do Engelschen opvoedt voor de kunst, want dit is mogelijk. Hun werk i» reeds solieder dan het Franscbe, on een deel er van is even sierlijk. Minton en Doulton leveren aardewerk dat bewonderenswaardig is. Onlang» ?was ik te Rome, en zag tot mijn genoegen in het paleis Farnesina op een schoorsteenmantel eeir Minton-vaas, dio geen slecht figuur maakte in gezelschap van Rafael en Michel Angelo." Maar men kan niet verwachten, smaak te toonen, als men er niet voor opgevoed is. letter werkman, moet weten dat hij kunstenaar is. Dit Mintonporselein heet tegenwoordig kunstindustrie". Die naam is oen uitvinding- van den nieuweren tijd. In don goeden tijd der kunst was er geen industrieele kunst", er was kuusf tout-court. Het is waar, dat de vazenschilder toen ook potten bakker moest zijn, dat was een nadeel; maar ia den tegenwoordigen toestand verliest de potten bakker te veel het bewustzijn, dat hij ook een kunstenaar is. Niet iedereen kan Raphaël ofPhidias zijn, maar iedereen kan iets zijn. Mon ven-e n'est pas grand, zeide Alfred de Musset, maia je bois dans mon verre. Iedere steen is geen hoofd1 des hoeks, maar iedere steen heeft zijn plaats"; had hij die niet, dan kon noch gebouw, noch maatschappij bestaan. Als maar ieder kunstenaar die fraaie marmerwerken beitelt en ieder kunste naar die mooie gezichten toekent, wilden erkennen dat zij eikander bewonderden, dan zouden wij allen zien, dat wij broederen in de kunst zijn." * * * De liefde tot het schoone is de wortel vaa. allo goed", was Alma Tadema's slottekst. Daarom is het zoo goed, dat men de kinderen eerst leert zien, dan hoorcn, zooals thans het beginsel der opvoeding wordt. Dat beginsel ontwikkelt in hei kind een kuustsmaak, die het nooit verlaat. »H»i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl