Historisch Archief 1877-1940
No. 574
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
verschil uitmaakte, was het zuiver menschelijke ia
het heilige beeld; de spotters zeiden, dat deze
Julia eer een martelares der liefde dan van het
Christendom scheen te zijn. Friedrich Pecht daar
entegen, een der meest ervaren Duitsche kunst
critici, die aan Gabriel Max een afzonderlijk hoofd
stuk in z\jn boek Deutsche Künstler heeft gewijd,
noemt het stuk een der schoonste inspiratiën van
de moderne kunst, en prijst de nieuwe, oorspronke
lijke opvatting, het fijn gevoel, het scherpzinnig
opmerken en het effectvol koloriet.
B\j ieder van Max' nieuwe werken is dezelfde
strjjd onder de beoordeelaars ontbrand ; eenigen
vergelijken zvjn werk met de godslasterlijke"
Heilige Familie van Vereschtschagin. Al zijne
scheppingen dragen echter een droefgeestig ka
rakter; al wat moede en belast" is trekt ons
in zijn oeuvre voorbij, Jezus met het kruis en
Judas, Chamisso's Löweribraut, en Bürger's
Kindesmörderin (uit het gedicht Die P.arrerstochter
van Taubenheim), en de rampzalige Astarte uit
Byron's Manfred. In de lange reeks z\jner schil
derijen vindt men de droeve Non in den
Tsloostertuin, De Anatoom voor het lijk van een jong
meisje, eene Blindgemaakte christin aan den
ingang der katakomben lampen verkoopend,
Juliet Capulet als schijndoode op het rustbed, De
laatste groet, eene roos valt neer voor de
voeten eener christenmaagd, die ia de arena voor
de wilde dieren geworpen wordt, Maria
Magdalena, Jeanne d'Are op den brandstapel, dit
zijn de onderwerpen, die Gabriel Max het meest
heeft op het doek gebracht.
Zijn Vivisector is een tendenz-stuk. De verper
soonlijkte Menschheid, stralend in licht, heeft een
levend geanatomiseerd, nog bloedend hondje in
den arm; en wjjst. den geleerden anatoom, die
aan zjjne werktaiel bezig is, op eene weegschaal,
waarvan de eene schaal, met een vlammend hart,
de menschelijkheid, beladen, diep omlaag zinkt,
terwijl de andere schaal, waarin hersens met een
gouden lauwerkrans omgeven, licht omhoog gaat.
Deze allegorie is waarschijnlijk wel door een ge
nootschap aangekocht.
Aangrijpend van waarheid is de Gedwongen
veiling. Eene schilders-weduwe woont den verkoop
mj van al wat zich in haar mans atelier bevond,
begonnen schilderyen, meubelen, bibelots, oude
stoffen; z;j houdt niets over, dan het knaapje dat
zich aan haar vaitklemt.
In eenige schilderijen geeft Gabriel Max aan
zijne tegenstanders te gemakkelijk gewonnen spel.
Zij zijn te ruw van effect, te grof en heftig. In
Gretchen in de Walpurgisnacht ziet men een
spookachtige helder verlichte gedaante. Hare han
den kruisen zich krampachtig op de borst en
drukken het loshangende zwartbruin haar tegen
den hals, om het bloedige merkteeken te bedek
ken, dat door het wit linnen gewaad toch door
schemert. Aan hare voeten spelen eenige raven,
voorboden van het schavot. In den achtergrond
is de schaduw eener dreigend opgeheven hand
zichtbaar. Het huiveringwekkend effect van het
stuk werd nog verhoogd, doordat men het in een
kapelachtige, afgeschoten ruimte, met kunstlicht,
tentoonstelde. De Kindesmörderin knielt aan den
oever van het water; haar linkerarm leunt op de
struiken; met beide handen drukt zij het pas
geboren, pas vermoorde kind, dat nog bloedsporen
vertoont, aan boezem en lippen.
Venus met Tannhauser vindt men smakeloos.
