Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.574
Inderdaad, dat het sterven van een geliefden
Koning een algemeene deelneming wekken kan,
heeft, zelfs in den vreemde, de dood van Keizer
Frederik geleerd; en dat de rouw cok om het
het verscheiden van een dichter met oprechten
weemoed kan gedragen worden, bewijst ons-aller
stemming bij de dood van Vosmaer.
Als zulke verliezen ons de vergankelijkheid der
schoonste aardsche verschijnselen leeren, ia het
eoms moeilijk zich van zjjn dagtaak te kwijten;
en toch moet zjj worden afgewerkt, al is het ook
maar, dat het zedig woord van een tooneel-reporter
moet worden uitgesproken.
*
* *
Niet minder dan 18 leden van Het Nederlandsen
Tooneel", waaronder van de beste, komen in
beweging, om de grappige klucht: De blauwe
grot" te ?vertoonen. De Heeren Morin, Schulze en
Van Dommelen, geassorteerd met de Dames de
Vries, Rössing en Lorjéveroveren, onbetwist, de
gunst van het publiek, met dit in dtn winter spe
lend zomerstuk; maar of het gronddenkbaeld en
de uitwerking verdienen, dat voor die verovering
drie nationaliteiten in het vuur gebracht zijn (de
Engelsche, Duitsche en Hollandsche) is aan twijfel
onderhevig. Intusschen men vermaakt zich.
Treffend en voortreflijk is de afschildering van
Jeremias Knoop, eene figuur van Rudolph Hahn,
opgevoerd voor een achtergrond, die_ In 't
voorvertrek van den Minister" betiteld is. Dit
dramatietch tafereel is geen Dramatische schets". Een
schets onderstelt het voornemen om een volwrocht
kunstwerk te maken, en behoort hiervan de
hoofdtrekken aan te geven. Maar het stukjen is een
heerlijk, meesterlijk, voorgedragen monoloog. De
kreatie van Jeremias Knoop door Louis Bouw
meester is weer een paerel aan zijn kunstkroon.
Jufv. Bos heeft haar rolletjen van twee minuten
met beminnelijke gevoeligheid gespeeld. Ook de
Heeren van Schoonhoven (de Minister) en Wensma
(de Kamerdienaar) kweten zich, met smaakvolle
matigheid, elk in zijn ware karakter.
*
* *
In het Grand Théatre" heeft men deze week
De Wees van Greenwich" gespeeld: een drama
van Anicet-Bourgeois, in samenwerking geschre
ven met Michel Masson. Aan deze kollaboratie
is men mee van de beroemdste romantische
tooneelwerken verschuldigd. Velen noemen het
genre verouderd; maar die gewoon zijn kunstwer
ken historiesch te genieten en onze kleine burgers,
versterkt door liefhebbers en liefhebsters uit de
Provincie, kunnen nog met genoegen die sterk
gekleurde tooneelen zich zien ontrollen.
Mevr. Potharst-Grader heeft met gevoel en
losheid haar travestie gespeeld (de weesjongen
Olivier); Mevr. Ellenberger was Anna Davidson
en Mevr. Holtrop-van Gelder Nancy. De woe
keraar en schavuit Bob, dit weet men, is een
van de handigste kolf jens voor den Heer Veltman;
h\j werd door de Heeren Hesselink (Edw. BarMey)
en Jurgens (Voshals), ieder in zijn charakter,
waardig ondersteund. De Heer Potharst deed aan
de edele rol van Henry Milderd alle recht, en
de Heer Verhagen gaf ons een goed gekapten
notaris.
Maar geen der minste palmen kwam toe aan
den fraayen, grooten, zwarten hond, die met
voorbeeldige trouw" zijn meester bijstond. Zijn
aanvallen van den schelm Voshals wekte een
storm van toejuichingen en drie maal moest de
gordijn voor het moedige en schrandere dier worden
opgehaald.
*
* *
De Salon des Variétés" is op het punt een
belangrijk verlies te ondergaan. De Heer Alb.
Mutttrs is door omstandigheden van het gezel
schap verwijderd, zoo dat in het drukke Duitsche
klucht spel Robert en Bertram" de rol van
Bertram door den Heer van Ollefen moest ver
vuld worden. Voor Botert speelde de Heer
Thönissen en voor Strambach de Heer Barendse,
voor Michel de Heer Frank. De Heer van den
Heuvel was Dr. Corduan; terwijl de Dames
Huysers, Van Ollefen-Kley, de Boer-van Rijk en
ITuchs-Barbiers als Mevr. Forschheimer, Roosje,
Isidora, en Vrouw Lips optraden. Met zang en
dans werd de voorstelling opgevrolijkt. Het
talrijk publiek, zelfs in den zomer, bewijst dat
er nog altijd plaats is, voor een schouwburg als
deze, in de belangstelling onzer bevolking.
A. Th.
germate tot bedaren komende, richtte zij zich
op en. haar tranen drogend trachtte zij zich
zelve duidelijk te maken, waarom zij zich toch
eigelijk, zoo vertwijfeld gevoelde en zoo bitter
geschreid had. Zij was ongelukkig, diep on
gelukkig, zooveel wist zij, maar waarom?
En opnieuw ging zij in haar gedachten na,
al hetgeen zij van het huwelijk bad gehoopt
en gedroomd, al de illusiën, welke zij er zich
van gevormd had, en die niet verwezen
lijkt waren geworden. En dat waarvoor zij
zich zoo beveiligd gevoeld had; dat waarte
gen zij zich met hand en tand had verzet;
dat gevoelde zij nu toch geworden te zijn,
«zooals alle anderen", zuchtte zij hopeloos en
in een nieuwen tranenstroom uitbarstende.
Zoo tobde en martelde zij zich zelve af,
telkens_ van voren af aan, tot de gedachten
haar eindelijk als een maalstroom door het
brein woelden. Maar allengs verloren ze in
kracht, vloeiden ze geregelder en kalmer, om
eindelijk plaats te maken voor de herinnering
aan lang vervlogen dagen, dagen van blind
vertrouwen en ongestoord geluk, die wat er
nog bitter was in haar gemoed geheel deed
verdwijnen.
En toen zy geruimen tijd aan de herinne
ringen had toegegeven, vertoonde zich door
de tranen heen een glimlach op haar gelaat
en beheerschte haar nog slechts deze iie
gedachte: «Alles aan Hugo gaan zeggen!"
De tranen _hebben haar gelaat misvormd
en heur haar is geheel verward, maar zij stoort
er zich niet aan. Met lichten, veerkrachtigen
tred ijlt zij naar de kamer van haar man.
De deur is half geopend, en zij ziet hem
aan zijn schrijftafel zitten met een groot
kantoorboek opengeslagen voor zich; maar
in stede van te werken leunt hij het hoofd
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
De uitvoering door leerlingen van het Conser
vatorium in het gebouw voor den Werkenden
Stand gegeven, werd door een groot aantal
genoodigden en belangstellenden bijgewoond. De
heeren Nicolai en Sam de Lange uit 's Hage, de
heer Meyroos uit Arnhem gaven door hunne tegen
woordigheid een blijk van waardeering, dat onge
twijfeld door de jeugdige executanten op hoogen
prijs zal gesteld worden.
Ter wille onzer lezers, die gaarna kennis willen
nemen van het programma, laten wy de opgave
der verschillende nummers volgen en voegen er
de namen bij der uitvoerenden, voor zooveel de
solovoordrachten betreft.
1. Liederen voor vrouwenkoor, Juls. Röntgen.
(a. lm April, b. Am Wasserfall, e. Musik.) Uit te
voeren door de leerlingen der Solfège-klassen.
2. Concert, (1ste gedeelte, met cadans van
David), voor viool, Beethoven. Door den heer M.
de Vries.
3. Liederen voor mezzo-sopraan, a. Die Ehre
Gottes, Beethoven, b. Ausfahrt, c. Dem Lenz soll
mein Lied erklingen, Grieg. Door mej. A. W. M.
Kempees.
4. Concert, (C mineur, 1ste gedeelte, met ca
dans van Jul. Röntgen), voor piano, Beethoven.
Door mej. M. C. W. Koomans.
5. Recitatief en Aria voor Alt uit het Orato
rium Semele"' Handel. Door mej. C. M. Ribbe.
6. Terzetto, (Fragment voor twee violen en
alt), Dvorak. Dubbel bezet en uit te voeren door
leerlingen uit de ensemble-klassen.
7. Gezangen voor vrouwenstemmen, met bege
leiding van harp en twee hoorns, Brahms. a. Es
tont ein voller Harfonklang; 6. Lied von
Shakespeare; e. Der Gartner; d. Gesang auf Fingal.
Door leerlingen uit de solfègo-klassen.
8. Concert (Ie gedeelte), voor viool,
Mendelssohn, door den heer D. A. G. Draper.
9. Concert (G-majeur, Ie gedeelte, met cadans
van Juls. Röntgen), voor piano, Beethoven, door
mej. E. J. Ketjen.
10. Ah, Perfido!" Concert-aria voor sopraan,
Beethoven, door mej. A. Reddingius.
11. Faust-Fantaisie voor viool, Wieniawski, door
den heer J. C. van Hulsteyn.
12. Cocertstuk (f-mineur) voor piano, Weber,
door mej. M. L. H. van der Maas.
Het valt moeilijk in bijzonderheden den indruk
weer te geven, die de uitvoering der verschil
lende nummers op ons heeft gemaakt. Uitvoeringen
als die, waartoe wij waren uitgenoodigd, hebben
een eigenaardig karakter; ten deele is het op
treden der executanten een oefening in tegen
woordigheid hunner leeraren, die de gelegenheid
krijgen over enkele eigenschappen hunner leer
lingen een juist oordeel te vormen; ten deele
ook wordt de uitvoering, wegens het aantal
genoodigden, haast van openbaren aard. Wij
wai en ons niet gaarne aan voorspellingen, vooral
op het gebied der kunst gevaarlijk en zullen dus
omtrent de vermoedelijke toekomst der jeugdige
kunstenaren, ook van hen die het conservatorium
zullen gaan verlaten en hunne einddiploma's
zullen verwerven, niets mededeelen.
Wel mogen wij de overtuiging uitspreken dat
de verschillende voordrachten van den geest waarin
de studiën aan het conservatorium geleid worden
goede getuigenis aflegden. Degelijkheid, goede
smaak en veelzijdigheid tevens kenmerkt er zoo
wel de keuze der verschillende nummers als do
executie zelve. Aan het Conservatorium wordt
blijkbaar met lust en liefde gearbeid en het is
buiten twijfel, dat de aan deze instelling verwor
ven getuigschriften door concertbesturen,
orkestvereenigingen en ook door kunstlievende ouders,
die grondig onderricht voor hunne kinderen ver
langen, ten zeerste gewaardeerd zullen worden.
II. C. P. D.
TEN-TOON-STELLINGEN, IN NOORD- EN
ZUID-HOLLAND.
m.
Ik ben Woensdag, 5 Juni, naar Den Haag ge
gaan, om de Ten-toon-stelling te zien, die,
volgends de dagbladen, aldaar de vorige week
geopend was. Aan den Bezuiden-houtschen weg
op beide handen en staart hij peinzend in
het lamplicht met een mismoedige en
diepbedroefde uitdrukking op zijn open gelaat.
Bertha treedt zachtkens nader en haar
armen om zijn hals slaande, kust zij hem
innig, als in den goeden, ouden tijd, ach,
hoe lang is die al geleden! en fluistert:
»Hugo, mijn eigen, lieve man, vergeef
mij!"
Hij ziet haar vol blijde verrassing aan. Nu
is zij immers weder geheel zijn Bertha van
voorheen, met haar schitterenden blik en haar
zonnigen glimlach, en alle verongelijking en
ontstemdheid vergetende, roept hij uit:
»Maar lieve, beste meid, waar ben je toch
al dien tijd geweest?"
»Bij mij zelve", antwoordt zij nu met een
verlegen lachje.
»Maar kom nu eens bij mij zitten", en
zij trekt hem mede naar de sofa, »dan zal
ik je alles zeggen, maar je moeteen weinig
geduld hebben, en mij den tijd gunnen eerst
mijn gedachten te regelen".
Zij ziet er zoo lief en opgewekt uit in haar
blijden ijver, dat Hugo den lust niet kan
weerstaan haar tot zich te trekken, en haar
mond met een kus te sluiten.
>Neen, neen, zoo niet! Houd je nu bedaard
want ik moet eens ernstig met je spreken; ?
ik heb mij een heelen tijd zoo verschrikkelijk
dom en slecht aangesteld, neen, laat mij uit
spreken!" gaat zij voort, haar hand voor zijn
mond houdend, toen hij haar in de rede wil
vallen. »Ik heb heel verkeerd gedaan, maar
dat kwam omdat ik ongelukkig was, dat
wil zeggen, geloofde het te zijn", verbeterde
zij zich haastig.
(Slot volgt).
vond ik geen ingang, maar wel gelegenheid om,
de Koekamp langsgaande, eindelijk den tourniquet
te bereiken, waar men mij 75 cents liet betalen,
en toen doorliet.
De reeds van verre, op aanbeveling van den
Spectator", in oogenschouw genomen fafade van
het Ten-toon-stellingsgebouw kon ik nu van meer
nabij opnemen. Die gevel heeft tot grondslag een der
smalle zijden van den rechthoek, waarop zich het
gebouw verheft. Het middenpavilioen heeft een
hoogen rondboog en wordt geflankeerd door twee
kleinere bogenparen. Die bogen rusten op een
soort van romeinsche kolommen. Tegen den wand
in de diepte, zijn vier nog onvoltooide schilde
ringen, voorstellende, naar luid der onderschrif
ten: REMBRANDT VAN RIJN, HEKMAN PIBTBBSZ,
VREDEMAN DE VBIES en PAULUS VAN VIANBN.
Menig-een zal het als mij gaan, die Herman
Pietersz niet verder kent dan dat hij voorkomt
onder do delftsche plateel-schilders, in het
zaakrijk Archief van den Heer Obreen.
Uit de schildering blijkt, dat men hem vereert
als den Patroon van het schilderen op porcelein.
Ik hoop en vertrouw, dat hij recht heeft op de
hem hier ingeruimde eereplaats; meer recht dan
de 200 plateelbakkende delvenaars, wien de Heer
Henri Havard een lauwer om de slapen heeft ge
wonden, 't Is echter nog al kras hem de eerste
plaats te geven, waar Rembrandt de derde heeft.
Vredeman en Vianen, de nederlandsche
XVIeeeuwsche bouw- en ornementschilder en
XVIIeeeuwsche drijver, hebben alle aanspraak op do
eer, hun hier bewezen.
Vóór het gebouw heeft men vier kolossale
gypsbeelden geplaatst; namelijk twee paar afgietsels
van twee modellen. Zij stellen blijkbaar de
beeldende kunst voor. De eno heeft een
goudsmitswerk, een vaas, in de hand; de andere heeft
het wapen dor schilders, goudsmeden, boekbinders
enz. (de 3 schildtjens) bij zich. De beelden zijn
in 't geheel niet kwaad (ik verneem trouwens,
dat ze aan den boetsecrstaf van onzen begaaf
den stadgenoot Bart van Hove te danken zijn);
maar het is verbazend smakeloos het zelfde beeld
twee maal aan n gevel te plaatsen. Zoo iets kan
er met uniforme figuren nog door (bijv. de
karyatiden aan het Erechtheion); maar met allegori
sche Nymfen, die eene samengestelde kompozitie
aanbieden, is het niet toe te laten.
Toen ik het gebouw binnenging, leerde mij het
geschreeuw, het gezang, hot gefluit, het gchamer en
geschoffel van een groot aantal werklieden, dat
de Ten-toon-stelling nog niet gereed was. Het
gebouw heeft vier (of zes?) zuilenrijen,
waartusschen zich vijf beuken uitstrekken, en vierkante
kabinetten ontwikkelen, bestemd om de te
expozeeren voorwerpen te ontvangen. De smalle
middelbeuk was bijna nog geheel met zeilen en
doeken behangen, waarachter de uitstallingen in
bewerking waren. De vloeren waren nog tamelijk
nat van den schoonmaak.
Het eenige wat een voorkomen van gekleedheid
had, waren de Militairen uit verschillende korp
sen, aan wie, naar 't scheen, de bewaking der
toekomstige ten-toon-stelling was opgedragen.
Eenige van die willige knapen (met barsche bonte
mutsen getooid), Hopen met een plumeau onder
den arm; anderen zaten een cigaartjen te rooken.
Wat zouden zij zich ook geneeren ? Er was haast
geen publiek.
De industrieelen, die gezorgd hadden, dat er,
bij do opening, wat te openen, te bekijken viel,
zouden wel verdienen, dat men ze mot name
hier huldo bracht. Ofschoon, toch eigenlijk de
blaam wegends Ten-toon-stelling-opening, zonder
hot ten-toon-te-stellene, wegends entrée-hotfmg,
voor een kijkjen tusschon de koclisen, sterker
behoort te drukken op de 50 of meer aanzien
lijke Kommissieleden, die niet tegen dit bedrijf
geprotesteerd hebben, dan op de nijveren, wier
te-laat-komen men, ten koste van het publiek,
tolereert.
Kunstenaars moeten, op de minuut af, bij do
Salons hun werken ingezonden hebben; en win
keliers veroorlooft men den draak te steken met
het publiek, dat een vergeefsche reis heeft ge
maakt.
Ondertusschen zal de volledigste stoffeering der
Ten-toon-stelling het kleingeestige charakter niet
kunnen verbergen, dat uit de geheele, nietige
inrichting spreekt. De smalte o. a. van het mid
denschip wordt niet goedgemaakt door de kost
bare bewerking der kolommen, die luide getuigen
tegen den bouwmeester en de Kommissie, waar
zij geheel voorbij bobben gezien, dat een
tentoon-stellingsgebouw geen monument behoort
te wezen, maar, naar wezen en voorkomen, tij
delijk behoort te zijn.
Ondanks de wolk, die over mijn voorhoofd en
oogen dreef, heb ik kunnen zien, dat er, in de zaal,
een Hindelooper kamer was gebouwd en gemeubeld.
die door een spraakzame bewaakster zeer gepre
zen werd Zij is niet nieuw, maar werd reeds in
1885 te Rotterdam ten-toon-gesteld, hetgeeii niets
aan de belangrijkheid ontneemt. Het ameublement,
de muurbekleeding, de bedstede, vuurhaard, klee
derdracht en de groote hoeveelheid accessoires zijn
alle kostbare rariteiten en zeldzame exemplaren.
Het is een schat, die aan een Rotterdamseh Heer
toebehoort, die hem na vele jaren zorgens en met
opoffering van veel tijd en nog veel meer geld,
heeft bij-een-gebracht." Verschillende meubelma
kers en stoffeerders bereiden zich vóór ter
tentoon-stelling te verschijnen. Door smaak en fijn
heid van bewerking onderscheiden zich de spie
gels, tntmeatt-tafols enz. van de Wed. G. Dorens
& Zoon. Eene kunstig bearbeido predella, of hoe
zal ik het noemen, in mandewerk leverde
W. F. van Vliet. Eene belangrijke verzameling
oudheden werd door S. Sarluis et fils
ten-toongesteld.
Onder de liefhebberij-zaken merkte ik inleg
werk op, dat den schijn had uit mozaïekblokjens
te bestaan, in zwart marmer ingelaten, en
ondertusschen postzegelplakwerk was. Onder meerdere
zonderlingheden rangschik ik levensgroote foto
grafieportretten, ten voeten uit, vreemd aan kunst
waarde.
Hier en daar hing een fraai, stijlvol tapijt uit
fabrieken te Deventer en te Kralingen. Er waren
enkele rijtuigen, sleden enz, sommigen nog in
embryonischen toestand.
Meer dan rijp waren de epauletten, chacots
en verder galonneerwerk van verschillende fa
brikanten; ik zeg meer dan", om de doelloze
kolossale afmetingen.
In een uurtjen had ik alles, wat niet achter
dek en schot verscholen was, afgezien. De tijd
ontbrak mij om op de muziek der Grenadiers te
wachten, die genoodigd waren te half drie de
Amsterdamsche betreders van het
ten-toon-stellingsterrein te doen vergeten, dat zij voor hun
75 cents, plus 4 gulden reisgeld, in de Hoofd
stad zich beter vermaakt zouden hebben.
Eenige fraaye en minder fraaye schilderyen
(waaronder een uitmuntende Théoph. de Bock)
ongerekend, is het geboomte, waar het gebouw
tegen uitkomt, tot dus-ver het mooiste wat de
ten-toon-stelling aanbiedt.
IV.
Nu ik Rotterdam nader, moet ik even den
vorlegonheidsblos verklaren, dien de fiere Maasstad
mij naar het gelaat doet stijgen. Ik zal maar
ronduit erkennen, dat ik, klagend over de ver
getelheid, waarin hier te lande Maria Theresiaas
Leidscho lijfarts gedompeld lag, de N. Rott. Ct.
van 29 Mei niet had gelezen. Daarin reeds werd,
van de hand eens te Weenen rezideeronden
Amsterdammers, eene levens- en roepingsschets
van Van Swieten opgenomen, die met kennis van
zaken geschreven schijnt. Ik zou echter wel eene
monografie van de hand van Pr. Baumgartner of
Pr. Allard begeeren, getiteld: Dr. Gerhard Van
Swieten en de Jezuïeten: om daaruit te kunnen
afleiden, wie en in hoe-verre men gelijk had.
Laten wij ons intusschen trachten te verheugen
in de onbetwistbare verdiensten van eenige der
te Rotterdam ten-toon-gestelde schilderijen.
De prijzen der kunstwerken bewegen zich
tusschen ? 10 en ? 6000. Voor het zedigste dezer
bedragen kan men een fraai geëtst hondje" be
komen, van de naald eens laureaats in dat vak,
den Heer H. Krabbé; met het grootste verlangt
de Heer Henri Bource,dat zijn Herculesen Omphale
betaald zal worden. Een nieuwe zijde in het
talent van dezen verdienstelijken schilder wordt
hier niet blootgelegd; maar het staat gekleed
£ st. 500 voor oen schilderij te vragen. Dan volgen
de stukken van 5000.?: een heerlijke
Scheveningscho Zomeravond van den Heer H. W. Mes
dag, eu van 4000.?, een lierder van den Heer
Jozef Israëls, dien het wel wat moeielijk zal
vallen, naar de Schriftuurles, zijn schapen te
tellen; daar ze zoo weinig zijn omgetrokken. Een
zekere Potter maakte, voor een paar eeuwen, óók
schapen; maar clie meende opgemerkt te hebben,
dat het bewcrktuigde dieren waren.
Tot do populair geliefde schilders behoort de
Heer B. J. Blommors, die van zijn verblijf te
Scheveningen partij trekt om ons In het duin te
voeren, en ons met eenige Kleine garnalenvisschers
kennis te doen maken, welke laatste tot ? 3500
zijn uitgetrokken. Een 100 guldentjens mér moet
de gooische Heide van wijlen A. Mauve opbrengen.
Dat de Heer Melis / 3000 voor zijne zaken kan
bedingen, werpt een gunstig licht op de stem
ming onzer liefhebbers.
Niet meer dan de zelfde som heeft de
Vereeniging tot aankoop van moderne schilderijen
behoeven uit te koeren, om hare galerij te ver
rijken met het zielvolle tafereel van Mej. Th.
Schwartze. Het stelt 5 wecsmeisjens voor, in het
zedig kostuum van het Amsterdamsche
Maagdenhuis. De Heer van. Rijckevorsel had zijn
voortretiijk bock met do fotografie van deze interessante
kompozitie moeten vercieren. De kinderen1' zit
ten, om een tafel, in de breedte. Links is het
fraaye, innig gevoelde en ongemeen voorgedragen,
lezende groepjen, dat ook, in houtskool en zwart
krijt, op Arti" is; tegenover haar zit een lijne
blondine; iets lijdends heeft deze, dat goed staat.
Men hoeft Jufv. Schwartze verweten, dat deze
weesjens te fatsoenlijk zijn; als of het ongeluk
alleen de armen treft! Op den rug zien wij,
vóór de tafel een meisjen, uit wier fijne
nekbeentjens en aardige haar-planting inderdaad tot
een meer dan gewoon weeskind te besluiten valt.
Het vijftlo meisjen zit aan de overzijde. Het
kijkt met levendigheid op ; maar haar schoonheid
is wol wat konventioneel. De krasse natuurlijk
heid, die Jufv. Schwartze in haar portretkunst
weet te brengen, ontbreekt hier wel wat.
Tot de merkwaardigste portretten op deze
tentoon-stelling, reken ik het levensgroote, ten halven
lijve, van Verhulst, door Mej. Bramine Hubrecht.
Mij dunkt, dat de kunstenares er uitnemend in
geslaagd is, om, bjj behoud eener sprekende ge
lijkenis, de middenevenredige to leveren tusschen
oene monumentale beeltenis en. den afdruk dor
fyzionomie, die dierbaar is aan de vrienden en
verwanten van den grooten toonkunstcnaar. Ook
de kleur en algemeene harmonie der schilderij
houdt zich, zelfs te midden van dewemeling dier
kleurige werken en elkaar verdringende gouden
lijsten, goed staande.
19 Juni. ALB. TH.
(Slot volgt).
DE SCHILDER GABRIEL MAX.
Op de Internationale tentoonstelling van Kunst,
die dit jaar te München gehouden wordt, verza
melen de bezoekers zich met belangstelling voor
eene schilderij van Gabriel Max, eene Madonna.
Het stuk heeft het voorrecht de meest tegen
strijdige beoordeelingen uit te lokken.
Gabriel Max begon, een twintig jaar geleden,
voor het eerst van zich te doen spreken door eene
Gekruisigde Julia, ook te München tentoongesteld.
Hij was to Praag geboren, in 1840, en tot op dat
oogenblik, in 18G7, geheel onbekend; nu werd hg
plotseling beroemd. De Julia is eene teere, jonge
maagd, aan een zwaar plomp steenen. kruis ge
hecht. Hare trekken toonen extase on zaligheid ;
de achtergrond is de Romeinsche Campagna in de
ochtendschemering. Zacht grijs licht rust met
stillen glans over de landstreek.
Een voornaam jong Romein, met rozen bekranst,
van eenfeest terugkeerend, komt het kruis voorbij
wandelen, en de hemelsche rust op het gelaat der
jonkvrouw treft hom zoo. dat hij in aanbidding
aan hare voeten nederzinkt.
Reeds dit eerste stuk van Gabriel Max wekte
de meest tegenstrijdige beoordeelingen. Eenigen
konden het niet genoeg prijzen, anderen vonden
het \olkomen waardeloos. Hetgeen het punt van