Historisch Archief 1877-1940
No. 574
DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
sieraad, van vogels, van landschappen, boogschut
ters, jongleurs, muzikanten, enz. De platen buiten
den tekst, ten getale van tien, zorgvuldige repro
ducties in kleuren van uitgelezen werken, geven
o. a. een landschap by het meer van Biva,
grasplanten, loofwerk, vazen, een danser in kostuum,
een stof van gebrocheerde zyde met teekeningen,
«en troep apen, en ten slotte een bewonderens
waardig schoone studie van een dooden vogel."
Acht dagen in Brussel, een beknopte gids door
Brussel en omstreken, bij Cambier van Nooten te
Alfen aan den 'Rijn uitgegeven, is een aardig klein
boekje, met voldoende aanwijzingen voor degenen
die by een bezoek der tentoonstelling zooveel
mogelijk van hun verblijf in België's hoofdstad
willen profiteeren.Behalve de merkwaardigheden der
stad zijn er ook uitstapjes naar Waterloo, het bois
de la Cambre en Laeken in opgenomen.
Te Salzburg wordt met l Juli in het K
nstlerhaus eene kunsthistorische tentoonstelling ge
opend. Hierbij zullen voor de eerste maal de be
roemde schatten van den Salzburger Dom, van de
Stifte St. Peter en Nonnberg en nog talrijke
prachtstukken van kerkelijke kunst uit kloosters,
kerken en kasteelen in de bergstreken, die nog
nooit in het openbaar tentoongesteld zijn, te zien
komen. De catalogus is dan ook er op ingericht
om voor de bezoekers een kunsthistorisch werkje
van beteekenis te blijven.
Schaakspel.
No. 130.
Van F. HEALY te Londen.
ZWABT.
S
a b c d e
WIT.
Wit speelt voor en geeft in drie zetten mat.
(Wit 8 en Zwart 9 stukken met K. c4).
OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 128
Samuel Loyd te New-York sub no. 129 medegedeeld.
No. 129 H. J. den Hertog l b6 b5. c6 X b5 2 R a2 c7 - c6 b2 b3 d4 - d5 4 b3 c3 f mat.
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
Juist opgelost no. 128 met alle varianten.
Intusschen moet er op f6 een zwart ,;ion bijgevoegd
worden zooals door den oplosser Termos te Rot
terdam terecht aangeduid is. No. 129 bis door
H. J den Hertog met alle varianten en aanwijzing
dat de zwarte Koning op e5 moet staan. Vroeger
is door C. T. v. H. juist opgelost no 124 met bis,
ter en quater en 125 met bis, ter en quater.
Idem door A. B. Kzn. 128 bis en ter van Healy,
door Mei" ook no. 126 met bis, ter en 127.
Voorts D. D. te Rotterdam en G. A. W. te Gouda
dezelfde nommers, met no. 2 door W. v. H. te
Delft no. 126 4zet 128 3zet 128 Meyer met ter
Healy en 128 quaier. Door Nico te Driebergen 129
BRIEFWISSELING.
Schaturanga te D. Gy hebt gelijk dat fouten
onaangenaam zijn. Men vergete intusschen niet,
dat toetsen van problemen altijd een onzeker
werk blijft, Er is nog geen rekenmeester opge
staan die langs wiskunstigen weg problemen op
gelost, of de oplossingen gecontroleerd heeft. Hoe
reeds hebben keuringcommissiën (waar men elk
ander helpt om fouten te voorkomen) in het
bekroonen van problemen gefaald! en hoe menig
maal zullen ze nog falen. Al zijn er
prijsrechters. Het aantal oogen van het publiek is altijd
nog grooter en zelfs kennen wij voorbeelden waar
het groote publiek te kort geschoten en waarin
jaren later eerst een fout ontdekt werd.
A. v. H. ten H. In dank ontvangen.
129 bis H. Mendes da Costa
Op welk veld moetde zwarte
koning staan?
l g7 f8 d4 X c2 2
l " "
l
l
a5 06 f mat
als boven b6 X *5 2 c2 c5 mat.
dito f4 f3 2 c2 h2 f mat
dito f6 f5 2 f8 g7 t mat
e8 mat.
(14 c2 enz.
dito a3 X c2 2 a5 c4 f mat
dito b6 a7 2 c3 X c7 f mat
l dito, a3 c4 2 a5 X C4 mat
l dito c7 speelt 2 f8 d6 t mat
No 129 ter van N. N. l hl c3! g5 X cl 2 c2 g6 f6 e7 3 f8 X e7 onv. 4 g6
l als boven i'6 e7 2 c2 g6 f e2 c2 3 cl'X c2 t, c6
l e2 e4 2 cl a3 f6 e7 3 a3 f onv. 4 c3 _ c5 of c7 f mat.
l hl h3 faalt door l. ... f6 X d4! 2 h3 a3 en gS d8 f geen
mat in vier zetten. De heteekenis van pion g2 is ons niet duidelijk.
Probleem 130 bis. Wit Driezet van H. von Gottschal te Leipzig, vervaardigd voor Ceber Land
und Meer. Wit K al R b6 D a6 Pd d4 en e7 (5 stuks. Zwart K d6 T h8 pions h6 en a7 (4 met
K d6.
Stand eener party, welke in het tornooi, onlangs in Simpsons Dievan te Londen gehouden, den
prys der sierlijkheid verkreeg, tusschen de heeren Pollack (wit) en Lee (zwart):
Wit K hl D e3 T fl en el R b2 Pd g3 en h3 pions a3 d2 e5 f4 g2 en b.2 (13. Zwart K g8
D d8 T f8 en a8 R d7 en e7 Pd b6 pions b3 b5 d5 c6 f7 g6 en h7 (14 stuks
Het spel liep verder als volgt:
21
22
23
24
25
26
27
28
Wit
f4 f5
e3 h6
fl X
g3 X
el _
e5
h3
e3 h3
f
f5
e3
e6
21
22
23
24
25
26
27
Zwart
e6 X f5
d7 e6
e6 = f5
g6 X f5
a8 a4
a4 g4
Nog juiste oplossingen ontvangen van H. J. den Hertog van 128 ter V Hoaly, jammer dat de
oplossing van den auteur niet doorgaat, toch is het probleem oplosbaar door'l b 6?c 7 enz.
Voorts juist opgelost 128 bis en 128 quater, door Mei" 128, niet ter: quater en 129 met bis.
Door C. T. van Ham dezelfde nommers met dezelfde opmerking benevens het eindspel tussehen
H. te A. en den schaakredacteur, en 4 zet 129 allen te Amsterdam.
Verbetering: In de briefwisseling vorige week staat: in 125 geen moet zijn n fout ingeslopen.
BALTA-ALBA.
Tusschen Europa en Azië. Uit betRumeenseh
van B. Alecsandri.
In 't midden van deze eeuw ongeveer zat er
een gemengd gezelschap jongelui te Jassy in het
logement de stad Regensburg", onder het genot
van een glas wijn, vroohjk bijeen.
Myne heeren'', zeide een jong Fransch schil
der, die juist zijne reis door het morgenland be
gonnen had, ik moet bekennen, dat ik het bestaan
van Moldaviëen Walachijëniet vermoedde, zells
toen ik reeds midden in deze laatste streek was.
Ondertusschen betreur ik dat niet erg, want
nu was mij de verrassing bereid deze landen als
geheel nieuw voor mij te ontdekken, en mij te
overtuigen, dat de bewoners in plaats van
menscheneters, heel aangenaam in de conversatie zijn.
Wilt gij ons uwe ontdekkingsreis niet eens
verhalen?" vroeg een vaa 't gezelschap.
Met genoegen," antwoordde de schilder en
begon:
Zonder wederwaardigheden kwam ik van Parijs
naar Weenen, waar ik mijne reis per stoomboot
verder voortzette met het voornemen om aan de
Zwarte Zee weer aan land te gaan. Die reis is
u allen bekend, ik behoef u haar dus niet
te verhalen en zeg u alleen, dat onderweg
mijne nieuwsgierigheid steeds aangroeide, voorna
melijk toen ik mij ongeveer bij de Ijzeren Poort
in eene wereld bevond, welker bestaan ik mij
.zelfs niet had kunnen droomen. Altijd hoorde ik
de woorden; Walachijer en Walachijë, zonder in
-myne onschuld te vermoeden, wat zij beduidden;
want ik dacht, dat Turkije aan de eene zyde aan
de Zwarte Zee en aan de andere aan Duitschiand
grensde. Eindelijk vertelde mij de kapitein, die
eenigszins Fransch sprak, dat het land aan onze
linkerzij Walachijëheette en door de Walachijers
bewoond werd, die met de Turken niets gemeen
hadden. Deze ontdekking bracht mij buiten mij
buiten mij zelf, en had ik mijn leeraar in de
aardrijkskunde in mijn bereik gehad, ik zou bem
-zonder twijfel in den Donau geworpen hebber.
Door het verlangen, dat ik had om mijne kennis
uit te breiden, hield ik mijn blikken dagen lang
op den linker oever gericht, zonder op de
grenzelooze vlakte meer te zien dan hier en daar een
paar witgekalkte huizen; de levende wezens die
men somwijlen zag, kon mon door den afstand
niet onderscheiden. Ik geloofde daarom dat Wa
lachijëeen wildernis was, weinig beter dan Afrika.
Gij lacht, mijne heeren'? Laat mijn leeraar in de
aardrijkskunde maar niet onder mijne oogen komen!
Toen de stoomboot in Braïla aanlegde besloot
ik aan wal te gaan, om mijn kennis van 't land uit te
breiden, en bereidde mij voor op een loven vol
avonturen, op ontmoetingen met roovcrs, wilde die
ren. Ik laadde dus mijne pistolen en begaf mij aan
land, met het voornemen om den eersten den besten
Walachijer, die mij mocht tegenkomen, neer te
schieten. Maar niemand bekommerde zich om
mij en in plaats van vijanden te ontmoeten kwam
ik toevallig den Franschon consul tegen dio mij
als landsman herkende en mij uitnoodigde mee
naar zyn huis te gaan. Bij hem vond ik
meervreemden, die wonderverhalen opdischtcn van een
Walachijsche badplaats, kort geleden ontdekt en
Balta-Alba (Wi'te vijver) geheeten. Er moeten
zich daar ongeveer tien duizend menschen be
vinden, en blinden, dooven, lammen en lijders
van alle mogelijke ziekten genegen zijn.
Nieuwsgierig geworden verzocht ik don consul
mij daarheen te willen laten brengen en na ver
loop van een half uur kwam er een Arnaut bin
nen met de boodschap, dat het rijtuig klaar stond.
Ik greep mijn reiszak en ging naar buiten.
Wat zag ik echter? Inplaats van oenen post
wagen of een rijtuig stond daar eeno doos vol
hooi op vier vermolmde wielen, waarvoor vier
kleine, magere paarden gespannon waren, het
lichaam doorstriemd van de zweepslagen. Op een
daarvan zat een wilduitziend, baardig, haveloos
man mot eeno ellenlange zweep. Ik stond ver
steend; maar de consul zei lachend, dat dit de
manier van reizon in Walachijo was, en noodigde
mij lachend uit om in te stappen
Maak u niet bezorgd " voegde hij erbij. Deze
uitgehongerde dieren kunnen zoo hard loopen,
dat gij deze reis niet licht vergeten zult. Houdt
u vooral goed vast!"
Ik dacht dat hy gekscheerde, sprong hoofd
schuddend in 't voertuig en riep den koetsier toe:
Voorwaarts" Op 't zelfde oogenblik gleed de
wagen onder mij uit als een aal en ik bevond
mij na een luchtsprong weer op 't plaveisel. Wat
was er gebeurd? Ik weet het zelf niet goed en
herinner mij alleen, dat, terwijl ik mijn lichaam
weer bij elkaar zocht, de wagen verdwenen was,
en de consul en de omstanders zich den buik
vasthielden van 't lachen.
Na tien minuten kwam de kar terug; de koetsier
brulde eveneens van 't lachen en 't scheen mij toe
alsof de krakende wielen zelfs mij uitlachten.
Ik stapte weer in, klemde mij aan den bok
vast en riep: Voorwaarts!"
Voorwaarts, mijnheer!" schreeuwde de man,
ging recht in de stijgbeugels zitten, en ventre a
terre ging 't als een kogel.
Mijne heeren, zoolang ik leef, heb ik zulk eene
helsche reis niet gemaakt! In een stofwolk ge
huld, vloog do wagen voort, zoo snel, dat de wie
len niet eens tijd hadden te knarsen en ik gelijk
een bal van de eene zijde naar de andere vloog;
de koetsier schreeuwde, knalde met de zweep en
ik had ik slechts eene hand los durven la
ten om mijne pistolen te grijpen, ik zou voor
niets teruggedeinsd zijn. Ik kreeg eene dui
zeling, de oogen puilden mij uit het hoofd, de
zijden deden mij pijn. ik had een gesuis in mijne
ooren en zoo dikwijls ik na een bijzonder heftigeu
stoot au", riep, sloeg de koetsier de paarden
opnieuw en antwoordde lachend: Hai, hai. mijn
heer !" zoodat de wagen nog sneller ging en ik mij
hoe langer hoe onaangenamer voelde.
Op eens, toen wij eene helling afvlogen, stortte
het zadelpaard neder, het voorwiel viel daartegen
aan en vloog aan splinters, de wagen kantelde om
en slingerde mij naast het arme dier, dat zijn
poot gebroken had. De wagen hinkte op drie
wielen verder, met drie paarden, terwijl de koet
sier als eene klis in de manen van 't bijdehandsche
paard hing.
Deze gebeurtenis deed de maat van mijne boos
heid overloopen. Tweemaal was ik omgeworpen
om nog niet eens te spreken, van de pijnen, die
ik overal had, en in welken toestand was ik nu ?
te voet en alleen in deze w'ldernis. Ik
verwenschte de reisindrukken die ik van Walachij
gekregen had. en als er een bewoner van 't land
bij mij geweest was, zou ik hem opgegeten heb
ben van kwaadheid.
Terwijl ik overlegde, wat te doen, zag ik den
koetsier naast mij staan. Hij had geen letsel
gekregen, daar hij zich aan de manen van 't
andere paard, zooals ik reeds zeide, vastgehouden
had. Hij zocht de stukken van het wiel bijeen,
bond ze met een riem samen, zette het wiel op
de as, nam het gevallen paard de tuigen af en
Ie dr die op het bijdehandsche paard, ging daarop
zitten en noodigde mij uit weer plaats te nemen.
Wat moest ik doen ? Ik schikte mij in het on
vermijdelijke en voort ging het met drie paarden,
een achter en twee voor, met drie en een half
wiel, terwijl de koetsier het gevallen paard toe
riep: De wolven mogen u opvreten."
De zon ging onder, maan en sterren werden
zichtbaar en schenen nieuwsgierig mijne verdere
reis te willen beloeren, als het heerlijkste schouw
spel, dat de aarde hun kon opleveren. Ja, dik
wijls geloofde ik van uit den hemel een schaterend
gelach te hooren.
Eindelijk, tegen 10 uur, kwamen wij aan een
breed water, dat in den maneschijn als zilver schit
terde. De koetsier vroeg mij, waarheen ik wilde
gebracht worden, en ik antwoordde: Naar
BaltaAlba" in de meening, dat Balta-Alba, evenals
BadenBaden de naam van een badplaats was. En op
dien naam had ik al mijne hoop gebouwd. Ver
lossing uit dezen schommelenden tocht, een heerlijk
avondeten en bovenal de ongestoorde rust in een
zacht bed. Ik had vergeten, dat ik mij in een
land bevond, waarin ik eenige uren geleden nog
roovers dacht te ontmoeten
Nog een poosje en wij hielden in een dorpje
stil, welks huizen aan een oever, met riet bedekt,
gebouwd waren en op welker daken zich verschei
dene ooievaarsnosten bevonden; tusschen deze sta
ken pompzwengels uit als reusachtige
ooievaarssnavcls. Hut zag er niets minder dan gemoedelijk uit, de
honden zochten schijnbaar nader kennis mot mijne
beenen te maken, de ooievaars klepperden, zoodat
ik, toen ik den koetsier zijn afecheid gegeven had,
op goed geluk voortliep om zoo spoedig mogelijk
onder dak te komen, laar dat ging zoo gemak
kelijk niet. Nu eens struikelde ik over eeno koe,
dan over eencn wagon, dan weer stapte ik in eene
sloot of joeg eoncn haan op, wiens gekraai zich met
hot geblaf van den hof hond vermengde, zoodat er
wol oen uur verging, eer ik iets gevonden had, dat
in de verste verte op een logement geleek. Ik
kwam ten slotte tot de overtuiging dat men iets
dergelijks in Balta-Alba er niet op na hield en
begon mijne boosheid aan de honden te luchten,
die mij het lot van Absalon toegedacht hadden.
Plotseling zag ik tot mijne groote verbazing eene
koets met zes paarden bespannen en een ruiter
voorop. Nauwelijks had ik tijd om op zijde te gaan
zóó snel ging het. maar o heerlijkheid, ik hoorde
lachende vrouwenstemmen en zelfs eenige Fransche
woorden.
Buiten mij zelf haast van vreugde holde ik mee
en riep uit al mijne macht: Arrêtez!" (Houdt
op). De wagon ging echter door, alleen de ruiter
keerde zich om en vroeg: Qui appolle?"
Ken landsman, een Frauschra.au", antwoordde
ik, waarop de ruiter vroeg, wat ik verlangde.
Ik verzocht hem mij om godswil een logement
aan te wijzen, daar ik niet meor staan kon.
,,'t Spijt mij zeer, maar die zijn hier niet; maar
wilt ge evenals iodcr ander in een boerenhuis
overnachten, dan kan ik u heipon.''
Heel graag, mijnheer, ik zou u daarvoor zeor
dankbaar zijn."
Hij hield daarop zijn handen voor don mond
en riep: Strejan!" (wachter) De honden
venlubbolden hnu geblaf, de ooievaars vlogen verschrikt op
en achter eene heg kwam een breedgeschouderd
man te voorschijn mot eene langen baard on eene
reusachtigen knuppel in de hand.
Hij nam zijne muts af en luisterde onderdanig
naar den ruiter, terwijl hij my' nu en dan eenen
wantrouwenden blik toewierp. Wat spraken zij
met elkaar? Bi weet het niet, alleen gaven da
blikken van den man mij aanleiding, naar mijnen
pistoolgortel te grijpen. Na een poos zeide de
ruiter tot mij: Mijnheer, er is geen enkel huia
in het dorp vrij, dan dat van den wachter; ga
dus met hem mee. Goeden nacht!"
Daarop reed hij voort en liet mij niet eens ty'd
om hem te bedanken.
De man wierp mij weder een bijna dreigenden
blik toe; ik trad twee schreden terug, en stelde
mij in postuur, om hem te toonen, dat ik niet
bang voor hem was. Hij sloeg er echter geen acht
op, trad rustig op zijn huis toe en zei: Hai,
mijnheer!"
Hai, mijnheer," herhaalde ik met eene stem
zoo diep als mogelijk. Spoedig bereikten wij een
hut, die ik u niet nader behoef te beschrijven.
Daarentegen kan ik u van den indruk dien zij
op gemaakt heeft eene duidelijke voorstelling geven.
Ziet ge dit lidteeken op mijn voorhoofd? Ik
liep namelijk in de duisternis met zulk eene *
vaart tegen de deurpost, dat ik een stap of tien
ia den tuin terug viel. Half verdoofd door den
stoot trad ik wankelend ia het eenige vertrek
van de hut, zocht al tastende het eenige bed,
dat zich daarin bevond, gaf te gelijker tijd zulk
een harden schreeuw dat de wachter verschrikt
kwam aanloopen en vroeg, wat mij scheelde. Ik
had al mijne leden verrekt, want het vermoedelijke
bed, waarop ik mij geworpen had, bestond uit
harde planken en had kussens noch dekens.
De wachter scheen de reden van mijn geschreeuw
begrepen te hebben, want hij kwam met een
beddezak en eene deken aanslepen, legde beide neer en
verwijderde zich met een: Neamtzodracoli!" (duivel
van een Duitscher!) Hij had my alles gegeven, wat
hij had: zijn huis, zijn bed, zijn deken en een:
goeden nacht. Wat wilde ik dan meer.
Deze gedachte stilde echter mijn woedenden
honger in 't geheel niet, doch maakte, dat ik mij
kalm in mijn lot schikte, mijn reiszak onder mijn
hoofd schoof, heel voorzichtig ging liggen, alsof
ik bang was dat ik breken zou, en dadelijk insliep.
Den volgenden morgen om 8 uur werd ik door
een verschrikkelijk leven wakker gemaakt: don
derende hoefslagen, rollende wielen en
oorverdoovend zweepgeklap, zoodat ik dacht, dat het
huis in brand stond of dat er roovers waren
iugeoroken. Half wakker greep ik naar mijne
pistolen, ging naar buiten, en. zag tot mijne ver
bazing ongeveer dertig rijtuigen van alle moge
lijke vormen, met vier, zes en acht paarden be
spannen voorbij gaan, in de richting van 't water.
Dit water was namelijk de gezondheidsbron,
waarvan ik in Braila zulke wonderen gehoord
had Bi volgde dus de rijtuigen, zonder goed te
weten, wat ik wilde, want sinds ik in Walachij
was, had ik nog goene enkele heldere gedachte
gehad. En dit mag u niet verwonderen, mijne
heeren, want na 't geen ik den vorigen dag be
leefd had, moest ik wel gelooven, dat ik mij
in eeue woestijn bevond, zoodat inij deze prach
tige wagenstoet geheel in de war bracht. Ik zag
daarin dames in kleederdrachten die ik nooit ge
zien had of naar de nieuwste Parijsche mode ge
kleed, heeren gedeeltelijk in frak, gedeeltelijk in
een mantel die op den talaar geleek, de antereu,
met stroohoeden of een groot vreemdsoortig hoofd
deksel, schlik genaamd.
Ik liep verder, op alles voorbereid, zooals ik
dacht, maar wat ik zag, overtrof toch mijne stout
ste verwachtingen.
Aan den zoom van een meer zag ik plotseling
een dorp, dat eigenlijk geen dorp was, een jaarmarkt
die geen jaarmarkt was, namelijk eene onregel
matige rij van tenten, hutten en holen, wagens.
paarden, ossen en menschen, een warboel zooals
ik zelden gezien had. Naast eene kraain van
planken, waarin een rijk man zijn pijp rookte,
stond eene hut uit riet, eene Braschovanka (soort
van wagen) die tot slaapkamer dient. Daarnaast
zag men een huis met twee verdiepingen, of liever
gezegd een wagen; boven, in den wagen, woonde
eeno vrouw met drie kinderen, onderin, dat is
op den grond, de man, de hond enz.
Wat zal ik u zeggen, mijne heeren? Deze stad,
die het geringste windje omver kon werpen, bood
een schouwspel, dat een schildersoog betooveren
moest, want zij bood de grootste tegenstellingen
onmiddellijk naast elkander aaii; de schilder
achtige armoede der hutten, de vorstelijke glans
der wagens en paarden schenen mij meer een
droom dan eene werkelijkheid toe.
Half droomend liep ik dan ook rond, terwijl ik
nu en dan voor naakte lichamen schrikte, die
van boven tot beneden met modder besmeerd op
den weg lagen. Eerst dacht ik, dat het lijken
waren, doch spoedig overtuigde ik mij, dat dezo
menschen ziek waren en in den weldadigeii modder
genezing zochten.
Er waren eene massa badgasten, en overal hoorde
men geschreeuw en gelach in 't water. Mannen en
vrouwen baadden zich te gelijker tijd met eeue
onbcschroomdheid, die de gouden eeuw waardig was,
en met eene vroolijkkeid, die mij bewoog hun
voorbeeld te volgen. Ik ging dus to water en
legde daarin ongeveer tweehonderd schreden af;
bij lederen stap zakte ik tot over de knie in den
vetten modder.
Op eens zag ik mij door vier vrouwelijke ge
stalten omringd, die door niets bedekt waren, dau
door don doorzichtigen sluier van hot water, dat
op die plaats zeer helder was! ....
Hot is onnoodig op te merkon, dat ik mij
haastig terugtrok, rood als vuur en mijne excuses
maakte.
Welk eone onhandigheid om zoo in de nabij
heid van het schoone geslacht te komen!" zei ik
boos tot mijzelf en koerde om, doch bevond mij
plotseling te midden van drio sneeuwwitte sirenen,
die zichzelf en mij vroolijk met water besproeiden.
Weder ging ik beschaamd terug, weder maakte
ik excuses en keerde mij om om eindelijk uit het
rijk der waternimfen to geraken, zonder te weten,
waarheen ik ging, want de zonnestralen verblind
den mij nog meer dan de schoonheden, die ik
om mij heen zag.
Rondom mij hoorde ik stemmen, mannelijke en
vrouwelijke, dio wonderschootie liederen zongen,
welke ik belaas niet verstaan kon; en zoo dikwijls
ik badenden zag, zij het van 't mannelijk of van
't vrouwelyk geslacht, werd de overtuiging bij mij