De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 8 juli pagina 3

8 juli 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 576 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De kostumen (1798?1802) waren over het ge heel historiesch getrouw, zoo als we 't van de ken nis en smaak der Heeren Prot gewoon zijn. Het fantaizie-kostuum van Mev. Bouwmeester (waar schijnlijk naar het Parijzer model gevolgd) was schilderachtig en verdedigbaar (met uitzondering van de tournure). De wat heel korte mouwen der hretonsche meisjens schijnt men het operettegenrg te moeten inwilligen. Ten slottémyn kompliment aan den Heer Prot Jr., voor zijn fraaye, charakteristieke dekoraties In 't magazijn van erbiwow" en Op't achterdek".Trouwens de dichters en dekomponist (Robert Planquette) hebben zich der mate van het histori sche der toestanden weten te doordringen, dat er een maritieme geest gekomen is zelfs in de muziek. 3 Juli, '88. ALB. TH. JOZEF ENGEL. Te Berlijn is een zeer populaire figuur, tevens een man van veel talent en veel verdienste, gestor ven, de heer J. C. Engel, eigenaar van Berlijn's be roemdste zomeruitspanningsplaats, Kroll's Eta blissement." Hij was de schoonzoon van Kroll, den stichter dezer inrichting. Rath Engel /' eene verkorting van den titel dien hij van den keizer verkregen had, Commissionsrath," heeft zich voor Berlijn zeer verdienstelijk gemaakt en zijn naam zal in dankbare herinnering blijven. Lang geleden was Engel, die van Hongaarsche Joden afstamde, als reizend muzikant met eene viool onder den arm naar Berlijn gekomen. Hoe lang geleden, is moeilijk te zeggen; Engel zelf kwam er nooit voor uit, hoe oud hij was, en in de laatste dertig jaar was hij niet ia het minst veran derd. Sedert dertig jaar droeg hij dezelfde elegante zwarte pruik, denzelfden keurig geknipten, geverfden,zwarten baard, kleedde zich uiterst jeugdig, en ook andere kunstmiddelen wendde hij aan om de onherstelbare teistering der jaren te verbergen. Hij maakte daarvan geen bijzonder geheim, althans toen nog niet lang geleden, bij de tentoonstelling van Wereschtschagin, keizer Wilhelm, die gaarne bij Kroll kwam, hem tot zich wenkte en zeide: Nu, beste Eath, ge ziet er zoo jeugdig uit, gij hebt er nog geen grijze haren van gekresen," bracht Engel, stralend van vreugde, de hand aan den mond en fluisterde: Allens geforben, Majestat!" waarover de keizer hartelijk lachte. Engel was door en door musicus. In 1852 reeds was hij als dirigent der concerten en tevens als directeur bij Kroll aangesteld. In dien tijd was Kroll's Garten, eenzaam achter het zandige plein gelegen, nog het eenige noemenswaarde zomervermaak der fatsoenlijke Berlijners. Maar het zomerseizoen duurde niet lang genoeg, om eene zoo groote en kostbare onderneming te doen bloeien, en na den dood van den stichter deden zich allerhande moeielijkheden op. In November verkreeg de directeur Engel toestemming om in de fraaie zaal ook tooneelvoorstellingen te doen geven. Hij begon met de opéra-comique. In het volgend jaar breidde hij zijn repertoire uit en nam proeven op elk gebied. Toen werden er bij Kroll blijspelen, Possen, opéra-comiques en groote opera's gegeven; in 1854 kwam het drama er bij. Destijds was zijn secretaris voor het tooneel Emil Brachvogel, de dichter van Narciss. Maar het groote drama en de opera-seria sloten geen ander genre uit; zij wisselden zelfs met acrobaten, goochelaars, reuzen en dwergen en ,-, wereldwonders" af. Engel, die vroeger zelf als secretaris van Kroll de Zoeloekaffers van den trein gehaald had, en naast den koetsier op den bok had gezeten, ter wijl het viertal wilden een droschke vulde en onder het gejoel der straatjeugd door Berlijn werd vervoerd, kende het Berlijnsch publiek door en door, en wist voor alwisseling te zorgen. Maar ondanks ondernemingsgeest en ijver, on danks Brachvogel en Zoeloekaffers, kon Engel er geen zijde bij spinnen. In 1855 deed hij de geheele inrichting over aan den heer Bergmann en trad terug. Eerst in 1857 nain hij onder den zelfden eigenaar zijn vroegeren werkkrinj als directeur der zomerconcerten in den tuin weer op; dezen post behield hij, onder afwisselende eigenaars van den tuin, jaren lang. De zaken gingen steeds slechter; tuin en gebouw, met tooneel en toebehooren, kwamen onder den hamer, en Engel werd op l October 1862 weder eigenaar van Kroll's Etablissement". . Sedert dion tijd is Engel bijna onafgebroken, met uitzondering van korte tusschenpoozen, zooals de episode Bial, die den componist van zooveel bekoorlijke en geliefde melodieën het vermogen en de gezondheid kostte, eigenaar en directeur gebleven. Engel had volkomen besef van do eischen die het steeds grooter wordend en zich ontwikke lend Berlijn aan eene onderneming als de zijne kon stellen; vandaar dat omgeving en gehalte van het kunstgenot steeds beter werd. De wiater was nog steeds zijn eigenlijk saizoen niet; de tooneelzaal kwam dan alleen in gebruik voor groote gastvoorstellingen van geheele gezelschappen, voor de Kerstweek-pantomime, voor de groote concerten en beroemde bals, maar in den zomer was. hot tooneel in den tuin steeds bezet, cu er werd goede kunst gegeven. lederen zomer had Engel een goede operatroep, uit verspreide sterren samen gesteld. Bij Engel zongen al de buitenlandsche grootheden; met den grooten tenor Roger begon hij; later waren er Trebelli, Scaria, Neubaur, Wachtel, Beichmann, Bötel, Adelina Patti, in nog lateren tijd Mierzwinsky, Buhr, la Klafsky; voor kapelmeester van zijn opera had hij een tijdlang Adolf l'Arronge. Engel had steeds de critici der hoofdstad op z\jne hand, hetgeen niet enkel aan zijn tact en handigheid, maar ook aan zijn zeer onderhoudend en innemend geestig gesprek lag. Zijn bonmots en reparties werden steeds snel verspreid, en, als gewoonlijk, on prétait au riche, zoodat er menige aardigheid van een ander op Engel's naam door gaat. Zijn Duitsch, Magyaarsch-semietisch van oorsprong en kleur, had in accent en gram matica zijn gelijke niet; het leek nergens naar, maar hij wist er in te zoggen wat hij bedoelde. Onlangs kwam de uitvinder van een vliegmachino bij hem, en schilderde hem voor, hoc fraai het zou zijn, als het luchtschip uit Kroll's Garten op en op een ander punt, ver weg, neer streek. De machine zou prachtig zijn, maar er ontbraken den uitvinder 5000 mark om haar te voltooien. Engel moest hem dat voorschot geven. Engel had opletend zitten luisteren, en zeide nu: Heel mooi, maar nu moest ge nog naar een tweede voorschot van 5000 franc bij een ander omzien, en bouwen dan twee machines, dat ik u in de tweede machine kan navliegen, als gij in de eerste met mijn 5000 mark de wol ken ingaat.'' Het terrein waarop Kroll's Etablissement" ligt, is staatsterrein; het werd indertijd door koning Wilhelm voor eene zeer geringe som aan Kroll in gebruik gegeven, en nog onlangs bevestigde keizer Wilhelm deze schenking in den gewonen vorm van verpachting voor enkele penningen. Men kon Engel altoos bij de operavoorstellingen als een opgeverfde, keurige pop in zijn loge links van het tooneel zien zitten; glimlachend tegen zijne sterren", hun kransen toewerpend en bouquetten doende aanbieden. Onder het verzorgen der kunst vergat hij "echter zijn tuin niet, die altoos uit muntend in orde was, en monde en demi-monde vereenigde; in de keuken heerschte den geheelen dag zijne vrouw, de dochter van Kroll, en het consumabel" had er dan ook een even goeden naam als het overige. De koninklijke opera was Engel's natuurlijke vijand; hij had nooit meer pleizier, dan wanneer men daar in verlegenheid was en hem een zanger of zangeres, vooral met tenoren kwam dat voor, --te leen vroeg. Hij was dan steeds bon prince en leende bereidwillig, maar liet niet na te zeggen: Als men in de opera een goeden tenor wil hebbenj moet men hem bij Kroll laten halen." Een dor aanwezigen merkte toen op, dat Niemann toch ook een redelijk tenor was, maar Engel antwoordde, de schouders ophalend: Nie mann? Nu, dat kan wol zijn; hij heeft ook wel geen stem, maar hij redt liet met de plastiek." Het was een ijdelheid van hem, 'n zijn klein zomertheater ook do groote, kostbare opera's « grand spectacle na te maken. Do Prophet zou bij Kroll gegeven worden; een der aanwezige critici vroeg hem: Maar, Herr Rath, hoe denkt ge dat met den'grooten kroningsoptocht te maken?" Laat dat maar aan mij over," zeide Engel, ik heb een geniaal idoe!" Hij bracht het geniale idee in praktijk. Even vóór het begin van den kroningsoptocht viel het scherm hot orkest speelde den beerlijken kroningsmarsch en bij de laatste maat ging het scherm weer op en men zag op den achtergrond twee koorknapen, in het wit gekleed, wierookvaten zwaaiend en den pas markeerend, als slot van den optocht. Meu kan zich het gejuich van het publiek voorstellen. Eene dame vroeg hem eens, waarom hij Norma van Bollini, in vier, in plaats van in twee acten liet geven. Engel antwoorrle leuk: Het is niet om de muziek, maar om het bier." De ver tering in de pauze was natuurlijk een der voor naamste bronnen van inkomsten in het zomer theater. Het etablissement gaat nu over in handen van zijn zoon Jozef Engel. MUZIEKAAL OVERZICHT. Rotterdam, Juli 1888. Do Directeur der Hoogduitse}]c Opera maakt de volgende samenstelling van het personeel voor het aanstaande sci/ocu openbaar: Dames: mevr. Marie Gross, uit ilanuheim, Istc dram. zangeres; mejuö'r. Adelc voii Meling, uit Weenen, 1ste dram. zangeres; mejuff'r. Margare.thc Sander, uit Magdeburg, jeugdig dram. zangeres; mevr. Hermiiie Bély, uit Küiiingsberg, coloratuurzangercs; rnejuiïr. Siinony, uit llamiover, Istc soubrette; mcjuffr. Hedinger, uit Angsbnrg, 1ste soubrette; mevr. Von Bongardt, 2de. soubrcttc; mevr. Louise Jaidc, 1ste altzaugcres; mevr. Olga Loreuz, uit 'rciburg i. B., Istc eu 2de altzaugcrcs; mejuü'r. Toliakoff, uit Mainz. kleine partijen. lleereu: Autou Nfivra, uit, Praag, heldentenor; Ludwig Brauseh, uit Düssddorf, jeugdig helden en lyrisch tenor; Autou Sehrcihcr, uit Nu.ni.bcrg, lyrisch tenor; Eduard Bolle, lyrisch cu bufl'o-tenor; Carl vou lïongai-dt, heldenbariton; Jacob Manheit, uit Gniü, lyrisch bariton; E. Brauwc, uit Ham burg, 2de Bariton; Coiirad Behrciis, 1ste bas; l'riedrich Wackwitz, uit Aken, 1ste bas en buü'o; G. HeineTiann, uit Mainz, 2de. bas en bulf'o. Eerste kapelmeester: de heer -Molnar, van het stadstlieater te Briiuu; tweede kapelmeester en koordirect.or: de heer Paul Prul. Wat het répertoire aangaat, er zullen opvoerin gen plaats hebbeu van. de volgende hier nog niet door het gezelschap der l Loogd. Opera gemon teerde werken: Cafafti, In/lm, Dia ISiillnachl, Kathcheii vou Ileilbronn, 'lotten/iiiiimennir/ en de operette Dia Tlcdermaus, Voorts do volgende andere, opnieuw ingestudeerde opera's: ^on/stern, Koiiif/itt von Saba, Zrtmpa, Rigoletto, DeïWwilenspaiistiyen Xiihmnng, Otyi/tetis, des Tcufels Antheil, Aleida von Holland eu Die Meixtcrsiiir/er von Nümberg. De nieuwe Directeur belooft niet weinig; in 75 voorstellingen niet minder dan tot zekere hoogte vijftien Noviteiten'. Voeg daarbij het stamrepertoire vau Opera's als Figcro's Jloclizeit, Don Juan, ituberflöte, Lohengrin, Tuun/iiiuxer, enz. eu het zal voor ieder duidelijk zijn, dat er kolossaal zal moeten gewerkt worden om de beloften na te komen. Ik wenseli dan ook den heer van Bongardt nevens den goeden wil ook de kracht toe om deze beloften naar ciscli te kunnen vervullen; zoowel hij als Directeur, als onze Opera als kunstinstel ling, zal er wél bij varen! EENE EERSTE UITVOERING VAN WAGNER'S EERSTE WERK. In de nalatenschap van den ongelukkigen koning Lodewijk II van Beieren bevinden zich de door Wagner eigenhandig geschreven partituren van twee opera's, die de later zoo beroemd gewor den componist op zeer jeugdigen leeftijd schreef. De eerste, thans voor het eerst opgevoerde, draagt deu titel: Die Feen, grosse romantische Oper in drei Akten." Do tweede is door den schrijver betiteld: Z>as Liebesverbot oder die Nvvize von Palermo, grosse komische Oper in zwei Akten" Op het titelblad van deze laatste schreef Wagner de volgende opdracht aan zijn koninklijken be schermer: Ich irrte einst und mocht es nun verbüszen, Wie mach ich mich der Jugendsünde frei? Ihr Werk leg ich demüthig Dir zu Füszen, Dasz Deine Gnade ihm Erlöser sei. Luzern, zu Weihnachten 1866. RICHARD WAGNEB. Op verzoek van den meester heeft de koning van Beieren nooit verlof gegeven, om deze zon den der jeugd" voor het voetlicht te brengen. Dat men er thans toe is overgegaan, is het gevolg van eene transactie tusschen de intendantuur vau het Mi'mchener Hoftheater en de erven van Wagner te Bayreuth. De laatsten wcnsekten 's meesters Parsi/al alleen te Bayreuth te doen opvoeren, ofschoon het Münchener Hoftheater ongetwijleld het recht had, om dit werk op het tooneel te brengen, en daarenboven alles bezat wat daar voor noodig was. Immers de Parsiful is herhaal delijk te München gegeven als Soparat-Vorstellung", met den koning van Beieren als eenigen toehoorder. In het vorige jaar is nu tusschen de beide betrokken partijen eene overeenkomst tot stand gekomen: Parsifal zal voorloopig alleen te Bayreuth ten gehoore worden gebracht, maar de Feen en het Liebesverbot zijn, eveneens voorloopig, voor München gereserveerd en zullen eerst in het volgend jaar gedurende twee maanden^ onder leiding van den bekenden Angelo Nenmann, el ders mogen worden gegeven. De wensch van Wagner's erfgenamen, om Parsifal voor zich te behouden, is dus de eigenlijke aanleiding geweest tot de opvoering der vier-en-vijftig jaren oude noviteit". Is hierdoor in strijd gehandeld met de piëteit, die men aan de nagedachtenis van den kunstenaar verschuldigd is, dan moet de schuld veeleer te Bayreuth dan te München worden gezocht. Wij deelden in ons vorig nummer reeds mede, dat de tekst, door Wagner zelf in rijmlooze jamben geschreven, is ontleend aan Gozzi's sprookje La donna serpente, terwijl tevens is gebruik ge maakt van een ander werk van dezen Italiaan, li Coro gchceten. Als proeve van do alles be halve fraaio versificatie dieuo het volgende. Ada, do fee, zegt tot Arindal: Von einem Sterblichen und ciner Fee Bin ich erzeugt, und so der Mutter gleich unsterblich. Da sah ich Dicb, und Dir Meincidigem Wandt ich all' meine heisze Liebc zu; Sic war so grosz, dasz ich, uin Dein zu sein, Freiwillig der Unsterblichkoit cntsagtc. Der Feen-König zürntc mir <larum; Und da den Rücktritt er nicht wehren korinte, Suclit' er ihn dadurch zu orschwcrcn mir, Dasz er mir diescs als Bedingnisz gab: Acht Jalir Dir zu verschweigcii, wer ich sei, Und danu den letzou Tag auf Dich so viel Der Qualen und der Schrccken aufzuhaufen, Als Dieli verlc'iten könnte, mir zu nuchen. Nur wenn Dein Herz standhaft aus Liebo sei, Soll ich das Loos der Sterblichkeit erhahcn, Wenn nicht, so sollte ich unscerblich bleiben Und dann noch mein Begehren dadurch hunzen, Dasz ich aui hundcrt Jalir in einen Stciu ver wandelt sei! " Slechts in n opzicht verraadt zicli reeds de Wagner van latere jaren. Do tooneeleit'ecten zijn met kwistige hand aangebracht en den decoratieschilder, den machinist, den costuniicr en den regisseur wordt eene zware, maar dankbare laak opgedragen. Te Miiucben hebben deze allen voortrcil'elijk werk geleverd; de rnisc-en-scène was uitmuntend, liet publiek riep zeer terecht mot do artisten, die de hoofdrollen vervulde», ook den chef-machinist LautenschÜ'iger ten tooneele. Maar nu de hoofdzaak, de muziek '? Van de uitvoerige recensiën in Dnitschc en Oostcnrijksche bladen, die ons onder do oogcn kwa men, verwijzen wij naar die van de Xcue Freie JVej.se, de Frankfurter ZcHiunj, de Kó'lniMiic Zeitung en het Jierliner Tageblidt. Do schrijver van de aankondiging van liet Wecncr blad is blijkbaar geen Wagneriaan ; do welbekende criti cus vau het lerliner 'J.uyeblattt prof. Heinrich Ehrlich, staat op een neutraal standpunt; de K ltiisclte eu de Fntnkfarter lieten zich inlichten door ijverige leden van de Bayreuther gemeente. In de JVejvS'e lezen wij : Op dit langdradige tekstboek heeft Wagner eene niet minder lang dradige muziek geschreven, die in dikwijls zeer duidelijke reiuiniscenzen been on weer zwerft tusschen Bcethoven's Fidelio, Webcr en Marschncr. Wanneer Wagner later in zijn werk ccn zekeren zin voor groote en effectvolle eiisomble's prijst, heeft hij geen ongelijk; inderdaad steekt in dit werk reeds dat. energieke tlieatorblocd, dat zich later op zoo geraffineerde wijze zou j openbaren. Overigens gaan de tijd en de gclei genhcid voorbij in ontzettend holle eu onbeduij dende recitatieven en declamatiën, die slechts l van tijd tot tijd eene meestal vergcefsche poging wagen om zich tot ceno afgeslotene, goedklinkende melodie of tot oen arioao te verheffen. Aan deze alle perken overschrijdende breedspra kigheid lijdt reeds de ouverture, waarin men overigens dikwijls een fraaien aanloop kan vinden. Weldadig eenvoudig en melodieus bekoorlijk is bijna slechts n enkel nummer, een quintet aan het begin van het derde bedrijf, dat met het koor u capella wordt gezongen." De criticus van de Frankfurter, Benedikt Bornhcim, zegt dat men zeer verdeelde indrukken ver krijgt. Tegenover onzelfstandige on onrijpe pro ducten staat een overvloed van schoone en ver rassende bladzijden. Reeds in de eerste akte, die hij uit een muzikaal oogpunt de onbeduidendste noemt, ontdekt hij eene soort van Liebesmotiv, dat, zich op geestvollc wijze symphonisch voortspiniiend, zich langzamerhand verliest in wijdloopigo bespiegelingen (?)." De behandeling der recitatieven laat alles te wenschen over." Men vindt daarin een onbeholpen, aarzelend tasten naar de juiste accenten." In het tweede deel komen wahre Genieblitze" voor, reusachtige effec ten", indrukwekkende ensembles" en een door den gelukkigsten humor bezield liefdesduet." De derde acte staat weer lager, altijd met uitzonde ring van het quintet en koor a capella. De cri ticus sluit met de onzes inziens vrij gewaagde bewering, dat de Feen zich op het repertoire zullen handhaven. De ongenoemde schrijver in de KSlnische vindt vele reminiscenzen uit de werken van Beethoven, Weber, Marschner, Gluck en Mozart in de parti tuur verwerkt. Maar wij vinden ook reeds zekere rhythmiscke, melodische en harmonische elemen ten, die wij. tengevolge van eene ons later eigenmaakte gewoonte, als speciaal Wagneriaansche beschouwen De ensemblostukken zijn meestal han dig gemaakt; veel daarin is voor dien tijd nieuw. dat wil zeggen, niet naar bekende modellen be werkt. Minder zelfstandig zijn de aria's. Het recitativische gedeelte, dat eene zeer groote plaats inneemt, is in do bewerking zeer ongelijk; veel klinkt als het werk van een leerling, ja zelfs van eeu dilettant, vooral iu de eerste akte; maar overal bemerkt men het streven naar juiste decla matie, en bij alle recitatieven openbaart zich do behoefte aan het geven van diepere muzikale beteekenis door eene zorgvuldig en rijk uitgevoerde begeleiding." Intusschen schrijft ook deze vereer der: Of men er goed aan heeft gedaan, dit werk aan de vergetelheid te ontrukken, is eene vraag, die wij hier niet nader zullen bespreken. Dat Richard Wagner zelf bij zijn leven nooit zijne toestemming tot zulk eene uitvoering zou hebben gegeven, kan men veilig aannemen ; en dat aan de nagedachtenis van den grooten man hierdoor een waardig wijoffer is gebracht, zal wel niemand beweren." Doch hij wil de zaak niet tragisch op nemen, en noemt de uitvoering ten slottéeene curiositeit." Heinrich Ehrlich schrijft in het Berliner Tageblatt, na het onbeduidende en dwaze van den tekst te hebben aangetoond: Indien men van Wagner's grondbeginselen uitgaat, dan zou men aan oene muziek, die op zulk een tekst is gecomponeerd, bij voorbaat iedere waarde moeten ontzeggen. Daar ik echter bij al mijne hooge bewondering voor Wagner's kolossale kunstscheppingeii zijn gesebreven grondbeginselen en aanvallen nooit heb gehuldigd, wil ik hier zeggen, dat óók van het gewone standpunt der muzikale critiok de Feeën voor een zeer zwak product moeten wor den verklaard." Overigens wijst ouk hij op enkele, maar ook slechts weinige plaatsen, waar men Ia (/ri/le dn -ion duidelijk kan bemerken. Solisten, koor on orchest hebben, volgens alle berichtgevers, onder de leiding van kapelmeester Fisdier hun beste krachten ingespannen. Van een eigen oordeel over een werk, dat wij niet gehoord hebben en waarvan wij ook de parj tituur niet kennen, moeten wij ons natuurlijk onthouden. De indruk, dien de verschillende rc'censiOn op ons maken, laat zich samenvatten in dezo weinige woorden: De krankzinnige koning Lodewijk heelt meer piëteit aan den dag gelegd voor den grooten meester, dan diens naaste bei trekkingen toonden. Van de uitvoeringtTer Feen geldt hutzelfilu als van die der syniphunio, die uit nog vroeger tijd dagteckend; zij is eene gcldmakerij. En daar, iu het geval van de Jui/end| siuide, liet publiek wordt vergast op een stuk a ijrand Hpvctiicle en op eene historische curiosi teit tegelijk, zal de speculatie waarschijnlijk geluk ken, hetgeen wij betreuren, niet voor her. publiek, | maar voor Wagner, die na zijn dood van zijn vrienden meer last heeft dan vóór zijn dood van zijn vijanden. EEN DUITSCIIER OVER DUITöCIIE GRAVKERKUNST. Onder bovenstaanden titel verscheen in het laatste no. van dit blad een stuk, waaraan do ongenoemde hoHandsche naschrijver een reeks hatelijkheden vastknoopt aan 't adres van Trof. R. Stang, naar aanleiding van diens gravure naar L. da Viuci. Indien daar sprake was van gezonde, dus opbouwende kr.tiek, dan zou men er vrede mee hebben; maar banaliteiten als IJusseldorfsche plaatsnijder'', hier te lande als een kat in ecu vreemd pakhuis'', een bij uitnemendheid onartistieko figuur, niet zonderlinge, antidehiviaaiibchc opvattingen," vermeenden witten raaf" enz., mogen, hoewel zij den meester koud laten, niet klakkeloos worden opgenomen noch voorbijgegaan. JI«id de schrijver van bedoeld stuk den moed gehad er zijn naam onder te zetten, dan zou men ten minste weten of en in hoever hij verdient gerepliceerd te worden of doodgezwegen; maar venijn te spuwen van achter het masker der anonyiniteit is lat' on onedel. Ik waardeer den heer Stang niet meerder maar ook niet minder dan ieder kunstenaar vau waarachtig talent, 't zij hij Franschman, Duitschcr ot' Nederlander is, en daarom eischt mijn rechtsgevoel tegen dat geschrijf openlijk te protesteeren. De inzender van genoemd stuk kent blijkbaar Stang's meesterwerk niet; evenmin liet karakter van da Vinci's stijl, ja niet eens de plaats waar het hoofd van de lombardische school zijn ,,cena" gewrocht heelt. En toch, zal een kunstwerk worden beoordeeld, dan dient men in de eerste plaats door te dringen in het karakter daarvan; vervol gens stijl en manier na te gaan, en ten aanzien van de imitcerende kunst van den graveur in hoever dezen is geslaagd in de interpretatie van het origineel. Do kunst van da Vinci spreekt vooral door inniggcvoelde bezieling; b.v. iedere kop is een type, waartoe niet alleen de bijzondere vorm van neus en mond, maar ook de oog-opslag behoort; ieder type is een karakter; ieder karaktor voelt en denkt op eene geheel eigen ma nier; de gestes passen bij de uitdrukking in de tronie en zijn geheel personeel. Voeg hierbij een onovertrefbaar gevoeligmodefé, vooral indevleeschpartijon; eene doorwrochte studie van alle détails; de volkomenste harmonie van licht en toon, en ge hebt een flauw begrip van het verbazend ta lent van den schepper van de Cena," de madone aus rocliers, la cienje au bas-relief, de Jocondu,''' e. a. Die kunstenaar werd door den trouwens ver maarden Raphael Morghen niet begrepen; Morgheii gaf niet den meester wien hij navolgde, maar steeds zich-zelf, wel was het een stout bestaan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl