De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 24 juni pagina 5

24 juni 1888 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 574 DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. sieraad, van vogels, van landschappen, boogschut ters, jongleurs, muzikanten, enz. De platen buiten den tekst, ten getale van tien, zorgvuldige repro ducties in kleuren van uitgelezen werken, geven o. a. een landschap by het meer van Biva, grasplanten, loofwerk, vazen, een danser in kostuum, een stof van gebrocheerde zyde met teekeningen, «en troep apen, en ten slotte een bewonderens waardig schoone studie van een dooden vogel." Acht dagen in Brussel, een beknopte gids door Brussel en omstreken, bij Cambier van Nooten te Alfen aan den 'Rijn uitgegeven, is een aardig klein boekje, met voldoende aanwijzingen voor degenen die by een bezoek der tentoonstelling zooveel mogelijk van hun verblijf in België's hoofdstad willen profiteeren.Behalve de merkwaardigheden der stad zijn er ook uitstapjes naar Waterloo, het bois de la Cambre en Laeken in opgenomen. Te Salzburg wordt met l Juli in het K nstlerhaus eene kunsthistorische tentoonstelling ge opend. Hierbij zullen voor de eerste maal de be roemde schatten van den Salzburger Dom, van de Stifte St. Peter en Nonnberg en nog talrijke prachtstukken van kerkelijke kunst uit kloosters, kerken en kasteelen in de bergstreken, die nog nooit in het openbaar tentoongesteld zijn, te zien komen. De catalogus is dan ook er op ingericht om voor de bezoekers een kunsthistorisch werkje van beteekenis te blijven. Schaakspel. No. 130. Van F. HEALY te Londen. ZWABT. S a b c d e WIT. Wit speelt voor en geeft in drie zetten mat. (Wit 8 en Zwart 9 stukken met K. c4). OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 128 Samuel Loyd te New-York sub no. 129 medegedeeld. No. 129 H. J. den Hertog l b6 b5. c6 X b5 2 R a2 c7 - c6 b2 b3 d4 - d5 4 b3 c3 f mat. INGEZONDEN OPLOSSINGEN. Juist opgelost no. 128 met alle varianten. Intusschen moet er op f6 een zwart ,;ion bijgevoegd worden zooals door den oplosser Termos te Rot terdam terecht aangeduid is. No. 129 bis door H. J den Hertog met alle varianten en aanwijzing dat de zwarte Koning op e5 moet staan. Vroeger is door C. T. v. H. juist opgelost no 124 met bis, ter en quater en 125 met bis, ter en quater. Idem door A. B. Kzn. 128 bis en ter van Healy, door Mei" ook no. 126 met bis, ter en 127. Voorts D. D. te Rotterdam en G. A. W. te Gouda dezelfde nommers, met no. 2 door W. v. H. te Delft no. 126 4zet 128 3zet 128 Meyer met ter Healy en 128 quaier. Door Nico te Driebergen 129 BRIEFWISSELING. Schaturanga te D. Gy hebt gelijk dat fouten onaangenaam zijn. Men vergete intusschen niet, dat toetsen van problemen altijd een onzeker werk blijft, Er is nog geen rekenmeester opge staan die langs wiskunstigen weg problemen op gelost, of de oplossingen gecontroleerd heeft. Hoe reeds hebben keuringcommissiën (waar men elk ander helpt om fouten te voorkomen) in het bekroonen van problemen gefaald! en hoe menig maal zullen ze nog falen. Al zijn er prijsrechters. Het aantal oogen van het publiek is altijd nog grooter en zelfs kennen wij voorbeelden waar het groote publiek te kort geschoten en waarin jaren later eerst een fout ontdekt werd. A. v. H. ten H. In dank ontvangen. 129 bis H. Mendes da Costa Op welk veld moetde zwarte koning staan? l g7 f8 d4 X c2 2 l " " l l a5 06 f mat als boven b6 X *5 2 c2 c5 mat. dito f4 f3 2 c2 h2 f mat dito f6 f5 2 f8 g7 t mat e8 mat. (14 c2 enz. dito a3 X c2 2 a5 c4 f mat dito b6 a7 2 c3 X c7 f mat l dito, a3 c4 2 a5 X C4 mat l dito c7 speelt 2 f8 d6 t mat No 129 ter van N. N. l hl c3! g5 X cl 2 c2 g6 f6 e7 3 f8 X e7 onv. 4 g6 l als boven i'6 e7 2 c2 g6 f e2 c2 3 cl'X c2 t, c6 l e2 e4 2 cl a3 f6 e7 3 a3 f onv. 4 c3 _ c5 of c7 f mat. l hl h3 faalt door l. ... f6 X d4! 2 h3 a3 en gS d8 f geen mat in vier zetten. De heteekenis van pion g2 is ons niet duidelijk. Probleem 130 bis. Wit Driezet van H. von Gottschal te Leipzig, vervaardigd voor Ceber Land und Meer. Wit K al R b6 D a6 Pd d4 en e7 (5 stuks. Zwart K d6 T h8 pions h6 en a7 (4 met K d6. Stand eener party, welke in het tornooi, onlangs in Simpsons Dievan te Londen gehouden, den prys der sierlijkheid verkreeg, tusschen de heeren Pollack (wit) en Lee (zwart): Wit K hl D e3 T fl en el R b2 Pd g3 en h3 pions a3 d2 e5 f4 g2 en b.2 (13. Zwart K g8 D d8 T f8 en a8 R d7 en e7 Pd b6 pions b3 b5 d5 c6 f7 g6 en h7 (14 stuks Het spel liep verder als volgt: 21 22 23 24 25 26 27 28 Wit f4 f5 e3 h6 fl X g3 X el _ e5 h3 e3 h3 f f5 e3 e6 21 22 23 24 25 26 27 Zwart e6 X f5 d7 e6 e6 = f5 g6 X f5 a8 a4 a4 g4 Nog juiste oplossingen ontvangen van H. J. den Hertog van 128 ter V Hoaly, jammer dat de oplossing van den auteur niet doorgaat, toch is het probleem oplosbaar door'l b 6?c 7 enz. Voorts juist opgelost 128 bis en 128 quater, door Mei" 128, niet ter: quater en 129 met bis. Door C. T. van Ham dezelfde nommers met dezelfde opmerking benevens het eindspel tussehen H. te A. en den schaakredacteur, en 4 zet 129 allen te Amsterdam. Verbetering: In de briefwisseling vorige week staat: in 125 geen moet zijn n fout ingeslopen. BALTA-ALBA. Tusschen Europa en Azië. Uit betRumeenseh van B. Alecsandri. In 't midden van deze eeuw ongeveer zat er een gemengd gezelschap jongelui te Jassy in het logement de stad Regensburg", onder het genot van een glas wijn, vroohjk bijeen. Myne heeren'', zeide een jong Fransch schil der, die juist zijne reis door het morgenland be gonnen had, ik moet bekennen, dat ik het bestaan van Moldaviëen Walachijëniet vermoedde, zells toen ik reeds midden in deze laatste streek was. Ondertusschen betreur ik dat niet erg, want nu was mij de verrassing bereid deze landen als geheel nieuw voor mij te ontdekken, en mij te overtuigen, dat de bewoners in plaats van menscheneters, heel aangenaam in de conversatie zijn. Wilt gij ons uwe ontdekkingsreis niet eens verhalen?" vroeg een vaa 't gezelschap. Met genoegen," antwoordde de schilder en begon: Zonder wederwaardigheden kwam ik van Parijs naar Weenen, waar ik mijne reis per stoomboot verder voortzette met het voornemen om aan de Zwarte Zee weer aan land te gaan. Die reis is u allen bekend, ik behoef u haar dus niet te verhalen en zeg u alleen, dat onderweg mijne nieuwsgierigheid steeds aangroeide, voorna melijk toen ik mij ongeveer bij de Ijzeren Poort in eene wereld bevond, welker bestaan ik mij .zelfs niet had kunnen droomen. Altijd hoorde ik de woorden; Walachijer en Walachijë, zonder in -myne onschuld te vermoeden, wat zij beduidden; want ik dacht, dat Turkije aan de eene zyde aan de Zwarte Zee en aan de andere aan Duitschiand grensde. Eindelijk vertelde mij de kapitein, die eenigszins Fransch sprak, dat het land aan onze linkerzij Walachijëheette en door de Walachijers bewoond werd, die met de Turken niets gemeen hadden. Deze ontdekking bracht mij buiten mij buiten mij zelf, en had ik mijn leeraar in de aardrijkskunde in mijn bereik gehad, ik zou bem -zonder twijfel in den Donau geworpen hebber. Door het verlangen, dat ik had om mijne kennis uit te breiden, hield ik mijn blikken dagen lang op den linker oever gericht, zonder op de grenzelooze vlakte meer te zien dan hier en daar een paar witgekalkte huizen; de levende wezens die men somwijlen zag, kon mon door den afstand niet onderscheiden. Ik geloofde daarom dat Wa lachijëeen wildernis was, weinig beter dan Afrika. Gij lacht, mijne heeren'? Laat mijn leeraar in de aardrijkskunde maar niet onder mijne oogen komen! Toen de stoomboot in Braïla aanlegde besloot ik aan wal te gaan, om mijn kennis van 't land uit te breiden, en bereidde mij voor op een loven vol avonturen, op ontmoetingen met roovcrs, wilde die ren. Ik laadde dus mijne pistolen en begaf mij aan land, met het voornemen om den eersten den besten Walachijer, die mij mocht tegenkomen, neer te schieten. Maar niemand bekommerde zich om mij en in plaats van vijanden te ontmoeten kwam ik toevallig den Franschon consul tegen dio mij als landsman herkende en mij uitnoodigde mee naar zyn huis te gaan. Bij hem vond ik meervreemden, die wonderverhalen opdischtcn van een Walachijsche badplaats, kort geleden ontdekt en Balta-Alba (Wi'te vijver) geheeten. Er moeten zich daar ongeveer tien duizend menschen be vinden, en blinden, dooven, lammen en lijders van alle mogelijke ziekten genegen zijn. Nieuwsgierig geworden verzocht ik don consul mij daarheen te willen laten brengen en na ver loop van een half uur kwam er een Arnaut bin nen met de boodschap, dat het rijtuig klaar stond. Ik greep mijn reiszak en ging naar buiten. Wat zag ik echter? Inplaats van oenen post wagen of een rijtuig stond daar eeno doos vol hooi op vier vermolmde wielen, waarvoor vier kleine, magere paarden gespannon waren, het lichaam doorstriemd van de zweepslagen. Op een daarvan zat een wilduitziend, baardig, haveloos man mot eeno ellenlange zweep. Ik stond ver steend; maar de consul zei lachend, dat dit de manier van reizon in Walachijo was, en noodigde mij lachend uit om in te stappen Maak u niet bezorgd " voegde hij erbij. Deze uitgehongerde dieren kunnen zoo hard loopen, dat gij deze reis niet licht vergeten zult. Houdt u vooral goed vast!" Ik dacht dat hy gekscheerde, sprong hoofd schuddend in 't voertuig en riep den koetsier toe: Voorwaarts" Op 't zelfde oogenblik gleed de wagen onder mij uit als een aal en ik bevond mij na een luchtsprong weer op 't plaveisel. Wat was er gebeurd? Ik weet het zelf niet goed en herinner mij alleen, dat, terwijl ik mijn lichaam weer bij elkaar zocht, de wagen verdwenen was, en de consul en de omstanders zich den buik vasthielden van 't lachen. Na tien minuten kwam de kar terug; de koetsier brulde eveneens van 't lachen en 't scheen mij toe alsof de krakende wielen zelfs mij uitlachten. Ik stapte weer in, klemde mij aan den bok vast en riep: Voorwaarts!" Voorwaarts, mijnheer!" schreeuwde de man, ging recht in de stijgbeugels zitten, en ventre a terre ging 't als een kogel. Mijne heeren, zoolang ik leef, heb ik zulk eene helsche reis niet gemaakt! In een stofwolk ge huld, vloog do wagen voort, zoo snel, dat de wie len niet eens tijd hadden te knarsen en ik gelijk een bal van de eene zijde naar de andere vloog; de koetsier schreeuwde, knalde met de zweep en ik had ik slechts eene hand los durven la ten om mijne pistolen te grijpen, ik zou voor niets teruggedeinsd zijn. Ik kreeg eene dui zeling, de oogen puilden mij uit het hoofd, de zijden deden mij pijn. ik had een gesuis in mijne ooren en zoo dikwijls ik na een bijzonder heftigeu stoot au", riep, sloeg de koetsier de paarden opnieuw en antwoordde lachend: Hai, hai. mijn heer !" zoodat de wagen nog sneller ging en ik mij hoe langer hoe onaangenamer voelde. Op eens, toen wij eene helling afvlogen, stortte het zadelpaard neder, het voorwiel viel daartegen aan en vloog aan splinters, de wagen kantelde om en slingerde mij naast het arme dier, dat zijn poot gebroken had. De wagen hinkte op drie wielen verder, met drie paarden, terwijl de koet sier als eene klis in de manen van 't bijdehandsche paard hing. Deze gebeurtenis deed de maat van mijne boos heid overloopen. Tweemaal was ik omgeworpen om nog niet eens te spreken, van de pijnen, die ik overal had, en in welken toestand was ik nu ? te voet en alleen in deze w'ldernis. Ik verwenschte de reisindrukken die ik van Walachij gekregen had. en als er een bewoner van 't land bij mij geweest was, zou ik hem opgegeten heb ben van kwaadheid. Terwijl ik overlegde, wat te doen, zag ik den koetsier naast mij staan. Hij had geen letsel gekregen, daar hij zich aan de manen van 't andere paard, zooals ik reeds zeide, vastgehouden had. Hij zocht de stukken van het wiel bijeen, bond ze met een riem samen, zette het wiel op de as, nam het gevallen paard de tuigen af en Ie dr die op het bijdehandsche paard, ging daarop zitten en noodigde mij uit weer plaats te nemen. Wat moest ik doen ? Ik schikte mij in het on vermijdelijke en voort ging het met drie paarden, een achter en twee voor, met drie en een half wiel, terwijl de koetsier het gevallen paard toe riep: De wolven mogen u opvreten." De zon ging onder, maan en sterren werden zichtbaar en schenen nieuwsgierig mijne verdere reis te willen beloeren, als het heerlijkste schouw spel, dat de aarde hun kon opleveren. Ja, dik wijls geloofde ik van uit den hemel een schaterend gelach te hooren. Eindelijk, tegen 10 uur, kwamen wij aan een breed water, dat in den maneschijn als zilver schit terde. De koetsier vroeg mij, waarheen ik wilde gebracht worden, en ik antwoordde: Naar BaltaAlba" in de meening, dat Balta-Alba, evenals BadenBaden de naam van een badplaats was. En op dien naam had ik al mijne hoop gebouwd. Ver lossing uit dezen schommelenden tocht, een heerlijk avondeten en bovenal de ongestoorde rust in een zacht bed. Ik had vergeten, dat ik mij in een land bevond, waarin ik eenige uren geleden nog roovers dacht te ontmoeten Nog een poosje en wij hielden in een dorpje stil, welks huizen aan een oever, met riet bedekt, gebouwd waren en op welker daken zich verschei dene ooievaarsnosten bevonden; tusschen deze sta ken pompzwengels uit als reusachtige ooievaarssnavcls. Hut zag er niets minder dan gemoedelijk uit, de honden zochten schijnbaar nader kennis mot mijne beenen te maken, de ooievaars klepperden, zoodat ik, toen ik den koetsier zijn afecheid gegeven had, op goed geluk voortliep om zoo spoedig mogelijk onder dak te komen, laar dat ging zoo gemak kelijk niet. Nu eens struikelde ik over eeno koe, dan over eencn wagon, dan weer stapte ik in eene sloot of joeg eoncn haan op, wiens gekraai zich met hot geblaf van den hof hond vermengde, zoodat er wol oen uur verging, eer ik iets gevonden had, dat in de verste verte op een logement geleek. Ik kwam ten slotte tot de overtuiging dat men iets dergelijks in Balta-Alba er niet op na hield en begon mijne boosheid aan de honden te luchten, die mij het lot van Absalon toegedacht hadden. Plotseling zag ik tot mijne groote verbazing eene koets met zes paarden bespannen en een ruiter voorop. Nauwelijks had ik tijd om op zijde te gaan zóó snel ging het. maar o heerlijkheid, ik hoorde lachende vrouwenstemmen en zelfs eenige Fransche woorden. Buiten mij zelf haast van vreugde holde ik mee en riep uit al mijne macht: Arrêtez!" (Houdt op). De wagon ging echter door, alleen de ruiter keerde zich om en vroeg: Qui appolle?" Ken landsman, een Frauschra.au", antwoordde ik, waarop de ruiter vroeg, wat ik verlangde. Ik verzocht hem mij om godswil een logement aan te wijzen, daar ik niet meor staan kon. ,,'t Spijt mij zeer, maar die zijn hier niet; maar wilt ge evenals iodcr ander in een boerenhuis overnachten, dan kan ik u heipon.'' Heel graag, mijnheer, ik zou u daarvoor zeor dankbaar zijn." Hij hield daarop zijn handen voor don mond en riep: Strejan!" (wachter) De honden venlubbolden hnu geblaf, de ooievaars vlogen verschrikt op en achter eene heg kwam een breedgeschouderd man te voorschijn mot eene langen baard on eene reusachtigen knuppel in de hand. Hij nam zijne muts af en luisterde onderdanig naar den ruiter, terwijl hij my' nu en dan eenen wantrouwenden blik toewierp. Wat spraken zij met elkaar? Bi weet het niet, alleen gaven da blikken van den man mij aanleiding, naar mijnen pistoolgortel te grijpen. Na een poos zeide de ruiter tot mij: Mijnheer, er is geen enkel huia in het dorp vrij, dan dat van den wachter; ga dus met hem mee. Goeden nacht!" Daarop reed hij voort en liet mij niet eens ty'd om hem te bedanken. De man wierp mij weder een bijna dreigenden blik toe; ik trad twee schreden terug, en stelde mij in postuur, om hem te toonen, dat ik niet bang voor hem was. Hij sloeg er echter geen acht op, trad rustig op zijn huis toe en zei: Hai, mijnheer!" Hai, mijnheer," herhaalde ik met eene stem zoo diep als mogelijk. Spoedig bereikten wij een hut, die ik u niet nader behoef te beschrijven. Daarentegen kan ik u van den indruk dien zij op gemaakt heeft eene duidelijke voorstelling geven. Ziet ge dit lidteeken op mijn voorhoofd? Ik liep namelijk in de duisternis met zulk eene * vaart tegen de deurpost, dat ik een stap of tien ia den tuin terug viel. Half verdoofd door den stoot trad ik wankelend ia het eenige vertrek van de hut, zocht al tastende het eenige bed, dat zich daarin bevond, gaf te gelijker tijd zulk een harden schreeuw dat de wachter verschrikt kwam aanloopen en vroeg, wat mij scheelde. Ik had al mijne leden verrekt, want het vermoedelijke bed, waarop ik mij geworpen had, bestond uit harde planken en had kussens noch dekens. De wachter scheen de reden van mijn geschreeuw begrepen te hebben, want hij kwam met een beddezak en eene deken aanslepen, legde beide neer en verwijderde zich met een: Neamtzodracoli!" (duivel van een Duitscher!) Hij had my alles gegeven, wat hij had: zijn huis, zijn bed, zijn deken en een: goeden nacht. Wat wilde ik dan meer. Deze gedachte stilde echter mijn woedenden honger in 't geheel niet, doch maakte, dat ik mij kalm in mijn lot schikte, mijn reiszak onder mijn hoofd schoof, heel voorzichtig ging liggen, alsof ik bang was dat ik breken zou, en dadelijk insliep. Den volgenden morgen om 8 uur werd ik door een verschrikkelijk leven wakker gemaakt: don derende hoefslagen, rollende wielen en oorverdoovend zweepgeklap, zoodat ik dacht, dat het huis in brand stond of dat er roovers waren iugeoroken. Half wakker greep ik naar mijne pistolen, ging naar buiten, en. zag tot mijne ver bazing ongeveer dertig rijtuigen van alle moge lijke vormen, met vier, zes en acht paarden be spannen voorbij gaan, in de richting van 't water. Dit water was namelijk de gezondheidsbron, waarvan ik in Braila zulke wonderen gehoord had Bi volgde dus de rijtuigen, zonder goed te weten, wat ik wilde, want sinds ik in Walachij was, had ik nog goene enkele heldere gedachte gehad. En dit mag u niet verwonderen, mijne heeren, want na 't geen ik den vorigen dag be leefd had, moest ik wel gelooven, dat ik mij in eeue woestijn bevond, zoodat inij deze prach tige wagenstoet geheel in de war bracht. Ik zag daarin dames in kleederdrachten die ik nooit ge zien had of naar de nieuwste Parijsche mode ge kleed, heeren gedeeltelijk in frak, gedeeltelijk in een mantel die op den talaar geleek, de antereu, met stroohoeden of een groot vreemdsoortig hoofd deksel, schlik genaamd. Ik liep verder, op alles voorbereid, zooals ik dacht, maar wat ik zag, overtrof toch mijne stout ste verwachtingen. Aan den zoom van een meer zag ik plotseling een dorp, dat eigenlijk geen dorp was, een jaarmarkt die geen jaarmarkt was, namelijk eene onregel matige rij van tenten, hutten en holen, wagens. paarden, ossen en menschen, een warboel zooals ik zelden gezien had. Naast eene kraain van planken, waarin een rijk man zijn pijp rookte, stond eene hut uit riet, eene Braschovanka (soort van wagen) die tot slaapkamer dient. Daarnaast zag men een huis met twee verdiepingen, of liever gezegd een wagen; boven, in den wagen, woonde eeno vrouw met drie kinderen, onderin, dat is op den grond, de man, de hond enz. Wat zal ik u zeggen, mijne heeren? Deze stad, die het geringste windje omver kon werpen, bood een schouwspel, dat een schildersoog betooveren moest, want zij bood de grootste tegenstellingen onmiddellijk naast elkander aaii; de schilder achtige armoede der hutten, de vorstelijke glans der wagens en paarden schenen mij meer een droom dan eene werkelijkheid toe. Half droomend liep ik dan ook rond, terwijl ik nu en dan voor naakte lichamen schrikte, die van boven tot beneden met modder besmeerd op den weg lagen. Eerst dacht ik, dat het lijken waren, doch spoedig overtuigde ik mij, dat dezo menschen ziek waren en in den weldadigeii modder genezing zochten. Er waren eene massa badgasten, en overal hoorde men geschreeuw en gelach in 't water. Mannen en vrouwen baadden zich te gelijker tijd met eeue onbcschroomdheid, die de gouden eeuw waardig was, en met eene vroolijkkeid, die mij bewoog hun voorbeeld te volgen. Ik ging dus to water en legde daarin ongeveer tweehonderd schreden af; bij lederen stap zakte ik tot over de knie in den vetten modder. Op eens zag ik mij door vier vrouwelijke ge stalten omringd, die door niets bedekt waren, dau door don doorzichtigen sluier van hot water, dat op die plaats zeer helder was! .... Hot is onnoodig op te merkon, dat ik mij haastig terugtrok, rood als vuur en mijne excuses maakte. Welk eone onhandigheid om zoo in de nabij heid van het schoone geslacht te komen!" zei ik boos tot mijzelf en koerde om, doch bevond mij plotseling te midden van drio sneeuwwitte sirenen, die zichzelf en mij vroolijk met water besproeiden. Weder ging ik beschaamd terug, weder maakte ik excuses en keerde mij om om eindelijk uit het rijk der waternimfen to geraken, zonder te weten, waarheen ik ging, want de zonnestralen verblind den mij nog meer dan de schoonheden, die ik om mij heen zag. Rondom mij hoorde ik stemmen, mannelijke en vrouwelijke, dio wonderschootie liederen zongen, welke ik belaas niet verstaan kon; en zoo dikwijls ik badenden zag, zij het van 't mannelijk of van 't vrouwelyk geslacht, werd de overtuiging bij mij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl