De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 17 juni pagina 4

17 juni 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 573. t l' t en schilderkunst hunne elementen aan de natuur ontleenden en dat er van het andere (het onaf hankelijk zieleleven des kunstenaars) wat bij 't kw«m; maar tegenwoordig is de leer: maak uw stemming, uw temperament aanschouwelijk en ge' bruik daarbij een of ander uit de natuur. Nu doet zich echter het verschijnsel voor, dat - iet aan de natuur ontleende zulk een gering Ingrediënt van de kompozitie is, dat het haast niet in het kunstwerk is te-rug te vinden en dan aarzelt men menig-maal eer men weet wat een ? ets b\jv. voorstelt. De Franschen hebben het dit-maal als zooda nig al heel bont gemaakt. Hebben wij een keu rige ets van Bonvin te bewonderen (glazen en flesschen no 6), de deels smoezelige, deels harde zaken van den Heer Félix Buhot, de vreeselijke, schoolkinderachtige krabbelingen van Edgar Degas, de onmogeUjke van J. L. Forain, dekermisprenten van Lucien Pissaro, de spookachtige van Odilon Redon, de met den vinger gedane van Georges Seurat (krgtdommeling), de verwarde van Félicien Rops, brengen meer walging aan, dan wordt opgewogen door het genot dat de werken van overledenen als Corot, Millet en Lanc on ons bieden. De eeijige ets, die Théod. Rousseau gemaakt heeft, is hier Óók vöor-handen. Er is weinig toon in z\jn boschgezicht en zyn bladen z\jn wat geperleerd behan deld. De Italianen geven den Parijzenaars niet Teel toe. Mose Bianchi uit Milaan is aan den klodderigen kant; Raffaelli teekent redelijk en Luigi Conconi heeft goede hoedanigheden. Hij YOOlt eenigszins middeleeuwsch; heeft zin voor architektonische ornementiek. Zie bijv. zijn Oortile del Palazzo Marino" te Milaan. Daarentegen zijn enkelen zijner bydragen (bijv. no 20) volkomen onduidelijk. Deze etser gaat voor het overige mede in de beweging, die tegenwoordig in het etsen O.-I.-inkteffekten wil bereiken. Onze landgenoten hebben zich dapper gekweten. Men zou misschien van de vier lijsten met krab bels" (van den Heer Breitner) kunnen zeggen, dat deze kunstenaar tot leuze schijnt te hebben: Al les verdient bewaard te worden." Mej. van Hou ten ontbreekt het niet aan stoutheid. Van Jozef Israëls is hier een houtskoolteekening, die, in ?weinige wilde trekken, wel den grooten meester kenmerkt: Een Vrouw, met een zak op den rug". BÜde teekeningen staat het onderwerp in den kataloog; bij de etsen byna nooit; en daarbij was «ene inlichting vaak niet overbodig. Donker (als de meeste kunstwerken hier) is 's Heeren J. Eduard Karsens krijtteekening, In October". Er had wel wat meer op de perspektivische lijnen mogen gelet worden. De voortreifelijke groote ets van Ch. Koepping, naar de Staalmeesters, verciert de zaal. De voor stelling is vol leven en schenkt ons de weelde der trouwe herinnering van de schilderij. Deoogen van den betoogenden Heer hebben wel iets vreemds. Een flinke teekening leverde de Heer M. van den Maarel. 't Is echter niet duidelijk, waarom zulk een stof levensgroot behandeld moet worden. Van den Heer Jacob Maris is hier een mooi, raak, bruggetien, met onderdoorzicht. Het talent dezer familie is bekend. De Heer W. heeft onder anderen een goed gedaan heidelandschap met boschrijke afsluiting. Zijn no. 74 is onduidelijk. Een fijn kinderkopjen van den Heer Th. hangt nabij de teekening no. 71, voorstellende een mist, zonder een herkenbaar voorwerp. Tot behande ling van die stof: een mist, die alles maskeert, of een stikdonkere nacht, moest nog eens een prijsvraag worden uitgeschreven. Souvenirs van Mauve zijn niet onwelkom. Jufv. Moes heeft in houtskool haar fraaye schilderij van Rotterdam. No. 82 is geheimzinnig, tot duisterheid toe. Jufv. Th. Schwartze heeft 3 houtskoolteekeningen. Een groot portret van Mevr. Schwartze uitmuntend. 113, een kopie van den liefsten groep uit haar fraai schilderij van Rotterdam, dat voor de verzameling moderne kunst is aangekocht. Zij noemt ze De Zusters". Het zijn, gelijk men weet, weesmeisjens. De eno zuster houdt hot boek, waar ze samen uit lezen, 't Schijnt echter het oogenblik, waarin een dwars in het boek gehechte plaat door een van beiden bekeken wordt. Dit alleen verklaart de wijze, waarop het boek wordt gehouden. De Heer Jan Veth leverde eenige zeer fraaye portretten. No. 117 lijkt wel zoo'n Infante, door Velazquez. No. 121 leert ons, dat de Heer Veth een efi'ektvolle illustratie zou kunnen maken bij dat gedicht van Bilderdijk, waarin hij van de spookbrug handelt. Een voortreflijk portret van Busken Huet treffen wij hier aan : ets, uitg. door Mouton. Het mooye gedistingeerde Huiswaarts" van den Heer E. S. Witkamp is hier óók, in houtskool. Veel hooger sympathie boezemt deze geest mij in, dan Millet, hoe juist de uitdrukkingen van dezen meester der tonen ook zijn. 8 werken draagt de Heer Wïlleni Witsen bij, van verschillende qualiteit. Het portret (krijt teekening) heeft veel van de grooto meesters, maar is wat groezelig; de Aardappelenoogst biedt iets pikants aan, door do groote kracht tegen die tijne blanke lucht; in den Ilnwcrlxr is de aktie uitnemend uitgedrukt. In Xo. 125 domineert het dikachtige wel wat veel. De Heer Ph. Zilcken, een der Princen onzer etsers, levert proeven in verschillend genre. Delikaat is zijne Weeke-grond-studie", geestig zijne vogel-studies, zilveren zijn Souvenir de JJinant. Zeer merkwaardig is de manier, waarin Xo. 135 en 138 zijn uitgevoerd, 't Is of het penceel deze vlakke tonen behoersclit heeft. Ook zijn droge-naald-studies" zijn fraai, en lijden niet aan de grofheid, die anders met dit proci'da wel gepaard gaat. De Heer W. de Zwart sluit de rij. Zijn koeien zijn wel wat hard. Wij spreken de hoop uit, dat onze jonge schil ders, te-recht inziende, dat onze moderre kleurzin (een doel van ons léven-zelf) door het etsen zeer bizonder bevredigd wordt, zich toch mogen ont; houden van dingen te leveren, zonder omtrek, d. i. zonder naam, en van te schijnen met hun genie te hebben geschapen, wat louter produkt is van het toeval. AI.B TH. (Wordt renolgd). HET ACHTSTE EEUWFEEST DER UNIVER SITEIT VAN BOLOGNA. Onder de 21 universiteiten van het koninkrijk Italiëis thans, wat aantal studenten betreft, die van Bologna de derde in de rij. Van de 15,300 academieburgers des lands studeeren er te Napels 4063, te Turijn 2102, te Bologna 1391, te Rome 1354. Palermo, Padua en Pavia hebben ieder meer dan 1000 studenten. De hoogescholen, Instituti degli studi superiori, te Milaan en te Florence, ofschoon niet den naam van universi teiten dragend, tellen ook moer studenten dan Bologna. De tijd is ver voorbij toen het devies Bononia docet", door 10000 leerlingen harer alma mater tegelijk werd geëerd. De Universiteit bevat vier facolta; er zijn 10 gewone, 2 of 3 buitengewone hoogleeraren en een aantal privaatdocenten aan werkzaam, deze laat ste incaricati en insegnanti liberi. Men kan pro fessor zijn voor het eene vak en privaatdocent voor het andere; zoo geeft de dichter Giosu Carducci als professor Italiaansche litteratuur, als incaricato vergelijkende Romaansche letteren Aan de universiteit sluiten zich eene ingenieursschool, eene normaalschool voor onderwijzers en eene seuola di scieme politieke aan. Het aantal onderwijzers is gezamenlijk 200, rector is de geo loog comendatore Capellini De studie is in jaarlijksche cursussen verdeeld; van 4 a 5 jaar voor de juristen, philosofen en litteratoren, van 6 jaar voor de medici, en aan het eind van iederen cursus is er een verplicht examen; het eindexa men, esame di laurea, heett voor de geheele fa culteit plaats. De studenten zijn aan eenige beperkingen onderworpen. Zij mogen hun colleges kiezen, maar als zij die, waarvoor zij geteekend hebben, niet eenigzins getrouw bijwonen, wordt hun door den rector een vermaning toegezonden. Ook da mes kunnen worden ingeschreven; ook vreemde lingen met toestemming van den minister. Poli tieke vereenigingen zijn aan de studenten ver boden ; in hun debating-clubs mogen ook geen staats- of stadszakenbediscussieerd worden,evenmin als do beslissingen der academische autoriteiten. Er is een groote afstand tusschen deze disci pline en de macht der middeleeuwsche studenten, wier feest eigenlijk thans gevierd wordt. De oor sprong der universiteit van Bologna verliest zich in den nacht dor eeuwen, en het jaartal 1088 als datum harer stichting is alles behalve boven be denking verheven. In het begin der elfde eeuw reeds had de school van Bologna voor de artes liberales een goeden naam; dat zij daarna als rechtsgeleerde school bij uitnemendheid het over wicht kreeg, had vooral daarin zijne oorzaak, dat men haar als oppositieschool tegen Ravenna, de stad der tegenpausen, kweekte, en zij dus de bescherming der Curie genoot. Door gravin Mathilde van Tuscië, die den Paus als Martha ont haalde en als Maria naar zijne woorden luisterde", werd de beroemde Irnerius te Bologna aan het hoofd geplaatst en leerde Romeinsch recht naar Roomschen zin; met hem wordt Bononia de mater legwm der Middeneeuwen. Wanneer Irnerius is opgetreden, weet men niet nauwkeurig; de oor konden van 1113 en 1125 stellen hem reeds als een bejaard man voor, zoodat bet zeer wel mo gelijk is, dat hij tusschen 1080 en 1090, en dan waarom niet in 1088? is begonnen te leeraren. De nieuwe rechtsleer van Bologna droeg haren roem door alle landen, en de studenten stroom den van alle zijden aan. Zelfs volwassen mannen van gevestigde betrekking kwamen er een tijd lang den cursus volgen; keizer Frederik Barbarossa ontbood in 1158 naar den Rijksdag vier doc toren van Bologna. Steden en landen trekken de studenten door", zegt de monnik van Froidmont, zoodat zij dol worden van het veel weten; zij gaan te Parijs theologie halen, te Orleans philosofie, te Bologna rechtswetenschap, te Salerno medicijnen, te Toledo zwarte kunst, en nergens goede zeden." Dat er zoovele volkeren bijeenkwamcn,gaf aanlei ding tot het stichten van genootschappen, na t io nes tegen het eerst der twaalfde eeuw, die onder hun eigen rectoren stonden. Later losten zich deze natioies vooral in twoe groepen op, de unieersitas tier citramontani, van de Italiaansche zijde der Alpen afkomstig, en de ultramontoni, waartoe do vreemdelingen behoorden. De reetorcs, bestuurders der groepen, worden om beurten uit de verschillende nationes gekozen; in 125G be vatte de groep der ultramontaiii dertien nationes. In de vijftiende eeuw telde die groep er zestien, en na de ontdekking van Amerika werd er ter stond een nieuwe natio opgericht voor de Indi sche" studenten die men vandaar verwachtte. Had de rechtsgeleerdheid ook al den voorrang in de Universiteit van Bologno, on gold alleen voor haar het Bononia docet'' als machtspreuk door do geheele wereld, ook in de andere vak ken waren soms beroemde personen aan de Universiteit verbonden. In 1150 werd er philosophie gegeven door den beroemden Albericus, die op het concilie van Soissons met Aboylard disputeorde. Lapo da Firenze loerde in bet be gin der dertiende eeuw logica en physica: men bezit een vloiemlen brief van Pier dolle Vigiie, kanselier van Friedrich II, aan dezen geleerde Gaufridus, een Engelschman las er in het eind der twaalfde eeuw over grammatica; in 1324 was Cccco d'Ascoli, die later te Florence door de inquisitie wegens ketterij levend verbrand werd, er leeraar in de stcrrekundo. Dit laatste feit wijst op een zeer opmerkelijk karakter der Bolognecsche school, dat zij name lijk eene wetenschappelijke richting naast die der geestelijke universiteiten aankweekte. Hare inter pretatie was vrijzinniger; men kan, gelijk de/er dagen gezegd werd. beweren dat zij do hervor ming in do hand hooft gewerkt, al mocht zij zich dan ook in do bijzondere bescherming der Pausen verheugen. Mot de revolutie, de komst der Franschen, ver loor de universiteit van Bologna hare organisatie, die ondanks den loop der eeuwen nog vrij Middenceuwsch gebleven was, en met do nieuwe rechtstheorieën van Napelcou's juristen ook bare wetenschappelijke beteekenis. Opvolgende restauratiën en veranderingen hebben aan de Universi teit nu en dan weer eenigen glans hergeven; maar sedert 1859 is Bologna eene academie als eene andere en hare juridische faculteit heeft alleen voor de Italiaansche rechtspraktijk belang. * * * De heeren studenten van Bologna domini seolares vormden in het algemeen tegenover de burgerij een zeer eigenaardige, eigenmachtige, op hare rechten en voorrechten zeer naijverige maatschappij. Het sprak vanzelf, dat de burgerij, die van hen leefde, hen ontzag en het was na tuurlijk, dat zij, al waren er onder hen ook archidiaconi, canonici, praepositi", daarvan mis bruik maakten. Vooral met de huisploerten" hadden de nationen, die zelve ook hun professo ren vaak doodverklaarden, wegjoegen en nieuwe aanstelden, het te kwaad. Het ambt van podesta van Bologna, tusschen de burgerij en de studen ten, was geen sinecure. De huurcontracten werden tusschen de verhuurders en de hoofden der na tiones gesloten; plunderde de verhuurder zijn voedsterlingen uit, dan werd hij in den ban ge daan, en was financieel geruïneerd, tot hij schuld bekende en boete deed. Het gebeurde zelfs, dat de Paus bemiddelaar moest zijn tusschen de eige naars der cubicula locanda en hun heeren"; eens besloten de 10000 studenten hun betalingen te staken; het kostte Honorius III niot weinig moeite om hem weer met hunne hospites te ver zoenen. Een andermaal beproefde de stedelijke regeering de voorrechten der studenten, nota bene allen vreemdelingen, forenses, want de zonen van Bologna cives, mochten geen lid zijn van de nationes te beperken; het antwoord der stu denten was uittocht en masse, met de professoren, die enkel uit de collegegelden betaald werden en dus geheel van hen afhankelijk waren. In 1214 trokken juristen en theologen naar Vincenza, in 1215 naar Arezzo, en toen in 1222 de podesta een coup d'état had beproefd en in geheime j overeenkomst met do professoren een drietal raddraaiers uit de stad verbande, weken alle stu denten. 10000 in getal, naar Padua. Da Paus wist op vernuftige wijze de stad bet toegeven gemakkelijk te maken, door haar met excommu nicatie te bedreigen, wanneer zij het vcrbamiingsvonnis tegen de drie studenten niet introk. De stad verlangde -niets liever, zoodat alles weer in orde kwam. Zoo goed was het gemeentebestuur overtuigd van do voordeden, die de studenten de stad aan brachten, dat hot geen enkel zieltje missen wilde. De Bologner, die ergens anders ging studeeren, werd met verbanning en verbeurdverklaring zijner goederen gestraft. * * De stad Bologna had voor hare universiteit oorspronkelijk in 't geheel geen kosten te maken; de professoren werden door de studenten be taald, in den beginne was het maximum trak tement 300 lire 'sjaars, en de studenten be paalden ook de onderworpen der colleges en gin gen met vreemde geleerden contracten aan. Paus Honorius schrijft dan ook in het bewuste stuk aan de Bolognezon: Niet de professoren, maar de studei.ten hebben Bologna tot een Betlehcm, een huis des broods, gemaakt. Het is zuivere ge nade van hun kant, als zij bij u komen" Na de crisis besloot de stad, ook aan de studenten eenige professoren aan te bieden; in 1388 be taalde Bologna voor 70 professoren de som van 11,417 lire 'sjaars. Dat het in deze republiek van jongelieden nogal eens los toeging, blijkt onder anderen uit aardige brieven van Ercole, prins van Gonzaga, die iri 1522 te Bologna student was. Er werden niet enkel colleges verzuimd, straatschandaal ge maakt en mandoline gespeeld. Zelfs onder de theologen vindt men fraaie voorbeelden; de ge leerde geestelijken Don Antonio da X'apoli, Don Giovanni di Benevento. Don Jacopo d'AndreoloPelacano en anderen worden wegens straatroof. verkrachting en moord in do ijzeren kooi aan het stadhuis opgehangen, en onder het gejuich der menigte met den hongerdood gestraft. Nu nog kan men in de gevangenis van bet aartsbisschop pelijk palcis lezen: Io Angelo Piizzoli fui calcerato per avere ingravidatc due sorelle", twee nonnen. Xaar het schijnt maakte de theologi sche faculteit bot in 1411 bizonder erg; tenge volge van een volksoproer werden al do geeste lijken, zelfs do professoren in do theologie, in dat jaar uit de stad gejaagd Onder de tot den hon gerdood veroordeelde schuldigen in de hangende kooi aan het stadhuis, vindt men ook den rector eoner kerk vermeld. Er werd veel aan poëzie gedaan. De pedellen verdienden aan hot eind van het collegejaar hun fooi door het voordragen van Macaronische ver zon. In een lang Latijnsch gedicht vindt men het verleenen van een privilegie door Keizer Frederik Barbarossa, de zoogenaamde Jlultita bezongen. Als de Keizer vraagt of de burgers ! liet hun niet te lastig maken, of zij hen wol koes teren, an curoi luibent, antwoordt een doctor doetits mot oen lofdicht op de levenswijze der studenten to Bologna, dat misschien niot geheel j ii ]a lettre moet opgevat worden. Nos, ait. hanc tcrram colimus, rex magne, rcfertnm Iiobus ad liiendimi mnlhimqiio legentilms aptam. Conti uit hm; variis Icctum de partibus orbis Dis c c r o t u r b a v o l e n s. auri a r g c nt i (i u e t a l o n t a S IIuc ferimus dites nummos quoquo, p a 11 i a, v o s t e s Hes c m i m u s justo protio quibus utimur o m n c s P r a e t e r a q u a s, usus quarum communis babotur. X o c t e die s t u d i i s i n t e n t a m e n t e v a c a m u s : Tempore quo sumus h i c d u l c i s l a hor ; i s t e v i d c t u r. In irmltis, fatoor, cives nos urbis honorant. Uui tamen hac una simt re ipiandoque molcsti, Cuni c o g a n t a l i q u cm, quod non a c c cp e r i t ipso S o l v e r e, t o 11 e n t e s p r o p t e r non d o b i t a p i g n u s Namque datumnostrisvicinisaë's alienum A nobis repetunt qui nullo juretenemur. Hieruit blijkt dus, dat de studenten werkelijk allen om te studeeren kwamen, dat zij veel geld meebrachten en behoorlijke kleederen hadden en alles contant betaalden, behalve het water, dat als gemeen goed beschouwd wordt. Verder dat zij dag en nacht studeeren, en dat dit hun een aangenaam werk schijnt, en dat de burgers der stad hen in eenige opzichten wel fatsoenlijk be handelen, maar in dit eene opzicht niet, dat zy de schulden, door den oenen student gemaakt, op de anderen verhalen, zijn goederen te pand nemen voor hetgeen hij zelf niet verschuldigd is, en van den een terug eisenen, wat zij den ander gecrediteerd hebben. Dit vond Frederik Barbarossa ook te erg Hij vaardigde eeno wet uit, ut nemo pro vicino solvere cof/atur, dat niemand zou worden gedwongen voor zijn makker te betalen. * * * Het feest van de Universiteit is thans gevierd door een toeloop van studenten en professoren van alle natiën, waren het in vroeger tijd meest Franschen, Provencalen, Cataloniërs, Span jaarden, thans zijn Engelschen, Duitschers en Scandinaviërs niet minder vertegenwoordigd. Den eersten dag werd een optocht gehouden, waarbij de zuster-academiën Turijn, Padua en Parma zich ieder door haar embleem hadden laten vertegen woordigen; van Turijn kwam een kunstig gesne den vat met Barbera-wijn, waarop een groote aap : Padua zond haar wapendier, il bo, een reusachtigen melkwitten stier, met vergulde horens en met bloemen bekranst; Parma een monsterkaas. Op het vat stondende verzen: Ave color vini clari, Ave sapor sine pari, Tua nos inebriari Digneris potcntia Ave placens in colore, Avo fragrans in odore, Ave sapidum in ore, Diilce linguae vincuhim. Op de kaas had men gedicht: Manducate caseura latum In bis partibus tbrmatum Et in omnibus laudatum Manducate et libite! Sed cum b o v e patavino T a n r i n o r u m c u m q u e v i n o Et f o r m a j o de T i c i n o Io panis Sciontiae." De stoet werd geopend met een optocht van studenten der vier faculteiten te paard, dan volg den het wijnvat van Turijn, gekroond door een Bacchus, omstuwd door bacchanten, en getrokken door vier witte ossen, de kaas van Parma, door cone Ceres bewaakt, en het wondordier van Padua, vervolgens de rijtuigen der vreemde studenten, onder welke do Duitschers niet hun gestreepte gezichten zeer de opmerkzaamheid trokken. Den tweedon dag was er groote receptie door het gemeentebestuur op de voorplaats der Uni versiteit, die met eene tent overdekt was, en waar tallooze banieren, oonige in don vrijheids oorlog aan flarden geschoten, wapperden. Geestdriftvolle toespraken werden gehouden, en de verbroedering tusschen de leden der verschillende binnen- on buitonlaiidsche studentencorpson, dien middag begonnen, duurde nog verscheidene dagen voort. VARIA. Moed in den oorlog. Wat voelt iemand, wanneer hij voor 't eerst in het vuur gaat, en later? Deze vraag wordt vaak opgeworpen. Ge neraal Porter geeft er in Tlic Ceutury gedeelte lijk oen antwoord op. en zegt dat alles afhangt van de menschen en de omstandigheden. Een officier zal zich bij de eerste charge gedragen als een bloodaard, en niets voelen dan in- en uitwendigen schrik, liij een andere gelegenheid zal de zelfde man, wanneer bijna alio anderen dapper zijn, als een der dapperste meedoen. Wij zeggen bijna alle1', omdat Generaal Sheridan heeft be rekend dat n man op de vier in den slag een lafaard is. Deze soort van lieden liet hij de paarden hunner moer dappere kameraden vast houden. Stel eens dat do lafaards op de vlucht waren gegaan mot de paarden van de moedigen! Kon soldaat, zoo vertelt hij vorder, was niet zoo verschrikt of hij had zijn grappen behouden. Toen hij nl. vluchtte voor infanterievuur, kwam hij in een storm van bommen to land, en op do vraag van iemand waar hij heenging, gat' hij ton ant woord: Ik keek naar de achterhoede van bet legor, maar het schijnt dat dit leger geen achter hoede hoeft." jonge troepen, die niet weten boe gevaarlijk hot is. zullen soms oen positie in nemen die veteranen niet zouden durven naderen; omgekeerd zullen veteranen blijven staan waar rekruten gaan loopen als hazen. Twee of' drie dagen hevig vochten maken iemand's zenuwen zoo in de war, dat bij zal schrikken van een takje of een keisteen, dien men naar hem werpt, Goncraal Porter vermeldt twee officieren van onbetwistbaren moed dio altijd in het vuur onwel" waren. Een nederlaag werkt ontzenuwend, ter wijl succes iemand tot een held kan stempelen, evenals den hond van Dr. .lohn Brown, die oorlogzuchtig werd toen er n veldslag gewon nen was. Dn politie van Clücago was zenuw achtig totdat de bommen waren geworpen. Daarna kreeg zij mood en de ambtenaren werden moe dig als louwen. X'a den slag van Isandhlwana muntten de Engelscho troepen, op zijn zachtst gezegd, niet door dapperheid uit. Maar in Soedan gedroegen zij zich als paladijnen in den woestcn krijg. De nachtwakcn bij oen andere gelegenheid maakten de soldaten zenuwachtig, totdat oen officier oen lantaarn nam en daarmee ging naar hot dichte woud waarin mon zeido dat de Ara bieren zich hadden verscholen. Generaal Porter ziet geen kwaad in hot ontwijken van kogels, terwijl Skobeleff deze praktijk zeer verachtte. Soms is iemand die bij gevechten te land veel moed hoeft getoond, als verlamd door de vrees voor torpedo's. De moeste menschen vochten het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl