Historisch Archief 1877-1940
No.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?en 33 van Götz; van de tweede soort noemen wij
Galeotto met 31 opvoeringen en De Ueroemde
vrouw met 34. Werken van Splelhagen, L'Arronge,
Börnstein, Heyse, Wolff (?Hertog Ernst") kwamen
hierbij, en hoewel deze betrekkelijk slechts weinige
malen herhaald zijn, heeft toch hunne op
voering veel nut gesticht, en de directie der
schouwburgen kan gerust voortgaan op den thans
ingeslagen weg.
De uitgever van een blad te Boston bood on
langs den Engelschen dichter Browning 250
p. st. aan voor een kort gedicht. De dichter
sloeg dit aanbod af in een zeer karakteristieken
brief: Wanneer ik op zulk een wijze
konschrijvem (antwoordde hij) zou ik uw verzoek ernstig
in overweging nemeiv. Maar dat kan ik eenvou
dig niet. Een Engelsch tijdschrift bood mij eens
>een hoog honorarium, en toen ik weigerde een
nóg hooger. Daarop stuurde de uitgever mij een
betaalbrief in blanco, dien ik naar willekeur mocht
invullen. Toch zond ik een en ander terug. Ik kan
?er niet toe komen voor periodieke bladen te
werken. Als ik een boek uitgeef en de menschen
het koopen, dan bewijst dit dat zij mijne ge
dichten willen lezen. Maar als zij mij aantreffen
in de kolommen van een tijdschrift, dan zou het
iunnen zijn dat ik een ongenoode gast was!"
Naklank van het feest van Bologna. De Rector
der Universiteit, Capellini, over wiens onbehoorlijk
gedrag zoowel tegenover de vreemde professoren
als tegenover de studenten zelf reeds vroeger een
?en ander bericht is, en voor wien de censuur van
Bologna zoo teeder bezorgd was dat zij het tele
gram van een Duitsch correspondent gedeeltelijk
in beslag nam Rector Capellini, de booze geest
van het jubilee der Universiteit, heeft toegegeven
aan den drang der publieke opinie en zijn ontslag
genomen, voordat de Minister van Onderwijs
Boselli het hem gegeven had. Echter verlaat do heer
Capellini niet zonder glans het tooneel, want on
geveer 50 ridderorden en eere-diploma's vaijR
'Ssische en andere hoogescholen sieren zijn borst,
respectievelijk zyn schrijftafel. Op een andere
wijze laat de dichter Carducci van zich spreken,
die zooals men weet in het Archiginnasio de feest
rede hield en het daarbij niet liet ontbreken aan
directe toespelingen op Mazzini, Garibaldi, enz.,
toespelingen die een vreemden professor een
Foei!" ontlokte, dat luide schalde door de
geheele zaal. Carducci, de dichter der hymne op
Satan" heeft desniettemin wegens zijn verdien
sten voor het jubilee der hoogeschool van Bologna
van Koning Umberto het grootkruis vaade kroon
van Italiëontvangen.
Uit Kaïro wordt het volgende geschreven:
Reeds lang beklagen zich de geleerden en alle
belangstellenden in de geschiedenis der oudheid
over de weinige middelen, die der directie van
het Egyptisch Museum te Bulak ten dienste
staan, en over het feit dat wegens gebrek aan
een paar duizend pond st. de bewonderenswaar
dige schatten, die het Nijldal verbergt en die
nauwelijks bedekt zijn door woestijnzand, niet
voor den dag kunnen worden gehaald. De
Egyptologen zullen dus dankbaar het laatste decreet
der regeering begroeten, waarbij aan de bezoe
kers van het Museum, zoowel als aan hen die
opgravingen bewerkstelligen, het betalen van een
zekere som is opgelegd. Al kunnen hierdoor wel
geen middelen van beteekenis bereikt worden,
toch kan de directie daardoor in staat worden
gesteld bij hare opgravingen nog schitterender
resultaten te bereiken, dan tot dusver het geval
is geweest. De opgravingen van den laatsten
?winter vooral hebben veel vrucht gedragen. Zon
der de ontelbare grafschriften en mummies van
allerlei soort op te sommen zullen wij alleen de
voornaamste gevonden voorwerpen hier in het
kort schetsen. Vooreerst noemen wij 2 kleine
ijzeren houweelen van slechts 15 centimeters
lengte, die er zeer onbeduidend uitzien; toch
zijn het de eerste die tot dusver gevonden zijn.
Zij zijn afkomstig uit den tempel van
Duir-elBarari en wel uit den tijd der 17e dynastie. Men
wist wel reeds dat de Egyptenaren zich toen van
ijzer bedienden, maar deze kleine houweelen rui
men a'llen twijfel nit den weg.
Zeer interessant is ook een vondst, te Edfu
gedaan. Dit zijn twee kleine houten standbeeldjes,
40 centimeter hoog, die twee zittende vrouwen
gestalten voorstellen. De eene is de godin Isis, de
andere de godin Neftis. De laatstgenoemde stond
bij het hoofd cener mummie, de eerste aan de
voeten; beiden behooren tot de periode der
Psammetichussen. Geen ontdekking van dit jaar
echter is belangrijker dan het aantal portretten,
die men te Fayum en in Assiüt gevonden heeft.
Ze zijn in was uitgevoerd, enkele op bladen van
den wilden vijgenboom. De twee voornaamste er
van, echte meesterstukken, zijn gemaakt op over
elkaar gelegde stukken linnen, bedekt met een
zeer dunne laag gips. Eindelijk mogen wij eenige
mummies uit den tijd van Marcus Aurelius niet
onvermeld laten, die den naam van kunstwerk
verdienen, terwijl de mummies uit denzelfden tijd,
diu reeds sedert lang in het Museum zijn. slechts
op den naam van gewoon handwerk aanspraak
kunnen maken. (Men vergete hierbij niot dat de
mummies steeds begraven werden in min of meer
kostbaar bewerkte sarkophagen.) De tweede amb
tenaar, bij de directie van het Museum aange
steld, is een Duitscher, Brugsch bij name, een
broeder van den beroemden Egyptoloog. Een
groot deol van de ontdekkingen der laatste jaren
is aan zijn orivermoeiden ijver te danken.
Het uiterlijk voorkomen van Beetliocen, waar
van in onzen, tijd de voorstelling al minder en
minder duidelijk begint te worden, tracht Dr.
Frimmel te Weenen in een boek Neue
Beethoveniana" weer in ons geheugen terug te roepen.
Er leven te Weenon nog oude lieden, die in de
jaren tusschen 20 en 30 van onzen eeuw den
grooten Beethoven destijds nevens den St.
Stephanustoren de grootste merkwaardigheid van
Weenen ??nog in levenden lijve gezien hebben.
De persoonlijke indruk, dien Beethoven maakte,
wanneer hij in de straten of in de landelijke om
streken van Weenen, - zooals hij het noemde,
zijn wandeltaak volbracht," was op een ieder
dezelfde. Men bleef verbaasd voor hem staan,
nam soms den hoed af en keek hein met eigen
aardige, vreemde gewaarwordingen na. Men zag
in hem een van de wereld afgestorven schepsel,
dat zich slechts met zijn innerlijke natuur bezig
hield, met heiligen ernst naar dat innerlijke
luisterde en zijn aardsch omhulsel verwaarloosde.
De beschrijvingen van deze oude lieden, por
tretten, getuigenissen van tijdgenooten, maar
vooral ook het voortreffelijke afgietsel, dat
Schiller's edele vriend, de beroemde piano-fabrikant
Andreas Streicher door den beeldhouwer Klein
van het gezicht liet vervaardigen, nam Frimmel
te hulp. Na verwijdering van al het kat', blijft
bij Frimmel het volgende beeld van Beethoven
over: stevig gebouwd en middelmatig van grootte,
bijna plomp van gestalte, gekroond door een hoofd,
dat ongemeen groot is en door een dikken bos
zwart haar nog grooter schijnt. Want dit haar
is niet zorgvuldig naar beneden gekamd, maar
heeft de meest avontuurlijke vormen aangenomen
al naar mate de. meester het juist plat gestreken
of de wind het geducht gehavend heeft Het
breede voorhoofd is, vooral in het middelste ge
deelte, sterk gewelfd, het is niet glad maar overal
vol groote en kleine bulten. De zware wenk
brauwen verloopen in een matigen boog.
De kleine, bijziende, bruine oogen liggen nog
al diep en zijn, evenals de geheele man, zeer
beweeglijk. De neus zit breed in het bruine,
weldoorvoede, sterk rood getinte gezicht, dat bijna
overal met putjes bezaaid is, die van de pokken
zijn achtergebleven. De mond is breed, evenals
ook het gpheele hoofd, de kin, niet in harmonie
met het overige van het gezicht, door diepe klo
ven in de rechterhelft ontsierd. Een diepe
dwarsloopende plooi, rechts ongeveer ter halver hoogte
tusschen den mond en den ondersten rand der
kin, is zeer karakteristiek.
Voor het oor wordt een klein bakkebaardje
opgemerkt. Krachtige, bijna plompe roode handen
met korte, breede vingers zijn in overoenstemming
met den aard van het geheel. Op zijn
twee-enveertigste jaar heeft Beethoven er aldus uitgezien.
Zijn kleeren zijn bij afwisseling fijn en naar de
laatste mode of verwaarloosd, vuil. Meestal sluit
hij zich aan bij de in Weenen gebruikelijke klee
derdracht en volgt hij deze in al hare verande
ringen .... Op een teekening van Lijser zien wij
Beethoven ovtr straat gaan; eenigszins gebogen,
de handen op den rug, met den hoed achter in,
den nek het hoofd omhoog gericht. Do volkomen
naar de laatste mode gekleede kleine man stapt
met korte, snelle schreden voorwaarts. Zoo zullen
waarschijnlijk de inwoners van Weenen hem gezien,
over hem geglimlacht en hem bewonderd habben.
Te Hoorn, bij P. Geerts, wordt uitgegeven:
Het Land van Jan Pietersz. Coen. Geschiedenis
der Nederlanders in Oost-Indiëaan het
Isederlandsche Volk verhaald door Dr. W. A. Terwogt.
Dit werk verschijnt in twintig afleveringen a /0.65.
Dr. Terwogt, de talentvolle vertaler van
Fiavius Josephus", belooft het Nederlandsche publiek
een zeer onderhoudend en belangwekkend boek.
Hij wenscht een overzicht te geven van de ge
schiedenis der vestiging van de Nederlanders in
de Ned. Ind. Archipel en van hetgeen daarna
door onze voorvaderen tot handhaving en uitbrei
ding van ons gezag is geschied. De schrijver vat
zijn taak breed op en men kan er zeker van zijn,
dat hij haar nauwgezet zal vervullen.
Bij den uitgever Tj. van Ilolkema te Amsterdam
is verschenen: Zedelijke religie, een bewerking van
Salter's Belif/ion der Moral, doorl'h. H. Hugenholtz.
William Macintire Salter is de voorganger van
eene afdeeling der Society for ethica! culture"
te Chicago; welke vereeniging in 1876 door den
zoon van een Rabbijn, Felix Adler, gesticht, haren
hoofdzetel te New-York heeft. Salter's toespraken
hebben in Amerika en in Duitschland een grooten
naam ; de Nederlandsche bewerking, door don heer
Hugenholtz, met behulp van een paar
vriendenhanden, die de arbeid bespoedigden, bezorgd, zal
wel de volle beteekenis van het oorspronkelijke
weergeven.
Ook Zo'.a's Naiut zal eindelijk tot, eene operette
verwerkt worden, maar niet in Frank-ijk. Siguor
Stialli te Florence neemt liet opmaken van het.
libretto voor zijne rekening; omtrent den componist
zijn do berichtgevers ket nog niet eens.
Te Londen is in Mansion House onder presidium
vau den Lord-mayor De Keyser en de belangstel
lende deelneming van een aantal muziekkcimers
en musici een vergadering gehouden, waarin be
sloten is tot het oprichten vau een Londensch con
servatorium voor opera-zangers en zangeressen. In
de commissie van uitvoering zijn niet den
Lordmayor o. a. de hoeren Littleton, Carl Rosa, W. II.
Cummiugs, Villiers Stauford, Viscount Folkcstonc
en eciikre andere Lords.
De Dnitschc novellist Theodor Storm, in l SI 7
te Husum in Sleeswijk geboren, is do/.e week over
leden. Verleden jaar, 17 September, wci-d in
Duitschland niet geestdrift zijn 70ste verjaardag
gevierd; hij stierf te Anderau bij llademarschen,
waar hij, sedert hij in 1SSO zijn betrekking bij de
rechterlijke macht wcderlegde, een wel verdiende
rust ceuoot.
Schaakspel.
No. 132.
Motto: Dahlia. Uit het tornooi van den IJ. C
chessclub van dit jaar.
ZWART.
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
No. 130 juist opgelost alsmede 131 door W. v.
H. te Delft en A. P. te Arnhem. Idem D. D. te
Rotterdam en G. A. W. te Gouda, Termos to
Rotterdam, Mei' H. J. d. H. en Henrie alle drie
te Amsterdam. No 130 en 21 idem W. B. te W.
en A. R. T. te Deventer, door C. T. van Ham
no. 130 en 131 bis; door A. B. Bleijkmans Kzn.
no. 131 met 131 bis, beiden te Amsterdam.
g
d e
WIT.
Wit speelt voor en geeft in twee zetten mat.
(Wit 7 en Zwart 5 stukken met K. d4).
OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 130
van F. Healij.
d4 b2!; 2 b5 a3 f, onv. 3 dl e3 of f6 c3 f mat.
T speelt; 2 b5 d6 f, c4 d5; onv. 3 c2 e4 f mat. Bij ander tegenspel.
d4 f2 of gl; 2 b5 a3 t! 3 dl c3 f mat, Volgt eerder mat. (*)
c4 d5; 2 f6 dG j, do c4; onv. 3 B 5 a3 f mat.
Pd of pion Spt, 2 f6 f7 of eO t of P. d5; onv. 3 b5 a3 t mat.
l b3 bl!
dito
No. 126 bis van S. Gold. l d2 d3!; d5 d4; 2 e3 _ cl, eüd5; onv. 3; e8?c7 f,
d5 X c5; 4 cl a3 f mat,
Problemen No. 332 bis van Hans Ulbing te Wcenen.
Wit K f7, T f5, D bó, Pd c2, pion c3 (5 stuks).
Zwart K df>, Pd a8, R g5, pions a5, b6, c5, e4, e5 (8 stuks met K d5.) Wit begint en
geeft mat in vier zetten.
No. 132 ter van Ace pordu te Madretto (schaakraadsel)
Wit K b7, do, R e8, paard h3, pions c4 f6, G7 h7 (8 stuks).
Zwart K e6, R f'8, Pd d7 en h8, pions c5, 15 en g6 (7 stuks met K e6). Wit begint en
trekt zijn laatsten zet terug en geeft in twee zetten mat. Geen gemakkelijk raadsel.
No. 132 quater van Soobodin Pak Jr. Boheomsche collectie.
Wit K 116, D el, T c5, R b2, Pd, b7 (5 stuks). .
Zwart K d6, T d2, R aó en f7, pions c7 en h4, zwart 6 met K do. Wit begint en geeft ia
drie zetten mat.
Oplossing van no. 128 quater E. Pradignan. l e7 e8 Pd d5 d4. 2 e2 d3 f K. onv.;
3 Pd of zet mat. l als boven f5 f4 2 e2 fo f L onv. 3 Pd of T zot mat, Bij ander tegen
spel eerder mat.
(*) Het fraaie van dit probleem ligt daarin, dat als zwart moest spelen, hij geen enkelen zet
kan doen, of hij wordt mat in drie zetten.
DERTIEN AAN TAFEL
naar E, LABNE,
Het bijgeloof is de eenige godsdienst van lage
zielen; het bijgeloof staat tot den godsdienst als
de sterrewichelarij tot de sterrekunde, dat wil
zeggen, het is het dwaze kind eener wijze moeder,
enz. enz. Ik weet dat alles wel, en ben en blijf
toch bijgeloovig, evenals Napoleon, Göthe on meer
anderen van ons soort.
Ik zie 's morgens liever een mooi jong meisje,
dan eene oude vrouw of eene spin ; ik schrik
minder van een goed gebraden haas, oj> tafel, dan
van een, die dwars voor mijn voeten weg schiet;
ik ben nog nooit op een Vrijdag scheep gegaan
naar Australiëen heb steeds zorgvuldig vermeden
met ons dertienen aan tafel te zitten. En juist
dit, het vreeselijkste van alles, moest nu gebeuren
in rnijn eigen huis, nadat ik nauwelijks zes
maanden getrouwd was.
En dat kwam zoo :
Mijn vrouw is allerliefst! Ik weet niet of het
mij meer pleizier doet, haar te hooron spreken
of haar te zien spreken Ik verkies het dan ook
verreweg 's middags of 's avonds met haar alleen
te eten, wanneer wij geen imitatie hebben, maar
wij hebben een tamelijk uitgebreiden kring van
bloedverwanten, vrienden, collega's, en ieder wilde
het genoegen hebben, ons als gasten aan tafel
te zien, natuurlijk, want mijn vrouw is, zoo als
gezegd is, allerliefst, en ik maar waartoe
jaloezie opwekken?
Soms heeft mijn vrouw inderdaad verrassende '
gelukkige invallen. Vcor eenige weken zeide zij
plotseling:
Wij moeten toch spoedig eens voor al die
uitnoodigingen iets terugdoen, nietwaar, Eduard?"
Ik was als uit de wolken gevallen. Daarvoor,
dat wij de anderen genoegen doen of hun de
oer bewijzen", zullen wij iets terug moeten doen?
Dat kon in het eerste geval toch alleen geschie
den wanneer wij het ons tot oen genoegen of
eene eer rekenden, dat de anderen bij ons eene
uitnoodiging aannamen. O neen, zeide ik
bij mij zelven, ik ben duizendmaal liever
met mijn aardig vrouwtje alleen. Zij ried zeker
de voor haar zoo vleiende gedachte, daarom zeide
zij mij glimlachend, met haar glimlach :
Je bent een innig goede man,
Maar ik geloot', je hecht niet voel er an!"'
Laat het maar, kind," wilde ik antwoor
den, maar met groote tegenwoordigheid van geest
antwoordde ik:
\\cl heel gaarne, als je het wenscht.'1
Na een korte pauze of juister episode, welke
ik, daar zij alleen een schouwspel voor goden
was, onvermeld laat, kwam de vraag van het
wanneer" aan do orde.
Als niet verkieslijk moest er gelet worden op
eenige jours /LÏCS, abonnementsconcorten, verjaar
feesten, sterfdagen, maar toch werden vrij het
eens. Op 16 April zou do voorstelling onher
roepelijk plaats hebben.
Tweede punt: Hoeveel personen kunnen wij
vragen V zooveel mogelijk, maar laten we (üithe's
woorden niet vergoten: goed gezeten is half
gegoten,'' waaruit de kavalleric den stelregel heeft
gevormd: goed gepoetst is half gevoerd.'' Dus
vijftien."
Dan kan men geen bonte rij vormen."'
Dat is ook niet noodig. _Bij het eteu is het
evenals bij het dansen verkieslijk dat de heeren
de meerderheid hebben. Een paar althans hon
den hun stoel aan tafel voor eene plaats in de
academie, waarop het de bedoeling is dat zij uit
rusten."
-- Maar waar blijft dan de symmetrie?"
??Je denkt er toch niet aan, ons aan een
vierkante tafel te plaatsen. Lange tafels scheiden
het gezelschap, in plaats van het te vereenigen;
zij beperken ieder tot het gesprek met zijn buur
man, ook al is deze nog zoo vervelend."
Toegegeven, beste Edward; maar het derde
punt: Wie inviteeren we?"
Dat gaf heel wat hoofdbreken.
Wanneer de B's hooren, dat wij de D's
hebben gevraagd, dan laten zij bedanken."
Dat doet er niet toe. Een Russische stel
regel moge ons troosten: de eer was aangebo
den, en God heeft bewaard voor de schade."
En dan de uitnoodigingen heel vroeg zen
den, en ook het r. s. v. p. op de invitatiekaarten
niot vergeten."
Dit toevoegsel is eeno onbeleefdheid, het
onderstelt toch bij de geadresseerden gemis aan
welopgevoedheid."
Maar wordt er te laat bedankt, dan kon.
het ondoenlijk zijn, voor remplacanten to zorgen,
en dan, dan...."
Nu? En dan. . ..?"
Dan, lieve Eduard, dan zouden we ...
misschien .. ."
Spreek toch!"
Dan zouden we misschien ... met ons der
tienen aan tafel zijn."
Kind! wat een gedachte! Hoe durft ge ze
uittespreken zelfs? Neen, neen, neen!.In zulk
een geval zou ik tot het uiterste bereid zijn;"
Wat zou je dan doen? vroeg zij angstig.
Ik KOU ... je moeder inviteeren!"
Eduard!"
Neen, maar. wacht maar kalm af, ik za
terstond voor do kaarten zorgen."
De kaarten werden gezonden, en alle
genoodigdcn namen de invitatie aan. Al het overige ging
als van een leien dakje. Mijn vrouw vertoonde
zich in al haren glans. Zij dacht aan keuken en
kelder: bloemen en vruchten werden besteld;
keukenmeid en tafelknecht tienmaal gecatechi
seerd. Ik was blij en welgemoed, als mijn vrouw
maar niet van tijd tot tijd eea beetje over ver
moeidheid had geklaagd. De zestiende April brak;
aan ; het werd middag; de wijzer ging verder;
tegen zes uur werden de gasten verwacht. Zij
kwamen ; zij waren reeds allen aanwezig ; ik telde
.... hemel! er ontbraken er twee ! ...
Op dat zelfde oogenblik word er aan den
telefoon geroepen. Mijnheer B. is plotseling on
gesteld geworden; ik kan hem natuurlijk niet
alleen laten " Dit meldde mevrouw B. mij. Wat
ik gevoelde op dat oogenblik? liet -was ol'ik door
den grond zonk .... Ik riep :
Haal je de "
Gelukkig kon ik niet meer uitbrengen.
We hebben don dokter al laten halen !"
klonk het als antwoord terug.
Ik kwam, zooal niet tot mij zelf, dan toch tot
de gasten terug. Do kok werd ongeduldig . . .
Wij gaan aan tafel. Ik staarde roerloos voor mij
uit. Men was aangedaan over mijne
deelnemingin li 's ongesteldheid : men prees mijn good hart,
zelfs mijne vrouw, o mijne vrouw wierp mij
gum