Historisch Archief 1877-1940
4 '
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 571.
, kele leden valt toe te schrijven, door geboorte
?et onze oostelijke naburen verbonden.
i Bet programma was op de volgende wijze
samengesteld:
1. Grüss Gott, du lieber Frühlingswind (tenor
solo, koor en klavier) van Max v. Weinzierl. 2.
Dee Lebens 'Blume, (Sopraan, tenorsolo, koor en
klavier), Julius Böntgen. 3. Aus Holberg's Zeit,
Suite für Klavier im alten Stile, Edw. Grieg.
4. De Rots in Zee, Richard Hol, koor. 5. Les
Esprits de la Nuit, Francois Riga. 6. Die
Meistersinger von Nürnberg (Walther vor der
Meisterzunft) voor tenor (pianobegeleiding), Richard
Wagner. 7. Zwiegesprache, kleine Klavierstücke,
Julius en Amanda Röntgen. 8. Der alte Soldat,
Sstemmig mannenkoor, Peter Cornelius. 9.
Trinkchor, J. H. Stuntz.
Over de uitvoering kunnen wij met veel lof
spreken. De verschillende nummers werden met
gewenschte schakeering, met volkomen zekerheid
en met artistieke opvatting gezongen. Zoowel
in die passages, waar het er op aankwam met
volle kracht op te treden, als in die gedeelten
vaar het mezza-voce werd aangewend, bleef
Euterpe niet beneden onze verwachtingen. Enkele
zwakheden o. a. in Les Esprits de la Nuit" be
hoeven w\j haast niet te vermelden, wijl de uit
voering van een zoo uitgebreid programma ah)
dat door Euterpe ten gehoore gebracht, die
nood- zakelyk met zich voert. Van den heer Messchaert
merkt men byna niet, dat hu dirigeert; de aan
dacht der toehoorders wordt nimmer door de
grillige bewegingen _van den dirigeerstok getrok
ken ; aan' de zangers ontsnapt intusschen geen
: '.«ttele.'.eer' aanduidingen, waardoor deze
kunsteJ haar kenbaar maakt op welke wijze elk nummer
s moet' worden gezongen. Enkele koren bevatten
groote moeielykheden, die in het algemeen met
? $lans, overwonnen werden. Het-9-8temmig koor
van Peter Cornelius en het Trinkchor van Stuntz
zijn voor gewone liedertafels, die geen goed aan
tal lezers" in hunne rijen tellen, haast onuit
voerbaar. Des te meer eert de goede voordracht
dezer nummers de zangers van Euterpe en hun
directeur, den heer Messchaert.
Het bestuur had de medewerking van Mevr.
Bouwman, sopraan, en de HH. Julius Böntgen,
piano, en J. Rogmans, tenor, verkregen, wier
optreden ongetwijfeld het aangename van den
avond verhoogde. De Heer Röntgen figureerde
niet alleen als solist maar ook als componist
in het eerste deel met een nieuw werk Des
Lebens Blume, voor sopraan, tenor, solo, koor
en klavier" in hei tweede deel met Zwiegesprache,
kleine Klavierstftcke, dat echter met een
dubbenaam voorzien is, zoodat het moeilijk na te gaan
is wie de eigenlijke componist der kleine stukjes
moet heeten. Indien men den Heer Grieg raad
pleegde, kwam men het van enkele stellig te
weten.
De heer Rogmans zong met klavierbegeleiding
het bekende Am Stillen Herd u. s. u." uit die
Meistersinger van Wagner; met orkest zal dit
nummer nog heel wat meer effect maken, ofschoon
onze tenorzanger door het applaus van het publiek
zich reeds op het concert van Euterpe genoopt
vond het twee malen te zingen. Aan den heer
Röntgen werden na de voordracht zijner
solostukken eveneens veel toejuichingen gebracht,
terwijl de sopraanzangeresse, mevr. Bouwman, door
een fraai bouquet haar bevallig talent gehuldigd
zag. H. C. P. D.
DE TENTOONSTELLING VAN C. L. I. O.
IN HET MUNTGEBOÜW.
Het geschiedkundig Dispunt-gezelschap C. L.
I. 0. (Clius Luce Investigamus Obscura*), dat
in Februari 1882 door eenige studenten te Am
sterdam was opgericht met het doel, onderling
meer uitvoerig de geschiedenis te beoefenen, be
sloot in z\jn vergadering van 22 April 1883 eene
.Bibliotheek" te stichten, die de verzameling
wezen zou van al wat betrekking heeft op het
Hooger Onderwijs te Amsterdam.
Van het eerste oogenblik af mochten de leden, toen
vijf in getal, zich verheugen in de belangstelling
van velen, en in Februari van hot vorig jaar,
toen het eerste Lustrum van het gezelschap ge
vierd werd, en de eerste tentoonstelling werd
gehouden, toonde het jeugdige gezelschap reeds,
welk een belangrijken grondslag het bezat voor
een eenmaal kostbare verzameling.
Aangemoedigd door dat succes, zond het ge
zelschap, enkele maanden geleden, aan hen, wier
liefde voor Geschiedenis van Oudheidkunde be
kend is, en aam anderen, wier belangstelling men
hoopte op te wekken, eene circulaire, waarin het
doel van de Bibliotheek" werd uiteengezet, de
verdeeling en rubrieken werd aangegeven, en een
verzoek werd uitgesproken om medewerking.
Zeer vele dag- en weekbladen namen toen die
circulaire ook jn hunne kolommen op, en de
waarde der algemeene publiciteit werd zóó dui
delijk bewezen, dat het gezelschap sedert dien
korten tijd zyn catalogus met niet minder dan
drie honderd nummers vermeerderd zag. Binnen
den tijd van n jaar was de verzameling meer
dan verdubbeld.
Daarom werd thans, nu de biblotheek zelf iets
meer dan vijf jaren bestaan heeft, op den 25sten
Mei eene nieuwe tentoonstelling geopend. Al het
merkwaardige, dat daar te bezichtigen en te
bestudeeren valt, is een nadere besproking
ovcrwaard.
*
* *
Lang reeds voordat de Doorluchtige School"
werd gesticht, bestond er in de Nieuwe Kerk een
Collegie, dat onderwas gaf in de Philosophie en
in de vier Boeken van den Hoogen Zin". Dit
was in het begin van de 15de eeuw gesticht door
Willem en Jan Eggert, Heer en van Purmerende
(naar wie nog de Eggertstraat genoemd wordt),
en den 14 Februari 1450 werd het door Jan Eggert
Hartgertszoon en door Wendelmoet, zijn vrouw
bevestigd en vermeerderd." Ook gaf een zekere
Sartorius, leeraar aan de Latijnsche school, om
streeks de helft der 15de eeuw onderwijs in de
Hebreeuwsche Taal in den Ouden Waag op den
Dam. Van deze voorloopers van het Atheaeum
Illustre bezit C. L L . meerdere portretten.
In 1629 was besloten, dat de stad die haare op
komst voornaamlyk verfchuldigd zynde aan de
uitbreiding haarer Scheepvaart en Koophandel,
zig, niet vroeg noch fterk, toegelegd heeft op het
aankweeken der Geleerdheid," toch een Doorluch
tige School zou bezitten, doch dit denkbeeld werd van
de kant der Leidsche Hooggeleerdheid krachtig
bestreden. Ook Zwitserlands Hoogescholen, die
vroeger vele studenten trokken uit Amster
dam, richtten onder voorwendsel, dat Am
sterdams Athenaeum een broeinest van
Arminianen en later ook van Socinianen zou
worden, brieven aan Leiden, om toch de ver
mogende mannen aan te zetten, die nieuwe stich
ting, zooveel mogelijk, te voorkomen. Het is ijdel
pogem geweest, maar die briefwisseling is er niet
minder belangrijk om, en zelfs vermakelijk kan
het hoeten er mede kennis te maken. De tentoon
stelling van C. L. I. O. stelt ons in staat aan die
uitingen van vrees en verbittering al weer eens
te meer waar te nemen, hoe men in de 17de
eeuw in het onbewimpeld uitkomen voor zijn ge
voelen aan ons niets toegaf, zelfs veeleer ons
heel wat overtrof.
Eindeüjk dan kwam in 1632, trots alle tegen
kanting, de grootsche stichting tet stand, en met
een Latynsche redevoering werd op den Ssten
Jannari van dat jaar het Athenaeum Illustre
plechtig geopend door Vossius,
...., die zig onttrok aan 't Leidfch Atheen,
Om aan den Amstelboord zijn perelen te ftrooien.
In 1619 waren Vossius en Barlaeus van hunne
ampten in de Hoogeschoole te Leyden verlaaten",
en zij beiden traden op als Amsterdams eerste
hoogleeraren, Barlaeus in de wijsbegeerte en de
welsprekendheid, Vosfiins in de historiën^
Deze beiden zijn dan ook op de tentoonstel
ling in het Muntgeboaw de eersten, die wij aan
treffen in de lange reeks portretten en werken
van Hoogleeraren, met boeken, brochures en schot
schriften over hen. Om slechts de voornaamsten
hunner opvolgers te noemen, komen wij b\j C. L.
I. O. vanHortensius, Cabelliau, Blondel, Wolzogen,
Morus, Gerbrandus van Leeuwen, d'Orville,
Joannes, Nicolaas en Petrus Burmannus, Keuchenins,
Blasius, Rusius, Hemsterhuijs, Francius, langs
Petrus Camper, Wyttenbach, Cras, Van Swinden,
Van Lennep, van Hengel, van Maanen, de Bosch
Kemper, Vrolik, Moll, van Genus, Snringar Mod
derman, TilanUs (den oudere) en Kappeijne door
een rykspringende bronwei van historie heen,
tot de hedendaagsche Professoren.
Al zijn de portretten dezer laatsten uit hunnen
aard minder zeldzaam, en al maken de
instantanées en de onvergankelijke kooldrukken, ook
zonder dat hetgeen zy voorstellen daar aanleiding
toe geeft, niet meer dan een kinderachtigen indruk
naast de zwarte-kunst, de koper-en staal-gravures,
Oost-Indische-inktteekeningen,etsennaarRembrandt
en ook steendrukken van vroegeren tijd met de
geweldige pruiken en het professoraal costuum,
toch is ook deze collectie, zoo zij wat meer volledig
is geworden, over honderd jaren niet minder merk
waardig. Wie weet of dan niet de tegenwoordige
lichtdruk weder vervangen is door iets van nog
weer minder artistieke kwaliteit.
Veel rijker schat echter dan de werken van
Hoogleeraren uit vroegere eeuwen, zijn, bij den
voortdurenden vooruitgang van de wetenschap, die
van onze hedendaagsche Professoren. Op de ten
toonstelling van C. L. I. O. kan men afdrukjes
raadplegen uit tijdschriften als Mnemosyne en
uit de Gids. Tydspiegel enz., en boeken van
geleerden als Naber, Jorissen, Spruijt, Boot, Hoek
stra, Alard en N. G. Pie»on, van 't Hoff, Hngo
de Vries, Korteweg, Asser, de Hartog, Quack, Max
Conrat en den lector dr. Kerbert, om van zoovele
ouderen niet eens te gewagen. Veelal zijn het ge
schenken van de schrijvers zelf, en ook voor een
belangrijk gedeelte van de Amsterdamsche uitge
vers-firma Van Kampen & Zn. Vooral dit laatste
is een voorbeeld, dat navolging verdient.
Men ziet, dat de staf" onder de levende strijd
krachten, in dienst van het Hooger Onderwijs te
Amsterdam, een belangrijke plaats innemen in
de verzameling van het gezelschap, maar ook de
tuighuizen der Wetenschap, Bibliotheek,
HortusBotanicus, Snijkamer enz enz. en de legerplaatsen
de tempels van Minerva", zijn niet vergeten.
Wij zijn reeds een massa af beeldingen en beschrij
vingen van de gebouwen, waarin onderwijs werden
wordt gegeven, het oude Agnieten-Klooster,
Handboogh Doelen, Garnale-Doelen,0ümanhuis,
Aalmoezeniershuis, de Latijnsche School zelfs (het Gym
nasium) op de plaats waar weleer het
Clarissenklooster gestaan heeft, en daar, waar Amsterdam's
vuilnis eerlang bewaard werd, al die gebouwen,
van buiten on van binnen, met voorpleinen, poor
ten en binnenplaatsen, dat alles zijn wij reeds
stilzwijgend voorbijgegaan. We hebben ook oude
series Lectionum, (Becitatiomun Publicarum, vroe
ger genaamd) intreêredenen, afscheidsoratiën zelfs
Dictaten van Professoren en Rectoren, disputaties
en hun opvolgers na 1877 de dissertaties, met al
hun geleerdheid, op een afstand toegewuifd.
Feestprogrammaas en Menuus hebben ons doen zien,
hoe Professoren ook deftig en kundig weten vroolijk
te zyn en uit verschillende handschriften konden
wüal wederom leeren, dat ook voor de mannen
der Hooge Wetenschap aardsche rampen, ziekten
en overlijden van bloedverwanten de ernst des
levens komen verhoogen. Zelfs overlijdensbrief'jes
van Professoren zelf deelen ons eens te meer de
broosheid des Hedens" mede en de vergankelijk
heid van al hot Aardsche.
Het Remonstrantsch, het Ev. Luthersch en het
Doopsgezind Seminarium zijn even rijk vertegen
woordigd als het Athenaeum Illustre zelve. De
Klinische School, de voorloopster der Medische
Faculteit, on het Chirurgijns-Gild worden door
portretten, almanakken en door werken van en
over de Hoogleeren opgeluisterd. De bekende
Nicolaas Tulp vooral, die later Burgemeester werd
van Amsterdam, is met de onderscheiding, die
hem toekomt, behandeld.
En dan ten slotte. Ook in het studenten
leven, in de bewegingen van de gewone troepen
macht van Amsterdam's Hooger Onderwijs, wordt
aan den bezoeker, vóór dat hij van de
tentoon. stelling scheiden gaat, een ruime blik gegund.
De Amsterdamsche Studenten-Almanak is com
pleet aanwezig sedert 1832, en studentenbladen
zelfs van het jaar 1835 af. De gezelschappen
waaruit het Amsterdamsch Studentencorps is ont
staan, Ne Praeter Modum", on Modus" en het
A. S. 0. zelf, worden gememoreerd door insignia,
reglementen, notulenboeken, stempels,
zegelafdrukken, presidentshamers, presentielijsten, handschrif
ten vol uitboezemingen van broederschap en vriend
schap metgeüjksoortige vereenigingenin andere ste
den, zelfs te Gent. Men vindt er groenen-lijsten, en
natuurlijk de altijd onmisbare Menuus, een bloem
lezing voor een Lucullns, en tot slot van alles
wordt er een volledige apotheose vertoond van het
voor 8 a 10 jaren uitgestorven zoogenaamde Pil
len"-Corps, Mavors Medicator, met velerlei schit
terende teekenen van vroegere grootheid, het
Groot-Vaandel incluis.
Eenige aardige dokumentjes houden by dit
Studenten-leven de gedachtenis in eere van en
kele meest bekende Studenten-grappen, zooals
o. a. de befaamde Muurmuureerde Maarten
Muurmeyer" met de annonce-muur op het oude
Muntplein en de niet minder bekende landauer
met de strooibiljetten die voor eenige jaren, op
zekeren Maandag-achter-middag in April n
deel der Studenten te Amsterdam met veront
waardiging, een ander deel met groote vreugde
vervulde.
* *
Met veel kennis en met bijzonderen takt, waarbij
vooral aan den heer E. W. Moes, adjunct-archi
varis van Rotterdam, oud-bibliothecaris van C.
L. I. O. en aan den tegenwoordigen bibliothe
caris, den student E. H. Krelage lof toekomt, is
de tentoonstelling gerangschikt in het
Muntgebouw, waar he_t Koninklijk Oudheidkundig Ge
nootschap bereidwillig zijn vergaderzaal afstond,
de verzameling zelf is flink aangelegd, uitgebreid op
gevat. Kostbare zilveren en bronzen penningen, en
zeldzame boeken zijn er in grooten getale te vinden.
En van de merkwaardigheid der verzameling krijgt
men een te duidelijker denkbeeld, als men de groote
massa koperen toegangs-medailles voor den Hortus,
de inteekenlysten op de colleges der Hoogleeraren,
de Testimonia voor vlijtig collegie-bezoek aanziet
voor wat zij zijn, even zoovele bronnen, waaruit
het aantal en de namen der studenten van zeer
vele jaren geleden kunnen worden opgemaakt. Bij
gelegenheid van het 250-jarig bestaan van de
Inrichting voor Hooger Onderwijs te Amsterdam
is een Album Academicun uitgegeven, dat ech
ter b\j de toen bestaande bronnen niet verder
dan tot het jaar 1799 kon terugkeeren; met be
hulp van Clio's Bibliotheek zou men nu, ruim
200 studenten meer kunnen noemen.
Legio pamfletten en spotprenten tegon inrich
tingen en personen in het licht gegeven, vooral
tegen het Chirurgynsgild en tegen professor
Wolzogen, wiens polemische neigingen en liefhebberij
in de politiek maar matig vermochten te vallen
in den algemeenen smaak, ook het min of meer
officieele stuk, in de Fransche en in de Hollandsche taal
gedrukt, waarbij professor Alexander Morus wegens
zijn booze, onkuische gedragingen van het predik
ambt werd vervallen verklaard, geven duidelijk te
kennen, hoe uitgebreid, byna hoe overdreven uitge
breid die verzameling wordt opgevat. Niet minder
krachtige getuigenis voor dit laatste spreekt uit het
feit, dat zelfs artikelen uit de lijd, de Standaard,
het Dompertje van den ouden Valenten tegen pro
fessor Spruyt's ageeren by de jongste verkiezingen,
netjes uitgeknipt en in boekvorm opgeplakt,
behooren tot de tentoongestelde bezittingen van het
Geschiedkundig Gezelschap, benevens de Volledige
Polemiek, die professor Spruijt gevoerd heeft in
het weekblad De Hervorming over scheiding van
kerk en staat". Bij deze zoo omvangrijke verza
meling wordt het denkbeeld, dat hetgeen thans
weinig waarde schijnt te bezitten over eonige jaren
zeer merkwaardig kan geworden zijn, met veel
zorg en met zaakkennis overal en altijd in het
oog gehouden.
*
* *
Te Amsterdam beijveren naast vele particuliere
verzamelaars, zich het Koninklijk Oudheidkundig
Genootschap, de Amstelkring, en C L. I. O om
zooveel mogelijk al wat onze tyd oplevert aan
bronnen voor de geschiedenis, meer speciaal van
Amsterdam, ieder voor het bijzonder onderdeel,
dat zij zich hebben gekozen, met groote zuinig
heid te bewaren, en om. wat uit het verlodene
stof tot geschiedbeschrijving geven kan, met
grooten ijver bijeen te brengen.
Zoo heeft dan ook de tentoonstelling van C. L.
I. O., die waarschijnlijk Zondag 3 Juni 's avonds
reeds zal worden gesloten, veel sympathie gewekt
en hebben vele, zoowel hooggeplaatste personen
als bekende verzamelaars, blijken gegeven van
groote belangstelling. Het doel. waarmee de
tentoonstelling gehouden is, werd voldoende
bereikt. Het was er om te doen geweest,
de aandacht te vestigen op de verzameling, die
reeds merkwaardig is, en juist op die wijze nog be
langrijk kan worden uitgebreid. Door het ontvangen
van geschenken en aanwijzingen, die beide dank
baar worden aangenomen, hoopt C. L. I. O. zijn
Bibliotheek" voortdurend nog te zien verrijkt.
Wat in het bezit is van oud-studenten of anderen,
en daar misschien weinig waarde heeft, kan voor
een verzameling als deze licht hooge waarde be
zitten, en. zoo men voor kleine of grootere her
inneringen gehechtheid gevoelt, en ze voor
verwaarloozing en verloren-gaan wübehoeden, dan
bestaat er geen betere gelegenheid om dit voor
zeer langen tijd voor immer in eere te zien ge
houden, dan het at' te staan voor verzamelingen,
zooals C. L. I. O. er eene bezit.
En als er, waarvan door deze tentoonstelling
bij Curatoren en Academischen Senaat, om de
sympathie, die Clio's verzameling heeft gewekt,
reeds veel sprake is, een eigen lokaal aan het
gezelschap wordt afgestaan in het Universiteits
gebouw, dan kan men die schatten, steeds ver
meerderd, wellicht dagelijks gaan bezichtigen en
raadplegen.
Mocht ik door het opwekken tot schonking en
door het vestigen van de aandacht op deze ten
toonstelling, tot den groei en den bloei" van
C. L. I. O. 's verzameling iets hebben bijgedragen,
dan zal mij dit reden zyn voor veel voldoening.
F. J. A. M. W.
Amsterdam, 31 Mei 1888.
*) Voorgelicht door de Muse Clio sporen wy
na, wat duister is."
JULIUS STOCKHAÜSEN.
Het feest, door den Duitschen liederenzanger
Julius Stockhausen gevierd, waarop wy de vorige
week de aandacht vestigden, is inderdaad iet»
geheel eenigs. Vooreerst toch is het iets
eigeaaardiga dat een zanger het 40jarig jubileum
van zyn optreden als zanger viert, zonder dat
men daarbij met het gewone schouderophalen va»
beaux Testes" of van oogenblikken die aanzijn
vroegere dagen herinneren" kan spreken.
Stockhausen's stem toch schijnt even trisch, even om
vangrijk, vooral even buigzaam en krachtig als in
zy'ne jeugd. Maar ten tweede kan Stockhausen
gezegd worden eene geheel nieuw genre, en eea
van de meest intellectueel artistieke geschapen te
hebben; de getuigen van zyn eerste optrede»
herinneren zich nog hoe hij, als Schubert- em
Schumannzanger, de meesleepende betoovering
van zijn warme, intelligente voordracht als iet»
geheel nieuws op den hoorder deed werken, als
de openbaring van een genot, waartoe men
de muziek nauwelijks in staat geacht had. En
het is mist die warmte, die aandoening, dat
geestvolle, dat met al de kracht der jeugd in
hem gebleven is, en thans nog zijn bijzondere
aantrekkelijkheid uitmaakt.
Twee en dertig jaar geleden had het
Frankforter Museum een artikel over den kunstenaar,
wiens naam toen overal begon door te dringen.
De heer Stockhausen", heette het, te Parij*
geboren en opgevoed, heeft het geluk gehad, zich
eon tegeljjk veelzijdige en grondige ontwikkeling
te veroveren; om zoo te kunnen musiceèren en
zingen, moet men meer dan muziek en zang
bestudeerd hebben. Met klassieke en moderne
litteratuur en talen is hij vertrouwd; dit stelt
hem m staat, zoo diep in den geest der meest
verschillende toondichters door te dringen ; mea
vergeet, als men Schubert, Mendelssohn,
Schumann van hem hoort, dat hij een geboren
Franschman is: hij is eon kunstenaar. Dat hij ali
zoodanig met de behandeling van zijn instrument,
met de techniek in orde is, spreekt van zelf; de
wijze waarop b.y den toon vormt, de uitspraak
van Italiaansche, Fransche, Duitsche vokalen en
consonanten, de afronding van de muzikale phrase,
declamatie, voordracht, smaak in hoofd- en
bijzaken, dat alles is bij den heer Stockhausen
voorbeeldig te noemen."
Het artikel spreekt den wensch uit zonder
veel hoop, min of meer als pium votum, dat
er eens een conservatorium in Duitschland mocht
worden opgericht, waar men van iemand al*
Stockhausen zingen kon leeren. Thans, twee en
dertig jaar later, is Duitschland dicht bezet met
conservatoria. Frankfort zelf, waar de wensch
geuit werd, heeft er zelfs twee, en de meest
geëerde leeraar, Stockhausen, na aan het hoofd
van den zang in een van deze inrichtingen ge
staan te hebben, leidt thans eene eigene
zangschool, geheel naar eigen methode. Het is nu
niet meer monsieur Stockhausen uit Parijs, het
voorbeeld van Fransche techniek, een leerling van
Emmanuel Garcia en Ponchard, maar een meester
der Duitsche kunst, thans trouwens nog evenzeer
vrij van nationale vooroordeelen als destijds."
Stockhausen's grootmoeder was eene Italiaan
sche, zy'ne moeder eene Frangaise, zijn vader ee»
Keulenaar, die eerst als harpspeler te Parijs zijn
brood verdiende, en later als harpvirtuoos
kunstreizen door Italië, Frankrijk en Engeland maakte.
Zijne moeder was eene goede zangeres, leerlinge
van den Italiaan Catruftb; van haar leerde Stock
hausen zingen; zij trok zich reeds in 1842 uit de
kunstenaarsloopbaan terug, maar bleef nog lang
hare krachten aan den zoon wyden; eerst ia
1877 is zij overleden.
Stockhausen's vader had hem voor den geeste
lijken stand bestemd; zeven jaar oud werd hg
naar eene kloosterschool te Hauteville in den
Elzas gezonden; het gelukte alleen aan zyn
aaahoudend en hartstochtelijk smeeken, zijne ouders
te vermurwen, zoodat hij in 1845 het priester
seminarium te Straatsburg, waar hij reeds een
tijd had doorgebracht, met het Parijsch
Conservatoire ruilen mocht. Hij had reeds viool,
violoacel en orgel gestudeerd, hy legde zich thans op
zang en declamatie toe. Zijn eerste publiek op
treden was in 1848, in den Elias, te Bazel.
* *
Dat Stockhausen niet, als anderen, m de opera
debuteerde, heeft wellicht de richting van zya
talent bepaald. De oratorium en concertmuziek
was tot nog toe slechts als by'zaak beschouwd door
de groote zangers. De toenmalige sterren",
dachten er niet aan, van den luister der
mise-enscène afstand te doen; Stockhausen was een der
eersten die in het oratorium en het concert groot
werden, en deze genres hielpen groot maken.
Wel heeft hy eenige opera-saizoenen meegemaakt,
1852 te Mannheim, 1853 te Karsruhe, 1857?5»
te Parijs, maar steeds bleef hij den epischen e»
lyrischen zang als zyne hoofdtaak beschouwen.
Zijn concertreizen met Schubert's liedercylcen
door de Duitsche steden waren terstond ware
triomtochten; hij wisselde ze later alleen af met
de taak van directeur van groote
koorvereenigingen. Van 1862?67 leidde hy de
Phllharmonische concerten te Hamburg, in 1874 werd hij
directeur van de groote zangvereeniging van Stern
te Berlijn, en bleef het tot zijne benoeming aam
het conservatorium van Hoch te Frankfort. Niet
minder dan zijn dirigeertalent en zijn op
natuurwetenschappelijke grondslag berustende"
zooals de Duitschers zeggen, methode, is zya
talent als zanger ook nog in den laatsten tijd
uitmuntend gebleven. Brahms laat zich zijne lie
deren, vóórdat deze uitgegeven worden, door Stock
hausen voorzingen, en Clara Schumann hoort neg
van hem het liefst de compositiën van haar echt
genoot.
* *
Stockhausen's feest is met veel luister gevierd.
Leerlingen en vrienden hadden een groote plech
tigheid voorbereid, die met glans afliep. In dea
Saalbau" te Frankfort begon men reeds te 11
uur met het dnbbel quartett uit Elias,
Stockhanzen's eerste triomf 40 jaar geleden, nu door acht
zy'ner leerlingen gezonged. Toen volgde een alle
gorisch Festspiel van Otto Roquette, waarin de
macht van het vroolyk lied haar recht doet gel
den tegenover die van den ernstigen zang. Hierin