De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 17 juni pagina 3

17 juni 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

?v. ??',?? No. 573 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. S dam hebben gezet? Waren liet dwaze tranen, die Jakob stortte, toen hem de rok van Jozef getoond -werd? Als Prudens van Duyse een zinrijk woord heeft gesproken, met zijn De tael is gants het volk", niet minder treffend van waarheid zou de spreuk wezen: ^00 kleêren, zoo zeden". Het kostuum (en haar- en baarddracht zijn daar de belang rijkste onderdeelen van) is altijd een uitdruk king van den tijdgeest; hangt samen met de heele historie van een volk. Het spreek, opdat ik u kenne" kan ook tot een geheel volk -worden ge richt, en dan is de taal van zijn kleeding, de taal van zjjn huisraad, zijn. bouwvormen, de verciering van zyn persoon en woning, niet minder duidelijk en onmiskenbaar,; dan de taal van zijn gesprekken en zyn literatuur. Men moest, met het oog op deze onomstooteIjjke waarheid, het werk van den belgischen schil der Madou Physionomie de la Sociëtéen Europe" eens bestudeeren; dan zou men zien, hoe men, 40 jaar geleden, in Zuid-Nederland reeds wist wat nu, bjj 'hollandsche kunstenaars, nog niet bewezen schijnt. Mij is gezegd, dat men onlangs Louis XVI, op zeker tooneel, insgelijks met snorren heeft uitgemonsterd. Als dat waar is, wanhoop ik aan de goede beginselen. 13 Juni. A. TH. DE KUNST TE ROTTERDAM. (De Meiningers. De schilderijtentoonstelling.) (Slot.). Hotterdam werd in de meimaan l in alles stimmungsvoll." De groote kunst en de bizondere zorg door de Meiningers aan de juiste stemming, aan de harmonie der kluren, aan het vermyden van het nieuwe en gelikte in kostuum en rekwisiet besteed, had een weldadigen invloed op de Rot terdammers. Daar opent de tentoonstelling van schilderijen haar deuren en... bittere teleurstel ling, zij was niet stimmungsvoll". Boelig als de binnenstad zag zij er uit. Vijf honderd tafereelen hingen op en in elkaar, de ongelijksoortigste. de elkaar -hinderende zoo dicht mogelijk aaneenge sloten. Voor een vergülder moet het een wellust geweest zijn zooveel goud te zien. alles, alles goud! Ruim vier honderd lijsten, waarin schil derwerk en misschien vijftig schilderstukken met lijsten er om. Weinig werken van de jongeren en allen slecht geplaatst. Daar is een varkenskopstudie van Jacques v. Looy, die een hemelvaart schijnt te doen, en hoe waar, hoe naar de natuur is d,t minder aantrekkelyk onderwerp behandeld. Dat minder aantrekkelijke is misschien de oorzaak, dat een soortgelijk sujet, slecht be handeld, uitnemend voor een spekslagerswinkcil, naast het zijne hangt. Gerard Müller's fraaie schil derij, een in beterschap toenemende jonge schoone, vol gevoel en fijn van toets, hangt zoo ongelukkig mogelijk, maar zeker het slechtst de i ortretstudie van Veth, een meesterlijke kop. Het schijnt een jong mensch, afgetobt door studie, die de oogen heeft doen verflauwen en op het bleeke gelaat bij plekjes het bloed laat doorschemeren. Breitner's Huzaren in galop vliegen over een deurpost. En toch waren zij een betere plaats meer dan waard. Het is een stuk vol actie, leven en beweging, mooi en waar van kleur. De houding van een en kelen ruiter is niet in overeenstemming met den gang van het paard. Het geheel heeft dat krajiige" wat De Landers van Hoynck van Papendrecht niet hebben, en wiens schijf schietende veldartillerie, uitvoerig en juist van teekening, leven en beweging mist. Het fijn kleurgevoel van Breitner, Tholen met zyn frisch Voorjaar en bovenal van Bastert met zijn weemoedigen Herfst, een verrukkelijk schilderij, ontberen velen. Er zijn schilders, die er kleurtjes op na houden, b.v. J. J. L. ten Kate Jz. en Blommers, vooral de eerste. Alles is te mooi en te nuffig, een Scheveningsche Joei" ziet er uit als een verkapt meisje. Onder zijn Vader's thuiskomst prijkt van G. Muller Een welkom "bezoek, en hoewel dat welkom uit niets blijkt, alle personen kijken even somber, hoewel er te weinig atmosfeer in het vertrek zweeft, is het een tegenstelling als van natuur en onnatuur. Aan bizondere, eigengemaakte kleur doen er meer, o. a. Elchanon Verveer, en allen in htm na deel; maar in afgewasschen kleuren, in schoongeboendo meubelen en menschen doen velen. Waar ziet men die toch ? Wie heeft ooit den genialen kop van Verhulst zoo netjes, zoo opgemaakt gezien, met blauwachtig haar en een mooie nieuwe jas aan ? De weinige trekken, waarin J. Holswilder hem eens geschetst heeft, zijn verre boven dit lovensgroote portret te verkiezen. Een modewinkel is het summum van netheid en schoonmakerigheid", en akelig zijn do porseleinen poppengezichten der modisten. Trouwens de kunst vau typeeren is op deze tentoonstelling niet overvloedig te waardeeren. Er zijn tal van portretten en groe pen, die iets moeten uitdrukken,... en dood zijn of averechts toonen wat men gewild heeft. Kinderen, die elkaar een sprookje vertellen, hebben niets geheim zinnigs, ze zien elkander aan als twee omeinsche juristen. Klein volk bij de poppenkast is we zenloos. Een visschersvroüw, wier man vermoedelijk bij zwaren storm op zee is, waait in haar ver trek naar het raam, zonder eenige uitdrukking op haar gelaat, maar rustende met haar hand op den statenbijbel. Het is een tweede zwakke editie van Blonde Els. Ten deele treft Thérèze Schwertze ook het verwijt. Op haar verpleegden in het maagdenhuis ligt niet de stempel, die hen in werkelijkheid kenmerkt. Het zijn jongejuffrouwen, die haar gezicht door een Parijschon kunstenaar met vet onderhouden, waar nooit water opkomt, porceleinen koppen, die als men er een draad doorrygt, een mooi collier van paarlen vormen; het zijn geen kinderen uit een stand, die door gaans ontbering en armoede kent en hen daar door vroeg somber en oud maakt. Hoewel deze schilderij ook aan het luchtledige ofïert, heeft zij overigens kwaliteiten, die niet alledaagsch 2ijn. Wally Moes heeft do natuur beter waargenomen, ofschoon wat te voel in het donker. Maar de arme kinderen, die daar zitten te eten zijn niet mooier gemaakt dan ze zijn; uitnemend is de jongen voor aan, opgaande in zijn eten. Het meisje in het mid den hindert door het zich al te bewuste mooie la chen. Zij weet te veel, dat er naar haar gekeken wordt. Datzelfde gebrek heeft eenigszins een stout en oorspronkelijk schilderij van Ed. Frank fort, TalrmtdonderricJit. De Rabbi poseert te veel, weet dat hij bekeken wordt. Zijn kop en uitdrukking zijn mooi, maar wordt nog overtrof fen door die der studenten. Er is warmte in dit kunstwerk. Goed gegroepeerd, juist van kleur en lijn zijn de photographie bekijkende artilleristen na de groote manoeuvres, van Jac. H. Geerlings; maar door welk wonder is er geen stofje van al de stofwolken op bun neergedaald, waarom zijn ze zoo Hollandsen netjes?" Er zijn musiceerende gezelschappen, die onder den indruk der muziek moeten zijn, en op wier gelaat niets te lezen valt. Een openbaring daarentegen zijn de werken van P. C. de Moor. En Antonius en Jezus onder de schriftgeleerden zijn vrij van het conventioneele, geschilderd onder den indruk eener ernstige studie van Rembrandt en toch oorspron kelijk. Beide werken bevatten een groote belofte voor de toekomst. Haverman's jonge schoone is anspruchlos". Ongedwongen is ze op een stoel neergevallen, de parasol in de wijd uitgestrekte handen, en durft ieder flink onder de oogen te zien. Eigenaardig valt het licht over deze figuur, die zoo uit de lijst kan stappen. Aan stadsge zichten, zeeën, weiden met schapen ontbreekt het niet. Onder de Rotterdammers munt dat van Jozef Neuhuijs, Gezicht op de Leuvehaven te Rotterdam uit. Zeer uitvoerig en toch niet peuterig, vol leven en beweging en toch niet rammelend, waar en warm van toon, vol diepte. o, Wat een mooi Kevertje!" zeiden opgetogen eenige jeugdige schilderessen, toen ze stand hiel den voor I. S. H. Kever's Op de bleek. Het kleine schilderij van dezen jongere, dat goed hangt, is een juweeltje van eenvoud. Het is een stukje leven uit Bussum of Laren. Het vrouwtje dat goed te bleek legt, is natuurlijk en ongedwongen. Heerlijk is de stille rust om haar. De schapen en heide van Mauve zijn naar waarde geprezen, maar de schapen en heide bij het vallen van den avond, met de duinen op den achtergrond van E. P. ter Meulen, zijn in een toon alsof de schilder een stuk natuur in een lijst had gezet. Eigenaardig: het diabolische van zijn geit op de voorlaatste tentoonstelling van Arti te Amsterdam zit nu in den hond. De historieschilders behooren tot de zeldzaamheden. Een historiestuk van Rochussen is dan ook dubbel welkom. Eigenaardig is ket waas over deze schilderij, men zou het kunnen noemen een historisch waas. Men voelt zich van die zaal en die menschen. mot aristokratische koppen, door eeuwen gescheiden. Het zijn geen menschen ge stoken in een pakje uit de 17e eeuw, het zijn menschon uit dien tijd. Een wondere gave als de schilder dit vermag. Onder de inzenders op deze tentoonstelling is de heer J. de Kuijper te benijden. Hij zond o. a. in een Grijsaard, van Robot en een Visschers vroüw van A. Vollon te Parijs, twee schilderijen, die als model kunnen gelden voor portret. De visschersvroüw, een stoere gestalte mot eon mand op den rug, zorgeloos gekleed met zwel lende boezem, loopt met bloote voeten en muilen, in een mistige atmosfeer. De teekening is correct, de kleur naar het leven, de tonen smelten saam. Het geheel is zich zelf onbewust. Hoe dikwijls men in de zalen komt, de visschersvroüw houdt altijd geboeid. Een Duitsch criticus heeft van de Hollandsche afdeeling op de tentoonstelling te München zijn voorloopig oordeel aldus saamgevat: Holland glanzt dtirch yemüth und tvahrhafte Modernitiit. Ook van enkele schilders op de Rotterdamsche ten toonstelling kan men dat in waarheid getuigen, als van Mauve, du Chattel, Theoph. de Bock met zijn massieve boomgroepen en zijn rustig landschap, naden middag, Bastert, Tholen, Albert Neuhuys, Apol, v. d. Meulen Mesdag, Kever, maar boven allen Israels. Zyn Herder behoort tot bet schoonste en glanst durch Gremüth.De sombere dennen, het vallen van de duisternis, de herder, het eenzame, spreekt tot het hart en wekt stemmingen. Onwillekeurig dringt Goethe's: Ueler allen Gipfeln ent 'Iltih zich bij den toeschouwer op. Het oog is er niet van af te houden en noode wendt men zich af van een schilderij, dat met eenvoudige motieven een verheven, een gewijde stemming weet op te wekken. Na dit heerlijke meesterstuk past hot niet iets meer te zeggen, of eenig schilderij te noemen. Als Rotterdam weder een tentoonstelling opent, zal ze in de keuze nauwgezetter, in hot aantal beperkter, in het plaatsen omzichtiger zijn. De Meiningers hebben hun ook hierin een voor beeld gegeven door de artistieke stotïeering van zoo menige zaal, door de rangschikking der por tretten in het vorstelijk verblijf van Elizabeth als zij gezanten ontvangt. Door veelvuldige gastvrijheid aan kunst on kunstenaren te geven, zal de stad zich zelf kroonen. De burgerij is bekend door haar opoffe ringen en waardeering, waar het kunst en knustenaren geldt. Dat getuigde opnieuw de Meimaand met haar velerlei kunstgenot, toen men zonder tegenspraak van Rotterdam kon verklaren : Es ist ein klein Paris Und bildet soine Leute. J. II. RÖSSING. MUZIEKAAL OVE KZICIIT. Rotterdam, Juni 1888. In den zomer biedt Rotterdam voor den beminnaar der toonkunst zeer weinig; hij moet zich vergenoegen met de concerten van het Rotterdamsche Harmonie-orkest, onder leiding van prof. Miiller-Berghaus, in Park en Diergaarde, en die van de Grenadiers en Jagers in den Doele. Men zal zich herinneren dat het Rotterdamsch Harmonie-orkest do plaatsvervanger is van de vroegere stafmuziek onzer schutterij; de artisteti, die aan het hoofd dezer onderneming staan, blij ken hun taak goed te begrijpen. Telken jaro brengen zij verbeteringen aan die nu reeds tot het resultaat gevoerd bobben, dat dit korps zeer stellig onder do beste mag gerekend worden. De heer Muller Berghaus schijnt een uitstekend ka pelmeester te zijn en geeft zich blijkbaar veel moeite ook met het arrangeeren van interessante werken. Eene bizonderheid op dit gebied moge hier vermelding vinden: tot dusverre had voor zoover mij bekend niemand het in zijn hoofd gekregen, trots arrangementen van alle mogelijke soort werken, de negende Symphonie in harmonie-muziek overtezetten. Verschillende redenen mogen daarvan de oorzaak zijn: voor den een zal de taak te zwaar geweest rijn, voor den ander het werk zóó hoog gestaan hebben, dat hij het heiligschennis vond het evenals de eerste de beste opera of operette voor uitvoering op Zomerconcerten voor harmonie-muziek in te richten ; een derde zal de onmogelijkheid ingezien hebben de klankeffecten zoodanig weer te geven, dat het in de verte eenige gelijkenis met het oorspronkelijke kon hebben. AVelnu, al deze bezwaren hebben den heer Muller-Berghaus niet belet Beethoven's Negende voor zijn orkest te arrangeeren, en voortaan zal het gekoos der jonge paartjes, het gemoedelijk gesprek der ouderen, het openen van Victoriamineraalwaterkruiken en kogelfleschjes, het rin kelen van bierglazen en het schuifelen in 't zand der wandelaars begeleid worden door de tonen van het werk, dat ieder muziekminnaar tot dus verre slechts ging aanhooren met den diepsten eerbied en zooveel mogelijk in de vereischte stemming, het werk dat voor de meesten geldt als het hoogste, als onaantastbaar ! Wat de uitvoering van bet vraagstuk aangaat, het moet erkend worden dat de heer M llorBerghaus er mede heeft getoond een meester in het arrangeeren te zijn; hij heeft gedaan wat met mogelijkheid gedaan kon worden,..,, als men zich nu eenmaal zulk een taak heeft gesteld. Hij is er echter niet in geslaagd een denkbeeld van het origineel te geven, om de eenvoudige reden dat dit gladweg onmogelijk is; de negende symphonie, voor Harmonie-orkest gearrangeerd. zal dan ook wel nimmer een répertoire stuk worden, en daarom is het ten slotte te bejam meren dat al die moeite en al dat werk zal blij ken gedaan te zijn vergeefs! Ziedaar nog een en ander over datgene, wat omtrent de gebeurtenissen op muziekaal gebied hier tor stede belang kan inboezemen; van samen stelling van bet personeel onzer opera voor het aanstaand seizoen is genoegzaam nog niets uit gelekt ; slechts werd van het engagement van een Zweedschen heldentenor gesproken. Stelligs is er echter nog niets bekend. V. TEN-TOON-STELLINGEN IN NOORD- EN ZUID-HOLLAND. I. Eeno welwillende band heeft mij onder het oog gebracht, dat niet allo dagbladen zich onkundig hebben betoond van de eer, ons land wedervaren, door de huldiging van een zijner groote zonen aan dun voet van Maria-Tberesiaas monument. Inderdaad, ik heb nu met genoegen gelezen en merk op, d.at, in zijn nommer van 30 Mei, het Nieuws van den Dag melding maakt van Van Swieten, als van den beroemden Nederlandschen geneeskundige, die lijfarts was der Keizerin". Door dit bericht wordt zeker het vindingrijk purisme van andere bladen -«el opgewogen, die, getroffen door de onwaarschijnlijkheid, dat een Duitschcr Van Swietea zou heeten, dat Van in een Von veranderden, niet bedenkende, dat daarmee de naam Stoieten zoo min als de naam 'Beethoven hoogduitsch worden kan. lutusschen er hebben, in hot buitenland, van tijd tot tijd geschriften over den Vryheer Dr. Gerard van Swieten het licht gezien: 't is dus geen wonder, dat wij den wensen koesteren hem ook eens in het Nederlandsen recht te zien doen. De Hooglceraar Kesteloot is trouwens op die baan reeds voorgegaan en ook in enkele woordenboeken en gelegcnheidschriften wordt er van Bocrhaavos voortretlijksten leerling met ingenomenheid gewaagd. Natuurlijk zou eene lofrede op Van Swieten geen historische waarde bobben, of do motieven voor de vereering die hem ten deel zou vallen, moeten worden aangegeven. Dat is een der schoonste titels van de moderne tijd, dat zij waardeeringen en veroordeelingen nsct argumenten omkleedt. Daarom mag bet ons, in een der bekwaamste jongere hollandsche schrijvers, verwonderen, dat hij, personen onkundig en onbevoegd noemend, geen enkele poging aanwendt om die beschuldiging te staven. Wij bedoelen den Hoer Fredcrik van Eeden in zijn stuk Over schilderijen-zien" (N. Gids, Juni, 1888. hl. 27!)?2!)7). De schrijver, boewei nog jong van jaren, acht het oogenbïik gekomen om een begin te maken met bet schrijven en uitgecen zijner Mémoires, cu verhaalt ons. hoe hij hot hoogo standpunt van kunstkcnnis beeft kunnen bereiken, dat hij thands inneemt. Hij is begonnen, zegt hij, met Pienemaii [te zien en te begrijpen] en is geëindigd met Matthijs Maris". Als jongen kwam [hij] soms dag aan dag in do kunstzaal van het pavilloen te Haarlem. maar in het Stadhuis, bij de Frans Halzen, waar [bijl toch óók vrij komen kon, was [hij] nooit." Pieneman, Kruseman, Raden Halen vond [hij] prachtig. Een beetje later apprecieerde [hij] Schelfhout, Stortenbeker en Springer. Toen kwam er een stuk van Jozef Israöls bij de ver zameling, dat [hij] volstrekt niet mooi vond. Daarna kwamen er echter (?) weder een stuk of vier nieuwe schilderijen, die plotseling [zijn] smaak veranderden. Zij waren van Mesdag, Apol, Klinkcuberg en de Haas. Vooral de Mesdagmaakte veel indruk." Aan oud Hollandsche of Italiaansche kunst bad [bij] toen nog niets. [Hij] boorde met eerbied, dat Gerard Dou zeven jaren aan een bezemsteel had geschilderd .... Frans Hals vond [hij] vaal en vlak, Rembrand som ber en plomp, Ostade, Jan Steen bepaald leelijk, Ruysdael en Ilobbema donker, ongezellig en naargeestig. [Hij] zag veel liever reproducties naai Kaulbach en Piloty. Dit was do tijd, waarin [hij] naar opheffing" en veredeling" zocht in de kunst. In dien tijd [heeft hij] ook Verlat en Hans Makart mooi gevonden. In een volgend sta dium begon [zijn] bewondering voor Van de Sande Bakhuyzon en Alma Tadema .... [Hij] vond [toen] de anderen : Schelfhout, Stortenbeker Springer enz. leclijker," en Bakhuyzen bepaald mooier .... Kort daarop begon [hij] van Mauve en Gabriël te houden. In 1883 zag [hij] een. maan-landschap van Jacob Maris en vond alleen dat het grijs en vlekkerig was. Een stuk van Bas tert vond [hij] mooier. In dat jaar begonnen echter (alweer echter) [zijn] oogeu goed open te gaan." [Hij] vond Frans Hals mooi, en wel eerst de fotografiën en toen de schilderijen." Die fotografiën, die naar zwakke teekeningen gemaakt zijn! [Hij] zag herhaaldelijk de oude Hollanders van het Kabinet-Six en begon iets zeer aangenaams te gevoelen, dat [hij] nog niet gevoeld had, bij bet zien van Van der Meer's vrouwtje met de melkkan. De eerste echte, reëele gewaarwording van mooi kreeg ik," zegt hij, voor twee stuk ken, voor het vrouwenportret van Rembrand in de collectie van de Pol en voor de Steenen Mo len" van Jacob Maris. Bij het eerste zóó sterk, dat ik de physieke gevoelens ondervond, die al leen muziek en verzen mij nog gegeven hadden : tranen in de oogen en een tinteling van 't hoofd langs den rug." Toen zag hij, een voor een, zijn oude charmes wegzinken'': Van de Sande Bakhuyzen als een doffe, bruinige massa": groote opruiming": Mesdag verbleekt, Sadée was niets meer, zelfs Gabriël (zelfs Gabriël!) werd mat. En sedert is er weinig bij [hem] veranderd." Het tweede stuk dat [hij] vau Breitner zag, vond [hij] terstond mooi, zoo mooi als [hijj het thans nog vind[t]." Verder gezellig voorfpratende, zegt de Heer van Eeden, dat het toch nog lang duurde eer hij met de oude kunst op streek was : nu echter is hij fertig. Rembrand" (altijd zonder t) Velasquez" (met een slot-z), Ribera" (met een accent aigii) eu Michel-Angelo" (in twee woor den geschreven) staan bij hem in den eersten"; Rafaël, del Sarto, en Murillo in den tweeden rang." Gerard Dou en van Mieris" zeggen hem niets''; van der Meer, Holbein en de oude Vlaamsche primitieven zeer veel." Orcagna, Perugini (in 't meervoud). Memling en van Eijck (met een ij)" vindt hij nu mooi". Dikwijls" echter twijfelt hij nog" .... enz. Ondertusschen acht hij, dat zijne antecedenten hem het recht geven, om in bet hoogste ressort over kunstwerken en kunstbeoordeelaars uitspraak te doen. Ilij kent, onder anderen, iemant, die zoo als hij zich met zekere stoutheid uitdrukt, bet ongeluk heeft den kbichtspcl-titel te voeren van Professor in de Aesthetica''; deze goede Heer weet onge lukkig niets van kunst en als bij bet woord neemt, gaat er in den kring onzer jonge artisten" een gejoel" een huée" op, die dreigen. nimmer te eindigen. De Heer van Eeden vindt hot zeer dwaas, dat die Professor, dien bij zegt hoog" te achten"', zich aan zoo iets blootstelt; waarom gaat hij niet liever, telkens als er een oordeel uit ta spreken is, naar Bussum, en vraagt Dr. van Enden, hoe bet met die zaak staat. Dan was hij immers zeker 't bij 't rechte end te hebben. De Heer v. E. zou hem de ware denkbeelden s u g g e r e e r e n. Ilij zegt wel, dat alleen kunstenaars over kunst kunnen oordeelen; maar do uitzonderingen be vestigen den regel, en de geschiedenis van 'sHnoren van Eedcns ii'sthotiesch zielelevcn, bet belangrijk psychologisch" proces, dat zich bij hem voltrok ken beeft, zijn gedrag, als van iemant, die ter dege weet. dat hij kunst begrijpt", bewijst wel, dat hij tot die uitzonderingen behoort, 't Blijft intusschon wel opmerkelijk, dat de Heer van Eeden, die van zich-zelven zegt: Ik ben geen schilder, ik ben een leek", niet vreest, dat, in een onbewaakt oogenbïik, zijn kring van Inicerende en stormachtig lachende jonge artiesten" zich wel eens van hem zouden kunnen af koeren, eu roepen: a In porie, Ie p,',('in! II. Het verslag, dat do Heer v. E. ons overlegt van do dooi' hem gedane stappen, om zekerheid te verkrijgen aangaande zijn eigen kunstkcnnis on de ergerlijke onkunde of' botheid van. allen die Rembrand! Rembrand! roepen", dikke boe ken" over de Ilillandsche scliildcrschouP heb ben geschreven en met flancerende etsnaalden" pronken, zon zeker nog andere verdiensten hebben dan do autobiografische, als de zoo kommunikatieve schrijver had kunnen goedvinden ons te zeggen, waar dan eigenlijk het scboono in. bestaat, dat al die andere vereerders onzer mees ters niet hebben gevat, maar waarvan hij zoo stellig weet" dat hij op de hoogte is. Had hij, met al het overige, ook deze kern van zijn betoog, waar eigenlijk alles op aankomt, ons willen meêdeelen, dan zoude do kritiek in 't ver volg altijd een hamïigen maatstaf' hebben, om mee na te gaan, of iets schoon is, en hóe schoon het is. Maar dat houdt de lieer v. E. geheim, en ik hoor hem, van hier, met een guitigen glimlach mij toeroepen; Zoo vraagt men don boeren de kunst af." Ik dring daar dan ook niet op aan, en zal trachten mij te troosten in het gemis zijner voorlichting, inmiddels op prijs stellende, dat wij eenigszins weten, langs welken weg do jongo school tot hare overtuigingen in kunsttaken komt. Op dit oogenbük zijn er verschillende ten-toon stellingen, die onze aandacht vragen: Wij hebben, hier te Amsterdam die van de Etsclub in Arti; die van de ingezonden andwoorden op de Porte/eiti7?e-prijsvraag, om een titelblad voor een Winternommer"; in den Haag die van de Kunst nijverheid; in Rotterdam, de 3-jaarlijksche. Beginnen wij met de blanco et noirs. Gij wordt in de groote zaai van Arti door niet minder dan 14:2 met etsen of' monochrome teeke ningen gevulde kaders verwelkomd. liet is een rustig zien. dat zwart op wit; hier in 't geheel niet koud, zoo als dat waarover de dichters zich beklagen. In-tegcndeol. Het roepen der beeldende kunstenaars is altijd om hun recht niet zoo zeer het objoktief bestaande af' te beelden, als wel wat er omgaat in hun hart bij deze of gene natuurbeschouwing: gevoelsglocd is dus wel do hoofdzaak in de voorstellingen onzer schilders en etsers. Sedert de XVo Eeuw, sedert de Renaissance en de geboorte dor eigenlijk gezegde schilderkunst (om van de dagen, die Giotto van Perugino schei den, te zwijgen), was men van rncening, dat tcekcn

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl