De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 10 juni pagina 2

10 juni 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 572 i\ ? * koloniën, zich alleen op liberale dagbla den had geabonneerd l Kostelijker staaltje van regeerings-partijdigheid zal wel nooit ren z^n; deze zaak dient aan de vergejjeid ontrukt te worden. Koloniën genoot Téle jaren het voorrecht zelfs geen tegenpartij ,te kennen. ' Voor 't overige trekt in den lande alleen _de Amsterdamsche gemeenteraadsverkiezing "'de aandacht. De zegepraal van den radicalen eandidaat, den heer Gerritsen, is voor de 1 -nieuwe kiesvereeniging «Amsterdam" een 'heuglijk feit en bewijst tevens dat er een Wijziging in de partijverhoudingen aanstaande -is. fiet is te verwachten dat de liberalen, althans bn' gemeenteraadsverkiezingen, steeds verder zullen gaan om mede te werken tot het samenstellen eener proportioneele verte genwoordiging. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. Fransche-Laanschouwburg: Zijn model. Salon des Yariétés: Haar hart is ontwaakt. De Heer Mendea da Costa kan gerust en te~ vrede zijn; het publiek was voldaan en dankbaar. ~;SVat mübetreft zijn nieuwe tooneelspel heeft <% vele plaatsen mijne sympathie, op sommige mijne bewondering gewekt. Al is Zyn model" 'geen geheel oorspronkelijke gedachte, de scha. ieering der gevoelens en toestanden is ongemeen en, zoo als de kunstenaars van Het Nederlandsen Tooneel" ze ons schilderden, treffend belangrijk. De' twee groote momenten: het stuk snijden van zjjn schilderij en het geven van den kus, hebben hunne uitwerking, op mij althands, niet gemist, gespeeld zoo als z\j het werden. De uitvoering was over het geheel voortreffelijk. Ik kom daar straks op te-rug. Na het stuk. gelezen en nu, met klimmende waardeering, gezien te hebben, moet mij toch de bescheiden vraag van de lippen: Is Anna Berner wel interessant genoeg gemaakt door den auteur, om te verdienen, dat zij HermanWïeland krijgt?" De schilder is ook wel geen ideaal van alle man nelijke deugden; maar hij doet toch een groote daad met zijn kunstwerk te vernietigen, en dit had hem wel waard gemaakt de man te worden van zulk een vorstelijke vrouw als Louise van Renensteim. De figuur van deze laatste wordt er intusschen niet minder om, dat zij hare liefde overwint. De fantazie van den dichter had alleen Biaar, dunkt me, iets moeten verzinnen om Jufv. Berner deze ontknoping meer waard te maken. Mevr. Pauwels komt nuj trouwens in deze rol minder op haar plaats voor. Haar emplooi brengt doorgaands te veel verstand en charakter (niet alleen gevoel) mede, om plaats te laten voor de ingenuïteit, waarop hier schijnt gerekend te zijn. De personaadjes Van Claerdonck en Gliarlotte zijn met bekwame hand geteekend. De stijl van het stuk is wel,verzorgd, de tooneelen zijn goed ge bouwd. Ik mag echter niet verzwegen, dat de auteur .en het publiek zeer groote verplichtingen hebben aan de exekutanten. Mevr. Frenkel heeft, met den bewonderenswaardigen tooneeltakt, die haar kenmerkt, zoo veel in haar was de fout trachten te verhelpen, dat Louise zich als model aanbiedt, zonder te -weten of Wieland haar daarvoor be. geert Haar spel met een stoel en een boek bracht haar tot poses, die blijkbaar indruk maakten op . den schilder, en zoo kon zij in zijn blikken lezen wat de dichter vergeten heeft den Heer Clous in den mond te geven. Mr. Vosmaer heeft zoo iets niet vergeten FMarciana hoort, bij herhaling, van Askol, dat zij schoon is. tot elkander aangetrokken hadden gevoeld. Zéó zou het uit den aard der zaak ook voor het vervolg bleven, met dit onderscheid alleen, dat zij dan nog veel vrijer met elkander konden spreken, en nog vaker en gunstiger gelegenheid hadden om van gedachten te wisselen, en wederkeerig er toe Dij te dragen elkanders kennis te vermeerderen. Dit was hun programma. Maar een opvallende verandering vertoonde zich, zoodra net beslissende woord gevallen, en de eerste kus vol zaligheid gewisseld was. Van dit oogenblik af' aan behoorde een ernstig gesprek tot de uitzonderingen, ja kwam het zelfs nauwelijks voor. Het was of zij geen belang meer stelden in iets wat niet nenzelven en hunne liefde betrof; uren lang konden zij zwijgend naast elkander zitten, alleen nu en aan een zoet woordje fluisterend of elkander lief koozend ; en steeds dunkte hun den tijd, dien zij aan dit genot konden wijden, nog te kort; het uurtje van het avondeten sloeg zoo vreeselijk vroeg, en de zomeravonden waren zoo buitengewoon kort. Bertha leefde als in een droom voort, en maakte zich zelve hiervan telkens opnieuw een verwijt Niet dit was immers de gezonde, levenskrachtige liefde, die hen beiden zou opheffen en veredelen, en waarvan zij zich zelve een ideaal gevormd had; waren zij niet, als ieder ander, de slaven van een ziekelijke begoocheling der zinnen ? Maar dit alles zou zich van zelve weder schikken, wanneer zij maar eerst gehuwd, en voor altijd bij elkander waren, dacht zij; dan, dan zou het ernst worden met haar vormings- en veredelingstaak, en Hugo zou haar daarin bijstaan. Dit was haar vaste voornemen; want Bertha meende het werkelijk oprecht met haar streven naar ver betering van de positie der vrouw, en nooit zou zij haar hand aan Hugo Borgman toege zegd hebben, indien zij hem niet had leeren kennen als iemand, die in dit opzicht ten volle hare denkbeelden deelde. Hoe vaak had zij de menscheu niet hporen beweren, dat deze denkbeelden onmogelijk te verwezenlijken zouden zijn, zelfs door hen die met haar van gevoelen waren, dat er inder daad veel te veranderen en te verbeteren viel, maar dan het bezwaar te berde brachten dat Deze verdienstelijke akteur heeft echter óók uitnemend dit en de andere belangrijke toonee len opgevat en, als 't ware, artistiesch gekommentariëerd. Een schilder zal wel zeggen, dat het bijna on mogelijk is zonder een explikatieve kataloognoot, voor te stellen, wat de dichter van Medea" vergt. Zy moet denken aan Jason" en de toeschouwer moet vóorgevoelen wat dramatische toestanden haar toekomst op zal leveren. Die mij dat schil dert, zal mij een groote, niet Apollo, maar Apelles z^jn. Wij kunnen veilig zoo'n Apelles onderstellen: want er is geen een werk van dien beroemden Griek bewaard gebleven. Wat de schepping der charakters betreft, heeft de Heer Schulze van den ouden jongeheer, den verveelden Mr. van Claerdonk, een uitmuntenden type gemaakt, en ook Mej. Chr. Poolman leverde ons een zeer goede Charlotte. In n woord: het Tooneelspel Zijn model" is als gewrocht en als uitvoering, een waardig kunstwerk en een groote aanwinst voor het réper toire. Een kleine aanmerking op de tooneelschikkin'g. De pngesluyerde vlam van de lamp in het 4e bedr\jf doet onaangenaam aan. * * Tot de jonge aktrices, waarvan de mare ging, dat zij het tooneel wilden verlaten, behoort Mej. Augustine Poolman. Het zou zeer jammer zijn geweest, indien zich dit gerucht had bewaarheid. Wanneer nuj jonge menschen komen raadple gen, over een te nemen besluit betrekkelijk het al of niet betreden van de tooneelloopbaan, vind ik geene vrijheid, hoe onbetwistbaar hun kunstaanleg mij ook schijne, den raad te geven: word artiste. Ik heb met te veel vrucht Edmund Kean, bij monde van Alex. Dumas (den vader). Miss Anna Damby de gevaren van die loopbaan hooren afschilderen, ik heb met te veel weemoed gezien, aan welke schijnschoone doornen menig vlekkeloos kleed gescheurd werd, om de verandwoordelijkheid eener aansporing tot het kiezen van het tooneelistenberoep op mij te durven nemen. Maar is de keuze eenmaal gedaan, dan acht ik my gelukkig de goede verschijnselen toe te juichen, tegen de slechte te waarschuwen. De stukjens, die in 't begin dezer week in den Salon" ten tooneele zijn gebracht, verdienen alle aanbeveling. 't Is Mej. Aug. Poolman, die zich in balschoentjes", maar vooral in Haar hart is ontwaakt" onderscheiden heeft. Met veel natuur en bevalligheid heeft zij de rol der 16-jarige Hedwig, in het blijspelletjen van Königswinter, gespeeld en gezegd. Minder onder haar bereik viel het roHetjen van Susanna de Marcïlly in den geestigen dialoog van Octave Gastineau, die in 1868 Les souliers de bal" in het Gymnase ten tooneele bracht. Nu en dan hoorde men, dat Mej. Poolman een rol uit het hoofd had geleerd. Gedeeltelijk zal dit wel aan den vertaler liggen (gelijk de beide hier besproken werken niet minder dan andere oude elementen van het hollandsch répertoire wel eens behooren te worden herzien door een tooneelschrijver, die sen open oor heeft voor de taal van het dagelijksch leven); maar als de artiesten leven in het stuk brengen zij van zelf de noodige wijzigingen aan, Welk beschaafd mensch spreekt, in het dage lijksch leven, van slechts en van der en van mi/jner? Is het gewenscht die vormen weer in te voeren? Andwoord: neen! Welnu, dan schrappe men ze in de blijspeltaal - althands: in proza. Mevr. De Boer-van Rijk, die in het eerste stukjen als jonge getrouwde vrouw optrad, was, in het tweede, eene zeer goede huishoudster Ursula, en had met takt de 60 jaren op haar gelaat geteekend. De Heer Jos. van Biene gaf ons een goeden houtvesterszoon, maar had beter gedaan een plathet leven, zooals het nu eenmaal was, zoovele onoverkomelijke hinderpalen zou aanbieden tegen de verwezenlijking van haar hervor mingsplannen, dat het niet de moeite waard was zich er moeilijk over te maken. Al dat streven naar vrijheid mocht fraai klinken als theorie, maar in de praktijk was het ijdel en bespottelijk. Daarom brandde zij van ongeduld, aan hen allen te toonen dat zij haar denkbeelden kon en zou ten uitvoer brengen. Tussehen baar en Hugo zou nimmer op eenigerlei wijze sprake zijn van geven of ontvangen. Hij zou evenmin haar hoofd zijn als zij zijn dienares; neen, naast elkander zouden zij staan als twee zelfstandige wezens, en alles met elkander deelen. Zóó zou het vrijheid worden. En nu waren er eenige maanden voorbij gegaan sedert hij haar langs bet altaar geleid ad naar het tijdperk der vrijheid, waar de frissche levenswinden vrij spel hadden, en naar hetwelk al haar droomen en verlangen gericht was geweest. «Was dit nu vrijheid?" Zij wierp een moedeloozen blik om zich heen in het kleine, door een nachtlampje flauw verlichte slaapvertrek. »Is dit vrijheid ?" riep zij andermaal uit. Haar gedachten waren dof, en zij volgde werktuigelijk het eentonig getik der klok, tot deze eindelijk twaalf sloeg. Dit deed haar gedachtengang weder tot volle kracht ontwaken. Een mooie vrijheid, zoo avond aan avond de uren te tellen, ter wijl hij in den kring vau ontwikkelde vrien den de toestanden van den dag behandelde, en vol gloed sprak over hervormingen, die het menschdom in het algemeen vrijheid en gelijkheid zouden verschaffen, terwijl zij onder dat alles dieper vernederd was dan ooit te voren. Daarbij voegde zich nog de grief, dat zij zich door hem verwaarloosd gevoelde; hij deed immers al wat hij goedvond, en bekom merde zich in het geheel niet om haar oordeel, vroeg niet naar haar wenschen. Al die koene, fiere illusiën van voorheen, ze waren dus niet anders dan dwaasheden geweest ? (Wordt vervolgd.) ten broeden boord dan een nieuwerwetsch staand boordtjen om te doen. Ook den Heer Harms kan, als Volker, een woord van lof geschonken worden. Juni 9 '88. . A. TH. DE KUNST TE ROTTERDAM. (De Meiningers. De schilderijtentoonstelling). Rotterdam, een stad der kunst!" was men in de Meimaand geneigd te getuigen. De tooneelspeelkunst deed avond aan avond honderden naar den schouwburg stroomen, de schilderkunst lokte drommen van belangstellenden, de edele rijkunst verlustigde de oogen eener steeds toenemende schare. Genietingen van anderen aard, zonderling genoeg alle onder het vaandel der kunst, bereid den duikelaars, slangenmenschen, koffiehuis-lied jeszangers en zangeressen, dansers en danseressen, mitsgaders dwergen gelijk de muzen negen in getal. En als eigenaardige tegenstelling van de verzachting der gemoederen door de kunst:moorden of moordaanslagen. Rotterdam ademde kunst. Men sprak over niets dan de kunst. Het Hertogelijk Meininger Hoftheater verrichtte wonderen. Aan het ontbijt las men Schiller en op den middag Shakespeare. De kooplieden gingen niet meer ter beurze, maar togen naar den Rialto. B\j het verleenen van borgtochten, bij het ver zekeren van schepen overlegden zy als Shijlock: Schepen zyn van planken, en matrozen zijn maar menschen, en er zijn landratten en water ratten, landdieven en waterdieven, en dan is er nog gevaar van water en wind en klippen; maar toch, de man is er wel goed voor, my dunkt, ik zou zijn borgtocht wel kunnen aannemen." De mariniers in de kazerne begroetten hun luitenant-kolonel bij zijn verheffing tot ridder met een Shakespeariaansch: Heil, Caesar, heil l" hun armen zwaaiende, zooals palingen krioelen in een ton. Zij, de dappersten der dapperen, zwoeren den zinloozen deun van Boulanger af en zongen met vuur en overtuiging het soldatenlied uit Wallenstein's Lager: Aus der Welt die Preiheit verschwunden ist, Man sieht nur Herren und Knechte; Die Falschheit herrschet, die Hinterlist, Bei dem feigen Menschengeslechte. Der dem Tod ins Angesicht schauen kann, Der Soldat allein, ist der freie Manu. In de nachtelijke stilte hoorde men plotseling in sommiger droomen den eed op den Rütli herhalen: Wir wollen sein ein einig Volk van Brüdern, In keiner Noth uns trennen, und Gefahr. Jonge meisjes waanden zich een Perdita en boden bloemen aan onder bijvoeging van spreuken vol beteekenis; oude vrijsters begaven zich bij het kwijnend maanlicht in den tuin en stamelden : In zulk een nachf', tot ze wegsmolten in een zee van sentimentaliteit. Getrouwde vrouwen, versterkt in haar wan trouwen, door Jan C. de Vos' Intimiteiten, een boek dat op geen onzaliger uur kon komen om het geloot der vrouw in den man voor goed op de vlucht te jagen en het bewustzijn van eigen vlekkeloosheid te versterken, besloten als Portia en Nerissa haar echtgenooten op de proef te stellen en tobden zich af in spitsvondigheden. Op dames- en heerenbijeenkomsten hoorde men over niets dan over de Meiningers. Geleerde heeren keurden niet bepaald alles goed en meenden, dat de scherpe en onpartijdige A. C. Loffelt en de vernuftige tooneelverslaggever der Haarlemsche Courant het wel wisten; maar dan dartelden de woorden over bloeiende meisjeslippen om het te gendeel te betogen, hen te beschuldigen van ge mis aan poëzie, om onverwachts heele brokstuk ken uit de Nieuwe Rotterdammer Courant te reciteeren. Dat waren w oorden naar heur hart, dat was oordeel en taal, daarin was schifting en scheiding en ontbz'ak het element der goddelijke bewondering niet. In de opwinding speelde het bloed door heur wangen en verhoogde heur schoon. De kritiek, die sprak van overdrijving, van militairen dwang, van een drilsysteem, van Duitsche alomvattende kennis van ouderen en nieuweren tijd; van galmen waar gespeeld moest worden, van gemis aan natuurlijkheid, werd niet weerlegd, maar het zwijgen opgelegd door op-de voorgrond stelling van het ongeschonden laten van het dicht werk, van de stemming, die alles bcheerschte, van de juistheid van kostuum met vermijding van het nieuwe en balletachtige, door de bewering, dat er behalve do aanhangers van de Weimarsche school, ook degelijk artisten waren, die natuurlijk en waar speelden als b.v. Mevr. Prasch-Grevenborg, de heeren Teller en Hasselman, maar bovenal Richard de tweede regisseur. Enkelen aldus werd de pleitrede besloten mogen niet treffen, het ge heel is uitnemend, alles is goed verzorgd, geen slordigheden; en al wat vertoond wordt staat niet beneden ons, maar heft ons op, de dichterlijke werken lokten zelfs hen, die anders nooit een voet in een tooneelzaal zetten, afgeschrikt door mon sters en draken. Maar" merkte een leerares bij het middelbaar onderwijs op, er kwamen ook velen, voor wie Schiller en Shakespeare een gesloten boek was: het meerendeel genoot door het aanschouwen der dingen, die voor oogen waren." Nog hoor ik een heer naast mij, toen in Julius Caesar de regis seur Chronegk onder aanhoudend gejuich voor het voetlicht werd geroepen, tot zij n buurman zeggen: Is dat een der vertalers? Zeker. Wie? Schlegel of Tieck? Tieck. De ondeugendheid wekte de lachlust op, maar werd spoedig vergeten door aller instem ming met het waardeerend oordeel van den Hoogleeraar Dr. J. ten Brink in de Haagsche Omtrekken, dat aantoonde hoe de realistische mon teering en uiterlijkheden, het geheele geraamte, boven allen lof verheven zijn; maar dit realistische juist strijdt en vloekt met het conventioneele en onware spel, het gegalm der meesten. In weinig woorden heeft Dr. ten Brink hier den spijker op zijn kop geslagen. Toch blijft de roem der Meiningers, dat zij do eersten zijn ge weest, die in den ontredderden toestand van het Duitsche tooneel verbetering hebben gebracht; als alle hervormers hebben zij overdreven, maar zyn in hun pracht en weelde van monteering sedert overtroffen of geëvenaard door Irving's Shakespeare's voorstellingen in het Lyceum te Londen; en een ver tooning van Goethe's Faust in hetzelfde gebouw al daar gaat al wat denkbaar is, te boven. Het Deutsches theater te Berlijn munt boven hen uit door uitnemender artisten en het plaatsen der schoone artistieke monteering op den tweeden grond. Ook is het een feit, dat geen der voor stellingen der Meiningers zulk een poëtischen en tragischen indruk te weeg heeft gebracht als die van Vondel's Jephta te Keulen. Nog maanden later is die bekoring onverzwakt. En een Maagd van Orleans, die nu verveelde, had dit vermocht. Het gelukkigst waren zy, waar de monteering het so berst was, als in Ein Wintermarchen en Was Ihr Wollt. Een nieuwe, een latere verdienste der Meiningers is het ten tooneele brengen, in zeer sobere monteering, van Spaansche en Noorsche kunstwerken, als Echegaray's Galeotto en Ibsen's Spoken, (') en Volksvijand die sedert in geheel Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland burger recht hebben verkregen. J. H. RÖSSING. (*) Aanstaanden winter zal ook te Parijs in het Theatre Libre Ibsen's Spoken worden vertoond. DE KARIKATUUR IN FRANKRIJK. De Fransche karikatuur is het een kunst der décadenee, gelijk eenigen beweren willen? geniet op dit oogenblik alle mogelijke waardee ring. Een harer meest talentvolle vertegenwoor digers, Willette, is, wegens zijn karikaturen, ridder van het Legioen van eer geworden; de gewijde zalen van de klassieke Ecole des Beaux-Arts zijn voor een tentoonstelling van karikaturen geopend, en de geheele Fransche en ook een deel der buitenlandsche pers wijdt haar aandacht aan het werk van Grand-Carteret, Les moeurs et la caricature en France, een werk dat niet zoo duur is als het zijn kon (30 francs) en met 8 gekleurde platen, 45 platen buiten den tekst, en 490 illustratiën in den tekst is versierd. Men moet bekennen, dat de karikatuur al deze onderscheidingen tegenwoordig waard is. De groote vryheid van drukpers onder de republiek, de ruime verspreiding der geïllustreerde bladen, de goedkoopte der reproductie en vandaar ook de goede honoraria van de teekenaars, zijn oorzaak, dat zich uitstekende talenten aan het vroeger vaak gemin achte en ook slecht bedeelde genre gewijd hebben. De politieke grootheden laten zich gewillig be spotten; Ferry's neus en bakkebaarden, Gambetta's baard en oogen, door de karikatuur over dreven, hebbeu hun zeker weinig kwaad ge daan; al de jaren zijner regeering heeft Grévy het zonder ergernis geduld, dat de Triboulet hem voorstelde als Grigou Premier, een stompzinnigen dwingeland, onafscheidelijk van zijne eend Bébé, of dat andere hem père ternel of soliveau noemden, en als de balk afschilderden, waarop de kikvorschen dan»en. Reeds driejaar geleden had de Courr^erFranfais een karikatuur van hem, waarop men Wilson zag, in een winkel deeoratiën en lintjes verkoopend, met Grévy als boekhouder achter den lessenaar; en Ie premier gendre de France deed niet de minste moeite om de majesteitsschenners te straffen. * * De komische bladen, die te Parijs verschijnen, zijn talloos. Drie daarvan hebben reeds een lang leven achter zich; vijf andere, sedert 1878, met de république des républicains" het president schap van Grévy opgericht, hebben zich een krachtige positie weten te verwerven. Onder deze zijn er twee anti-republikeinsche, de 2riboulet, in 1878, de Pilori, in 1880 opgericht. Het oudste der bestaande bladen is de Charivari, het eenige dat dagelijks uitkomt. Het werd in 1832 gesticht door Philipon, die als organisateur nog meer talent had dan als teekenaar en zich uitstekende krachten wist toe te voegen. Het was Philipon, die langen tijd Daumier en Gavarni geheel in beslag nam. Nu nog tracht hij het beste voor zich te houden ; voor Gavarni kan men Grévin als plaatsvervanger beschouwen, Daumier's plaats is inderdaad niet vervuld. Cham, die in 1879 overleed, had niet de diep komische kracht, die de karikatuur tot eene hoog-philosopbische kunst kan maken, maar bezat daarentegen het talent, iedere gebeurtenis van den dag terstond in karikatuur om te zetten, hetgeen voor een blad als de Charivari eene levensquaestie is. # * * Het Journal Amusant is ook eene schepping van Philipon; het heette van 1848 tot 185G Journal pour rire, welke titel thans geheel alleen aan het Petit Journal pour rire behoort. Het Journal Amusant vermijdt de politiek, zijn tee kenaars zijn de elegante Grévin (geboren 1827 te Epineuil, dep. de l'Yonne) de teekenaar der parisienne in al hare gedaanteverwisselin gen, en Mars (een Belg, geboren 1849 te Verviers) wiens bekoorlijke marquises, bébés en danseressen een pendant vinden in zijn onuit staanbare gommeux en pschutteux. Men kent zijn drietal, Guy, Gaston en Gontran, de onaf scheidelijke salonbezoekers; Grand-Carteret repro duceert de plaat, waarop zij hun nieuwste wyze om de vrouw des huizes te groeten in praktijk brengen; met de beide duimen in de broekzakken, den monocle in het rechter oog en automatisch knikkend, dom, plechtig, chic en leelijk. Met Grévin en Mars traden langen tijd op Léonce Petit, met zijn boerengeschiedenissen, en Léonnec met zijn matrozen. Petit stierf in 1884. * * * Na deze beide groote bladen komen La vie parisienne, in 1862 door Marcelin gesticht, dat meer tekst heeft en duurder is dan de andere. Het maakt meer pretentie op kunst, en geeft, behalve illustratiën in ernstiger genre, ook in zijne karikaturen vaak belangrijke kritieken op litteratuur en muziek. De charge van Sarah Bernhardt is in dit blad meest uitstekend getroffen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl