Historisch Archief 1877-1940
-A Sr
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.573
-*"
m
ons de grootste beteekenis heeft gehad, en altijd
tegenwoordig, was voor onzen'geest.
Er zijn schrijvers, die men met belangstelling
volgt. Telkens als zij ons iets te lezen geven,
leest men ze ook. Men slaat het ton einde
gebrachte werk dicht, en denkt aan andere schrijvers,
tot dat zy' zichzelf weder vertoonen en op nieuw
onze aandacht vragen en krijgen. Er zyn evenwel
ook schrijvers, aan wie men denkt en veel denkt,
zonder juist met een hunner werken bezig te
«jjn. Deze schrijvers genieten het hoogste voorrecht.
Zij zyn er, zelfs als zy er niet zijn; zy spreken, ook
als zy zwijgen. Eer zy' de pen in de hand hebben
genomen, vragen wij al, wat die pen neer zal schrij
ven; misschien eer zy zelf gedacht hebben, zouden
wij willen weten wat zij denken zullen en hoe
zy' hunne gedachte den passenden vorm zullen
geven.
Tot deze klasse van schrijvers behoorde Flanor;
onder hen bekleedde hij den eersten rang, en dat
gedurende een lange reeks van jaren. Niemand
bereikt dit tenzij dan door een vereeniging van
gaven, die het ons geen moeite kost op te som
men daar wy ze eenvoudig aan het beeld van
Vosmaer hebben te ontleenen, gelijk dat beeld
zich door -de geregelde lektuur van zijne
Vlugmaren in ons heeft afgedrukt.
Voor een zeker deel zijn het de gaven van den
journalist. Men zou mannen als Flanor de jour
nalisten van de letterkundige wereld kunnen
noemen, ' Geheel iets anders is het, op een tijd,
door ons zelf gekozen, en op de schaal, die wij
Zelf bepalen, een letterkundig artikel te schryven
vooreen maandschrift, en geheel iets anders, zoo
goed als week aan week, gereed te staan om
over de letterkundige verschijnselen van den dag
te zeggen wat men op het hart heeft. De eerste
voorwaarde daartoe is: iets op het hart te heb
ben. Om er iets op te hebben, moet men eerst
jets en veel hebben in het hart. De journalist;
de echte journalist, hy, die journalist is. zoo als
een ander dichter is of schilder : omdat hij niet
laten kan het te zijn, is voor alle dingen een
man, wiens hart met zijn tijd medeleeft en
jtodeklopt; een man met een hart, dat is mot
5eïde, liefde voor een ideaal dat hij aan zijn
tolk gunt; een man wiens liefde vurig en op
recht genoeg is, om hem ten hoogste gevoelig te
maken, aandoenlijk voor al wat dat ideaal in de
hand of tegenwerkt. De sceptiküs, de
moedelooze, de zelfzuchtige is geen journalist, allerminst
van de letterkundige wereld. Hij besnuffelt de din
gen; hij aait de dingen, maar zij raken, zij troffen,
zij wonden of verrukken hein niet. De ware journa
list leeft met zijn ideaal als een man die op straat
loopt met zijn mooie, jonge vrouw. Hij bespeurt in
een oogwenk, hij bespeurt reeds uit de verte, al wat
haar aangaat: hier den blik der eerbiedige be
wondering, het kiesche uitwijken, de onderschei
ding die men iemand betoonen kan door een
schijnbaar onbeteekenenden groet; daar den blik,
die van andere gewaarwordingen en gezindheden
getuigt. Al is de blik maar iets, maar een
sehakeering te vrij, het ontsnapt den echtgenoot niet.
Zóó de journalist. Vosmaer zag alles. Er ging
hem in de letterkundige wereld niets of niemand
voorbij, zonder dat hem trof, welke houding
ingenomen werd tegenover zijne aangebedene. Dit
is het eerste, dat in hem te waardeeren valt.
Kent men iets van de besmetting der onver
schilligheid of ook der eenzijdige belangstelling;
weet men bij ervaring, hoeveel moeite het kost,
niet altijd in hetzelfde spoor of in hetzelfde zog
te blijven, dan kan men een man als Vosmaer
.dubbel op prijs stellen. Het verblijf te Kosendael,
waarop ik zoo even zinspeelde, is een bewijs van
hetgeen ik bezig ben in het licht te stellen. Ik
. ben jaren achtereen te Rosendael buiten geweest,
en zou er nog jaren kunnen zijn zonder het te
laten merken. Vosmaer was er veertien dagen en
tórstond werkt het naar buiten. Ieder herinnert
zich de artikels over Rosendael in den Spectator
van het eind van het vorige jaar. Ook daar was
hy' geweest met zijn hart. Ook daar had hij, de
Maar toch, toen Hugo met de hand aan de
knop der deur gereed stond om heen te gaan,
wendde hij zich nog eens tot haar om, en
vroeg:
»Nu, Bertha, zou ik toch maar niet bij je
blijven?"
»Neen, ga nu toch ?' zij kuste hem haas
tig, en sloot de deur achter hem.
»Goddank, zij was alleen!"
In de huiskamer teruggekeerd, wierp zij
zich met de handen voor het gelaat op de
canapé.
Het was dus geschied. Zij had haar zwak
heid verraden. Hoe schaamde zij zich voor
zichzelve en voor hem! Voor de eerste maal
had zij hem er aanleiding toe gegeven, haar
te' beoordeelen als zelfzuchtig, onredelijk en
nukkig. En toch* wist hij nog niet alles. Nog
kon hij niet anders denken, of het was de
zelfzucht der liefde, die haar dreef. Hij ver
moedde niet in welke mate haar trots, haar
gevoel van eigenwaarde was getroffen; die
trots, die haar voorgespiegeld had, wat zij,
meer dan andere vrouwen, voor haar
echtenoot had kunnen zijn; die er haar toe
geracht had zoo stoutweg te beweren: »daar
waar ik hem niet kan volgen, daarheen zal
hij niet gaan".
Als haar vriendin toch eens gelijk hadgehad,
als het toch eens bleek dat haar verwachtin
gen en illusiën te hoog gespannen waren
geweest!
Hugo had dien avond rust noch duur. Het
betraande gelaat zijner vrouw stond hem
voortdurend voor den geest, maar aangezien
de discussiën buitengewoon levendig waren,
moest hij lang wachten eer hij aan het woord
kon komen en de klok sloeg juist twaalf, toen
hijdeu sleutel in de voordeur stak.
Hij trad haastig en vol verlangen binnen.
Hoe stil en rustig was het in huis; geheel
tegen de gewoonte in brandde de lamp in de
slaapkamer niet meer. Hij stak een licht aan
en begon zich te ontkleeden. Bertha sliep.
Hoe ongezellig! Zoolang hij getrouwd was
geweest, was hij nog nooit thuis gekomen,
zonder dat zij hem met een vriendelijk woord
man der klassieke oudheid, een indruk gekregen,
sterk genoeg, om zich een vorm te geven. En de
man die zonder moeite voor een Grieksche Venus
knielde, zat daar in het gras voor een schaaps
kooi, en toekende haar uit met het vriendelijk
Geldersch landschap er by.
Vosmaer's tweede eigenschap, voor den jour
nalist niet minder onmisbaar, was de schoone
vereeniging van gloed en gematigdheid bij het
wedergeven van zijne indrukken. Wie hem las,
gevoelde terstond, dat hij nooit.ex officia sprak;
dat hij schreef krachtens innerlijken aandrang;
krachtens de eigenaardige behoefte, die er ons toe
drijft onszelf, al schrijvende, voor te lichten, ter
wijl wij den schijn hebben van te schrijven tot
voorlichting van het publiek. Dit is een eigen
aardige behoefte, en waarvan de aanwezigheid bij
een schrijver altijd voelbaar is, Wie de pen in
de hand neemt, om zyn licht te laten schijnen,
geeft misschien licht, maar nooit warmte; hij wordt
koud en pedant. Aan dit gevaar ontsnapt wie in
de eerste plaats schrijft, omdat hij zelf licht zoekt,
en alleen langs dezen weg zeker is het te vin
den. Maar zoo schrijft uitsluitend de man met
een kunstenaarssziel. Want dat is hot eigen
aardig wezen der kunstenaarsziel, iets te weten
eer zij het weet; met andere woorden: een indruk
te hebben, die eerst alleen zijn bestaan doet
gevoelen, maar nog in geen enkel ander opzicht
tot onze bewustheid is gekomen. Men beseft,
dat men iets beseft; men voelt, dat men iets voelt.
Wat beseft, wat gevoelt men dan? Ja, als de
journalist der letterkundige wereld dat reeds ter
stond kon zeggen, behoefde hij dat lastige en
logge en loodzware werktuig niet in de hand te
nemen, dat men een pen noemt. Nu getroost hij
zich die moeite; nu grijpt hij er gretig naar;
omdat hij, schrijvende, en zóó alleen, en niet
anders, uit den duisteren achtergrond van zijn
gemoed langzamerhand te voorschijn kan brengen
den indruk die daar verscholen ligt. De lezer
vindt daar zijn voordeel bij. De schrijver die niet
op een gegeven tijd gereed moet zyn en zeil zijne
onderwerpen kiest, werpt twintig woorden, wen
dingen, beelden die zich aan zijn geest voor
doen, weg, eer hij het juiste vindt. Dat juiste
heeft een groote betoovcring, maar men be
taalt haar tegen een zekeren prijs, tot den
prijs van alleen de vondst en niet het zoeken
te zien. Ook dat zoeken bij te wonen, kan zijn
aantrekkelijkheid hebben. Het is de journalist
die ons dat genoegen gunt. Een spreker die
naar zijn woorden zoekt, verveelt, maar een
auteur die langzamerhand tot de eigenlijke en
volkomene uitdrukking van zijn gewaarwordin
gen komt, kan juist daardoor te meer belangstel
ling wekken. Een artikel schrijven is
improvisceren: een geheel andere kunst dan die van het
gewone stellen. Vosmaer bezat do gaaf der im
provisatie in proza, en maakte u deelgenoot van
de voldoening die hij zelf moet hebben gesmaakt,
wanneer hij, al schrijvende, zijne indrukken voor
zich zelf tot helderheid bracht. Het artikel be
gon bij hem meer of min onaanzienlijk, al trok
reeds ook het begin de aandacht. Meer en meer
raakte hij in zijn onderwerp en op zijn dreef;
broeder werd de opvatting; ruimer het gezichts
veld ; ernstiger de toon, totdat het klein, maar
afgerond geheel voor u stond, nog in de volle
warmte der eerste wording,
Aan die warmte ging soberheid, gepaard. Was
zij het gevolg van zelfbcheersching? Of van
een zeker natuurlijk gemis van hartstochtelijk
heid? In elk geval óók van het laatste, want
Vosmaer was geen violente natuur, hij beminde
een zekere rust. gematigdheid in denkbeeld en uit
drukking. Ik heb zijn Amazone indertijd verweten,
en ik meen nog altijd te recht, dat het eens gekozen
onderwerp niet met den hartstocht behandeld was,
dien het vereischte. Hoe het zij.en hoe ook te ver
klaren, de soberheid van zijn taal is onmiskenbaar.
Hij laat zich tot geen overdrijving verleiden.
Hij vermaakt zich niet, en tracht zijne .lezers
niet te vermaken, met dat ontwikkelen van schit
had verwelkomd. Zou hij haar wakker maken ?
Neen, dat kon hij niet van zich verkrijgen.
Maar wanneer zij toch nog maar van zelve
ontwaakte. Hij liet achteloos zijn laarzen op
den grond vallen, trok met noodeloos geraas
een stoel terzijde, maar tevergeefs. Zijn vrouw
bleef even rustig doorslagen. Hij nam de
courant ter hand, liet zijne oogen over de
kolommen glijden, zonder evenwel iets van
den inhoud te verstaan, want telkens en tel
kens opnieuw keek hij op, om te zien of
Bertha zich ook bewoog. Onbegrijpelijk ! An
ders werd zij altijd wakker, wanneer hij haar
slechts aanzag, en sloeg zij de groote oogen
op om hem toe telachen. Zou zij thans niet
gevoelen, hoe hij naar een enkel woord van
haar verlangde? Hij legde de courant met
een diepen zucht van zich af. Was het
niet kinderachtig en dwaas zich ongelukkig
te gevoelen, omdat zijn vrouwtje nu eens voor
een keer niet wakker gebleven was om op
hem te wachten? Hij blies het licht uit en
begaf zich naar bed, maar keerde zich nog
geruimen tijd om en om, zonder den slaap
te kunnen vatten.
De eerstvolgende dagen wist Hugo niet
recht hoe hij met de zaak aan moest, maar
Bertha hielp hem op weg door zich te hou
den, alsof er niets buitengewoons was voor
gevallen. Zij waren tegenover elkander als
gewoonlijk, schertsten en spraken over allerlei
zaken, maar toch was in Bertha's geheele wijze
van doen een zekere gedruktheid en terug
houdendheid waar te nemen, die haar echt
genoot er aan herinnerden, dat er toch nog
iets was waarover zij niet spraken, iets dat
zij beiden angstvallig vermeden aan te roeren.
Dit maakte dat hij zich verlegen gevoelde,
telkens wanneer hij moest mededeelen dat
hij des avonds ergens heen wilde, en dat
vaak de lust bij hem opkwam maar stillekens
heen te gaan, zonde_r er haar vooraf in te
kennen. Maar zij hield zich alsof zij niets
van dit alles opmerkte, en op haar gelast
was geen zweem van misnoegen te zien. Met
haar gewone zorgvuldigheid hielp zij hem.
aan hetgeen hij vóór zijn vertrek kon noodig
hebben, en beantwoordde vriendelijk en teeder
terende paradoxen, waaraan een schrijver van
minder terughouding, van een minder gediscipli
neerde verbeelding zich zoo gemakkelijk overgeeft.
Van wat de Franschen noemen: s'embatter, heeft
Vosmaer zich, tengevolge van zijn soberheid, altijd
ver gehouden. Zijn oordeel was gezond,
onomkoopbaar voor klatergoud, veelzijdig en niettemin fijn.
Ik zou niet gelooven, dat hij in zijn lange loop
baan vele meeningen heeft uitgesproken, waarop
eigen nadenken hem later verplicht heeft terug
te komen. Hij bezat zichzelf, ook ali hij met hen
te doen had, die het hem niet naar den zin
maakten. Hij was niet bitter, niet scherp; hij
wondde niet, of zoo hij het deed, zijn pijl was
niet vergiftigd. Men ontving nooit den indruk,
dat het bij hem om iets anders te doen was dan
om de zaken die hij voorstond.
De journalist der letterkundige wereld, die de
taak opvat zooals Vosmaer het jaren lang heeft
gedaan, heeft een schoone taak. Hij maakt zich
zelf tot een onmisbaar deel van het letterkuudig
volksgeweten en ontleent daaraan een zelden be
twist gezag. Hij beschaamt telkens allen die, wat
men in de letterkunde ook zeggen, in de kunst
ook doen moge, Gods water over Gods akker laten
loopen. Hij prikkelt en onderhoudt de algemeene
belangstelling in vragen van zuiver geestelijken
aard. Hij wekt en versterkt hot besef, dat goede
smaak ook behoort tot de zedelijkheid eener
natie. Hij draagt het zy'ne bij, om de overtuiging
ingang te doen vinden, dat samenhang en logika
niet alleen op het gebied der wetenschap te pas
komen, maar evenzeer op dat dor kunst.
Bij het bezoek dat hij,- na een afwezigheid van
meer dan vijf en twintig jaren, onlangs aan zijn
vaderland bracht, gaf Moleschott het als aan zijn
bevinding te kennen, dat thans de esthetische
vragen de geesten in Nederland zooveel meer
bezighouden dan voor het vierde eener eeuw. Dit
heuglijk verschijnsel is ongetwijfeld ook en in
zonderheid aan de onverdroten werkzaamheid van
Vosmaer te danken. Aan den Duitschen invloed
heeft Nederland zich lang onttrokken en daardoor
evenzeer aan die Renaissance van den Helleenschen
geest, die vooral door bemiddeling van de Duitscho
heroën heoft plaats gehad. Vosmaer heeft op zijne
wijze, in zijn kring, in zijne mate gezorgd, dat
die Renaissance ook hier hare werking oefende,
en wel in zuiver Ncderlandsche vormon. Vosmaer,
de vertaler van de Ilias, heoft het zijne gedaan,
om den landgenoot tot de bron terug te voe
ren, in Hellas ontsloten voor allen, die in
Athene kunnen leeren zien wat de geloovige
katholiek in Rome vindt: de metropool van zijn
geestelijk leven. Vosmaer kon het doen, omdat hij
zelf zich aan die bron had gelaafd. Wij vragen
hier niet of hij niet soms te veel ook aan het
kleed van Hellas hechtte; of de glimlach over
zijn Poseidoou" en soortgelijke transscriptiën niet
geoorloofd was; of hij niet in eenzijdigheid ver
viel door Grieksche poëzie niet dan in Grieksche
motra te willen proeven; ieder heeft zijn tic, zijn
hobby. Zij, die, meer dan hij, bij de Franschen
ter school zijn geweest, zullen altijd liever de ge
dachten der ouden lezen in vormen, waarmede zij
in hun eigen taal reeds gemeenzaam zijn. Maar
dit alles is hier onverschillig. Wij vragen evenmin
of het Gricksche ideaal het Middcleeuwschc voor hem
niet te veel verduisterd heeft. Vosmaer en dat
is zijn eeretitel behoorde tot de weinigen die
in hun hart aan Hellas do plaats geven die aan
Hellas toekomt. Hij heeft met de zuiverste schoon
heid gccominuniëerd. Hij is niet uit ons midden
heengegaan, zonder bij herhaling de genademid
delen te hebben ontvangen van de gemeente die
de hoogste openbaring van diit ideale dat voor
den zwakken mensch is weggelegd, vereert in het
Helleensche kunstschoon on die in de Ifigenie van
Goethe evangelie vindt en brevier. Als men zijn
nagedachtenis een gedenkteokon opricht, neme
men tot voorbeeld het schoonste Attische grafrelief.
Dat zal zijn schim nog troosten.
14 Juni '88. A. PIERSON.
zijn afscheidskus.
Met dat al was er tocli nog veel waarvan
hij het gemis gevoelde. Voorheen kon zij zoo
innig de armen om zijn hals slaan en met
haar liefste stemmetje zoo dringend vleien:
»Kom je gauw terug, beste man; je weet
hoe je vrouwtje naar je verlangt." En dan
kuste zij hem herhaalde malen eer zij hem
met zacht geweld de deur uitdrong.
Nu was het altijd donker in de slaapkamer,
en Bertha sliep reeds wanneer hij thuis kwam,
of' keek even op om hem half' slapend te
vragen of hij zich geamuseerd had. Welk
een hemelsbreed verschil met vroeger, toen
zij hem altijd even hartelijk en vol blijdschap
bij zijn tehuiskomst begroette.
Dit alles miste hij nu, en zoo kwam hij er
toe haar al minder en minder te verlaten, en
eindelijk des avonds in het geheel niet meer
uit te gaan. Geen opoflering dunkte hem te
groot, wanneer hij daarmede zijn vrouwtje
weder gelukkig kon maken, en gaandeweg
hield hij op, zijn tehuisblijven als een opoffe
ring te beschouwen. Wat hij behoefde, over
eenstemming van gevoelens en denkbeelden,
sj-mpathie in den volsten zin van het woord,
dat alles vond hij immers in de ruimste mate
bij haar.
Het was meer uit gewoonte geweest dat hij,
medegesleept door zijn eenmaal opgewekte
belangstelling, des avonds de politieke clubs
ging bezoeken, waar hij als goed spreker
spoedig de voornaamste woordvoerder zijner
geestverwanten werd. Wanneer hij er over
nadacht, dan trof' het hem dat het eigenlijk
zijn vrouw was geweest, die van het begin af
aan, zoowel tijdens hun verloving als later,
hem er toe had aangespoord, zich zooveel
mogelijk aan te sluiten bij al dergelijke
vereenigingen, gewijd aan de algemeene belangen.
Het was hem nimmer recht duidelijk geweest,
welke redenen haar daartoe dreven. Wel her
innerde hij zich, hoe zij nog al eens gevraagd
had: » Wanneer je daar wat beter bekend zij t,
dan mag ik er ook met je heengaan, niet
waar?" waarop hij had geantwoord: »Ja, zeker,
natuurlijk!"
»Dat durf je immers wel te doen?",
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
Een kostuum détail.
Er is geen bizondere aanleiding, om in eene
beoordeeling te treden van deze week gespeelde
stukken. De belangrijke noviteit Zijn model''.
werd reeds door ons behandeld en de ontvangen
indrukken werden, bij nieuwe vertooningen, be
vestigd.
Een buitenkansjen voor de bezoekers van den
Fransche-Laanschouwburg was, dat de artistieke
stemming, waarin het drama van den Heer Mendes
da Costa ons brengt, uitnemend werd voorbereid
door de uitvoering van J. L. Wertheims Viool
van Cremona''. Deze schoone kompozitie van
Coppée, die ik geneigd zou wezen vlekkeloos en
diep aaiidoenlijk.ja.festhctiesch-stichtend te noemen,
in vaerzen vertaald door J. L. Wertheim, en met
Louis Bouwmeester in de hoofdrol, men kan.
zich haast geen edeler en aangenamer kunstgenot
denken. Om het zeerst hebben dan ook deze
onze eerste tooneelspeler, de Heer de Jong en
Mevr. Pauwels?van Biene getracht het stuk op
waardige wijze uit te voeren.
De Hoer Spoor speelde voor den vader. In de
wijze, waarop hij de vaerzen zoide, kwam de per
soonlijkheid van den kunstenaar wel wat veel op
den voorgrond. Dat de vader van die schoone
dochter en de patroon van die bekwame
vioolmakersgezellen, om het kontrast, door Coppée
met eenige drinkebroêrs-hoedanighedan begiftigd
werd, had wel met een weinig minder nadruk in
het licht gesteld kunnen worden. Maar dit is eea
cuiaestio van appretiatie. Van meer belang is het
grof en opzettelijk vergrijp van den kunstenaar
aan hot k o s t u u m. Het stuk speelt in de XVIHe
Eeuw, vóór de revolutie. Dit is tastbaar. De
geheelo toereeding, op ene uitzondering na,
beandwoorddc hieraan. In de XVlIIe Eeuw, na de
dood van Louis XIV, droeg, in de beschaafde
waereld, n i e m a n t knevels (voor enkele
oostelijk-europeesche militairen kan misschien een uit
zondering geldon).
lemant, die tot den fatsoenlijken stand behoortj
in de XVlIIe Eeuw, met snorren te voorzien,
staat gelijk met Ie Ion Duo" Philippe zich aan.
een aardappeleumaal te-goed te laten doen, of
den Graaf van Loon met een cigarette in den
mond het hof te laten maken aan Ada van Hol
land. Voor hot kluchtspel moet men overlaten
Christophorus Colnmbus met een lucifer een
scheepslantaarn te doen aansteken, Karel den
Groote aan Alcuinus te laten opdragen hem het
Handelsblad voor te lezen, Isabeau de Bavière
op een bal haar toernure te laten verliezen,
Diomedes een fakkel in hot Trojaansche
buskruitmagazijn te doen slingeren.
Wat de Heer Spoor zich veroorloofd heeft staat
bij geen van deze enormiteiten achter. Het doet
mij zeer leed, dat oen achtbaar kunstenaar, een
man van zijn leeftijd, zulk een slecht voorbeeld
geeft aan de jonge artiesten.
Noemt men wat ik wraak een kleinigheid, dan
bewijst dit eenvoudig de botheid van den spreker.
Dan is het óók een kleinigheid, wanneer een
zanger een halven toon te hoog of te laag zingt,
wanneer oen schilder de schaduw van een voor
werp aan den kant aanbrengt waar het licht van
daan komt, wanneer men er zich bij neerlegt,
dat twee maal twee vier en een half is.
Als al die dingen kleinigheden zijn, en dat er
op kleinigheden in de kunst niet gelet behoeft te
worden, dan kan er van a^sthetika geen sprake
meer zijn, en is een bord erwtensoep meer waard
dan een wijsgeerig stelsel.
't Is diep beklagenswaardig, dat men niet in
ziet, hoe de waarde van de meeste voorwerpen
gelegen is in hun beteekenis; niet in hun stoffelijk
gewicht. Ia het uit liefde voor een stuk doek,
dat Van Speyk zich in de lucht heeft laten vliegen.
en Ilobein den dood getrotseerd heeft ? Waren ze
dwaas,onze Vaderen van het eerste derde der XVII
Eeuw, dat zij eene in onze republiek weinig bekende
Keizerskroon op den hoogsten toren van
Amster
»0f ik dat durf? Dat is ook een vraag!"
»Als je maar eerst mijn vrouwtje zijt," had
hij er dan na eenig nadenken bijgevoegd.
Maar toen het eenmaal zoo ver was, dat hij
haar _zijn vrouwtje mocht noemen, en die
kwestie op nieuw ter sprake kwam, toen
trachtte hij haar duidelijk te maken, dat hij
in zijn positie bezwaarlijk met iets opvafiends
en buiteusporigs kon beginnen; en het werd nu
eenmaal als zoodanig beschouwd, het was
niet zijn schuld, dat de menschen zoo be
krompen waren, wanneer een jonge vrouw
zich mengde in aangelegenheden, die tot
dusverre alleen aan de mannen waren toe
vertrouwd; en dan, mocht hij haar blootstellen
aan de praatjes van andere dames, »die soms
zoo \youderlijk konden oordeelen?"
Hij had dan wel opgemerkt hoe zulke argu
menten telkens een trek van ontevredenheid
op het gelaat zijner vrouw te voorschijn riepen,
dat zij zich een weinig geraakt gevoelde en
een poos lang stiller werd, maar nog kwam
het niet bij hem op, dit in verband te bren
gen met het voorgevallene op dien avond;
en telkens opnieuw vroeg hij zich angstig
af', wat toch de oorzaak mocht zijn. van die
in het oogvallende verandering.
Nu bleef hij avond aan avond bij haar te
huis, tenzij zij bij uitzondering eens naar een
komedie gingen, of' bij zijn patroon gevraagd
waren, de eenige familie in de stad waarmede
zij converseerden. Maar toch keerde de vroegere
verhouding tusschen hen niet weder, en het
geluk straalde haar niet als van ouds uit de
oogen.
»\Vat moest hij doen, wat kon hij verzinnen.
om zijn eigen Bertha weder terug te krijgen ?"
Dit was een vraagstuk waarover hij voortdu
rend tobde, terwijl hij zichzelvert met dat al
trachtte diets te maken, dat zij zoo gelukkig
waren als zij maar konden, dat het voorge
vallene alleszins natuurlijk was, dat het niets
anders was dan de bekoring van het nieuwe
die verdween, en dat een huisvrouw niet steeds
een luchthartig, altijd lachend meisje kan
blijven.
(Slot volgt).