De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 3 juni pagina 4

3 juni 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 ' DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 571. , kele leden valt toe te schrijven, door geboorte ?et onze oostelijke naburen verbonden. i Bet programma was op de volgende wijze samengesteld: 1. Grüss Gott, du lieber Frühlingswind (tenor solo, koor en klavier) van Max v. Weinzierl. 2. Dee Lebens 'Blume, (Sopraan, tenorsolo, koor en klavier), Julius Böntgen. 3. Aus Holberg's Zeit, Suite für Klavier im alten Stile, Edw. Grieg. 4. De Rots in Zee, Richard Hol, koor. 5. Les Esprits de la Nuit, Francois Riga. 6. Die Meistersinger von Nürnberg (Walther vor der Meisterzunft) voor tenor (pianobegeleiding), Richard Wagner. 7. Zwiegesprache, kleine Klavierstücke, Julius en Amanda Röntgen. 8. Der alte Soldat, Sstemmig mannenkoor, Peter Cornelius. 9. Trinkchor, J. H. Stuntz. Over de uitvoering kunnen wij met veel lof spreken. De verschillende nummers werden met gewenschte schakeering, met volkomen zekerheid en met artistieke opvatting gezongen. Zoowel in die passages, waar het er op aankwam met volle kracht op te treden, als in die gedeelten vaar het mezza-voce werd aangewend, bleef Euterpe niet beneden onze verwachtingen. Enkele zwakheden o. a. in Les Esprits de la Nuit" be hoeven w\j haast niet te vermelden, wijl de uit voering van een zoo uitgebreid programma ah) dat door Euterpe ten gehoore gebracht, die nood- zakelyk met zich voert. Van den heer Messchaert merkt men byna niet, dat hu dirigeert; de aan dacht der toehoorders wordt nimmer door de grillige bewegingen _van den dirigeerstok getrok ken ; aan' de zangers ontsnapt intusschen geen : '.«ttele.'.eer' aanduidingen, waardoor deze kunsteJ haar kenbaar maakt op welke wijze elk nummer s moet' worden gezongen. Enkele koren bevatten groote moeielykheden, die in het algemeen met ? $lans, overwonnen werden. Het-9-8temmig koor van Peter Cornelius en het Trinkchor van Stuntz zijn voor gewone liedertafels, die geen goed aan tal lezers" in hunne rijen tellen, haast onuit voerbaar. Des te meer eert de goede voordracht dezer nummers de zangers van Euterpe en hun directeur, den heer Messchaert. Het bestuur had de medewerking van Mevr. Bouwman, sopraan, en de HH. Julius Böntgen, piano, en J. Rogmans, tenor, verkregen, wier optreden ongetwijfeld het aangename van den avond verhoogde. De Heer Röntgen figureerde niet alleen als solist maar ook als componist in het eerste deel met een nieuw werk Des Lebens Blume, voor sopraan, tenor, solo, koor en klavier" in hei tweede deel met Zwiegesprache, kleine Klavierstftcke, dat echter met een dubbenaam voorzien is, zoodat het moeilijk na te gaan is wie de eigenlijke componist der kleine stukjes moet heeten. Indien men den Heer Grieg raad pleegde, kwam men het van enkele stellig te weten. De heer Rogmans zong met klavierbegeleiding het bekende Am Stillen Herd u. s. u." uit die Meistersinger van Wagner; met orkest zal dit nummer nog heel wat meer effect maken, ofschoon onze tenorzanger door het applaus van het publiek zich reeds op het concert van Euterpe genoopt vond het twee malen te zingen. Aan den heer Röntgen werden na de voordracht zijner solostukken eveneens veel toejuichingen gebracht, terwijl de sopraanzangeresse, mevr. Bouwman, door een fraai bouquet haar bevallig talent gehuldigd zag. H. C. P. D. DE TENTOONSTELLING VAN C. L. I. O. IN HET MUNTGEBOÜW. Het geschiedkundig Dispunt-gezelschap C. L. I. 0. (Clius Luce Investigamus Obscura*), dat in Februari 1882 door eenige studenten te Am sterdam was opgericht met het doel, onderling meer uitvoerig de geschiedenis te beoefenen, be sloot in z\jn vergadering van 22 April 1883 eene .Bibliotheek" te stichten, die de verzameling wezen zou van al wat betrekking heeft op het Hooger Onderwijs te Amsterdam. Van het eerste oogenblik af mochten de leden, toen vijf in getal, zich verheugen in de belangstelling van velen, en in Februari van hot vorig jaar, toen het eerste Lustrum van het gezelschap ge vierd werd, en de eerste tentoonstelling werd gehouden, toonde het jeugdige gezelschap reeds, welk een belangrijken grondslag het bezat voor een eenmaal kostbare verzameling. Aangemoedigd door dat succes, zond het ge zelschap, enkele maanden geleden, aan hen, wier liefde voor Geschiedenis van Oudheidkunde be kend is, en aam anderen, wier belangstelling men hoopte op te wekken, eene circulaire, waarin het doel van de Bibliotheek" werd uiteengezet, de verdeeling en rubrieken werd aangegeven, en een verzoek werd uitgesproken om medewerking. Zeer vele dag- en weekbladen namen toen die circulaire ook jn hunne kolommen op, en de waarde der algemeene publiciteit werd zóó dui delijk bewezen, dat het gezelschap sedert dien korten tijd zyn catalogus met niet minder dan drie honderd nummers vermeerderd zag. Binnen den tijd van n jaar was de verzameling meer dan verdubbeld. Daarom werd thans, nu de biblotheek zelf iets meer dan vijf jaren bestaan heeft, op den 25sten Mei eene nieuwe tentoonstelling geopend. Al het merkwaardige, dat daar te bezichtigen en te bestudeeren valt, is een nadere besproking ovcrwaard. * * * Lang reeds voordat de Doorluchtige School" werd gesticht, bestond er in de Nieuwe Kerk een Collegie, dat onderwas gaf in de Philosophie en in de vier Boeken van den Hoogen Zin". Dit was in het begin van de 15de eeuw gesticht door Willem en Jan Eggert, Heer en van Purmerende (naar wie nog de Eggertstraat genoemd wordt), en den 14 Februari 1450 werd het door Jan Eggert Hartgertszoon en door Wendelmoet, zijn vrouw bevestigd en vermeerderd." Ook gaf een zekere Sartorius, leeraar aan de Latijnsche school, om streeks de helft der 15de eeuw onderwijs in de Hebreeuwsche Taal in den Ouden Waag op den Dam. Van deze voorloopers van het Atheaeum Illustre bezit C. L L . meerdere portretten. In 1629 was besloten, dat de stad die haare op komst voornaamlyk verfchuldigd zynde aan de uitbreiding haarer Scheepvaart en Koophandel, zig, niet vroeg noch fterk, toegelegd heeft op het aankweeken der Geleerdheid," toch een Doorluch tige School zou bezitten, doch dit denkbeeld werd van de kant der Leidsche Hooggeleerdheid krachtig bestreden. Ook Zwitserlands Hoogescholen, die vroeger vele studenten trokken uit Amster dam, richtten onder voorwendsel, dat Am sterdams Athenaeum een broeinest van Arminianen en later ook van Socinianen zou worden, brieven aan Leiden, om toch de ver mogende mannen aan te zetten, die nieuwe stich ting, zooveel mogelijk, te voorkomen. Het is ijdel pogem geweest, maar die briefwisseling is er niet minder belangrijk om, en zelfs vermakelijk kan het hoeten er mede kennis te maken. De tentoon stelling van C. L. I. O. stelt ons in staat aan die uitingen van vrees en verbittering al weer eens te meer waar te nemen, hoe men in de 17de eeuw in het onbewimpeld uitkomen voor zijn ge voelen aan ons niets toegaf, zelfs veeleer ons heel wat overtrof. Eindeüjk dan kwam in 1632, trots alle tegen kanting, de grootsche stichting tet stand, en met een Latynsche redevoering werd op den Ssten Jannari van dat jaar het Athenaeum Illustre plechtig geopend door Vossius, ...., die zig onttrok aan 't Leidfch Atheen, Om aan den Amstelboord zijn perelen te ftrooien. In 1619 waren Vossius en Barlaeus van hunne ampten in de Hoogeschoole te Leyden verlaaten", en zij beiden traden op als Amsterdams eerste hoogleeraren, Barlaeus in de wijsbegeerte en de welsprekendheid, Vosfiins in de historiën^ Deze beiden zijn dan ook op de tentoonstel ling in het Muntgeboaw de eersten, die wij aan treffen in de lange reeks portretten en werken van Hoogleeraren, met boeken, brochures en schot schriften over hen. Om slechts de voornaamsten hunner opvolgers te noemen, komen wij b\j C. L. I. O. vanHortensius, Cabelliau, Blondel, Wolzogen, Morus, Gerbrandus van Leeuwen, d'Orville, Joannes, Nicolaas en Petrus Burmannus, Keuchenins, Blasius, Rusius, Hemsterhuijs, Francius, langs Petrus Camper, Wyttenbach, Cras, Van Swinden, Van Lennep, van Hengel, van Maanen, de Bosch Kemper, Vrolik, Moll, van Genus, Snringar Mod derman, TilanUs (den oudere) en Kappeijne door een rykspringende bronwei van historie heen, tot de hedendaagsche Professoren. Al zijn de portretten dezer laatsten uit hunnen aard minder zeldzaam, en al maken de instantanées en de onvergankelijke kooldrukken, ook zonder dat hetgeen zy voorstellen daar aanleiding toe geeft, niet meer dan een kinderachtigen indruk naast de zwarte-kunst, de koper-en staal-gravures, Oost-Indische-inktteekeningen,etsennaarRembrandt en ook steendrukken van vroegeren tijd met de geweldige pruiken en het professoraal costuum, toch is ook deze collectie, zoo zij wat meer volledig is geworden, over honderd jaren niet minder merk waardig. Wie weet of dan niet de tegenwoordige lichtdruk weder vervangen is door iets van nog weer minder artistieke kwaliteit. Veel rijker schat echter dan de werken van Hoogleeraren uit vroegere eeuwen, zijn, bij den voortdurenden vooruitgang van de wetenschap, die van onze hedendaagsche Professoren. Op de ten toonstelling van C. L. I. O. kan men afdrukjes raadplegen uit tijdschriften als Mnemosyne en uit de Gids. Tydspiegel enz., en boeken van geleerden als Naber, Jorissen, Spruijt, Boot, Hoek stra, Alard en N. G. Pie»on, van 't Hoff, Hngo de Vries, Korteweg, Asser, de Hartog, Quack, Max Conrat en den lector dr. Kerbert, om van zoovele ouderen niet eens te gewagen. Veelal zijn het ge schenken van de schrijvers zelf, en ook voor een belangrijk gedeelte van de Amsterdamsche uitge vers-firma Van Kampen & Zn. Vooral dit laatste is een voorbeeld, dat navolging verdient. Men ziet, dat de staf" onder de levende strijd krachten, in dienst van het Hooger Onderwijs te Amsterdam, een belangrijke plaats innemen in de verzameling van het gezelschap, maar ook de tuighuizen der Wetenschap, Bibliotheek, HortusBotanicus, Snijkamer enz enz. en de legerplaatsen de tempels van Minerva", zijn niet vergeten. Wij zijn reeds een massa af beeldingen en beschrij vingen van de gebouwen, waarin onderwijs werden wordt gegeven, het oude Agnieten-Klooster, Handboogh Doelen, Garnale-Doelen,0ümanhuis, Aalmoezeniershuis, de Latijnsche School zelfs (het Gym nasium) op de plaats waar weleer het Clarissenklooster gestaan heeft, en daar, waar Amsterdam's vuilnis eerlang bewaard werd, al die gebouwen, van buiten on van binnen, met voorpleinen, poor ten en binnenplaatsen, dat alles zijn wij reeds stilzwijgend voorbijgegaan. We hebben ook oude series Lectionum, (Becitatiomun Publicarum, vroe ger genaamd) intreêredenen, afscheidsoratiën zelfs Dictaten van Professoren en Rectoren, disputaties en hun opvolgers na 1877 de dissertaties, met al hun geleerdheid, op een afstand toegewuifd. Feestprogrammaas en Menuus hebben ons doen zien, hoe Professoren ook deftig en kundig weten vroolijk te zyn en uit verschillende handschriften konden wüal wederom leeren, dat ook voor de mannen der Hooge Wetenschap aardsche rampen, ziekten en overlijden van bloedverwanten de ernst des levens komen verhoogen. Zelfs overlijdensbrief'jes van Professoren zelf deelen ons eens te meer de broosheid des Hedens" mede en de vergankelijk heid van al hot Aardsche. Het Remonstrantsch, het Ev. Luthersch en het Doopsgezind Seminarium zijn even rijk vertegen woordigd als het Athenaeum Illustre zelve. De Klinische School, de voorloopster der Medische Faculteit, on het Chirurgijns-Gild worden door portretten, almanakken en door werken van en over de Hoogleeren opgeluisterd. De bekende Nicolaas Tulp vooral, die later Burgemeester werd van Amsterdam, is met de onderscheiding, die hem toekomt, behandeld. En dan ten slotte. Ook in het studenten leven, in de bewegingen van de gewone troepen macht van Amsterdam's Hooger Onderwijs, wordt aan den bezoeker, vóór dat hij van de tentoon. stelling scheiden gaat, een ruime blik gegund. De Amsterdamsche Studenten-Almanak is com pleet aanwezig sedert 1832, en studentenbladen zelfs van het jaar 1835 af. De gezelschappen waaruit het Amsterdamsch Studentencorps is ont staan, Ne Praeter Modum", on Modus" en het A. S. 0. zelf, worden gememoreerd door insignia, reglementen, notulenboeken, stempels, zegelafdrukken, presidentshamers, presentielijsten, handschrif ten vol uitboezemingen van broederschap en vriend schap metgeüjksoortige vereenigingenin andere ste den, zelfs te Gent. Men vindt er groenen-lijsten, en natuurlijk de altijd onmisbare Menuus, een bloem lezing voor een Lucullns, en tot slot van alles wordt er een volledige apotheose vertoond van het voor 8 a 10 jaren uitgestorven zoogenaamde Pil len"-Corps, Mavors Medicator, met velerlei schit terende teekenen van vroegere grootheid, het Groot-Vaandel incluis. Eenige aardige dokumentjes houden by dit Studenten-leven de gedachtenis in eere van en kele meest bekende Studenten-grappen, zooals o. a. de befaamde Muurmuureerde Maarten Muurmeyer" met de annonce-muur op het oude Muntplein en de niet minder bekende landauer met de strooibiljetten die voor eenige jaren, op zekeren Maandag-achter-middag in April n deel der Studenten te Amsterdam met veront waardiging, een ander deel met groote vreugde vervulde. * * Met veel kennis en met bijzonderen takt, waarbij vooral aan den heer E. W. Moes, adjunct-archi varis van Rotterdam, oud-bibliothecaris van C. L. I. O. en aan den tegenwoordigen bibliothe caris, den student E. H. Krelage lof toekomt, is de tentoonstelling gerangschikt in het Muntgebouw, waar he_t Koninklijk Oudheidkundig Ge nootschap bereidwillig zijn vergaderzaal afstond, de verzameling zelf is flink aangelegd, uitgebreid op gevat. Kostbare zilveren en bronzen penningen, en zeldzame boeken zijn er in grooten getale te vinden. En van de merkwaardigheid der verzameling krijgt men een te duidelijker denkbeeld, als men de groote massa koperen toegangs-medailles voor den Hortus, de inteekenlysten op de colleges der Hoogleeraren, de Testimonia voor vlijtig collegie-bezoek aanziet voor wat zij zijn, even zoovele bronnen, waaruit het aantal en de namen der studenten van zeer vele jaren geleden kunnen worden opgemaakt. Bij gelegenheid van het 250-jarig bestaan van de Inrichting voor Hooger Onderwijs te Amsterdam is een Album Academicun uitgegeven, dat ech ter b\j de toen bestaande bronnen niet verder dan tot het jaar 1799 kon terugkeeren; met be hulp van Clio's Bibliotheek zou men nu, ruim 200 studenten meer kunnen noemen. Legio pamfletten en spotprenten tegon inrich tingen en personen in het licht gegeven, vooral tegen het Chirurgynsgild en tegen professor Wolzogen, wiens polemische neigingen en liefhebberij in de politiek maar matig vermochten te vallen in den algemeenen smaak, ook het min of meer officieele stuk, in de Fransche en in de Hollandsche taal gedrukt, waarbij professor Alexander Morus wegens zijn booze, onkuische gedragingen van het predik ambt werd vervallen verklaard, geven duidelijk te kennen, hoe uitgebreid, byna hoe overdreven uitge breid die verzameling wordt opgevat. Niet minder krachtige getuigenis voor dit laatste spreekt uit het feit, dat zelfs artikelen uit de lijd, de Standaard, het Dompertje van den ouden Valenten tegen pro fessor Spruyt's ageeren by de jongste verkiezingen, netjes uitgeknipt en in boekvorm opgeplakt, behooren tot de tentoongestelde bezittingen van het Geschiedkundig Gezelschap, benevens de Volledige Polemiek, die professor Spruijt gevoerd heeft in het weekblad De Hervorming over scheiding van kerk en staat". Bij deze zoo omvangrijke verza meling wordt het denkbeeld, dat hetgeen thans weinig waarde schijnt te bezitten over eonige jaren zeer merkwaardig kan geworden zijn, met veel zorg en met zaakkennis overal en altijd in het oog gehouden. * * * Te Amsterdam beijveren naast vele particuliere verzamelaars, zich het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, de Amstelkring, en C L. I. O om zooveel mogelijk al wat onze tyd oplevert aan bronnen voor de geschiedenis, meer speciaal van Amsterdam, ieder voor het bijzonder onderdeel, dat zij zich hebben gekozen, met groote zuinig heid te bewaren, en om. wat uit het verlodene stof tot geschiedbeschrijving geven kan, met grooten ijver bijeen te brengen. Zoo heeft dan ook de tentoonstelling van C. L. I. O., die waarschijnlijk Zondag 3 Juni 's avonds reeds zal worden gesloten, veel sympathie gewekt en hebben vele, zoowel hooggeplaatste personen als bekende verzamelaars, blijken gegeven van groote belangstelling. Het doel. waarmee de tentoonstelling gehouden is, werd voldoende bereikt. Het was er om te doen geweest, de aandacht te vestigen op de verzameling, die reeds merkwaardig is, en juist op die wijze nog be langrijk kan worden uitgebreid. Door het ontvangen van geschenken en aanwijzingen, die beide dank baar worden aangenomen, hoopt C. L. I. O. zijn Bibliotheek" voortdurend nog te zien verrijkt. Wat in het bezit is van oud-studenten of anderen, en daar misschien weinig waarde heeft, kan voor een verzameling als deze licht hooge waarde be zitten, en. zoo men voor kleine of grootere her inneringen gehechtheid gevoelt, en ze voor verwaarloozing en verloren-gaan wübehoeden, dan bestaat er geen betere gelegenheid om dit voor zeer langen tijd voor immer in eere te zien ge houden, dan het at' te staan voor verzamelingen, zooals C. L. I. O. er eene bezit. En als er, waarvan door deze tentoonstelling bij Curatoren en Academischen Senaat, om de sympathie, die Clio's verzameling heeft gewekt, reeds veel sprake is, een eigen lokaal aan het gezelschap wordt afgestaan in het Universiteits gebouw, dan kan men die schatten, steeds ver meerderd, wellicht dagelijks gaan bezichtigen en raadplegen. Mocht ik door het opwekken tot schonking en door het vestigen van de aandacht op deze ten toonstelling, tot den groei en den bloei" van C. L. I. O. 's verzameling iets hebben bijgedragen, dan zal mij dit reden zyn voor veel voldoening. F. J. A. M. W. Amsterdam, 31 Mei 1888. *) Voorgelicht door de Muse Clio sporen wy na, wat duister is." JULIUS STOCKHAÜSEN. Het feest, door den Duitschen liederenzanger Julius Stockhausen gevierd, waarop wy de vorige week de aandacht vestigden, is inderdaad iet» geheel eenigs. Vooreerst toch is het iets eigeaaardiga dat een zanger het 40jarig jubileum van zyn optreden als zanger viert, zonder dat men daarbij met het gewone schouderophalen va» beaux Testes" of van oogenblikken die aanzijn vroegere dagen herinneren" kan spreken. Stockhausen's stem toch schijnt even trisch, even om vangrijk, vooral even buigzaam en krachtig als in zy'ne jeugd. Maar ten tweede kan Stockhausen gezegd worden eene geheel nieuw genre, en eea van de meest intellectueel artistieke geschapen te hebben; de getuigen van zyn eerste optrede» herinneren zich nog hoe hij, als Schubert- em Schumannzanger, de meesleepende betoovering van zijn warme, intelligente voordracht als iet» geheel nieuws op den hoorder deed werken, als de openbaring van een genot, waartoe men de muziek nauwelijks in staat geacht had. En het is mist die warmte, die aandoening, dat geestvolle, dat met al de kracht der jeugd in hem gebleven is, en thans nog zijn bijzondere aantrekkelijkheid uitmaakt. Twee en dertig jaar geleden had het Frankforter Museum een artikel over den kunstenaar, wiens naam toen overal begon door te dringen. De heer Stockhausen", heette het, te Parij* geboren en opgevoed, heeft het geluk gehad, zich eon tegeljjk veelzijdige en grondige ontwikkeling te veroveren; om zoo te kunnen musiceèren en zingen, moet men meer dan muziek en zang bestudeerd hebben. Met klassieke en moderne litteratuur en talen is hij vertrouwd; dit stelt hem m staat, zoo diep in den geest der meest verschillende toondichters door te dringen ; mea vergeet, als men Schubert, Mendelssohn, Schumann van hem hoort, dat hij een geboren Franschman is: hij is eon kunstenaar. Dat hij ali zoodanig met de behandeling van zijn instrument, met de techniek in orde is, spreekt van zelf; de wijze waarop b.y den toon vormt, de uitspraak van Italiaansche, Fransche, Duitsche vokalen en consonanten, de afronding van de muzikale phrase, declamatie, voordracht, smaak in hoofd- en bijzaken, dat alles is bij den heer Stockhausen voorbeeldig te noemen." Het artikel spreekt den wensch uit zonder veel hoop, min of meer als pium votum, dat er eens een conservatorium in Duitschland mocht worden opgericht, waar men van iemand al* Stockhausen zingen kon leeren. Thans, twee en dertig jaar later, is Duitschland dicht bezet met conservatoria. Frankfort zelf, waar de wensch geuit werd, heeft er zelfs twee, en de meest geëerde leeraar, Stockhausen, na aan het hoofd van den zang in een van deze inrichtingen ge staan te hebben, leidt thans eene eigene zangschool, geheel naar eigen methode. Het is nu niet meer monsieur Stockhausen uit Parijs, het voorbeeld van Fransche techniek, een leerling van Emmanuel Garcia en Ponchard, maar een meester der Duitsche kunst, thans trouwens nog evenzeer vrij van nationale vooroordeelen als destijds." Stockhausen's grootmoeder was eene Italiaan sche, zy'ne moeder eene Frangaise, zijn vader ee» Keulenaar, die eerst als harpspeler te Parijs zijn brood verdiende, en later als harpvirtuoos kunstreizen door Italië, Frankrijk en Engeland maakte. Zijne moeder was eene goede zangeres, leerlinge van den Italiaan Catruftb; van haar leerde Stock hausen zingen; zij trok zich reeds in 1842 uit de kunstenaarsloopbaan terug, maar bleef nog lang hare krachten aan den zoon wyden; eerst ia 1877 is zij overleden. Stockhausen's vader had hem voor den geeste lijken stand bestemd; zeven jaar oud werd hg naar eene kloosterschool te Hauteville in den Elzas gezonden; het gelukte alleen aan zyn aaahoudend en hartstochtelijk smeeken, zijne ouders te vermurwen, zoodat hij in 1845 het priester seminarium te Straatsburg, waar hij reeds een tijd had doorgebracht, met het Parijsch Conservatoire ruilen mocht. Hij had reeds viool, violoacel en orgel gestudeerd, hy legde zich thans op zang en declamatie toe. Zijn eerste publiek op treden was in 1848, in den Elias, te Bazel. * * Dat Stockhausen niet, als anderen, m de opera debuteerde, heeft wellicht de richting van zya talent bepaald. De oratorium en concertmuziek was tot nog toe slechts als by'zaak beschouwd door de groote zangers. De toenmalige sterren", dachten er niet aan, van den luister der mise-enscène afstand te doen; Stockhausen was een der eersten die in het oratorium en het concert groot werden, en deze genres hielpen groot maken. Wel heeft hy eenige opera-saizoenen meegemaakt, 1852 te Mannheim, 1853 te Karsruhe, 1857?5» te Parijs, maar steeds bleef hij den epischen e» lyrischen zang als zyne hoofdtaak beschouwen. Zijn concertreizen met Schubert's liedercylcen door de Duitsche steden waren terstond ware triomtochten; hij wisselde ze later alleen af met de taak van directeur van groote koorvereenigingen. Van 1862?67 leidde hy de Phllharmonische concerten te Hamburg, in 1874 werd hij directeur van de groote zangvereeniging van Stern te Berlijn, en bleef het tot zijne benoeming aam het conservatorium van Hoch te Frankfort. Niet minder dan zijn dirigeertalent en zijn op natuurwetenschappelijke grondslag berustende" zooals de Duitschers zeggen, methode, is zya talent als zanger ook nog in den laatsten tijd uitmuntend gebleven. Brahms laat zich zijne lie deren, vóórdat deze uitgegeven worden, door Stock hausen voorzingen, en Clara Schumann hoort neg van hem het liefst de compositiën van haar echt genoot. * * Stockhausen's feest is met veel luister gevierd. Leerlingen en vrienden hadden een groote plech tigheid voorbereid, die met glans afliep. In dea Saalbau" te Frankfort begon men reeds te 11 uur met het dnbbel quartett uit Elias, Stockhanzen's eerste triomf 40 jaar geleden, nu door acht zy'ner leerlingen gezonged. Toen volgde een alle gorisch Festspiel van Otto Roquette, waarin de macht van het vroolyk lied haar recht doet gel den tegenover die van den ernstigen zang. Hierin

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl