Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.574
vaster, dat Walachije een geheel
onbethaafd land is.
A Maar terwjjl ik zoo in gedachten verdiept was,
" ik op eens verwonderd staan want ik hoorde
Jiaj drie jongelui met modder overtrokken,
ch spreken.
«jBebt g\j reeds de nieuwste wonderen van het
ir"1WBt gehoord?" vroeg de een. Eene vrouw uit
/Moldavië, wier rechter hand geheel lam was,
tvMÖft na dertig baden met deze hand reeds een
jftlanis kunnen slaan. Twee dooven kunnen
hoot «en ea een jongen van mij, die over zijn geheel
' lichaam wonden had, is genezen."
. Geen wonder," zeide een ander, weet gij
'reeds wat mg gisteren avond overkomen is,
nadat ik in 't dorp u beiden verlaten had? Ik
hoorde iemand Arrêtez!" roepen en zag een
persoon achter mij aankomen, een arme
vreemdefingj die een uur te voren aangekomen was en door
een massa honden omringd, een logement zocht."
Bij deze woorden trad ik verheugd op den
Treemde toe en zeide, terwijl ik hem de hand
reikte: Menheer, ik ben de vreemdeling, over
,wfen gjj u deze nacht ontfermd hebt en ik ver
boog m\j, dat ik in de gelegenheid ben, u
daarWOOt m^nen dank te betuigen."
-; ? -Ik behoef u nauwelijks te zeggen, dat de drie
' jongelui mij vriendelijk in hun kringetje opnamen
en door hun gedrag mij van mijn denkbeeld
af., brachten, dat Walachye een woestenij is.
, Nadat w\j ons weer gekleed hadden,
bezichtig-' -dett wjj de merkwaardigheden van het strand,
, jm een mijner begeleiders zeide daarop :
f «Hier, menheer, ziet gij eene nieuwe wereld,
'?., die de opmerkzaamheid van een kunstenaar
L waard is. Hier ziet gij eene plaats van eenige
', -duizenden zielen, die in eenige dagen opgebouwd
* wordt en fa weinige weken weer verdwijnen zal,
^ evenals Ninevé, Babel, enz. Eene plaats, waar
, geen huiselijke gezelligheid bestaat, door de afwe
zigheid van muren, deuren en vensters ; kortom
b eene plaats, zooals er geen tweede in Europa te
[ "finden is, waar toch onze eeuw door twee
modewinkels vertegenwoordigd wordt. Deze wereld kan
l* - U misschien onbeschaafd schijnen ; zij heeft echter
lare bijzondere wijze van beschaving. Hier is het
r\jk der tegenstelling, rijkdom en armoede, vreugde
en smart, nieuwe en oude denkbeelden,
Europeesche en Eoem«ensche kleederdrachten. Hier...."
Hier," nam een ander het woord, wordt het
oog maar niet de maag voldaan. Ik doe daarom
het voorstel, om ook deze haar recht te laten
wedervaren."
Wij bestegen een rijtuig met zes paarden
bespannen en reden naar het dorp terug. Voor
n der huizen stapten wij uit en traden in eene
kamer, die niet grooter en niet beter ingericht
was dan die van den wachter.
Mijne heeren," zeide de eigenaar lachend, ik
' verzoek u de meubels en spiegels van dit paleis
te sparen] Onder deze voorwaarden noodig ik u
aan mijne tafel."
Daarop legde hij eene rieten mat op den grond
en zette daarop eene lage, ronde tafel, legde
Vier servetten en houten lepels neer en verzocht
ons op Turksche wijze plaats te nemen.
. Nadat hij in de handen geklapt had kwamen
er drie bedienden binnen, de eene droeg eene
schaal met wittebrood, de tweede een schotel met
Imrsch, een zure koolsoep, en de derde eenige
flesschen bordeaux.
' Mijne heeren, zei onze gastheer, daar glazen
hier onnoodig zijn, wapene ieder van u zich met
?;, eene flesch om op deze wijze den dorst te
""" lesschen."
W\j volgden zijnen raad op en begonnen toen
in broederlijke eensgezindheid uit den schotel
te eten, waarna de bedienden andere spijzen
brachten, die zeer goed smaakten, doch die ik
niet kende.
Na tafel waren wij bizonder vroolijk; mijne
nieuwe vrienden dansten zelfs volgens landsgebruik
en lieten de luitspelers, rijkelijk beloond, heen
gaan.
Tegen den avond reden wij weer naar het meer
'terug, om een stoomboottochtje te ondernemen.
? . Gij kunt begrijpen, dat dit voorstel mij een
heerl§k vooruitzicht opendo. Dit werd wel eenigszins
beperkt toen ik de stoomboot" zag, want de
raderen, waaraan deze haar trotschen naam te
. danken had, worden door vier mannen voortbe
wogen en veroorloofden dus geene groote
sprongenOngeveer dertig dames en heeren stegen in
de boot, ook eene muzikantentroep van Zigeuners
en zoo ondernamen wij eene reis in den maneschijn
tot ongeveer 8 uur. De dames hadden eenige
vrees voor storm en ongelukken, maar de ridders
zwoeren, haar in geval van nood door zwemmen
te redden, waarop zij kalmer werden.
Ondertusschen kwamen wij gelukkig weer aan land, in
eene opgeruimde stemming en met veel lust om
i naar het bal te gaan.
Dit bal, dat bestemd was om al mijne gedach
ten over het gemis aan beschaving in Walachije
den kop in te drukken, betooverde mij dan ook
werkelijk. In de groote zaal, casino genaamd,
bevonden zich meer dan twee honderd personen
bijeen, die in kleeding en manieren volslagen
Europeanen waren. Gij kunt u voorstellen,
mijne heeren, welken indruk dit gezelschap op mij
maakte, wien nog het geschreeuw van den koet
sier van Braila in de ooren klonk, die door 't
nachtverblijf bij den wachter als geradbraakt was,
en die van zijne verbazing over het paradijsach
tige leven aan de badplaats nog niet bekomen
was. Vooral toen ik kennis maakte met eenige
schoon e vrouwen, dacht ik in eene tooverwereld
verplaatst te zijn. Hare oogen waren zóó schit
terend en haar lachen zóó lieflijk, hare gestalte
en hare bewegingen zóó sierlijk, hetzij zich in
eene mazurka, een contredans of eenen wals be
wogen, deze verzameling van bloemen,
edelsteenen, licht en muziek, betooverde mij, zoodat
ik geheel vergat waar ik mij bevond, namelijk
aan de grens van Azië. En toen ik later weer
buiten in de woestijn kwam, kon ik niet laten tot
itujzelf te zeggen, dat Walachije een wonderland is.
Na ongeveer twee uur nam ik van mijne in
den modder gevonden vrienden afscheid en keerde
met eene Jodenbritschka naar Galatz terug om mij
van daaruit naar Stamboel te laten inschepen.
Aan den uitgang van het dorp ontmoette ik
nog twee gezelschappen, dames en heeren,
die met mijziekbegeleiding in den maneschijn
gingen wandelen. Dit mijne heeren, zoo besloot
de schilder zijn verhaal, is mijne reis door
Walachije. Ofschoon zij wat gemakken betreft
veel te wenschen over laat, zal 't mij toch nooit
spijten, haar ondernomen te hebben, want
ik heb in die vierentwintig uren zoovele en zulke
verschillende indrukken gekregen, dat ik nu nog
niet weet of het land, wat beschaving betreft tot
Europa of tot het barbaarsche Aziëbehoort. Mis
schien kunt gij mij dege vraag beantwoorden."
VOOR DAMES.
De Grand Prix. Een asyl. Drie keizerinnen.
In aansluiting met hetgeen de vorige week ge
meld werd over de weelde, die dit voorjaar te
Parijs wordt tentoongespreid,komen de verrukte be
richten der modeverslaggeefsters over al het moois
dat bij den Grand Prix, op 10 Juni, te zien is
geweest.
Dat Mad. Carnot, de présidente, in een kring
van ambassadrices en grootheden der Republiek
troonde, heeft op zich zelf wel geen aanleiding ge
geven tot grootere toiletten, maar de zekerheid
dat er veel werk van het feest gemaakt zou
worden, heeft toch ongetwijfeld mondaines n
demi-mondaines aangespoord.
De gasten van den president vulden de tribune,
maar de eigenlijke groote wereld van mode, smaak
en pracht, zat op stoelen op het grasperk aan den
voet der tribune en hield daar een soort van
geimproviseerden salon; terwijl mede op het gras
perk, terzijde, eene reeks van equipages de
geleheidscostumen van de koninginnen der demi-monde,
en ook van een aantal dames der wereld tentoon
stelden.
De verscheidenheid lag meer in kleur dan in
vorm; eigenlijk nieuwe vindingen in model wer
den niet opgemerkt; alles was tot den vorm
redingote (met of zonder rucJie, met een grooten
schouderkraag of drie kleinere, met licht
gedrapeerden rok) en empire (met gladden rok, breeden
strik, geplooid corsage, onder den gordel verdwij
nend, en ronden hals) terug te brengen. In de
kleuren echter was de verscheidenheid groot: wit,
rose, vieux rose, bois de rose, groen, vert du NU,
vert d'eau, ivoire, crème, mastic, bleekblauw,
meestal zeer lichte, vroolijke nuances. Het zwart,
dat een enkel oogenblik voorspeld werd, is alleen
in zooverre door de mode opgenomen, dat het
bij voorkeur tot versiering gebruikt wordt. Men
draagt den zwart kanten of zwart tulle man
tel dien wij een vorige maal beschreven, of
ook een zwart krippen overtrek over een
lichtkleurig transparant. Het vest of plastron,
vroeger wit genomen, wordt nu van zwarte zijde
gemaakt, ook zeer breed zwart zijden lint dient als
ceintuur op een licht gekleurd kleed. Een eenvou
dig costuum, maar zeer elegant, is het volgende:
transparant van vieux rose, gebrocheerde zijde,
aan den rand van den rok bevindt zich een
zoom, 15 a 20 centimeter breed, van zwart flu
weel (geen lint), met veelkleurig jardini
reborduursel au passé, dat voor de helft op het
fluweel, voor de helit op het gebrocheerd sa
tijn zit. Het rose is geheel overtrokken met
zwart krip, aan de taille en van onderen
ingehaald; opdat het niet zal doffen, is het daar
cnder den zoom bevestigd, er is daar ook een
ingehaalde volant aangebracht. Ceintuur van zwarte
zijde; corsage ook met krip overtrokken en ge
kruist ; hoed en parasol evenzoo met zwart krip
overtrokken.
Men neemt het krip ook kleur op kleur, vooral
blauw op blauw satijn staat goed, of geel op geel
satijn; in plaats van krip ziet men ook gebor
duurd gaas, kant, Chantilly. Voor de hoeden
is nog steeds de Directoire-hoed gebleven, men
versiert hem met echte of gemaakte bloemen,
veeren, vooral struisveeren. Een ander model is
de capeline Louis XIV, van Italiaansch stroo,
met een geheclen rand van veeren, een hooge
aigrettc van fluweelen strikken en drie halve witte
struisveeren bovenop. Zeer gewaagd en zeer
origineel was bij de wedrennen een gewone jockey
pet van ingehaald krip; de klep was geheel in
gewonen vorm, met een rand van kleine veertjes
erom, links bij het begin van de klep eene touffe
van twee halve struisveeren.
*
Aan de stad Berlijn is een legaat gemaakt, dat
vooral om de bestemming en de zijde van waar
het komt, opmerkelijk is. Een vrijgezel, de
Braziliaansche consul-generaal Joseph Behrend, heeft
eene som van 780,000 mark bestemd voor het
oprichten eener stichting met het doel, aan on
verzorgde en onbesproken meisjes uit den be
schaafden stand, wier inkomen niet voldoende is
voor een behoorlijk levensonderhoud, eene
jaarlijksche rente te verzekeren."
De Braziliaan maakt geen onderscheid van
godsdienst voor zijne beschermelingen, maar de
beneficiante moet vaderloos, ongetrouwd, te Ber
lijn woonachtig, en 25 jaar oud zijn. Het stich
tingsfonds wordt bij de gemeentelijke overheid
gedeponeerd, aan iedere der beneficianten wordt
900 mark jaars uitgekeerd; in den beginne zul
len slechts weinige renten moeten worden ver
strekt, ten einde spoedig zooveel bij een te heb
ben, dat een gedeelte van het kapitaal voor een
asyl kan worden gebruikt en er 500,000 mark
voor de lijfrenten overblijven. De dames die in
het asyl woning verlangen, laten daarvoor een
zesde van hare rente inhouden. De rente wordt
levenslang toegestaan, maar vervalt bij huwelijk
of verbetering van lot, of slecht gedrag.
Het beste van zulk eone stichting is, dat zij
eene kern vormt, waarbij zich legaten van andere
philanthropen kunnen aansluiten.
Aan de drie Dultsche keizerinnen, Augusta.
Victoria en de vrouw van den tegenwoordigen
Duitschen keizer, Augusta-Victoria, wijdt prinses
Eboli" in Figaro een artikel, waarin eenige merk
waardige beschouwingen voorkomen. Er is
tus?schen die drie gekroonde vrouwen, die zoo kort
na elkander dezelfde plaats bekleeden, niets ge
meens, niets dat hen op elkander doet gelijken.
Als wij nog in den tijd van zinnebeelden en alle
gorieën leefden, zou men de eene in haar wapen
geven: den diadeem en het purper; aan keizerin
Victoria: den scepter en den sleutelbos; aan
keizerin Augusta-Victoria: eeno wieg en eene
breinaald."
Er is wel gezegd, dat de keizerin Augusta
zeer schoon moet geweest zijn;" vervolgt prinses
Eboli, het is mogelijk, maar al heel lang weet
men het enkel van hooren zeggen. Het is zeker
dat zij heel mooie schouders moet gehad hebben,
want zij heeft zich nooit anders dan gedecolle
teerd doen schilderen. De schouders waren ook
hare laatste coquetterie; als zij dan nog groot toilet
droeg, schoof men op haar vermagerde schouders
een stel wassen schouders, waarop dan de juweelen
van dienst werden vastgehecht. Er is namelijk
voor de juweelen van een Pruisische koningin
rouleering in den dienst, evenals voor de lijfwacht
van haar paleis.
Eene hooge, slanke gestalte, een fijn gedistin
geerd gezicht, een echt prinsessengezicht, blank,
teer, met koelen, scherpen blik, kastanjebruine
gegolfde haren, bijna altoos met kostbaarheden
versierd, dat is Augusta's portret als jonge
vrouw, toen zij nog niet de dubbele kroon, keizer
lijk en koninklijk, droeg. Sedert de laatste achttien
jaren, haar geheelen keizertijd, is zij nog slechts
een skelet in den keizersmantel, door ziekte geheel
ondermijnd; voor de natuurlijkste verrichtingen moet
zij aan de wetenschap hulp vragen; zij kan niet meer
loopen, dat is haar trouwens onverschillig, maar
zelfs niet meer groeten, en dat is haar zeer pijnlijk,
want de gedachte van haar geheele leven is:
representeeren, vorstin zijn, zoo zelfs, dat zij een
koets met bascule heeft laten maken, waarin zij
de groeten der voorbijgangers al buigende kon
beantwoorden, door middel van eene machinerie
die door den voet der hofdame tegenover haar
in beweging werd gebracht."
De oude keizerin had in hare jeugd, aan het
Weimarsche hof, Göthe gekend, en liet zich steeds
veel voorstaan op haar smaak voor letterkunde.
Als vrouw bood zij den keizer weinig aantrekke
lijkheid; als keizerin nevens hem, waardeerde
hij haar, en te recht. Als moeder liet zij de kin
deren slechts tot den handkus toe; vrienden, ver
trouwden, had zij nooit, koele eerbied was haar
voldoende.
Haar arbeidsveld was door den keizer strikt
begrensd. In eene politieke quaostie mocht zij
geen oordeel hebben. Bismarck had dit geëischt.
Vandaar die zwijgende, maar vreeselijke haat, die
slechts de laatste jaren in wederzijdsche onver
schilligheid is overgegaan. Zelfs in kleinigheden
trachtte zij hem te ergeren, bij voorbeeld door
met voorliefde, en onberispelijk, de taal
van den erfvijand, den Franschman, te spreken en
te schrijven. Zij had, sedert 1870, een Fransen
voorlezer."
Om in het publiek te blijven verschijnen, had
zij uren toilet noodig; al pijn lijdende studeerde
en bewaarde zij haar officieelen glimlach. Hare
omgeving wist wat zij leed, en zelfs de gezanten
en vreemdelingen vonden het pijnlijk, die vrouw,
die in een draagstoel tot aan de deur der troon
zaal gekruid was, daar in kostbare stoffen gehuld,
met een manteau de cour vol goudborduursel en
vijftien rijen paarlen om den hals, met gesmoorde
stem, als een automaat, eenige hoffelijke woorden
e hooren uitspreken, en haar dan als een spook
achtige vertooning te zien verdwijnen, om zich
in haar vertrekken te laten ontkleeden, en voor
de weinige minuten inspanning met uren van
pijn en afmatting te boeten.
*
* *
Keizerin Victoria is nooit met hare schoon
moeder op goeden voet geweest. Zij was met hart
en ziel moeder en echtgenoote. Men vond haar te
weinig koningin. Victoria is van middelbare
grootte, niet elegant, maar met een frisch, rond,
burgerlijk gezicht; zij heeft heldere, verstandige,
vroolijke oogen en glad haar met een Engelsen
kanten mutsje er op; zij gebruikt weinig poudre
de riz maar veel zeep, een weinig gecompliceerd
corset, geen hooge hakken; zij is verstandig en
vergenoegd, maar noch trotsch, noch behaagziek.
Haar verstand is buitengewoon helder, en haar
kennis zeldzaam groot; zij heeft van de gelegen
heid geprofiteerd om van kunstenaars en geleerden
tot haar eigen nut alles te verkrijgen .wat zij
haar konden leeren. Haar paleis is een toonbeeld
van gezelligheid; keizer Friedrich, die zwak, har
telijk en beschaafd was, waardeerde haar en erkende
gaarne het overwicht van haar krachtig verstand.
Zij heeft weinig vrienden, maar die zij heeft,
zijn haar trouw als kameraden. Zij Meld niet van
het hof, van de officicele recepties, waar zij vijf
entwintig jatr lang de tweede rol heeft moeten
spelen. Zij wist dat men haar hare Engelsche
manieren en opvattingen verweet, maar wat zij
voor goed hield, zou zij voor niets ter wereld ver
anderd hebben. Zij liet, toen een kroonprins ver
wacht werd, een Engelschen dokter komen, tot
groote ergernis van al de Duitschers ; haar pro
tégékwetste den kroonprins *aan den linkerarm
en dit verklaart zeker bet best de antipathie van
den knaap, thans Wilhelm II, tegen Engelsche
doctoren. Toch wist zij weer bij haren man, in
diens ziekte, doctor Mackenzie te doen roepen.
In de weinige maanden van haar huwelijk"
zegt prinses Eboli, heeft zij getoond, dat zij mis
schien niet zou hebben »weten te regeeren, maar
dat zij wel wist te willen."
Do grootste smart in haar leven is geweest
het verlies van haar kinderen, de prinsen
Waldemar en Sïegismund; voor haar man had zij
eene kalmo, rustige toegenegenheid, en in den
diepen rouw van thans, zal zeker ook de smart
over het verlies der oppermacht wel eenig deel
hebben.
Keizerin Victoria schildert en boetseert heel
aardig. Menig Dnitsch bankier gaf op de
liefdadigheidstontoonstellingen heel wat geld voor de
terra-cotta's, door hare eigen hand bewerkt. Voor
litteratuur had zij veel belangstelling, niet echter
voor vrouwenquaesties. Zij heeft altoos veeltijd
gehad voor het bekijken van een schilderij of van
antiek tapijtbehangsel; maar nooit heeft zij tien
minuten kunnen vinden om een japon aan te
passen," zegt prinses Eboli.
Keizerin Victoria-Augusta is noch vorstin, noch
echtgenoote, enkel moeder. Zij is ouder en langer
dan haar man, volkomen onbeduidend van gezicht,
niet leelijk, maar nog minder schoon, zonder gra
tie en zonder figuur. Zij houdt baar haren op
met een schildpadden kam en draagt enkel
Duitsche produkten, hetgeen haar ook terstond
is aan te zien. Haar man drinkt ook nooit
Fransche wijnen, geen van beiden houden van muziek
of van kunst; zij leest alleen de boeken, die de
hofprediker Stöcker haar opgeeft. Zij is goedig
en gelukkig; haar liefste bezigheid is, te laten
zien hoeveel kinderen zij al heeft; elk jaar komt
er een bij. Zij vereert haar man, en wil niets
hooren van praatjes omtrent het gebruik van
zijn vrijen tijd, die men haar zou kunnen
mededeelen. Met veel zorg, met veel artikelen in
de officieuse bladen en veel moeite, kan men er
bij het volk wel een soort van koning Louise,
een kunstmatige beminde vorstin van maken,"
zegt prinses Eboli. In alle gevallen zal zijn den
jongen keizer in niets tot last zijn, zij is het
ideaal der Duitsche vrouw, eene vrouw waarvan
men niet spreekt."
In December 1887 was er te Berlijn een
fancyfair. De great attraction was een tafeltje met drie
voorwerpen: een portret met een prachtige
handteekcning, Augusta, imperatrix et rec/ina een
Italiaansch landschapje, onderteekend Victoria,
en zes gebreide borstrokjes. Het waren de ge
schenken der drie keizerinnen. E?e.
Allerlei.
De meubels van Sarah Bernhardt.
Men herinnert zich dat het vertrek van Sarah
Bernhardt naar Amerika door een algemeene li
quidatie werd voorafgegaan, en dat zelfs haar
hotel op de Avenue de Villiers werd verkocht,
met al wat er bij behoorde, om de schuldeischers
tevreden te stellen.
Het schijnt dat dit niet met allen het geval is
geweest, getuige de heer Chabrillat, wien de
artiste nog een som van 8000 frs. verschuldigd is.
Welk een vreugde, en tevens welk een verwach
tingen koesterde de laatste, toen hij Sarah Bern
hardt zich weer te Parijs zag installeeren! Een
hotel zooals vroeger, geheel in orde en met een
groot personeel; huisraad naar rato, overvloedig
zilverwerk, zilveren eetservies, gemerkt met het
cijfer der artiste!
Toen echter de heer Chabrillat aan deze denk
beeldige waarde wilde raken, kwam zijn deur
waarder in botsing met de aanspraken van den
heer Grau, den Amerikaanschen impresario, die
zich uitgeeft voor den eigenaar van alles wat
aan Sarah Bernhardt schijnt toe te behooren.
Deze laatste heeft de kunstenares voor hare
laatste reis geëngageerd, en 't volgende jaar moet
Sarah op dezelfde voorwaarden deze kunstreis
herhalen. Ondertusschen, als een echte impresario,
die al zijn best doet om zich de toewijding van
zulk een kunstenares te verzekeren en tevens om
haar wat rust bij al die vervolgingen te verschaf
fen, heeft bij zijn pensionnaire" neergezet in
een gecapitonneerd nestje, door hem gehuurd, en
met al den comfort dien men bedenken kan, alles
evenzeer door hem betaald. Zelfs dreef hij de
fijngevoeligheid zoover dat hij aan zijne artiste
de volkomen illusie schonk alsof dat alles aan
haar toebehoorde, door dat cijfer gegraveerd op
het goud en zilverwerk, en al die wapenschilden,
maar dat alles was slechts een illusie, vooral
voor de schuldeische»-s.
Dit altbans blijkt uit de inlichtingen gegeven
namens den heer Grau, naar aanleiding der
vervolgingen van Chabrillat's deurwaarder.
De Amerikaansche impresario heeft, om zijne
beweringen te staven, een volkomen in den vorm
gepasseerde acte overgelegd, ten einde te bewijzen
welke betrekking tusschen hem en do actrice
bestaat. Volgens deze overeenkomst moet Sarah
Bernhardt hem op een bepaald tijdstip do lokalen
met al het huisraad, enz. teruggeven, zooals zij
ze ten gebruike heeft ontvangen. Zij kreeg ze
dus alleen met tijdelijk vruchtgebruik.
Naar aanleiding van deze acte is de vervol
ging op last van den rechter gestaakt; hetgeen
echter reeds door den deurwaarder in beslag was
genomen blijft met beslag belegd, totdat het pro
ces beslist is.
Bekoelde dweeperi/j niet Afrika. In 't jaar 1887
zijn uit de stad Ratibor drie leerlingen der
secunda" van het gymnasium aldaar, buiten weten
hunner ouders, vertrokken, en zijn, uitgerust met
revolvers en eenig geld, op weg gegaan naar
Afrika om daar hun geluk te beproeven. Twee
hunner, wier karige reisvoorraad uitgeput was,
wendden zich, door den honger gedreven, tot de
Italiaansche politie, en door hare bemiddeling
werden zij weer naar hun vaderland teruggebracht.
Slechts de derde, een zoon van den ingenieur
Von Winskowski, bood alle bezwaren het hoofd
die hij ontmoette; het eerst was hij gedurende
vele weken in Venetiëhelper van gondolieri.
Vandaar ging hij naar Genua en werd
scheepspakkendrager. Doch het zware werk boviel hem
niet.
Hij trok door Zwitserland, en verdiende zijn
brood door hier en daar allerlei werk te verrich
ten, kwam eindelijk te Belfort aan en liet zich
daar aanwerven in 't Afrikaansche Vreemdenle
gioen. Van Afrika uit zond hij bericht aan zijn
vader in Duitschland. Hij betreurde in hooge
mate dat hij onderweg niet opgepakt en terug
gebracht was. De dienst in het Vreemdenlegioen
wordt door hem als zeer zwaar beschreven. Het
grootste gedeelte van dit legioen bestaat uit
verloopen lieden van allerlei landen, daarom hoerscht
er een zeer strenge tucht en de kleinste afwijking
wordt met de zwaarste straffen geboet. Tenge
volge van zijn fatsoenlijk gedrag en zijne inne
mende manieren trok de jonge man weldra'de
opmerkzaamheid van zijn chef tot zich; deze
stelde zich op de hoogte van des zwervelings
vroeger leven en wist hem een plaats onder de
kadetten te bezorgen, waardoor hij thans een
betere behandeling geniet.
De vader van den jongen man heeft zich on
langs gewend tot het Ministerie te Berlijn, om
de vrijlating van zijn zoon te bewerken. Voor
eenige dagen kreeg hij ten antwoord dat de
Duitsche gezant te Parijs reeds de noodige stap
pen had gedaan om het ^ontslag van zijn zoon
uit het Afrikaansche Vreemdenlegioen en zijn
terugkeer naar het vaderland te bewerken. Deze
laatste zelf heeft zijn liefhebberij voor avonturen
geheel verloren en, zooals hij onlangs in een brief
aan zijn vader schreef, bij brandt van verlangen
om zijn ontslag te krijgen ea naar zijn geboorte
land terug te keeren.
Goed afgeleerd. Het Berl. TageUatt vertelt
eene anekdote van den beroemden medicus