De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 24 juni pagina 2

24 juni 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.574 Inderdaad, dat het sterven van een geliefden Koning een algemeene deelneming wekken kan, heeft, zelfs in den vreemde, de dood van Keizer Frederik geleerd; en dat de rouw cok om het het verscheiden van een dichter met oprechten weemoed kan gedragen worden, bewijst ons-aller stemming bij de dood van Vosmaer. Als zulke verliezen ons de vergankelijkheid der schoonste aardsche verschijnselen leeren, ia het eoms moeilijk zich van zjjn dagtaak te kwijten; en toch moet zjj worden afgewerkt, al is het ook maar, dat het zedig woord van een tooneel-reporter moet worden uitgesproken. * * * Niet minder dan 18 leden van Het Nederlandsen Tooneel", waaronder van de beste, komen in beweging, om de grappige klucht: De blauwe grot" te ?vertoonen. De Heeren Morin, Schulze en Van Dommelen, geassorteerd met de Dames de Vries, Rössing en Lorjéveroveren, onbetwist, de gunst van het publiek, met dit in dtn winter spe lend zomerstuk; maar of het gronddenkbaeld en de uitwerking verdienen, dat voor die verovering drie nationaliteiten in het vuur gebracht zijn (de Engelsche, Duitsche en Hollandsche) is aan twijfel onderhevig. Intusschen men vermaakt zich. Treffend en voortreflijk is de afschildering van Jeremias Knoop, eene figuur van Rudolph Hahn, opgevoerd voor een achtergrond, die_ In 't voorvertrek van den Minister" betiteld is. Dit dramatietch tafereel is geen Dramatische schets". Een schets onderstelt het voornemen om een volwrocht kunstwerk te maken, en behoort hiervan de hoofdtrekken aan te geven. Maar het stukjen is een heerlijk, meesterlijk, voorgedragen monoloog. De kreatie van Jeremias Knoop door Louis Bouw meester is weer een paerel aan zijn kunstkroon. Jufv. Bos heeft haar rolletjen van twee minuten met beminnelijke gevoeligheid gespeeld. Ook de Heeren van Schoonhoven (de Minister) en Wensma (de Kamerdienaar) kweten zich, met smaakvolle matigheid, elk in zijn ware karakter. * * * In het Grand Théatre" heeft men deze week De Wees van Greenwich" gespeeld: een drama van Anicet-Bourgeois, in samenwerking geschre ven met Michel Masson. Aan deze kollaboratie is men mee van de beroemdste romantische tooneelwerken verschuldigd. Velen noemen het genre verouderd; maar die gewoon zijn kunstwer ken historiesch te genieten en onze kleine burgers, versterkt door liefhebbers en liefhebsters uit de Provincie, kunnen nog met genoegen die sterk gekleurde tooneelen zich zien ontrollen. Mevr. Potharst-Grader heeft met gevoel en losheid haar travestie gespeeld (de weesjongen Olivier); Mevr. Ellenberger was Anna Davidson en Mevr. Holtrop-van Gelder Nancy. De woe keraar en schavuit Bob, dit weet men, is een van de handigste kolf jens voor den Heer Veltman; h\j werd door de Heeren Hesselink (Edw. BarMey) en Jurgens (Voshals), ieder in zijn charakter, waardig ondersteund. De Heer Potharst deed aan de edele rol van Henry Milderd alle recht, en de Heer Verhagen gaf ons een goed gekapten notaris. Maar geen der minste palmen kwam toe aan den fraayen, grooten, zwarten hond, die met voorbeeldige trouw" zijn meester bijstond. Zijn aanvallen van den schelm Voshals wekte een storm van toejuichingen en drie maal moest de gordijn voor het moedige en schrandere dier worden opgehaald. * * * De Salon des Variétés" is op het punt een belangrijk verlies te ondergaan. De Heer Alb. Mutttrs is door omstandigheden van het gezel schap verwijderd, zoo dat in het drukke Duitsche klucht spel Robert en Bertram" de rol van Bertram door den Heer van Ollefen moest ver vuld worden. Voor Botert speelde de Heer Thönissen en voor Strambach de Heer Barendse, voor Michel de Heer Frank. De Heer van den Heuvel was Dr. Corduan; terwijl de Dames Huysers, Van Ollefen-Kley, de Boer-van Rijk en ITuchs-Barbiers als Mevr. Forschheimer, Roosje, Isidora, en Vrouw Lips optraden. Met zang en dans werd de voorstelling opgevrolijkt. Het talrijk publiek, zelfs in den zomer, bewijst dat er nog altijd plaats is, voor een schouwburg als deze, in de belangstelling onzer bevolking. A. Th. germate tot bedaren komende, richtte zij zich op en. haar tranen drogend trachtte zij zich zelve duidelijk te maken, waarom zij zich toch eigelijk, zoo vertwijfeld gevoelde en zoo bitter geschreid had. Zij was ongelukkig, diep on gelukkig, zooveel wist zij, maar waarom? En opnieuw ging zij in haar gedachten na, al hetgeen zij van het huwelijk bad gehoopt en gedroomd, al de illusiën, welke zij er zich van gevormd had, en die niet verwezen lijkt waren geworden. En dat waarvoor zij zich zoo beveiligd gevoeld had; dat waarte gen zij zich met hand en tand had verzet; dat gevoelde zij nu toch geworden te zijn, «zooals alle anderen", zuchtte zij hopeloos en in een nieuwen tranenstroom uitbarstende. Zoo tobde en martelde zij zich zelve af, telkens_ van voren af aan, tot de gedachten haar eindelijk als een maalstroom door het brein woelden. Maar allengs verloren ze in kracht, vloeiden ze geregelder en kalmer, om eindelijk plaats te maken voor de herinnering aan lang vervlogen dagen, dagen van blind vertrouwen en ongestoord geluk, die wat er nog bitter was in haar gemoed geheel deed verdwijnen. En toen zy geruimen tijd aan de herinne ringen had toegegeven, vertoonde zich door de tranen heen een glimlach op haar gelaat en beheerschte haar nog slechts deze iie gedachte: «Alles aan Hugo gaan zeggen!" De tranen _hebben haar gelaat misvormd en heur haar is geheel verward, maar zij stoort er zich niet aan. Met lichten, veerkrachtigen tred ijlt zij naar de kamer van haar man. De deur is half geopend, en zij ziet hem aan zijn schrijftafel zitten met een groot kantoorboek opengeslagen voor zich; maar in stede van te werken leunt hij het hoofd MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. De uitvoering door leerlingen van het Conser vatorium in het gebouw voor den Werkenden Stand gegeven, werd door een groot aantal genoodigden en belangstellenden bijgewoond. De heeren Nicolai en Sam de Lange uit 's Hage, de heer Meyroos uit Arnhem gaven door hunne tegen woordigheid een blijk van waardeering, dat onge twijfeld door de jeugdige executanten op hoogen prijs zal gesteld worden. Ter wille onzer lezers, die gaarna kennis willen nemen van het programma, laten wy de opgave der verschillende nummers volgen en voegen er de namen bij der uitvoerenden, voor zooveel de solovoordrachten betreft. 1. Liederen voor vrouwenkoor, Juls. Röntgen. (a. lm April, b. Am Wasserfall, e. Musik.) Uit te voeren door de leerlingen der Solfège-klassen. 2. Concert, (1ste gedeelte, met cadans van David), voor viool, Beethoven. Door den heer M. de Vries. 3. Liederen voor mezzo-sopraan, a. Die Ehre Gottes, Beethoven, b. Ausfahrt, c. Dem Lenz soll mein Lied erklingen, Grieg. Door mej. A. W. M. Kempees. 4. Concert, (C mineur, 1ste gedeelte, met ca dans van Jul. Röntgen), voor piano, Beethoven. Door mej. M. C. W. Koomans. 5. Recitatief en Aria voor Alt uit het Orato rium Semele"' Handel. Door mej. C. M. Ribbe. 6. Terzetto, (Fragment voor twee violen en alt), Dvorak. Dubbel bezet en uit te voeren door leerlingen uit de ensemble-klassen. 7. Gezangen voor vrouwenstemmen, met bege leiding van harp en twee hoorns, Brahms. a. Es tont ein voller Harfonklang; 6. Lied von Shakespeare; e. Der Gartner; d. Gesang auf Fingal. Door leerlingen uit de solfègo-klassen. 8. Concert (Ie gedeelte), voor viool, Mendelssohn, door den heer D. A. G. Draper. 9. Concert (G-majeur, Ie gedeelte, met cadans van Juls. Röntgen), voor piano, Beethoven, door mej. E. J. Ketjen. 10. Ah, Perfido!" Concert-aria voor sopraan, Beethoven, door mej. A. Reddingius. 11. Faust-Fantaisie voor viool, Wieniawski, door den heer J. C. van Hulsteyn. 12. Cocertstuk (f-mineur) voor piano, Weber, door mej. M. L. H. van der Maas. Het valt moeilijk in bijzonderheden den indruk weer te geven, die de uitvoering der verschil lende nummers op ons heeft gemaakt. Uitvoeringen als die, waartoe wij waren uitgenoodigd, hebben een eigenaardig karakter; ten deele is het op treden der executanten een oefening in tegen woordigheid hunner leeraren, die de gelegenheid krijgen over enkele eigenschappen hunner leer lingen een juist oordeel te vormen; ten deele ook wordt de uitvoering, wegens het aantal genoodigden, haast van openbaren aard. Wij wai en ons niet gaarne aan voorspellingen, vooral op het gebied der kunst gevaarlijk en zullen dus omtrent de vermoedelijke toekomst der jeugdige kunstenaren, ook van hen die het conservatorium zullen gaan verlaten en hunne einddiploma's zullen verwerven, niets mededeelen. Wel mogen wij de overtuiging uitspreken dat de verschillende voordrachten van den geest waarin de studiën aan het conservatorium geleid worden goede getuigenis aflegden. Degelijkheid, goede smaak en veelzijdigheid tevens kenmerkt er zoo wel de keuze der verschillende nummers als do executie zelve. Aan het Conservatorium wordt blijkbaar met lust en liefde gearbeid en het is buiten twijfel, dat de aan deze instelling verwor ven getuigschriften door concertbesturen, orkestvereenigingen en ook door kunstlievende ouders, die grondig onderricht voor hunne kinderen ver langen, ten zeerste gewaardeerd zullen worden. II. C. P. D. TEN-TOON-STELLINGEN, IN NOORD- EN ZUID-HOLLAND. m. Ik ben Woensdag, 5 Juni, naar Den Haag ge gaan, om de Ten-toon-stelling te zien, die, volgends de dagbladen, aldaar de vorige week geopend was. Aan den Bezuiden-houtschen weg op beide handen en staart hij peinzend in het lamplicht met een mismoedige en diepbedroefde uitdrukking op zijn open gelaat. Bertha treedt zachtkens nader en haar armen om zijn hals slaande, kust zij hem innig, als in den goeden, ouden tijd, ach, hoe lang is die al geleden! en fluistert: »Hugo, mijn eigen, lieve man, vergeef mij!" Hij ziet haar vol blijde verrassing aan. Nu is zij immers weder geheel zijn Bertha van voorheen, met haar schitterenden blik en haar zonnigen glimlach, en alle verongelijking en ontstemdheid vergetende, roept hij uit: »Maar lieve, beste meid, waar ben je toch al dien tijd geweest?" »Bij mij zelve", antwoordt zij nu met een verlegen lachje. »Maar kom nu eens bij mij zitten", en zij trekt hem mede naar de sofa, »dan zal ik je alles zeggen, maar je moeteen weinig geduld hebben, en mij den tijd gunnen eerst mijn gedachten te regelen". Zij ziet er zoo lief en opgewekt uit in haar blijden ijver, dat Hugo den lust niet kan weerstaan haar tot zich te trekken, en haar mond met een kus te sluiten. >Neen, neen, zoo niet! Houd je nu bedaard want ik moet eens ernstig met je spreken; ? ik heb mij een heelen tijd zoo verschrikkelijk dom en slecht aangesteld, neen, laat mij uit spreken!" gaat zij voort, haar hand voor zijn mond houdend, toen hij haar in de rede wil vallen. »Ik heb heel verkeerd gedaan, maar dat kwam omdat ik ongelukkig was, dat wil zeggen, geloofde het te zijn", verbeterde zij zich haastig. (Slot volgt). vond ik geen ingang, maar wel gelegenheid om, de Koekamp langsgaande, eindelijk den tourniquet te bereiken, waar men mij 75 cents liet betalen, en toen doorliet. De reeds van verre, op aanbeveling van den Spectator", in oogenschouw genomen fafade van het Ten-toon-stellingsgebouw kon ik nu van meer nabij opnemen. Die gevel heeft tot grondslag een der smalle zijden van den rechthoek, waarop zich het gebouw verheft. Het middenpavilioen heeft een hoogen rondboog en wordt geflankeerd door twee kleinere bogenparen. Die bogen rusten op een soort van romeinsche kolommen. Tegen den wand in de diepte, zijn vier nog onvoltooide schilde ringen, voorstellende, naar luid der onderschrif ten: REMBRANDT VAN RIJN, HEKMAN PIBTBBSZ, VREDEMAN DE VBIES en PAULUS VAN VIANBN. Menig-een zal het als mij gaan, die Herman Pietersz niet verder kent dan dat hij voorkomt onder do delftsche plateel-schilders, in het zaakrijk Archief van den Heer Obreen. Uit de schildering blijkt, dat men hem vereert als den Patroon van het schilderen op porcelein. Ik hoop en vertrouw, dat hij recht heeft op de hem hier ingeruimde eereplaats; meer recht dan de 200 plateelbakkende delvenaars, wien de Heer Henri Havard een lauwer om de slapen heeft ge wonden, 't Is echter nog al kras hem de eerste plaats te geven, waar Rembrandt de derde heeft. Vredeman en Vianen, de nederlandsche XVIeeeuwsche bouw- en ornementschilder en XVIIeeeuwsche drijver, hebben alle aanspraak op do eer, hun hier bewezen. Vóór het gebouw heeft men vier kolossale gypsbeelden geplaatst; namelijk twee paar afgietsels van twee modellen. Zij stellen blijkbaar de beeldende kunst voor. De eno heeft een goudsmitswerk, een vaas, in de hand; de andere heeft het wapen dor schilders, goudsmeden, boekbinders enz. (de 3 schildtjens) bij zich. De beelden zijn in 't geheel niet kwaad (ik verneem trouwens, dat ze aan den boetsecrstaf van onzen begaaf den stadgenoot Bart van Hove te danken zijn); maar het is verbazend smakeloos het zelfde beeld twee maal aan n gevel te plaatsen. Zoo iets kan er met uniforme figuren nog door (bijv. de karyatiden aan het Erechtheion); maar met allegori sche Nymfen, die eene samengestelde kompozitie aanbieden, is het niet toe te laten. Toen ik het gebouw binnenging, leerde mij het geschreeuw, het gezang, hot gefluit, het gchamer en geschoffel van een groot aantal werklieden, dat de Ten-toon-stelling nog niet gereed was. Het gebouw heeft vier (of zes?) zuilenrijen, waartusschen zich vijf beuken uitstrekken, en vierkante kabinetten ontwikkelen, bestemd om de te expozeeren voorwerpen te ontvangen. De smalle middelbeuk was bijna nog geheel met zeilen en doeken behangen, waarachter de uitstallingen in bewerking waren. De vloeren waren nog tamelijk nat van den schoonmaak. Het eenige wat een voorkomen van gekleedheid had, waren de Militairen uit verschillende korp sen, aan wie, naar 't scheen, de bewaking der toekomstige ten-toon-stelling was opgedragen. Eenige van die willige knapen (met barsche bonte mutsen getooid), Hopen met een plumeau onder den arm; anderen zaten een cigaartjen te rooken. Wat zouden zij zich ook geneeren ? Er was haast geen publiek. De industrieelen, die gezorgd hadden, dat er, bij do opening, wat te openen, te bekijken viel, zouden wel verdienen, dat men ze mot name hier huldo bracht. Ofschoon, toch eigenlijk de blaam wegends Ten-toon-stelling-opening, zonder hot ten-toon-te-stellene, wegends entrée-hotfmg, voor een kijkjen tusschon de koclisen, sterker behoort te drukken op de 50 of meer aanzien lijke Kommissieleden, die niet tegen dit bedrijf geprotesteerd hebben, dan op de nijveren, wier te-laat-komen men, ten koste van het publiek, tolereert. Kunstenaars moeten, op de minuut af, bij do Salons hun werken ingezonden hebben; en win keliers veroorlooft men den draak te steken met het publiek, dat een vergeefsche reis heeft ge maakt. Ondertusschen zal de volledigste stoffeering der Ten-toon-stelling het kleingeestige charakter niet kunnen verbergen, dat uit de geheele, nietige inrichting spreekt. De smalte o. a. van het mid denschip wordt niet goedgemaakt door de kost bare bewerking der kolommen, die luide getuigen tegen den bouwmeester en de Kommissie, waar zij geheel voorbij bobben gezien, dat een tentoon-stellingsgebouw geen monument behoort te wezen, maar, naar wezen en voorkomen, tij delijk behoort te zijn. Ondanks de wolk, die over mijn voorhoofd en oogen dreef, heb ik kunnen zien, dat er, in de zaal, een Hindelooper kamer was gebouwd en gemeubeld. die door een spraakzame bewaakster zeer gepre zen werd Zij is niet nieuw, maar werd reeds in 1885 te Rotterdam ten-toon-gesteld, hetgeeii niets aan de belangrijkheid ontneemt. Het ameublement, de muurbekleeding, de bedstede, vuurhaard, klee derdracht en de groote hoeveelheid accessoires zijn alle kostbare rariteiten en zeldzame exemplaren. Het is een schat, die aan een Rotterdamseh Heer toebehoort, die hem na vele jaren zorgens en met opoffering van veel tijd en nog veel meer geld, heeft bij-een-gebracht." Verschillende meubelma kers en stoffeerders bereiden zich vóór ter tentoon-stelling te verschijnen. Door smaak en fijn heid van bewerking onderscheiden zich de spie gels, tntmeatt-tafols enz. van de Wed. G. Dorens & Zoon. Eene kunstig bearbeido predella, of hoe zal ik het noemen, in mandewerk leverde W. F. van Vliet. Eene belangrijke verzameling oudheden werd door S. Sarluis et fils ten-toongesteld. Onder de liefhebberij-zaken merkte ik inleg werk op, dat den schijn had uit mozaïekblokjens te bestaan, in zwart marmer ingelaten, en ondertusschen postzegelplakwerk was. Onder meerdere zonderlingheden rangschik ik levensgroote foto grafieportretten, ten voeten uit, vreemd aan kunst waarde. Hier en daar hing een fraai, stijlvol tapijt uit fabrieken te Deventer en te Kralingen. Er waren enkele rijtuigen, sleden enz, sommigen nog in embryonischen toestand. Meer dan rijp waren de epauletten, chacots en verder galonneerwerk van verschillende fa brikanten; ik zeg meer dan", om de doelloze kolossale afmetingen. In een uurtjen had ik alles, wat niet achter dek en schot verscholen was, afgezien. De tijd ontbrak mij om op de muziek der Grenadiers te wachten, die genoodigd waren te half drie de Amsterdamsche betreders van het ten-toon-stellingsterrein te doen vergeten, dat zij voor hun 75 cents, plus 4 gulden reisgeld, in de Hoofd stad zich beter vermaakt zouden hebben. Eenige fraaye en minder fraaye schilderyen (waaronder een uitmuntende Théoph. de Bock) ongerekend, is het geboomte, waar het gebouw tegen uitkomt, tot dus-ver het mooiste wat de ten-toon-stelling aanbiedt. IV. Nu ik Rotterdam nader, moet ik even den vorlegonheidsblos verklaren, dien de fiere Maasstad mij naar het gelaat doet stijgen. Ik zal maar ronduit erkennen, dat ik, klagend over de ver getelheid, waarin hier te lande Maria Theresiaas Leidscho lijfarts gedompeld lag, de N. Rott. Ct. van 29 Mei niet had gelezen. Daarin reeds werd, van de hand eens te Weenen rezideeronden Amsterdammers, eene levens- en roepingsschets van Van Swieten opgenomen, die met kennis van zaken geschreven schijnt. Ik zou echter wel eene monografie van de hand van Pr. Baumgartner of Pr. Allard begeeren, getiteld: Dr. Gerhard Van Swieten en de Jezuïeten: om daaruit te kunnen afleiden, wie en in hoe-verre men gelijk had. Laten wij ons intusschen trachten te verheugen in de onbetwistbare verdiensten van eenige der te Rotterdam ten-toon-gestelde schilderijen. De prijzen der kunstwerken bewegen zich tusschen ? 10 en ? 6000. Voor het zedigste dezer bedragen kan men een fraai geëtst hondje" be komen, van de naald eens laureaats in dat vak, den Heer H. Krabbé; met het grootste verlangt de Heer Henri Bource,dat zijn Herculesen Omphale betaald zal worden. Een nieuwe zijde in het talent van dezen verdienstelijken schilder wordt hier niet blootgelegd; maar het staat gekleed £ st. 500 voor oen schilderij te vragen. Dan volgen de stukken van 5000.?: een heerlijke Scheveningscho Zomeravond van den Heer H. W. Mes dag, eu van 4000.?, een lierder van den Heer Jozef Israëls, dien het wel wat moeielijk zal vallen, naar de Schriftuurles, zijn schapen te tellen; daar ze zoo weinig zijn omgetrokken. Een zekere Potter maakte, voor een paar eeuwen, óók schapen; maar clie meende opgemerkt te hebben, dat het bewcrktuigde dieren waren. Tot do populair geliefde schilders behoort de Heer B. J. Blommors, die van zijn verblijf te Scheveningen partij trekt om ons In het duin te voeren, en ons met eenige Kleine garnalenvisschers kennis te doen maken, welke laatste tot ? 3500 zijn uitgetrokken. Een 100 guldentjens mér moet de gooische Heide van wijlen A. Mauve opbrengen. Dat de Heer Melis / 3000 voor zijne zaken kan bedingen, werpt een gunstig licht op de stem ming onzer liefhebbers. Niet meer dan de zelfde som heeft de Vereeniging tot aankoop van moderne schilderijen behoeven uit te koeren, om hare galerij te ver rijken met het zielvolle tafereel van Mej. Th. Schwartze. Het stelt 5 wecsmeisjens voor, in het zedig kostuum van het Amsterdamsche Maagdenhuis. De Heer van. Rijckevorsel had zijn voortretiijk bock met do fotografie van deze interessante kompozitie moeten vercieren. De kinderen1' zit ten, om een tafel, in de breedte. Links is het fraaye, innig gevoelde en ongemeen voorgedragen, lezende groepjen, dat ook, in houtskool en zwart krijt, op Arti" is; tegenover haar zit een lijne blondine; iets lijdends heeft deze, dat goed staat. Men hoeft Jufv. Schwartze verweten, dat deze weesjens te fatsoenlijk zijn; als of het ongeluk alleen de armen treft! Op den rug zien wij, vóór de tafel een meisjen, uit wier fijne nekbeentjens en aardige haar-planting inderdaad tot een meer dan gewoon weeskind te besluiten valt. Het vijftlo meisjen zit aan de overzijde. Het kijkt met levendigheid op ; maar haar schoonheid is wol wat konventioneel. De krasse natuurlijk heid, die Jufv. Schwartze in haar portretkunst weet te brengen, ontbreekt hier wel wat. Tot de merkwaardigste portretten op deze tentoon-stelling, reken ik het levensgroote, ten halven lijve, van Verhulst, door Mej. Bramine Hubrecht. Mij dunkt, dat de kunstenares er uitnemend in geslaagd is, om, bjj behoud eener sprekende ge lijkenis, de middenevenredige to leveren tusschen oene monumentale beeltenis en. den afdruk dor fyzionomie, die dierbaar is aan de vrienden en verwanten van den grooten toonkunstcnaar. Ook de kleur en algemeene harmonie der schilderij houdt zich, zelfs te midden van dewemeling dier kleurige werken en elkaar verdringende gouden lijsten, goed staande. 19 Juni. ALB. TH. (Slot volgt). DE SCHILDER GABRIEL MAX. Op de Internationale tentoonstelling van Kunst, die dit jaar te München gehouden wordt, verza melen de bezoekers zich met belangstelling voor eene schilderij van Gabriel Max, eene Madonna. Het stuk heeft het voorrecht de meest tegen strijdige beoordeelingen uit te lokken. Gabriel Max begon, een twintig jaar geleden, voor het eerst van zich te doen spreken door eene Gekruisigde Julia, ook te München tentoongesteld. Hij was to Praag geboren, in 1840, en tot op dat oogenblik, in 18G7, geheel onbekend; nu werd hg plotseling beroemd. De Julia is eene teere, jonge maagd, aan een zwaar plomp steenen. kruis ge hecht. Hare trekken toonen extase on zaligheid ; de achtergrond is de Romeinsche Campagna in de ochtendschemering. Zacht grijs licht rust met stillen glans over de landstreek. Een voornaam jong Romein, met rozen bekranst, van eenfeest terugkeerend, komt het kruis voorbij wandelen, en de hemelsche rust op het gelaat der jonkvrouw treft hom zoo. dat hij in aanbidding aan hare voeten nederzinkt. Reeds dit eerste stuk van Gabriel Max wekte de meest tegenstrijdige beoordeelingen. Eenigen konden het niet genoeg prijzen, anderen vonden het \olkomen waardeloos. Hetgeen het punt van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl