Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMEB, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 570.
m
liet
t* L
--het luiddel om het to leeren, dingen in de
genieten, die het anders voorbij zou
een reeks van genoegens te meer. En dat
niet alleen, maar tevens het geheim van
succes in industrieele kunst, en hierin komt
mifBchien de beeldhouwkunst verder dan het
schilderen.
'? Er is beeldhouwkunst," besloot hij, in deze
hier vóór mij. fipt vervaardigen ervan heeft
lOawingen van vorm en evenredigheid
verEr is beeldhouwkunst in het handvat van
ieder stak gereedschap; het handvat heef t zekere
kyemming of afronding. Waarom was de Grieksche
kunst 200 grootsch ? Omdat de Grieksche werkman
genoot in al wat hij maakte, en alles zoo goed
mogelijk trachtte te maken. Neem bijvoorbeeld
hun tegels. Zij zijn niet zoo hard gebakken als
de Bomeinsche, maar het zyn doodeenvoudig de
beste tegels, die ooit gemaakt zijn. Zie de
Japankuist; waarom heeft zij zulk een invloed
OEB? Alleen omdat de Japansche werkman
ding liefhad voor zichzelf, voor het genoegen
dat iet hem gaf, voor het pleizier dat hij er in
had, - Laat ons dat ook probeeren. Wij behoeven
het nuttige niet op te offeren. Integendeel; het
mooiste, regelmatigste, nuttigste en sierlijkste
werktuig is de men schielijke hand; iedere gebogen
* lijn daarin is evenredig met een andere gebogen
lijn, en de sierlijkste hand is de buigzaamste en
bruikbaarste.
Die dus het handvat van een stuk gereedschap
maakt, moet het in harmonie brengen met die
hand; hoe juister hoe fraaier. Het grootste genot
in het leven is, iets goed te maken en er belang
in te stellen. Daartoe behoeft de stof niet
kostb»ar te'zijn. Onlangs bracht mijne dochtereenige
eenvoudige potjes mee van de markt in een
dol$je; zij waren mooi en ik plaatste ze met
oegen tusschen andere kostbaarder versierselen.
beeldhouwer kan goed en mooi werk leveren
evengoed als in marmer. Hij werkt im
mers liefst in klei, die zoo goedkoop is, en zou
wel in klei willen blijven werken, als de klei maar
duurzaam was. Alleen om het langer te doen
duren, maakt hij zijn werk in marmer dus, maar
h§heeft 'het beeld in klei even lief. Wat de
kunst uitmaakt, is de liefde voor den schoonen
vorm. Laat ons die liefde voor het schoone op
alles toepassen; wij zullen er ons zelf en anderen
te gelukkiger mee maken." "
CONSTANTIJN HUYGENS' HoFWIJCK,
H. J. Eymael, Leeraar aan de
Openbare Handelsschool te Amster
dam. Culemborg, Blom en
Olivierse, 1888.
DéProfessoren Dr. M. de Vries en Dr. J. Ver
dam hebben de benoeming van den Heer H. J.
Eymael, tot Leeraar in de Kederl. Taal- en
Letterkunde, aan eene der instellingen van Mid
delbaar Onderwijs hier ter stede, eene aanwinst
voor Amsterdam genoemd. Inderdaad hebben de
Hnygensstudiën" van dezen geleerden
ensmaakvollen Limburger in hooge mate zijne gemeen
zaamheid met onzen taalschat, zijn ijver en werk
kracht, en tevens de zelfstandigheid van zijn
oordeel boven bedenking gesteld.
Het is ons aangenaam, met een paar woorden,-.
z\jn nieuwe werk Constantyn Huygens'Hofwyck"
in de belangstelling onzer lezers te kunnen bevelen.
Misschien is er geen land in' Europa, waar de
beschaafden zich zoo weinig aan de beroemden van
yroeger tijd gelegen laten liggen als Nederland.
Het kost vrij wat optrommeling, om hier en daar
een. blijk van waardeering van waarlijk groote
Nederlanders uit te lokken.
Op dit oogenblik staat het waereldwijze en ele
gante publiek van Weenen in bewondering voor het
monument van de groote Maria Theresia. De
Keizerin is omgeven van eenige weinige harer
machtigste tijd- en landgenoten. Een dezer hel
den is een Hollander, een volbloed Leydenaar,
de medikus Gerard van Swieten. Meent men, dat,
in een onzer alwetende en allesvertelleride
loopmaren, met een enkel woord hiervan gewaagd is ?
Zou tot zijn, om dat die hulde sent un peu la
saoristie? Och neen, het is om dat men 't niet
weet; men is zijn geschiedenis vergeten.
Het zijn allerlei bijomstandigheden, die een
eeaigszias algemeen charakter aan de huldiging
van ? Beets on nu weer aan die van Donders gege
ven hebben; het is niet alle3|jhun specialiteit
Tan .dichter en van fyzioloog, die vereerd wordt.
Waar blijft het standbeeld voor onzen
bevalfigsten liederdichter uit de stroeve dagen van
Spieghel, uit de droge van Coornhert, vóór dat
Breêro, Coster en Starter nog aan het woord waren?
Men heeft den kunstigen hollandschen prozaschrij
ver, nit een tijd toen nog bijna algemeen het
Latijn als het idioom der geleerden gold, geen
grootscher gedenkteeken gesticht dan zijn ver
eerder en navolger van twee eeuwen later. Hooft
en Potgieter hebben een gevelkop dat is alless
wanneer men het telkens op nieuw verwaarloosde
Muyder Slot niet meerekent.
De kolos Bilderdijk heeft niets, behalve den
dommen glimlach over zijn dubbel-huwlijkshistorie.
Ik ben geen bewonderaar van het charakter van
Constantin Huygens: maar het neemt niet wech,
dat zijn vernuft hoog genoeg bij mij staat aange
schreven om mij te machtigen, behoudends alle
betamelijkheid, mee te juichen, wanneer er voor den
tael-gheleerden Haegenaer'\ dat vonkelend ver
nuft, dien geest qui se pust occuper a tant de choses
et s'acquitter sibien de toutes", daaraan toevoe
gend une franchise si peu corrompue", zoo als
Descartes van ,sPrincen sekretaris getuigt, een
standbeeld zou worden opgericht.
Hij heeft zich-zelven, en niet bewusteloos, ver
schillende gedenkteekcntjens gesticht; maar dat
ontslaat de nakomelingschap niet van de verplich
ting hem monumentaal te vereeren. Hij heeft van
zijn eigen godsvrucht, onbaatzuchtigheid, wijs
overleg, goede smaak, in het oneindige getuigd;
maar dat moet voor ons geen reden zijn, om die
hoedanigheden en dat bedrijf te miskennen. Hij
heeft links en rechts om lofdichten voor zijn werk
gevraagd; maar 't moge onze Muze een weinig
afstemmen lofwaardig blijft dat werk.
Hij is ook, onwillekeurig, een van de interes
santste vertegenwoordigers van ons volksleven en
van de taal, waar het zich in uitspreekt; en dit
moet ons tot studie nopen, en zelfs tot dank
baarheid voor het vermaak, dat hij ons verschaft.
Een heel mensch, een heele, scherpzinnige ge
leerde is misschien niet te veel voor de
kommentarieering van Constantin Huygens, alleen reeds
uit het oogpunt van taal- en letterkunde Ik heb
diep betreurd, dat eene scherpe kritiek oorzaak
geweest is van het staken der op touw gezette
chronologische schikking en uitgave van Huygens'
dichtwerk. Huygens is geen man, die zoo maar in
eens aangepakt en in zijn onderdeelen, harmoniescb
geklassificeerd, zonder fouten ten-toon-gesteld
kan worden. Er zijn, in zijn letterwerk, niet zoo
groote verdeelingen te maken, die zich van zelve
aanwijzen, als in dat van Vondel en van Hooft.
Huygens heeft, in zy'n lange leven, de letter
kundig-belangrijkste voortbrengselen, bij kleine
hoeveelheden, als een kralensnoer
daarheengepaereld, en zoo als het met de kleinere stukjens van
Hooft is gegaan, ging het ook met zijn ge
erbiedigden beschermer: de kralen zijn niet dadelijk
in een juweelschrijn geschikt, maar, misschien
opzettelijk, door elkander heengestrpoid in een
toiletlade; en nu. is het moeyelijk uit te maken,
welke datums van de dagelijksche schepping dier
bonte bolletjens getuige zijn geweest.
Misschien heeft het zyn voordeelige zijde, dat
aan de chronologische sorteering grosso modo de
ernstig kritische behandeling van enkele stukken
voorafga; maar voor ons, wier dag ten avond
neigt", wij hunkeren wel naar een ontwerp van
chronologische schikking, al zou de bewerker zich
hier en daar vergist hebben, en dit eerst uit
eene diepere studie van sommige werken kunnen
blijken.
Aanvaarden wij inmiddels dankbaar, wat de
Heer Eymael ons geeft.
Aan een herdruk der uitgave van Hofwijck"
in den quartijn van 1672, aan deze 2830 alexan
drijnen, die gelijkmatig marcheeren als dragon
derlaarzen", verbindt de Heer Eymael niet minder
dan 105 8»-biadzijden Aanteekeningen". In
beknopten, hoogst zedigen vorm, als ware 't schip,
dat op het zelfbehagen en de wansmaak der
langwijligheid strandde, hem een baak in zee
geweest, bieden deze Aanteekeningen" ons een
schat van taalkennis, en velerlei
te-rechtwijzingen van vroegere uitgevers of uitleggers.
De tyd heeft mij nog ontbroken, alles a téte
reposée te doorlezen en te overwegen. Ik onthoud
mij dies van aanmerkingen en vragen. Uit hare
onvolledigheid zou men verkeerde gevolgen kunnen
trekken. Ik erken bovendien gaarne 's Heeren
Eymaels grootere bevoegdheid om, ook bij twijfelach
tige plaatsen, nadruk aan zijn gevoelen bij te zetten:
maar in 't voorbijgaan wensch ik op te merken, dat
Jacob van Campen niet kan gezegd worden (bl. IV)
de schepper van den Hollandschen Renaissance
stijl'' te zyn; niet alleen om dat gaen individu de
schepper van een bouwstijl wezen kan; maar ook
om dat men door Hollandsche Renaissance" in
de bouwkunst iets anders verstaat, dan
hetltaliaansche invoerartikel, dat door den Heer van
Randebroeck en door de Vingboons aan Amsterdam
geleverd werd.
Wat de Heer Eymael anders omtrent de
bouwerij van Huygens meedeelt en toelicht, behoort
den lezer welkom te zijn, gelijk hij ook met ge
noegen zich in herinnering zal gebracht zien, dat
Hofwijck, na, in openbare strijdigheid met's dich
ters beschikkingen, vervreemd en tot een
vetsmelterij te zijn ingericht geweest, in April 1849
werd aangekocht en betrokken wijlen door Mr. G.
Groen van Prinsterer.
't Is jammer, waar zoo veel degelijks gegeven
wordt als in dit boekdeel, dat het door zoo vele
drukfouten wordt ontcierd. 't Ware beter geweest
een jaar later een meer korrekten druk te geven.
De Errata hebben zich genesteld tot in het
Drukfouten"-lijstjen-zelf: hier staat bijv. bl. 18,
lees: bl. 19; er staat: verborgentheil", lees
verbolgentheü"; staat bl. 85, lees: bl. 84, enz
Maar des ondanks: H. J. Eymaels
Constantijn Huygens' Hofwijck" is een kostelijk boek,
dat wy in handen wenschen van allen, die Hol
lands gouden tijdt" op prijs stellen, en die bij
den Heer van Zuylichem op nog iets beters te
gast willen gaan dan snof-toback en cavejaer".
23 Mei, '88. Aia. TH.
MAURITS.')
De plaats door het sterven van Busken Huet
in de Nederlandsche literatuurkritiek vakant ge
komen, is nog niet weder ingenomen. Daargela
ten of er bij de groep jongere schrijvers, die se
dert aan het woord is, talenten gevonden worden
van een grootte als dat van Huet, dit eene
blijft zeker, dat er nog geen schrijver is versche
nen, die zich in een vertrouwen van een zeer
groot getal lezers mag verheugen, als dat Huet
werd toegedragen. De afwezigheid van Huet is
in haar gevolgen duidelijk te bespeuren; al werd
slechts dit feit genoemd, dat de auteur, wiens
pseudoniem boven deze regelen staat, nu reeds
drie jaar geleden, in 1885, een voortreffelijk werk
in de wereld kon zenden, een roman, geheel ver
schillend van de zoetsappige middelmatigheden
der gewone Nederlandsche belletristen, zonder
dat deze merkwaardige gebeurtenis door eenig
weekblad-artikel of tijdschrift-opstel werd gerele
veerd. Ware dit boek ter kennis van Haet ge
komen, hij had ongetwijfeld een fantasie'' of
kritiek" geschreven, om zijn lezers te zeggen:
ziedaar een onvervelend romancier, ziedaar een
nedcrlandschen Daudet.
De auteur Maurits heeft nu een tweede werk
in 't licht gegeven en het wordt waarlijk meer
dan tijd nadrukkelijk de aandacht der lezende
Nederlanders voor hem in te roepon.
De heer Maurits is een Nederlandsch-Indisch
auteur. Hij zelf is blijkbaar een
NcderlamlschIndiër, zijn figuren zijn Nederl.-Ind. kooplieden,
ambtenaren en militairen. Hij is vertrouwd met
de geheele Nederlandsen.-Indische wereld, met de
Nederlandsch-Indische spreekwijze. Indiöis het
land, waarvan hij alles heeft geobserveerd en alles
weet te vertellen.
Het is een Inzonderheid, die stellig in groote
mate de aandacht der toekomstige geschiedschrij
vers van onze 19e eeuwsche letterkunde zal trek
ken, dat wij van onze beste schrijvers aan. de
koloniën te danken hebben, in zoover althans
te danken, dat het reizen naar Indiëheen en
van Indiëterug en het verblijf in Indië, of een
groote ontwikkeling van literaire scherpzinnigheid
aan die schrijvers heeft gegeven, en dan is als
voorbeeld Huet zelf te noemen, of hun een harts
tocht heeft ingestort, die heel hun volgend leven
zou beheerschen en ze zou maken tot auteurs,
wat ze anders misschien niet geworden zouden
zijn, zooals Multatuii; of hun een blik op het
leven en een menschenkennis heeft doen eigen
worden, die men b\j vele Nederlandsche roman
ciers van beroep te vergeefs zoeken zou, en dan
kan als voorbeeld de auteur geciteerd worden
aan wiens werk dit artikeltje is gewijd.
De heer Maurits heeft de allures van iemant,
die meer uit liefhebberij dan van beroepswege
de pen hanteert. Al vult Lij ook de eerste blad
zijden zijner twee boeken met manifestale
voorredeneu. Want in die voorredenen bekent hij zich
niet een aanhanger van moderne kunsttheorieën
of taalleer ; en theoretische formules aanduidende
woorden als realisme", naturalisme", enz. zou
men te vergeefs bij hem zoeken. In de reden
vóór het eerste zijner werken, zegt hy alleen, dat
dit boek is voortgekomen uit afkeer van de
conventioneele kostschool-literatuur, die het
romanlezend publiek wordt voorgezet; uit ontevreden
heid over al het onware in de schildering van
personen en toestanden; uit spijt, dat elk man,
die het leven meeleeft, het recht heeft te zeggen,
dat hy onze romans niet lezen kan". Verder
meent hij, dat zijn boek veel ergernis zal geven,
en hij is er r.aar benieuwd hoe het in Nederland
zal worden ontvangen. In de voorrede, waarmee
het tweede werk begint, zegt de schrijver hoofd
zakelijk, dat hij zijn werk niet wil vergelijken
met het werk van Multatuii, al ontleent hij aan
dien genialeu auteur eenige volzinnen, om dui
delijk te maken, dat hij, even min als Multatuii,
bekende personen uit de Indische samenleving,
wier namen men zou kunnen noemen, heeft wil
len afbeelden in zijn werk.
In de eerste plaats kan men de werken van
den hoer Maurits beschouwen als een teeken
des tijds" en die onstuitbare begeerte naar vol
ledige en nauwkeurige waarheid er in waarne
men, dien wil om het leven onverbloemd te kan
nen en te beschrijven, waardoor de
heden-daagsche romanschrijfkunst zich onderscheidt. De
heer Maurits haalt niet uit zijn voorraad lectuur
eenige welbekende romantypen bijeen, drie a vier
zeer deugdzame of zeer ondeugende heeren, en
twee k vijf zulke dames, om die dan samen een
conventioneel leventje te laten leiden, met, als
voornaamste gebeurtenissen, een paar eerzame
huwelijken en sterfgevallen, en hoogstens, als toe
spijs, een onschadelijk gemaakte ongeoorloofde
betrekking" er bij; maar hij heeft zich, voor hij
schrijven ging, voorgenomen precies te zeggen
wat hij van het leven gezien had en wist, zonder
andere restriktic dan wat cle harmonie van zijn
werk verstoren zou.
In de tweede plaats moet men erkennen, dat
de heer Maurits gelijk heeft met zijne bewering
omtrent onze gewone roman-boeken, en dat hij,
werkelijk, in tegenstelling tot die boeken, produc
ten levert, die door eiken het leven meelevenden
man zeer wel te lezen zijn, en dit niet alleen,
maar dat ook alle zulke mannen, die bij bun
eigenaardigheid van het leven mee te leven, die
bezitten van niet van literair waardeerings ver
mogen verstoken te zijn, den heer Maurits als een
verhaler van buitengemeen talent zullen beschou
wen. Indien Max Havelaar en Woutertje van Multa
tuii, Lidewijde van Huet en het realistische werk van
Emants het beste is wat de Nederlandsche roman
schrijfkunst der laatste twintig jaar heeft voortge
bracht, dan mogen de werken van Maurits, wat
hun kunstwaarde aangaat, minstens daarmee ge
lijk worden gesteld.
In zijn eerst genoemd werk laat de auteur door
de voornaamste persoon van het verhaal, een
oudstudent uit Leiden, James van Tuyll genaamd,
die beurtelings in de suiker en in de tabak te
vergeefs beproeft fortuin te maken, zelf het ver
haal doen, dat daardoor de aantrekkelijkheid ver
krijgt eener autobiografie zonder data of weten
schappelijke uitweidingen, maar eener autobiografie
van het gemoedsleven van iemand, die veel heeft
uitgestaan en veel heeft geprobeerd gedurende een
twintigjarig wereldsch maatschappelijk leven. Heel
die Indische samenleving met haar huwlijken en
concubinaten, met haar begeerte naar
snel-vcrworven en weer snel verteerde fortuinen, met ha<.r
gemakzucht in luyerdstoelen, slaapbroeken
enkabajaas, met haar schijn-deftige familiepartijtjes, haar
bals, haar omber-avondjes voor fl. 2.50 het fiche,
haar eindelooze heeren-slemppartijen, haar duels,
haar reisjes naar Europa, hot woeste leven te Pa
rijs en het weelderige leven in 's-Gravenhage,
heel die maatschappij vindt men in het boek
tentoon-gesteld. Als een uitmuntend proefje van
's heeren Maurits talent is aan te bevelen de
episode van Charltje's" overkomst (blz. 250?58).
Niet, om, dat daar sprake is van dingen, die huis
vaders en huismoeders gemeen noemen, maar om
dat daarin mot een allcrnatuurlijkste
onbeschrooradheid de type van den kleinen hollandschen
gornmeux is beschreven.
Het tweede werk van dezen auteur heeft over
eenkomst met het eerste, in zoo verre als weer
de aandacht voor die zelfde gegoede Indische
burgers met hun partijen en bun reisjes naar
Europa wordt gevraagd. Toch is het boek geheel
anders en minstens even goed als het eerste.
Worden in liet eerste de zeden van den handels
stand beschreven, liet tweede geeft ons die van
den hoogcn ambtenaars-stand. Kees van den Broek
begint als kontroleur en eindigt als Raad van
Indiö. Hij zelf is een nul in 't cijfer van zijn
te-reclit-komen" ; hij wordt door twee eerzuchtige
vrouwen gedurende zijn twee huwelijken op twee
verschillende manieren tot de hoogte getild, die
hij in 't leven bereikt. Die twee groote machten,
waarover de vrouwen beschikken, do keuken en de
liefde, worden hier in hun invloed voorgesteld; de
eerste vrouw brengt Kees uit den achterhoek, waar
hij zat, naar Batavia, door het hart van een hoog
geplaatst ambtenaar te veroveren langs den weg
van de maag, de tweede maakt hem Raad van
Indiëdoor met hooggeplaatste ambtenaren liaisons
te bobben en door daarna trouw ter kerk to gaan.
Dit werk bevat, blz. 118?120, het verhaal der
bevalling van Corrie, Kees' eerste vrouw, zoo uit
muntend geschreven, zoo in 't geheel niet senti
menteel en toch zóó aandoenlijk, dat 't misschien
van nog meer talent getuigt dan de beste dergelijke
stukken uit de romans van Daudet.
De heer Maurits is niet een crivain qui peint,
maar een crivain quiraconte. Uitvoerige natuur
beschrijvingen moet men niet bij hem zoeken.
Zijn stijl is pok niet geheel zuiver; zoo zal hij
bijv., humoristisch, een getrouwd man een
echtvriend' noemen en een dokter een sesculaap",
zonder dat het hier de plaats was voor zulken
gezelligen humor.
De heer Maurits wordt niet te gelijk met Daudet
genoemd om dat men in zijn werken sporen van
Daudet-lectuur zou aantreffen, maar om dat zijn
talent van een. grootte is als het talent van Daudet.
In tegenstelling tot vele mondaine romans van
hollandsche auteurs, die slechts verflauwingen van
fransche romans zijn, is de heer Maurits een
dooren-door hollandsch talent. Zijn figuren zijn direkt
naar het leven gezien, door de oogen zijner eigen
verbeelding, en zyn taal is even natuurlijk en on
vervaard als de taal van Multatuii.
Eiken man, die prijs stelt op goede lectuur,
zij de lezing dezer boeken aanbevolen.
22 Apr. '88. A. I.
') Vit de suiker in de tabak. Enschedé, Samarang,
1885; Hoe hy liaad van Indiëwerd. Samarang 1888.
FRIEDRICH RüCKERT.
Bij het portret van den dichter, over wien wij
de vorige week een artikel gaven, het portret
dat Rückert in den tijd zijner ijverigste werk
zaamheid, in de periode 1830?40 voorstelt, past
het gedicht waarin hij de goheele opvatting van
zijn taak als dichter heeft neergelegd.
DE DICHTER ZICH ZELF PRIJZEND.
Koning ben ik van een fluist'rend volk van droomen,
Htierscher in der fantasie onmeet'bre zoomen;
Keizerskroon en koningskaars aan rnijn voeten
Bloeien op, om my als opperheer te groeten.
Om mijn donk're kruin buigt zich de wolkbooghenen,
Kostbre diadeem van bonte flonkersteenen;
Aan mijn oor komt stil het koor der lentebloemen
Klagen liefde's leed en liefde's weelde roemen.
Zie de bronnen uit der schepping diepten wellen.
Om al fluist'rend mij mysteriën te vertellen!
Djemschids wereldspiegel in mijn rechter blinke,
Salomonis zegel aan mijn hooge slinke!
Knielt, gij geesten, om des zegels macht te vieren!
Zweer, gij schepping, trouw mijn zonnigen banicrenl
Tegen hel en duisternis en hunne machten,
Voer ik gansch een ban van stralende gedachten.
Allen komt! Den hemel heb 'k op aard ontboden;
Helpt mij 't gif van gif ontdoen,don dood mij dooden!
led're boom des levens zwell' van rijke sappen,
'k Zal der slang om ied'ren stam den kop ver
trappen !
Morgenwinden, frisch en koel, mijn vlugge boden,
Gaat naar 't nieuwe paradijs de wereld noodenl
Wie daarbuiten ook voor tyrannie mocht wijken,
Vrede en vrijheid bied ik hun in mijne rijken!
Ginds is dwang, ellende en rouw, en smart en
kommer,
Hier is eendracht, rust en kalmte, in 't heilig
lommer....
Geesten gij uit Djinnistan, peri's en djinnen,
Bouwt mij hier een wonderelot met gouden tinnen!
Bouwt der wereld een paleis van duizend zalen,
Waar haar gansche heerlijkheid vereend zal stralen!
Bouwt mij kamers, zooveel als er natiën wonen,
led're zal met al haar vreugd in ne tronen!
Bouwt mij daken zooveel als er heem'len zweven,
led're zal met al zijn pracht er n omgeven.
In het muurtapijt der zeven praalvertrekken,
Moog' men 's wereld's wond'ren zevenvoud ont
dekken,
Schilderkunst moog' lenteglocd op wanden weven,
Marm'ren beeldwerk in de marm'ren nissen leven,
En muziek, harmonisch sferenlied der eng'len,
In n koor al's levens stemmen samcnmeng'len!...
Geesten, plant om 't slot een bonte toovergaarde,
Plant er al den bloemenschat der heerlijke aarde,
Nachtegalen van elk land en geur'ge rozen
Van elk zonlicht, mogen saam er minnekoozen....
Dan, uit uwe bloemenkelken vliedend, goden
Van [ des Gangels \>oord,komt vrij hierheen gevloden!
Dan, uit zilverbleeken maneschijn geweven,
Sylphen, elfen, komt hierhenen zweven!
Grieksche goón, d'Olymp ontvlucht, wat zou u deren?
Komt tot mij! ik zal uw spotters weren!
Bouw de muren van mijn toovcrpark, Amphion!
De dolfijnen van niijn stroomsn teug'le Arion!
Tem met snarenspel mijn woeste leeuwen,Orpheus!
Voer de scharen van mijn droomvolk aan, o
Morpheus!
F. D. N.