De godin der schoonheid wordt er als duivelin
voorgesteld; zij is in zeer gewaagde houding ge
schilderd en trekt over Tannhausers weigering
een heel leelijk verwrongen gezicht.
Hoe Gabriel Max overigens voor de reclame en
den verkoop werkt, bewijst zijn Zweetdoek der
heilige Veronika'' waarop de Christuskop, door
een kunstje van den schilder, naarmate men dich
ter bij komt ot verder gaat, de oogen schijnt te
sluiten en te openen. Het is volbracht is ook in
dit genre.
Een enkel vroolijk schilderij slechts bestaat er
van Max, een VoorjaarssprooJcje. Een mooi jong
meisje ligt buiten, onder rozebloesems, te luiste
ren aaar het gezang der nachtegalen. Wat haar
hart haar daarbij voortoovert, ziet men op den
achtergrond; een bruidsstoet trekt voorbij, een
myrtekrans dragend. Dit stuk is vol leven, zon
neschijn en frischheid.
***
De thans tentoongestelde Madonna wekt we
der verschillende oordeelvellingen. Eene uiterst
rustige, vreedzame, weldoende kalmte ligt over
het stuk. Wat het technische betreft, is er een
ware muziek der tinten in op te merken. De Ma
donna, hier door Gabriël Max bedoeld, is die van
Heine's Wallfahrt noch Kevlaar.
Am Fenster stand die Mutter,
lm Bette lag der Sohn,
Willst du nicht aufstehn, Wilhelm?
Zu schaun die Prozession?"
Ich bin so krank, o Mutter,
Dass ich nicht hor' und seh'.
Ich denk an das todte Gretchen,
Da thut das Herz mir weh."
Steh' auf, wir wollen nach Kevlaar,
Nimm Buch und Rosenkranz,
Die Mutter Gottes heilt dir,
Das kranke Herze ganz."
Aan Maria te Kevelaar worden door de zieken
uit was gevormde afbeeldsels van hun kranke
ledematen geofferd; op de schilderij van Gabriel
Max ziet men het beeld van Maria door eene
eevoudige zwarte hjst omgeven, en daaronder,
nog op het doek, de afbeelding van wassen handen
en voeten, die haar geofferd zyn. De moeder van
den zieken knaap in het gedicht kneedt een hart
van was en biedt het aan Maria aan, die zijn
gebed verhoort:
Der kranke Sohn und die Mutter
Die schliefen im Kammerlein;
Da kam die Mutter Gottes
Ganz leise geschlichen herein.
Sie beugt sich ber den Knaben
Und legte ihre Hand
Ganz leise auf sein Herze
Und lachelte mild und schwand.
Max heeft nu deze Madonna zoo zacht en
liefelijk geschilderd, dat velen weigeren, er het
goddelijke in te zien. Het vrome, vriendelijke
gelaat is alleen dat eener schoone goede vrouw,
zeggen zij. Maria is zittend afgebeeld, zij houdt
het kind Jezus op den linkerarm. Het knaapje
heeft een rustig, opgeruimd gelaat, zijne rechter
hand drukt zacht op de borst zijner moeder.
Beiden worden eigenaardig verlicht door twee
groote brandende kaarsen, met rozen en witte
linten omwonden. De vlam is zoo helder, dat men
meent, kaarsen te zien. Maria's witte sluier hangt
van haar blonde haren neer op de schouders en
op den rechter bovenarm; het zacht rose kleed
vormt er eene lichte, teedere harmonie mede. Het
kind draagt een sneeuwwit hemdje; de achter
grond, donkerblauw en donkergroen, past bij het
zwart en goud van de lust.
Het stuk is als schilderij voortreffelijk, en wat
de geschiktheid voor altaarstuk betreft, zullen de
bestrijders ervan moeten toegeven, dat er me
nige klassieke Madonna, zoowel van de Italiaan
sche als de Spaansche en Hollandsche school is,
welke men het kan aanzien, dat Heilige Fami
lie" de naam der bestelling, maar de schoonste
groep der menschelyke natuur, eene jonge moe
der met een mooi kind, de gedachte van den
schilder was.
EEN OPMERKING OMTRENT EEN MAN
VAN BETEEKENIS" EN ZIJN BIOGRAAF.
Dezer dagen is de Nederlandsche letterkunde
verrykt (?) met een studie over Multatuli, door
H. de Veer. 1) Het boekje bevat 44 bladzijden,
waarvan 20 worden ingenomen door het verhaal
van La, Sainte Vierge uit de Ideën". Wanneer
ik hierbij nog verzeker, dat het werkje niets
nieuws bevat, doch slechts een in het zoetsap
pige overgebrachte copie is, van wat door Van
Vloten, Huet en Vosmaer over Multatuli in het
midden werd gebracht, dan kan ieder nagaan,
dat ik het boekje 't welk een gulden kost, duur
genoeg betaald heb. Toch betreur ik mijn vier
kwartjes niet, daar zij mij in staat stelden tot
het schrijven van het hiervolgende protest. Het
betreft een uitval van den Schr. in verband met
het genoemde verhaal La Sainte Vierge. Om
misverstand te voorkomen, zal ik de uitval van
den heer De V. hier in zijn geheel laten volgen.
In 1872 dus tien jaar na [het verschijnen
van] La Sainte Vierge wist hij van zijne
rechtmatige aanspraak op onzon dank en hulde
geen beter gebruik te maken, dan door ze eenen
Italiaanschen kunstcriticus, die hem niet op zijn
waarde had weten te schatten, naar het hoofd te
werpen. Ik acht dit een vergijp tegen zyn eigen
verdiensten, die (lees: dat) tegen vele en velerlei
miskenningen van den kant van het publiek, ons
steeds zoo zwaar toegerekend, kan opwegen."
Men ziet, Multatuli heeft iets misdreven. Er
is sprake van een vergrijp" en nog al een ernstig
vergrijp. Men kent M.'s klachten over tegenwer
king, laster, doodzwijgen, enz vergrijpen
waaraan de Nederlandsche natie zich te buiten
ging. Maar wat Multatuli zich tegenover een Ita
liaanschen kunstkriticus" veroorloofde; ja, dit
was nog wel zoo erg.
Zóó moet de lezer des heeren De Veer's woor
den opvatten, niet waar, al weet hij zich geen
juist denkbeeld te vormen, wat M. dan toch eigen
lijk misdaan heeft.
Slaan wij nu de Ideën op, eerste bundel 2),
dan vinden wij aan het slot van het verhaal van
de Sainte Vierge de noodige opheldering. Multa
tuli beklaagt zich daar in de eerste plaats, dat
dit verhaal (waarvan de litterarische schoonheid
door Vosmaer werd erkend, en nu ook door De
Veer,) door de Nederlandsche pers werd doodge
zwegen. Geen tydschrift heeft zich vernederd
daaraan 'n enkel woord van afkeuring weg te
werpen."
Korten tijd te voren, in 1871, was in het
Italiaansche tijdschrift Rivista Europea" een
artikel verschenen onder den titel: II movimento
intellettuale in Olanda. De redactie verklaart,
dat zij dit stuk dankt alla squisita cortesia
dell' eminente publicista sig. Di ,
dottore in diritto, archivista, antico deputatoalle
seconda Camera degli stati Generali dei Paesi
Bassi," etc. Deze Italiaansche" kunstcriticus,
wiens naam Multatuli verzwegen wil hebben,
omdat hy toch op alle nageslachtelyke lippen
zweven zal", maakt op bladz. 26 melding van
een anderen Nederlandschen schrijver, eveneens
membro della seconda Camera" enz, en zegt
daarbij: Parecchi altri lo seguirono nella via
tracciata de lui", en in een noot aan den voet
der bladzijde: Per esempio i signori Dekker,
di , e "
Terwijl alzoo de pers in Nederland het systeem
van doodzwijgen trouw volgde, werd door een
Italiaanschen kunstcriticus zegge: een
Nederlandsch letterkundige, oud-lid van de tweede ka
mer, de naam van den heer Dekker genoemd
als schrijver van den tweeden rang, en het geheele
vergrijp" dat hem door De Veer zoo hoog wordt
toegerekend, komt hierop neer, dat Multatuli dit
feit met verontwaardiging in zijn Ideën consta
teerde.
Amsterdam. P. WESTBA.
1) Multatuli (E. Douwes Dekker). Afl. 4 van
Mannen van beteekenis."
2). Zesde druk, bladz. 159.
EEN DANKBAAR HART.
Men zegt wel dat de dankbaarheid de wereld
uit is, maar wij gelooven het niet. Zoolang er nog
jongelui zijn met een hart, dat van dankbaarheid
druipt, gelijk een spons die men uit het water
opneemt, kan de wereld niet zoo dor zijn, als
sommigen het doen voorkomen.
Zulk een jonkmensch ontmoet men in Willem
Pieter Joannes Bok, die in zijn academisch proef
schrift, volgender wijs zijn gemoed uitstort:
Mij rest een kort woord van dank aan hen,
wien ik' mijne universitaire opleiding ben ver
schuldigd. Dat het mij hierbij eene behoefte is
den naam van Kappeyno te noemen, zal ieder,
die den rector van het Amsterdamsch Gymnasium
heeft gekend, begrijpen. Eveneens moet mij een
woord van dank uit het hart aan u, hoogleeraren
van de faculteit der letteren en wijsbegeerte, wier
onderwijs ik gedurende een drietal jaren mocht
volgen, terwijl ook later, hooggeleerde A. Pierson
en Bellaar Spruyt. de blijken uwer welwillende
belangstelling voor uwe studenten mij nimmer
hebben ontbroken.
Met hooge ingenomenheid zal ik altijd uwe
lessen herdenken, hoogleeraren van de faculteit
der rechtsgeleerdheid, die niet alleen als profes
soren, maar niet minder als welwillende helpers
en vrienden uwen leerlingen steeds terzijde staat,
en zoo dikwijls gastvrij in uwen huiselijken :kring
ontvangt. Hij, wien door uw onderwijs,
hooggegeleerde Conrat en Moltzer, Asser en Van Hamel,
de geheimen der rechtswetenschap zijn ontsluierd,
en die niet toont daarvan de vruchten te hebben
geplukt, kan zeker zijn dat dit alleen aan hem
zelf moet worden geweten. Dat ik uwe colleges,
hooggeleerde De Hartog, met wien de studie der
staatswetenschap, wier leiding voor zulk een
overwichtig deel op u rust, mij langer dan met
anderen mijner leermeesters in betrekking bracht,
steeds heb gewaardeerd, gij moet het reeds ge
durende de vier jaren, dat ik ze volgde, hebben
geweten.
Is mijne herinnering aan het economisch on
derwijs eene bijzonder opgewekte en dankbare,
aan wien mag ik dat meer toeschrijven dan aan
u, voor mij nog steeds professor N. G. Pierson!
Gij behoeft het niet andermaal van mij te
hooren, welk eene plaats gij in de harten uwer oud
leerlingen voor altijd hebt ingenomen. Dat ik
ook na uw vertrek van de universiteit tot u in
voortdurende betrekking mocht blijven, reken ik
een onschatbaar voorrecht. En niet minder
dat mij nog de gelegenheid geschonken werd uw
vurig, medesleepend woord te hooren, hoogge
leerde Quack. Ieder, die uwe intrede in Felix
Meritis bijwoonde, zal gevoelen, wat het zeggen
wil, een paar jaar onder den invloed uwer sociale
welsprekendheid te staan.
En eindelijk u mijne diepgevoelde erkentelijk
heid, hooggeschatte promotor, u, den man van
de onverbiddelijke logica, van de strengo weten
schap, van de heldere, tastbare voorstelling!
Slechts korten tijd zijt gij mijn offlcieele leer
meester geweest. Maar de edelste giften ge
schieden niet op den openbaren weg. Dat mijn
anders wellicht te lange studententijd mij de aan
raking met u heeft geschonken, is voor mij een
afdoende reden dien langen duur niet te betreu
ren. Wanneer gij eenmaal zelf zult kunnen en
mogen getuigen, dat ik in de drie jaren, dat ik
als uw secretaris werkzaam mocht zijn, veel van
u heb geleerd, veel vooral door u heb afgeleerd,
zal dat mijne beste voldoening zijn. De toch zoo
grooto dank, dien ik u daarnaast voor uwen bij
do bewerking van dit proefschrift mij steeds zoo
bereidwillig gegeven steun mag brengen, ver
zinkt voor mij bij de gedachte aan wat ik u uit
anderen hoofde verschuldigd ben, in het niet.
Ten slotte een dankbaar Vaartwei!" aan het
Amsterdamsch Studentencorps ea zijne
Vereenigingen, waaraan voor mij zoovele aangename en
!«erz!:.rae herinneringon uit het laatste
,,decenniuin" zijn verbonden en waarvoor mijn hart altijd
warm zal blijven kloppen."
Dat voor dit hart het leven geen sinecure zal
zijn, is duidelijk.
Bedenkt men, hoe ter snede, zij 't dan ook
niet in onberispelijk Nederlandsch, door den Heer
Bok gezegd wordt: Maar de edelste giften ge
schieden niet op den openbaren weg, dan begrijpt
men, dat deze Heer, onder vier oogen en in zijn
binnenkamer aan 't danken, nog heel wat meer
te loven zal hebben dan in zijn academisch proef
schrift. Men mag het mitsdien als een geluk be
schouwen, dat iemand van zoo weeke, men zou
bijna zeggen smelterige natuur, de beoefening der
statistiek tot opdrogend middel werd geschonken.
Het geval is niet zeldzaam, dat een student
een of een paar hoogleeraren meer in het bijzonder
genegen is, en hun in zyn proefschrift een woordje
van dank geeft, maar een dr., die bij 't gymnasium
begint, wien het een behoefte" is Kappeyne's naam
uit te spreken, wien vervolgens een woord van
dank uit het hart moet" jegens al de hoogleeraren
van de faculteit der letteren en wijsbegeerte, en
dan ook nog jegens prof. A. Piereen en B. Spruyt;
om daarna op zijn knieën to vallen voor do juri
dische faculteit: voor Conrat, Moltzer, Asser, Van
Hamel, De Hartog, N. G. Pierson, Quack en
Beaujon neen, zulk een in de dankbaarheid
volwassen jonkmensch komt men niet dikwijls tegen.
De Heer Bok munt echter niet alleen uit door
de hoeveelheid lof, die hij zijn wetenschappelijken
tormeerders toezwaait, maar ook door de wijze,
waarop hij den wierook hun in 't gelaat blaast.
Voor de rechtsgeleerde faculteit heeft hij een
woord van bemoediging. Neen maar, zoo wil hij
zeggen: Conrat, Moltzer, Asser en Van Hamel, als
men meenen mocht, dat het aan u ligt, wanneer de
jongelui niet profiteeren; neem dan de vrijheid
te wijzen op mvj: wien gij de geheimen der
rechtswetenschap ontsluiert" moet het zichzelf
wijten, indien hij toont daarvan niet de vruchten
te hebben geplukt"; zelfs Bok hebt gij gaar ge
stoofd !
Voor De Hartog, die wel iets extra's verdiend
heeft, omdat hij een overwichtig deel van de
leiding" der studie in de staatswetenschap heeft
getorscht, komt deze heuscho herinnering: nu <
prof. gij weet wel, dat ik 'vier jaar lang bij u
college heb gehouden, heel mijn studietijd is voor
u een verkwikking geweest!
Tot N. G. Pierson wordt gezegd, welk een on
schatbaar voorrecht het voor iemand is met hem
in voortdurende betrekking te blijven, en Quack
verneemt dat zijn welsprekendheid sociaal" is.
Maar Beaujon, de man van de onverbiddelijke lo
gica, van de strenge wetenschap, van de heldere
tastbare voorstelling, gaat met den prijs strijken.
Zulk een man te ontmoeten en een nieuw
leven te beginnen is n. Wat de Heer Beaujon
den Heer Bok al niet heeft geleerd en afgeleerd,
en dat, ofschoon deze reeds bij minstens een
dozijn professoren met vrucht dictaat had gehouden,
is niet te zeggen.
Zoo veel is zeker, dat Boks groote dank voor
Beaujons helpen bij het samenstellen van dit
proefschrift nog in 't niet verzinkt" bij de ge
dachte aan hetgeen hij zijn promotor uit anderen
hoofde verschuldigd is."
Misschien is de heer Bok een zeer buitenge
woon mensch, van veel meer beteekenis dan de
dissertatie zou doen vermoeden, en is dus een
loftuiting uit zijn mond vereerender voor de
hoogleeraren, dan wij durven onderstellen,
maar, indien dat eens niet zoo ware, welk gezicht
moeten de docenten van dezen student wel zetten,
als zij al die kleverige domineéklontjes hebben
opgesmuld ? Zullen zij niet zeggen: staan wij
nu zóó laag, dat onze leerling Willem Pieter
Joannes Bok recht heeft te meenen, ons plezier
te doen met een geflikflooi, als waren wij
een verzameling erftantes ? Onder professo
ren heeft men ook bescheiden menschen.
De zaak is niet van veel gewicht, zoo zal men
kunnen meenen. Toch komt zij ons belangrijk
genoeg voor om er de aandacht op te vestigen.
Wij hielden het er voor, dat wc den pruikentijd voor
goed achter den rug hadden en ziet daarzal zoo waar
de jeugd ons hem weder nader brengen. Dat zijn de
goede zeden van een vijftig jaar geleden,?mag men
de Génestet nazeggen. Zoo ging 't eertijds. Onze
vaderen prezen en werden geprezen, en hun
dissertatiën met voorrede en versjes gelukkig in
't Latijn bewezen maar al te zeer welk een
gebrek aan waarheid en eenvoud hun tijd kenmerkte.
Zij zijn begraven en hunne zwakheden, zoo
geloofde men, met hen. Zal daar nu ongestraft een
jeugdig tijdgenoot, die een paar jaar onder den
invloed van Quacks sociale welsprekendheid heeft
verkeerd, die met Pierson in voortdurende be
trekking staat, die aan de lippen van twaalf pro
fessoren heeft gehangen en eindelijk bij den man
van de onverbiddelijke logica, en de tastbare
voorstelling, reeds zoo veel heeft afgeleerd, zulke
slechte manieren weder in eere trachten te brengen ?
Alleen hiertegen protesteeren wij.
KATHARINA II EN POTEMKIN DE TAÜRIER.
Te Karsruhe is een boekje verschenen, eene
levensbeschrijving van den machtigen Tauriër,
die eenmaal Katharina en Rusland beheorschte,
naar nieuwe bronnen, door St. Jean, secretaris
van Potemkin, nagelaten. De heerschappij
van Potemkin wordt door den prins de Ligne
in een brief aan zijn zoon met een paar schil
derachtige woorden geschetst: Als do Tauriër
iets laat vallen," schrijft hij, liggen er terstond
twintig generaals op den vloer om het op te rapen."
En op dezelfde wijze ongeveer komt de figuur
van den gunsteling ook in het dagboek van zijn
secretaris", lees: kamerdienaar uit.
Het was in den tijd van den eersten Turkschen
oorlog, dat de jonge officier met de keizerin in
betrekking kwam. Een gunstig toeval had hem
tot overbrenger van eene welkome tijding uit het
leger te velde doen kiezen, en door dit toeval
zou hij tot de hoogste fortuinen geraken. Nadat
hij zich in eene particuliere audiëntie van zijn
militaire zending had gekweten, wierp hij zich,
St. Jean deelt dit mede voor de voeten der
keizerin en deed haar eene liefdesverklaring in
allen vorm; hij wilde liever sterven, zeide hij, dan
langer zijne bewondering voor haar verbergen.
De jonge officier mishaagde aan de Czarina niet,
ofschoon hij eigenlijk niets verblindends had. Hij
zag scheel, of liever het eene oog was geheel
zonder licht. Maar bij dit alles," schrijft
SaintJean, bezat hij dat onbeschrijfelijk iets, ce je
ne sais quoi, dat bij oen deel van het schoone
geslacht zoo vaak aan geheel waardelooze men
schen gunst verschaft, en waarover ook alleen dit
geslacht juist en billijk kan oordeelen." Potemkin
bezat dus die onweerstaanbare aantrekkingskracht,
hij wist het, en wist haar te gebruiken. Weinige
dagen na die audiëntie was hij de verklaarde
gunsteling, de machtigste man in het groote rijk
der czaren.
Potemkin's kunst ging echter nog verder; hij
wist de gunst zijner keizerin te behouden, lang
nadat hij hare liefde verloren had. Wil men
Saint-Jean gelooven dan moet Potemkin een
bijna demonische heerschappij over zijne gebied
ster hebben uitgeoefend. Katharina was harts
tochtelijk en wispelturig; het nieuwe trok haar
aan; Potemkin heeft voorgangers en opvolgers
gehad. Wanneer een gunsteling zijne aantrek
kelijkheid voor de keizerin verloor, werd hij niet
uit het paleis gejaagd, maar men drong hem het
verlof tot eene reis in het binnen- of buitenland
in den beleefdsten vorm op, en als hij terugkwam
vond hij de plaats bezet. Ook Potemkin zou op
zekeren dag op reis gezonden worden, maar hij
weigerde eenvoudig te gehoorzamen, hij bleef, en
toen hij 's avonds als gewoonlijk in den salon in de
Hermitage verscheen, was de keizerin, zoowel als
het geheele hof, sprakeloos over zijne stoutmoedig
heid; niemand waagde eene op- of aanmerking, Po
temkin's brutaliteit had zelfs de keizerin overbluft;
hij bleef. Eenmaal op dien weg, kende hij geen
grenzen meer. Er was eens op de Hermitage een
diner van uitverkorenen. De keizerin was reeds
aan tafel; men zocht Potemkin, hij lag nog te
bed. Na de soep verscheen hij in een kamer
japon en met de slaapmuts op het hoofd, zette
zich zonder een woord van excuus onder het
feestelijk uitgedoste gezelschap en begon te eten.
Dat is te erg!" riep Katharina. Zij stond ver
ontwaardigd op en verliet het vertrek. Het ge
heele gezelschap volgde. Potemkin bleef rustig
zitten en liet zich het maal wel smaken. Ieder
dacht -dat dit zijn val zou zijn ; voor den gun
steling, sinds lang geen minnaar meer, was
dan eindelijk het uur gekomen. Toch niet; eene
verzoening bleef niet uit; St. Jean deelt niet
mede hoe Potemkin het aanlegde om Katharina's
toorn te stillen, maar blijkbaar kon zij zich aan
zijne geheimzinnige betoovering niet onttrekken.
Potemkin's grenzelooze eerzucht en
onverzadelijke hebzucht verschrikten haar zelve. Weldra
was het hem niet genoeg meer, oppermachtig
gunsteling te zijn. Hij wilde een eigen kroon.
Katharina had haren minnaar Poniatowski koning
van Polen gemaakt, waarom zou zij voor hem geen
troon vinden? In St. Jean's biographie vindt men
de opkomende gedachten. Wellicht kon men den
schijnkoning van Samarkand van zijn troon jagen
en hem daarop plaatsen. Uit Koerland, uit Lijfland
kon men een koninkrijk of hertogdom maken. Of
het schiereiland Morea tot een onafhankelijken