De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 27 mei pagina 4

27 mei 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMEB, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 570. m liet t* L --het luiddel om het to leeren, dingen in de genieten, die het anders voorbij zou een reeks van genoegens te meer. En dat niet alleen, maar tevens het geheim van succes in industrieele kunst, en hierin komt mifBchien de beeldhouwkunst verder dan het schilderen. '? Er is beeldhouwkunst," besloot hij, in deze hier vóór mij. fipt vervaardigen ervan heeft lOawingen van vorm en evenredigheid verEr is beeldhouwkunst in het handvat van ieder stak gereedschap; het handvat heef t zekere kyemming of afronding. Waarom was de Grieksche kunst 200 grootsch ? Omdat de Grieksche werkman genoot in al wat hij maakte, en alles zoo goed mogelijk trachtte te maken. Neem bijvoorbeeld hun tegels. Zij zijn niet zoo hard gebakken als de Bomeinsche, maar het zyn doodeenvoudig de beste tegels, die ooit gemaakt zijn. Zie de Japankuist; waarom heeft zij zulk een invloed OEB? Alleen omdat de Japansche werkman ding liefhad voor zichzelf, voor het genoegen dat iet hem gaf, voor het pleizier dat hij er in had, - Laat ons dat ook probeeren. Wij behoeven het nuttige niet op te offeren. Integendeel; het mooiste, regelmatigste, nuttigste en sierlijkste werktuig is de men schielijke hand; iedere gebogen * lijn daarin is evenredig met een andere gebogen lijn, en de sierlijkste hand is de buigzaamste en bruikbaarste. Die dus het handvat van een stuk gereedschap maakt, moet het in harmonie brengen met die hand; hoe juister hoe fraaier. Het grootste genot in het leven is, iets goed te maken en er belang in te stellen. Daartoe behoeft de stof niet kostb»ar te'zijn. Onlangs bracht mijne dochtereenige eenvoudige potjes mee van de markt in een dol$je; zij waren mooi en ik plaatste ze met oegen tusschen andere kostbaarder versierselen. beeldhouwer kan goed en mooi werk leveren evengoed als in marmer. Hij werkt im mers liefst in klei, die zoo goedkoop is, en zou wel in klei willen blijven werken, als de klei maar duurzaam was. Alleen om het langer te doen duren, maakt hij zijn werk in marmer dus, maar h§heeft 'het beeld in klei even lief. Wat de kunst uitmaakt, is de liefde voor den schoonen vorm. Laat ons die liefde voor het schoone op alles toepassen; wij zullen er ons zelf en anderen te gelukkiger mee maken." " CONSTANTIJN HUYGENS' HoFWIJCK, H. J. Eymael, Leeraar aan de Openbare Handelsschool te Amster dam. Culemborg, Blom en Olivierse, 1888. DéProfessoren Dr. M. de Vries en Dr. J. Ver dam hebben de benoeming van den Heer H. J. Eymael, tot Leeraar in de Kederl. Taal- en Letterkunde, aan eene der instellingen van Mid delbaar Onderwijs hier ter stede, eene aanwinst voor Amsterdam genoemd. Inderdaad hebben de Hnygensstudiën" van dezen geleerden ensmaakvollen Limburger in hooge mate zijne gemeen zaamheid met onzen taalschat, zijn ijver en werk kracht, en tevens de zelfstandigheid van zijn oordeel boven bedenking gesteld. Het is ons aangenaam, met een paar woorden,-. z\jn nieuwe werk Constantyn Huygens'Hofwyck" in de belangstelling onzer lezers te kunnen bevelen. Misschien is er geen land in' Europa, waar de beschaafden zich zoo weinig aan de beroemden van yroeger tijd gelegen laten liggen als Nederland. Het kost vrij wat optrommeling, om hier en daar een. blijk van waardeering van waarlijk groote Nederlanders uit te lokken. Op dit oogenblik staat het waereldwijze en ele gante publiek van Weenen in bewondering voor het monument van de groote Maria Theresia. De Keizerin is omgeven van eenige weinige harer machtigste tijd- en landgenoten. Een dezer hel den is een Hollander, een volbloed Leydenaar, de medikus Gerard van Swieten. Meent men, dat, in een onzer alwetende en allesvertelleride loopmaren, met een enkel woord hiervan gewaagd is ? Zou tot zijn, om dat die hulde sent un peu la saoristie? Och neen, het is om dat men 't niet weet; men is zijn geschiedenis vergeten. Het zijn allerlei bijomstandigheden, die een eeaigszias algemeen charakter aan de huldiging van ? Beets on nu weer aan die van Donders gege ven hebben; het is niet alle3|jhun specialiteit Tan .dichter en van fyzioloog, die vereerd wordt. Waar blijft het standbeeld voor onzen bevalfigsten liederdichter uit de stroeve dagen van Spieghel, uit de droge van Coornhert, vóór dat Breêro, Coster en Starter nog aan het woord waren? Men heeft den kunstigen hollandschen prozaschrij ver, nit een tijd toen nog bijna algemeen het Latijn als het idioom der geleerden gold, geen grootscher gedenkteeken gesticht dan zijn ver eerder en navolger van twee eeuwen later. Hooft en Potgieter hebben een gevelkop dat is alless wanneer men het telkens op nieuw verwaarloosde Muyder Slot niet meerekent. De kolos Bilderdijk heeft niets, behalve den dommen glimlach over zijn dubbel-huwlijkshistorie. Ik ben geen bewonderaar van het charakter van Constantin Huygens: maar het neemt niet wech, dat zijn vernuft hoog genoeg bij mij staat aange schreven om mij te machtigen, behoudends alle betamelijkheid, mee te juichen, wanneer er voor den tael-gheleerden Haegenaer'\ dat vonkelend ver nuft, dien geest qui se pust occuper a tant de choses et s'acquitter sibien de toutes", daaraan toevoe gend une franchise si peu corrompue", zoo als Descartes van ,sPrincen sekretaris getuigt, een standbeeld zou worden opgericht. Hij heeft zich-zelven, en niet bewusteloos, ver schillende gedenkteekcntjens gesticht; maar dat ontslaat de nakomelingschap niet van de verplich ting hem monumentaal te vereeren. Hij heeft van zijn eigen godsvrucht, onbaatzuchtigheid, wijs overleg, goede smaak, in het oneindige getuigd; maar dat moet voor ons geen reden zijn, om die hoedanigheden en dat bedrijf te miskennen. Hij heeft links en rechts om lofdichten voor zijn werk gevraagd; maar 't moge onze Muze een weinig afstemmen lofwaardig blijft dat werk. Hij is ook, onwillekeurig, een van de interes santste vertegenwoordigers van ons volksleven en van de taal, waar het zich in uitspreekt; en dit moet ons tot studie nopen, en zelfs tot dank baarheid voor het vermaak, dat hij ons verschaft. Een heel mensch, een heele, scherpzinnige ge leerde is misschien niet te veel voor de kommentarieering van Constantin Huygens, alleen reeds uit het oogpunt van taal- en letterkunde Ik heb diep betreurd, dat eene scherpe kritiek oorzaak geweest is van het staken der op touw gezette chronologische schikking en uitgave van Huygens' dichtwerk. Huygens is geen man, die zoo maar in eens aangepakt en in zijn onderdeelen, harmoniescb geklassificeerd, zonder fouten ten-toon-gesteld kan worden. Er zijn, in zijn letterwerk, niet zoo groote verdeelingen te maken, die zich van zelve aanwijzen, als in dat van Vondel en van Hooft. Huygens heeft, in zy'n lange leven, de letter kundig-belangrijkste voortbrengselen, bij kleine hoeveelheden, als een kralensnoer daarheengepaereld, en zoo als het met de kleinere stukjens van Hooft is gegaan, ging het ook met zijn ge erbiedigden beschermer: de kralen zijn niet dadelijk in een juweelschrijn geschikt, maar, misschien opzettelijk, door elkander heengestrpoid in een toiletlade; en nu. is het moeyelijk uit te maken, welke datums van de dagelijksche schepping dier bonte bolletjens getuige zijn geweest. Misschien heeft het zyn voordeelige zijde, dat aan de chronologische sorteering grosso modo de ernstig kritische behandeling van enkele stukken voorafga; maar voor ons, wier dag ten avond neigt", wij hunkeren wel naar een ontwerp van chronologische schikking, al zou de bewerker zich hier en daar vergist hebben, en dit eerst uit eene diepere studie van sommige werken kunnen blijken. Aanvaarden wij inmiddels dankbaar, wat de Heer Eymael ons geeft. Aan een herdruk der uitgave van Hofwijck" in den quartijn van 1672, aan deze 2830 alexan drijnen, die gelijkmatig marcheeren als dragon derlaarzen", verbindt de Heer Eymael niet minder dan 105 8»-biadzijden Aanteekeningen". In beknopten, hoogst zedigen vorm, als ware 't schip, dat op het zelfbehagen en de wansmaak der langwijligheid strandde, hem een baak in zee geweest, bieden deze Aanteekeningen" ons een schat van taalkennis, en velerlei te-rechtwijzingen van vroegere uitgevers of uitleggers. De tyd heeft mij nog ontbroken, alles a téte reposée te doorlezen en te overwegen. Ik onthoud mij dies van aanmerkingen en vragen. Uit hare onvolledigheid zou men verkeerde gevolgen kunnen trekken. Ik erken bovendien gaarne 's Heeren Eymaels grootere bevoegdheid om, ook bij twijfelach tige plaatsen, nadruk aan zijn gevoelen bij te zetten: maar in 't voorbijgaan wensch ik op te merken, dat Jacob van Campen niet kan gezegd worden (bl. IV) de schepper van den Hollandschen Renaissance stijl'' te zyn; niet alleen om dat gaen individu de schepper van een bouwstijl wezen kan; maar ook om dat men door Hollandsche Renaissance" in de bouwkunst iets anders verstaat, dan hetltaliaansche invoerartikel, dat door den Heer van Randebroeck en door de Vingboons aan Amsterdam geleverd werd. Wat de Heer Eymael anders omtrent de bouwerij van Huygens meedeelt en toelicht, behoort den lezer welkom te zijn, gelijk hij ook met ge noegen zich in herinnering zal gebracht zien, dat Hofwijck, na, in openbare strijdigheid met's dich ters beschikkingen, vervreemd en tot een vetsmelterij te zijn ingericht geweest, in April 1849 werd aangekocht en betrokken wijlen door Mr. G. Groen van Prinsterer. 't Is jammer, waar zoo veel degelijks gegeven wordt als in dit boekdeel, dat het door zoo vele drukfouten wordt ontcierd. 't Ware beter geweest een jaar later een meer korrekten druk te geven. De Errata hebben zich genesteld tot in het Drukfouten"-lijstjen-zelf: hier staat bijv. bl. 18, lees: bl. 19; er staat: verborgentheil", lees verbolgentheü"; staat bl. 85, lees: bl. 84, enz Maar des ondanks: H. J. Eymaels Constantijn Huygens' Hofwijck" is een kostelijk boek, dat wy in handen wenschen van allen, die Hol lands gouden tijdt" op prijs stellen, en die bij den Heer van Zuylichem op nog iets beters te gast willen gaan dan snof-toback en cavejaer". 23 Mei, '88. Aia. TH. MAURITS.') De plaats door het sterven van Busken Huet in de Nederlandsche literatuurkritiek vakant ge komen, is nog niet weder ingenomen. Daargela ten of er bij de groep jongere schrijvers, die se dert aan het woord is, talenten gevonden worden van een grootte als dat van Huet, dit eene blijft zeker, dat er nog geen schrijver is versche nen, die zich in een vertrouwen van een zeer groot getal lezers mag verheugen, als dat Huet werd toegedragen. De afwezigheid van Huet is in haar gevolgen duidelijk te bespeuren; al werd slechts dit feit genoemd, dat de auteur, wiens pseudoniem boven deze regelen staat, nu reeds drie jaar geleden, in 1885, een voortreffelijk werk in de wereld kon zenden, een roman, geheel ver schillend van de zoetsappige middelmatigheden der gewone Nederlandsche belletristen, zonder dat deze merkwaardige gebeurtenis door eenig weekblad-artikel of tijdschrift-opstel werd gerele veerd. Ware dit boek ter kennis van Haet ge komen, hij had ongetwijfeld een fantasie'' of kritiek" geschreven, om zijn lezers te zeggen: ziedaar een onvervelend romancier, ziedaar een nedcrlandschen Daudet. De auteur Maurits heeft nu een tweede werk in 't licht gegeven en het wordt waarlijk meer dan tijd nadrukkelijk de aandacht der lezende Nederlanders voor hem in te roepon. De heer Maurits is een Nederlandsch-Indisch auteur. Hij zelf is blijkbaar een NcderlamlschIndiër, zijn figuren zijn Nederl.-Ind. kooplieden, ambtenaren en militairen. Hij is vertrouwd met de geheele Nederlandsen.-Indische wereld, met de Nederlandsch-Indische spreekwijze. Indiöis het land, waarvan hij alles heeft geobserveerd en alles weet te vertellen. Het is een Inzonderheid, die stellig in groote mate de aandacht der toekomstige geschiedschrij vers van onze 19e eeuwsche letterkunde zal trek ken, dat wij van onze beste schrijvers aan. de koloniën te danken hebben, in zoover althans te danken, dat het reizen naar Indiëheen en van Indiëterug en het verblijf in Indië, of een groote ontwikkeling van literaire scherpzinnigheid aan die schrijvers heeft gegeven, en dan is als voorbeeld Huet zelf te noemen, of hun een harts tocht heeft ingestort, die heel hun volgend leven zou beheerschen en ze zou maken tot auteurs, wat ze anders misschien niet geworden zouden zijn, zooals Multatuii; of hun een blik op het leven en een menschenkennis heeft doen eigen worden, die men b\j vele Nederlandsche roman ciers van beroep te vergeefs zoeken zou, en dan kan als voorbeeld de auteur geciteerd worden aan wiens werk dit artikeltje is gewijd. De heer Maurits heeft de allures van iemant, die meer uit liefhebberij dan van beroepswege de pen hanteert. Al vult Lij ook de eerste blad zijden zijner twee boeken met manifestale voorredeneu. Want in die voorredenen bekent hij zich niet een aanhanger van moderne kunsttheorieën of taalleer ; en theoretische formules aanduidende woorden als realisme", naturalisme", enz. zou men te vergeefs bij hem zoeken. In de reden vóór het eerste zijner werken, zegt hy alleen, dat dit boek is voortgekomen uit afkeer van de conventioneele kostschool-literatuur, die het romanlezend publiek wordt voorgezet; uit ontevreden heid over al het onware in de schildering van personen en toestanden; uit spijt, dat elk man, die het leven meeleeft, het recht heeft te zeggen, dat hy onze romans niet lezen kan". Verder meent hij, dat zijn boek veel ergernis zal geven, en hij is er r.aar benieuwd hoe het in Nederland zal worden ontvangen. In de voorrede, waarmee het tweede werk begint, zegt de schrijver hoofd zakelijk, dat hij zijn werk niet wil vergelijken met het werk van Multatuii, al ontleent hij aan dien genialeu auteur eenige volzinnen, om dui delijk te maken, dat hij, even min als Multatuii, bekende personen uit de Indische samenleving, wier namen men zou kunnen noemen, heeft wil len afbeelden in zijn werk. In de eerste plaats kan men de werken van den hoer Maurits beschouwen als een teeken des tijds" en die onstuitbare begeerte naar vol ledige en nauwkeurige waarheid er in waarne men, dien wil om het leven onverbloemd te kan nen en te beschrijven, waardoor de heden-daagsche romanschrijfkunst zich onderscheidt. De heer Maurits haalt niet uit zijn voorraad lectuur eenige welbekende romantypen bijeen, drie a vier zeer deugdzame of zeer ondeugende heeren, en twee k vijf zulke dames, om die dan samen een conventioneel leventje te laten leiden, met, als voornaamste gebeurtenissen, een paar eerzame huwelijken en sterfgevallen, en hoogstens, als toe spijs, een onschadelijk gemaakte ongeoorloofde betrekking" er bij; maar hij heeft zich, voor hij schrijven ging, voorgenomen precies te zeggen wat hij van het leven gezien had en wist, zonder andere restriktic dan wat cle harmonie van zijn werk verstoren zou. In de tweede plaats moet men erkennen, dat de heer Maurits gelijk heeft met zijne bewering omtrent onze gewone roman-boeken, en dat hij, werkelijk, in tegenstelling tot die boeken, produc ten levert, die door eiken het leven meelevenden man zeer wel te lezen zijn, en dit niet alleen, maar dat ook alle zulke mannen, die bij bun eigenaardigheid van het leven mee te leven, die bezitten van niet van literair waardeerings ver mogen verstoken te zijn, den heer Maurits als een verhaler van buitengemeen talent zullen beschou wen. Indien Max Havelaar en Woutertje van Multa tuii, Lidewijde van Huet en het realistische werk van Emants het beste is wat de Nederlandsche roman schrijfkunst der laatste twintig jaar heeft voortge bracht, dan mogen de werken van Maurits, wat hun kunstwaarde aangaat, minstens daarmee ge lijk worden gesteld. In zijn eerst genoemd werk laat de auteur door de voornaamste persoon van het verhaal, een oudstudent uit Leiden, James van Tuyll genaamd, die beurtelings in de suiker en in de tabak te vergeefs beproeft fortuin te maken, zelf het ver haal doen, dat daardoor de aantrekkelijkheid ver krijgt eener autobiografie zonder data of weten schappelijke uitweidingen, maar eener autobiografie van het gemoedsleven van iemand, die veel heeft uitgestaan en veel heeft geprobeerd gedurende een twintigjarig wereldsch maatschappelijk leven. Heel die Indische samenleving met haar huwlijken en concubinaten, met haar begeerte naar snel-vcrworven en weer snel verteerde fortuinen, met ha<.r gemakzucht in luyerdstoelen, slaapbroeken enkabajaas, met haar schijn-deftige familiepartijtjes, haar bals, haar omber-avondjes voor fl. 2.50 het fiche, haar eindelooze heeren-slemppartijen, haar duels, haar reisjes naar Europa, hot woeste leven te Pa rijs en het weelderige leven in 's-Gravenhage, heel die maatschappij vindt men in het boek tentoon-gesteld. Als een uitmuntend proefje van 's heeren Maurits talent is aan te bevelen de episode van Charltje's" overkomst (blz. 250?58). Niet, om, dat daar sprake is van dingen, die huis vaders en huismoeders gemeen noemen, maar om dat daarin mot een allcrnatuurlijkste onbeschrooradheid de type van den kleinen hollandschen gornmeux is beschreven. Het tweede werk van dezen auteur heeft over eenkomst met het eerste, in zoo verre als weer de aandacht voor die zelfde gegoede Indische burgers met hun partijen en bun reisjes naar Europa wordt gevraagd. Toch is het boek geheel anders en minstens even goed als het eerste. Worden in liet eerste de zeden van den handels stand beschreven, liet tweede geeft ons die van den hoogcn ambtenaars-stand. Kees van den Broek begint als kontroleur en eindigt als Raad van Indiö. Hij zelf is een nul in 't cijfer van zijn te-reclit-komen" ; hij wordt door twee eerzuchtige vrouwen gedurende zijn twee huwelijken op twee verschillende manieren tot de hoogte getild, die hij in 't leven bereikt. Die twee groote machten, waarover de vrouwen beschikken, do keuken en de liefde, worden hier in hun invloed voorgesteld; de eerste vrouw brengt Kees uit den achterhoek, waar hij zat, naar Batavia, door het hart van een hoog geplaatst ambtenaar te veroveren langs den weg van de maag, de tweede maakt hem Raad van Indiëdoor met hooggeplaatste ambtenaren liaisons te bobben en door daarna trouw ter kerk to gaan. Dit werk bevat, blz. 118?120, het verhaal der bevalling van Corrie, Kees' eerste vrouw, zoo uit muntend geschreven, zoo in 't geheel niet senti menteel en toch zóó aandoenlijk, dat 't misschien van nog meer talent getuigt dan de beste dergelijke stukken uit de romans van Daudet. De heer Maurits is niet een crivain qui peint, maar een crivain quiraconte. Uitvoerige natuur beschrijvingen moet men niet bij hem zoeken. Zijn stijl is pok niet geheel zuiver; zoo zal hij bijv., humoristisch, een getrouwd man een echtvriend' noemen en een dokter een sesculaap", zonder dat het hier de plaats was voor zulken gezelligen humor. De heer Maurits wordt niet te gelijk met Daudet genoemd om dat men in zijn werken sporen van Daudet-lectuur zou aantreffen, maar om dat zijn talent van een. grootte is als het talent van Daudet. In tegenstelling tot vele mondaine romans van hollandsche auteurs, die slechts verflauwingen van fransche romans zijn, is de heer Maurits een dooren-door hollandsch talent. Zijn figuren zijn direkt naar het leven gezien, door de oogen zijner eigen verbeelding, en zyn taal is even natuurlijk en on vervaard als de taal van Multatuii. Eiken man, die prijs stelt op goede lectuur, zij de lezing dezer boeken aanbevolen. 22 Apr. '88. A. I. ') Vit de suiker in de tabak. Enschedé, Samarang, 1885; Hoe hy liaad van Indiëwerd. Samarang 1888. FRIEDRICH RüCKERT. Bij het portret van den dichter, over wien wij de vorige week een artikel gaven, het portret dat Rückert in den tijd zijner ijverigste werk zaamheid, in de periode 1830?40 voorstelt, past het gedicht waarin hij de goheele opvatting van zijn taak als dichter heeft neergelegd. DE DICHTER ZICH ZELF PRIJZEND. Koning ben ik van een fluist'rend volk van droomen, Htierscher in der fantasie onmeet'bre zoomen; Keizerskroon en koningskaars aan rnijn voeten Bloeien op, om my als opperheer te groeten. Om mijn donk're kruin buigt zich de wolkbooghenen, Kostbre diadeem van bonte flonkersteenen; Aan mijn oor komt stil het koor der lentebloemen Klagen liefde's leed en liefde's weelde roemen. Zie de bronnen uit der schepping diepten wellen. Om al fluist'rend mij mysteriën te vertellen! Djemschids wereldspiegel in mijn rechter blinke, Salomonis zegel aan mijn hooge slinke! Knielt, gij geesten, om des zegels macht te vieren! Zweer, gij schepping, trouw mijn zonnigen banicrenl Tegen hel en duisternis en hunne machten, Voer ik gansch een ban van stralende gedachten. Allen komt! Den hemel heb 'k op aard ontboden; Helpt mij 't gif van gif ontdoen,don dood mij dooden! led're boom des levens zwell' van rijke sappen, 'k Zal der slang om ied'ren stam den kop ver trappen ! Morgenwinden, frisch en koel, mijn vlugge boden, Gaat naar 't nieuwe paradijs de wereld noodenl Wie daarbuiten ook voor tyrannie mocht wijken, Vrede en vrijheid bied ik hun in mijne rijken! Ginds is dwang, ellende en rouw, en smart en kommer, Hier is eendracht, rust en kalmte, in 't heilig lommer.... Geesten gij uit Djinnistan, peri's en djinnen, Bouwt mij hier een wonderelot met gouden tinnen! Bouwt der wereld een paleis van duizend zalen, Waar haar gansche heerlijkheid vereend zal stralen! Bouwt mij kamers, zooveel als er natiën wonen, led're zal met al haar vreugd in ne tronen! Bouwt mij daken zooveel als er heem'len zweven, led're zal met al zijn pracht er n omgeven. In het muurtapijt der zeven praalvertrekken, Moog' men 's wereld's wond'ren zevenvoud ont dekken, Schilderkunst moog' lenteglocd op wanden weven, Marm'ren beeldwerk in de marm'ren nissen leven, En muziek, harmonisch sferenlied der eng'len, In n koor al's levens stemmen samcnmeng'len!... Geesten, plant om 't slot een bonte toovergaarde, Plant er al den bloemenschat der heerlijke aarde, Nachtegalen van elk land en geur'ge rozen Van elk zonlicht, mogen saam er minnekoozen.... Dan, uit uwe bloemenkelken vliedend, goden Van [ des Gangels \>oord,komt vrij hierheen gevloden! Dan, uit zilverbleeken maneschijn geweven, Sylphen, elfen, komt hierhenen zweven! Grieksche goón, d'Olymp ontvlucht, wat zou u deren? Komt tot mij! ik zal uw spotters weren! Bouw de muren van mijn toovcrpark, Amphion! De dolfijnen van niijn stroomsn teug'le Arion! Tem met snarenspel mijn woeste leeuwen,Orpheus! Voer de scharen van mijn droomvolk aan, o Morpheus! F. D. N.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl