De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 8 juli pagina 5

8 juli 1888 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?en 33 van Götz; van de tweede soort noemen wij Galeotto met 31 opvoeringen en De Ueroemde vrouw met 34. Werken van Splelhagen, L'Arronge, Börnstein, Heyse, Wolff (?Hertog Ernst") kwamen hierbij, en hoewel deze betrekkelijk slechts weinige malen herhaald zijn, heeft toch hunne op voering veel nut gesticht, en de directie der schouwburgen kan gerust voortgaan op den thans ingeslagen weg. De uitgever van een blad te Boston bood on langs den Engelschen dichter Browning 250 p. st. aan voor een kort gedicht. De dichter sloeg dit aanbod af in een zeer karakteristieken brief: Wanneer ik op zulk een wijze konschrijvem (antwoordde hij) zou ik uw verzoek ernstig in overweging nemeiv. Maar dat kan ik eenvou dig niet. Een Engelsch tijdschrift bood mij eens >een hoog honorarium, en toen ik weigerde een nóg hooger. Daarop stuurde de uitgever mij een betaalbrief in blanco, dien ik naar willekeur mocht invullen. Toch zond ik een en ander terug. Ik kan ?er niet toe komen voor periodieke bladen te werken. Als ik een boek uitgeef en de menschen het koopen, dan bewijst dit dat zij mijne ge dichten willen lezen. Maar als zij mij aantreffen in de kolommen van een tijdschrift, dan zou het iunnen zijn dat ik een ongenoode gast was!" Naklank van het feest van Bologna. De Rector der Universiteit, Capellini, over wiens onbehoorlijk gedrag zoowel tegenover de vreemde professoren als tegenover de studenten zelf reeds vroeger een ?en ander bericht is, en voor wien de censuur van Bologna zoo teeder bezorgd was dat zij het tele gram van een Duitsch correspondent gedeeltelijk in beslag nam Rector Capellini, de booze geest van het jubilee der Universiteit, heeft toegegeven aan den drang der publieke opinie en zijn ontslag genomen, voordat de Minister van Onderwijs Boselli het hem gegeven had. Echter verlaat do heer Capellini niet zonder glans het tooneel, want on geveer 50 ridderorden en eere-diploma's vaijR 'Ssische en andere hoogescholen sieren zijn borst, respectievelijk zyn schrijftafel. Op een andere wijze laat de dichter Carducci van zich spreken, die zooals men weet in het Archiginnasio de feest rede hield en het daarbij niet liet ontbreken aan directe toespelingen op Mazzini, Garibaldi, enz., toespelingen die een vreemden professor een Foei!" ontlokte, dat luide schalde door de geheele zaal. Carducci, de dichter der hymne op Satan" heeft desniettemin wegens zijn verdien sten voor het jubilee der hoogeschool van Bologna van Koning Umberto het grootkruis vaade kroon van Italiëontvangen. Uit Kaïro wordt het volgende geschreven: Reeds lang beklagen zich de geleerden en alle belangstellenden in de geschiedenis der oudheid over de weinige middelen, die der directie van het Egyptisch Museum te Bulak ten dienste staan, en over het feit dat wegens gebrek aan een paar duizend pond st. de bewonderenswaar dige schatten, die het Nijldal verbergt en die nauwelijks bedekt zijn door woestijnzand, niet voor den dag kunnen worden gehaald. De Egyptologen zullen dus dankbaar het laatste decreet der regeering begroeten, waarbij aan de bezoe kers van het Museum, zoowel als aan hen die opgravingen bewerkstelligen, het betalen van een zekere som is opgelegd. Al kunnen hierdoor wel geen middelen van beteekenis bereikt worden, toch kan de directie daardoor in staat worden gesteld bij hare opgravingen nog schitterender resultaten te bereiken, dan tot dusver het geval is geweest. De opgravingen van den laatsten ?winter vooral hebben veel vrucht gedragen. Zon der de ontelbare grafschriften en mummies van allerlei soort op te sommen zullen wij alleen de voornaamste gevonden voorwerpen hier in het kort schetsen. Vooreerst noemen wij 2 kleine ijzeren houweelen van slechts 15 centimeters lengte, die er zeer onbeduidend uitzien; toch zijn het de eerste die tot dusver gevonden zijn. Zij zijn afkomstig uit den tempel van Duir-elBarari en wel uit den tijd der 17e dynastie. Men wist wel reeds dat de Egyptenaren zich toen van ijzer bedienden, maar deze kleine houweelen rui men a'llen twijfel nit den weg. Zeer interessant is ook een vondst, te Edfu gedaan. Dit zijn twee kleine houten standbeeldjes, 40 centimeter hoog, die twee zittende vrouwen gestalten voorstellen. De eene is de godin Isis, de andere de godin Neftis. De laatstgenoemde stond bij het hoofd cener mummie, de eerste aan de voeten; beiden behooren tot de periode der Psammetichussen. Geen ontdekking van dit jaar echter is belangrijker dan het aantal portretten, die men te Fayum en in Assiüt gevonden heeft. Ze zijn in was uitgevoerd, enkele op bladen van den wilden vijgenboom. De twee voornaamste er van, echte meesterstukken, zijn gemaakt op over elkaar gelegde stukken linnen, bedekt met een zeer dunne laag gips. Eindelijk mogen wij eenige mummies uit den tijd van Marcus Aurelius niet onvermeld laten, die den naam van kunstwerk verdienen, terwijl de mummies uit denzelfden tijd, diu reeds sedert lang in het Museum zijn. slechts op den naam van gewoon handwerk aanspraak kunnen maken. (Men vergete hierbij niot dat de mummies steeds begraven werden in min of meer kostbaar bewerkte sarkophagen.) De tweede amb tenaar, bij de directie van het Museum aange steld, is een Duitscher, Brugsch bij name, een broeder van den beroemden Egyptoloog. Een groot deol van de ontdekkingen der laatste jaren is aan zijn orivermoeiden ijver te danken. Het uiterlijk voorkomen van Beetliocen, waar van in onzen, tijd de voorstelling al minder en minder duidelijk begint te worden, tracht Dr. Frimmel te Weenen in een boek Neue Beethoveniana" weer in ons geheugen terug te roepen. Er leven te Weenon nog oude lieden, die in de jaren tusschen 20 en 30 van onzen eeuw den grooten Beethoven destijds nevens den St. Stephanustoren de grootste merkwaardigheid van Weenen ??nog in levenden lijve gezien hebben. De persoonlijke indruk, dien Beethoven maakte, wanneer hij in de straten of in de landelijke om streken van Weenen, - zooals hij het noemde, zijn wandeltaak volbracht," was op een ieder dezelfde. Men bleef verbaasd voor hem staan, nam soms den hoed af en keek hein met eigen aardige, vreemde gewaarwordingen na. Men zag in hem een van de wereld afgestorven schepsel, dat zich slechts met zijn innerlijke natuur bezig hield, met heiligen ernst naar dat innerlijke luisterde en zijn aardsch omhulsel verwaarloosde. De beschrijvingen van deze oude lieden, por tretten, getuigenissen van tijdgenooten, maar vooral ook het voortreffelijke afgietsel, dat Schiller's edele vriend, de beroemde piano-fabrikant Andreas Streicher door den beeldhouwer Klein van het gezicht liet vervaardigen, nam Frimmel te hulp. Na verwijdering van al het kat', blijft bij Frimmel het volgende beeld van Beethoven over: stevig gebouwd en middelmatig van grootte, bijna plomp van gestalte, gekroond door een hoofd, dat ongemeen groot is en door een dikken bos zwart haar nog grooter schijnt. Want dit haar is niet zorgvuldig naar beneden gekamd, maar heeft de meest avontuurlijke vormen aangenomen al naar mate de. meester het juist plat gestreken of de wind het geducht gehavend heeft Het breede voorhoofd is, vooral in het middelste ge deelte, sterk gewelfd, het is niet glad maar overal vol groote en kleine bulten. De zware wenk brauwen verloopen in een matigen boog. De kleine, bijziende, bruine oogen liggen nog al diep en zijn, evenals de geheele man, zeer beweeglijk. De neus zit breed in het bruine, weldoorvoede, sterk rood getinte gezicht, dat bijna overal met putjes bezaaid is, die van de pokken zijn achtergebleven. De mond is breed, evenals ook het gpheele hoofd, de kin, niet in harmonie met het overige van het gezicht, door diepe klo ven in de rechterhelft ontsierd. Een diepe dwarsloopende plooi, rechts ongeveer ter halver hoogte tusschen den mond en den ondersten rand der kin, is zeer karakteristiek. Voor het oor wordt een klein bakkebaardje opgemerkt. Krachtige, bijna plompe roode handen met korte, breede vingers zijn in overoenstemming met den aard van het geheel. Op zijn twee-enveertigste jaar heeft Beethoven er aldus uitgezien. Zijn kleeren zijn bij afwisseling fijn en naar de laatste mode of verwaarloosd, vuil. Meestal sluit hij zich aan bij de in Weenen gebruikelijke klee derdracht en volgt hij deze in al hare verande ringen .... Op een teekening van Lijser zien wij Beethoven ovtr straat gaan; eenigszins gebogen, de handen op den rug, met den hoed achter in, den nek het hoofd omhoog gericht. Do volkomen naar de laatste mode gekleede kleine man stapt met korte, snelle schreden voorwaarts. Zoo zullen waarschijnlijk de inwoners van Weenen hem gezien, over hem geglimlacht en hem bewonderd habben. Te Hoorn, bij P. Geerts, wordt uitgegeven: Het Land van Jan Pietersz. Coen. Geschiedenis der Nederlanders in Oost-Indiëaan het Isederlandsche Volk verhaald door Dr. W. A. Terwogt. Dit werk verschijnt in twintig afleveringen a /0.65. Dr. Terwogt, de talentvolle vertaler van Fiavius Josephus", belooft het Nederlandsche publiek een zeer onderhoudend en belangwekkend boek. Hij wenscht een overzicht te geven van de ge schiedenis der vestiging van de Nederlanders in de Ned. Ind. Archipel en van hetgeen daarna door onze voorvaderen tot handhaving en uitbrei ding van ons gezag is geschied. De schrijver vat zijn taak breed op en men kan er zeker van zijn, dat hij haar nauwgezet zal vervullen. Bij den uitgever Tj. van Ilolkema te Amsterdam is verschenen: Zedelijke religie, een bewerking van Salter's Belif/ion der Moral, doorl'h. H. Hugenholtz. William Macintire Salter is de voorganger van eene afdeeling der Society for ethica! culture" te Chicago; welke vereeniging in 1876 door den zoon van een Rabbijn, Felix Adler, gesticht, haren hoofdzetel te New-York heeft. Salter's toespraken hebben in Amerika en in Duitschland een grooten naam ; de Nederlandsche bewerking, door don heer Hugenholtz, met behulp van een paar vriendenhanden, die de arbeid bespoedigden, bezorgd, zal wel de volle beteekenis van het oorspronkelijke weergeven. Ook Zo'.a's Naiut zal eindelijk tot, eene operette verwerkt worden, maar niet in Frank-ijk. Siguor Stialli te Florence neemt liet opmaken van het. libretto voor zijne rekening; omtrent den componist zijn do berichtgevers ket nog niet eens. Te Londen is in Mansion House onder presidium vau den Lord-mayor De Keyser en de belangstel lende deelneming van een aantal muziekkcimers en musici een vergadering gehouden, waarin be sloten is tot het oprichten vau een Londensch con servatorium voor opera-zangers en zangeressen. In de commissie van uitvoering zijn niet den Lordmayor o. a. de hoeren Littleton, Carl Rosa, W. II. Cummiugs, Villiers Stauford, Viscount Folkcstonc en eciikre andere Lords. De Dnitschc novellist Theodor Storm, in l SI 7 te Husum in Sleeswijk geboren, is do/.e week over leden. Verleden jaar, 17 September, wci-d in Duitschland niet geestdrift zijn 70ste verjaardag gevierd; hij stierf te Anderau bij llademarschen, waar hij, sedert hij in 1SSO zijn betrekking bij de rechterlijke macht wcderlegde, een wel verdiende rust ceuoot. Schaakspel. No. 132. Motto: Dahlia. Uit het tornooi van den IJ. C chessclub van dit jaar. ZWART. INGEZONDEN OPLOSSINGEN. No. 130 juist opgelost alsmede 131 door W. v. H. te Delft en A. P. te Arnhem. Idem D. D. te Rotterdam en G. A. W. te Gouda, Termos to Rotterdam, Mei' H. J. d. H. en Henrie alle drie te Amsterdam. No 130 en 21 idem W. B. te W. en A. R. T. te Deventer, door C. T. van Ham no. 130 en 131 bis; door A. B. Bleijkmans Kzn. no. 131 met 131 bis, beiden te Amsterdam. g d e WIT. Wit speelt voor en geeft in twee zetten mat. (Wit 7 en Zwart 5 stukken met K. d4). OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 130 van F. Healij. d4 b2!; 2 b5 a3 f, onv. 3 dl e3 of f6 c3 f mat. T speelt; 2 b5 d6 f, c4 d5; onv. 3 c2 e4 f mat. Bij ander tegenspel. d4 f2 of gl; 2 b5 a3 t! 3 dl c3 f mat, Volgt eerder mat. (*) c4 d5; 2 f6 dG j, do c4; onv. 3 B 5 a3 f mat. Pd of pion Spt, 2 f6 f7 of eO t of P. d5; onv. 3 b5 a3 t mat. l b3 bl! dito No. 126 bis van S. Gold. l d2 d3!; d5 d4; 2 e3 _ cl, eüd5; onv. 3; e8?c7 f, d5 X c5; 4 cl a3 f mat, Problemen No. 332 bis van Hans Ulbing te Wcenen. Wit K f7, T f5, D bó, Pd c2, pion c3 (5 stuks). Zwart K df>, Pd a8, R g5, pions a5, b6, c5, e4, e5 (8 stuks met K d5.) Wit begint en geeft mat in vier zetten. No. 132 ter van Ace pordu te Madretto (schaakraadsel) Wit K b7, do, R e8, paard h3, pions c4 f6, G7 h7 (8 stuks). Zwart K e6, R f'8, Pd d7 en h8, pions c5, 15 en g6 (7 stuks met K e6). Wit begint en trekt zijn laatsten zet terug en geeft in twee zetten mat. Geen gemakkelijk raadsel. No. 132 quater van Soobodin Pak Jr. Boheomsche collectie. Wit K 116, D el, T c5, R b2, Pd, b7 (5 stuks). . Zwart K d6, T d2, R aó en f7, pions c7 en h4, zwart 6 met K do. Wit begint en geeft ia drie zetten mat. Oplossing van no. 128 quater E. Pradignan. l e7 e8 Pd d5 d4. 2 e2 d3 f K. onv.; 3 Pd of zet mat. l als boven f5 f4 2 e2 fo f L onv. 3 Pd of T zot mat, Bij ander tegen spel eerder mat. (*) Het fraaie van dit probleem ligt daarin, dat als zwart moest spelen, hij geen enkelen zet kan doen, of hij wordt mat in drie zetten. DERTIEN AAN TAFEL naar E, LABNE, Het bijgeloof is de eenige godsdienst van lage zielen; het bijgeloof staat tot den godsdienst als de sterrewichelarij tot de sterrekunde, dat wil zeggen, het is het dwaze kind eener wijze moeder, enz. enz. Ik weet dat alles wel, en ben en blijf toch bijgeloovig, evenals Napoleon, Göthe on meer anderen van ons soort. Ik zie 's morgens liever een mooi jong meisje, dan eene oude vrouw of eene spin ; ik schrik minder van een goed gebraden haas, oj> tafel, dan van een, die dwars voor mijn voeten weg schiet; ik ben nog nooit op een Vrijdag scheep gegaan naar Australiëen heb steeds zorgvuldig vermeden met ons dertienen aan tafel te zitten. En juist dit, het vreeselijkste van alles, moest nu gebeuren in rnijn eigen huis, nadat ik nauwelijks zes maanden getrouwd was. En dat kwam zoo : Mijn vrouw is allerliefst! Ik weet niet of het mij meer pleizier doet, haar te hooron spreken of haar te zien spreken Ik verkies het dan ook verreweg 's middags of 's avonds met haar alleen te eten, wanneer wij geen imitatie hebben, maar wij hebben een tamelijk uitgebreiden kring van bloedverwanten, vrienden, collega's, en ieder wilde het genoegen hebben, ons als gasten aan tafel te zien, natuurlijk, want mijn vrouw is, zoo als gezegd is, allerliefst, en ik maar waartoe jaloezie opwekken? Soms heeft mijn vrouw inderdaad verrassende ' gelukkige invallen. Vcor eenige weken zeide zij plotseling: Wij moeten toch spoedig eens voor al die uitnoodigingen iets terugdoen, nietwaar, Eduard?" Ik was als uit de wolken gevallen. Daarvoor, dat wij de anderen genoegen doen of hun de oer bewijzen", zullen wij iets terug moeten doen? Dat kon in het eerste geval toch alleen geschie den wanneer wij het ons tot oen genoegen of eene eer rekenden, dat de anderen bij ons eene uitnoodiging aannamen. O neen, zeide ik bij mij zelven, ik ben duizendmaal liever met mijn aardig vrouwtje alleen. Zij ried zeker de voor haar zoo vleiende gedachte, daarom zeide zij mij glimlachend, met haar glimlach : Je bent een innig goede man, Maar ik geloot', je hecht niet voel er an!"' Laat het maar, kind," wilde ik antwoor den, maar met groote tegenwoordigheid van geest antwoordde ik: \\cl heel gaarne, als je het wenscht.'1 Na een korte pauze of juister episode, welke ik, daar zij alleen een schouwspel voor goden was, onvermeld laat, kwam de vraag van het wanneer" aan do orde. Als niet verkieslijk moest er gelet worden op eenige jours /LÏCS, abonnementsconcorten, verjaar feesten, sterfdagen, maar toch werden vrij het eens. Op 16 April zou do voorstelling onher roepelijk plaats hebben. Tweede punt: Hoeveel personen kunnen wij vragen V zooveel mogelijk, maar laten we (üithe's woorden niet vergoten: goed gezeten is half gegoten,'' waaruit de kavalleric den stelregel heeft gevormd: goed gepoetst is half gevoerd.'' Dus vijftien." Dan kan men geen bonte rij vormen."' Dat is ook niet noodig. _Bij het eteu is het evenals bij het dansen verkieslijk dat de heeren de meerderheid hebben. Een paar althans hon den hun stoel aan tafel voor eene plaats in de academie, waarop het de bedoeling is dat zij uit rusten." -- Maar waar blijft dan de symmetrie?" ??Je denkt er toch niet aan, ons aan een vierkante tafel te plaatsen. Lange tafels scheiden het gezelschap, in plaats van het te vereenigen; zij beperken ieder tot het gesprek met zijn buur man, ook al is deze nog zoo vervelend." Toegegeven, beste Edward; maar het derde punt: Wie inviteeren we?" Dat gaf heel wat hoofdbreken. Wanneer de B's hooren, dat wij de D's hebben gevraagd, dan laten zij bedanken." Dat doet er niet toe. Een Russische stel regel moge ons troosten: de eer was aangebo den, en God heeft bewaard voor de schade." En dan de uitnoodigingen heel vroeg zen den, en ook het r. s. v. p. op de invitatiekaarten niot vergeten." Dit toevoegsel is eeno onbeleefdheid, het onderstelt toch bij de geadresseerden gemis aan welopgevoedheid." Maar wordt er te laat bedankt, dan kon. het ondoenlijk zijn, voor remplacanten to zorgen, en dan, dan...." Nu? En dan. . ..?" Dan, lieve Eduard, dan zouden we ... misschien .. ." Spreek toch!" Dan zouden we misschien ... met ons der tienen aan tafel zijn." Kind! wat een gedachte! Hoe durft ge ze uittespreken zelfs? Neen, neen, neen!.In zulk een geval zou ik tot het uiterste bereid zijn;" Wat zou je dan doen? vroeg zij angstig. Ik KOU ... je moeder inviteeren!" Eduard!" Neen, maar. wacht maar kalm af, ik za terstond voor do kaarten zorgen." De kaarten werden gezonden, en alle genoodigdcn namen de invitatie aan. Al het overige ging als van een leien dakje. Mijn vrouw vertoonde zich in al haren glans. Zij dacht aan keuken en kelder: bloemen en vruchten werden besteld; keukenmeid en tafelknecht tienmaal gecatechi seerd. Ik was blij en welgemoed, als mijn vrouw maar niet van tijd tot tijd eea beetje over ver moeidheid had geklaagd. De zestiende April brak; aan ; het werd middag; de wijzer ging verder; tegen zes uur werden de gasten verwacht. Zij kwamen ; zij waren reeds allen aanwezig ; ik telde .... hemel! er ontbraken er twee ! ... Op dat zelfde oogenblik word er aan den telefoon geroepen. Mijnheer B. is plotseling on gesteld geworden; ik kan hem natuurlijk niet alleen laten " Dit meldde mevrouw B. mij. Wat ik gevoelde op dat oogenblik? liet -was ol'ik door den grond zonk .... Ik riep : Haal je de " Gelukkig kon ik niet meer uitbrengen. We hebben don dokter al laten halen !" klonk het als antwoord terug. Ik kwam, zooal niet tot mij zelf, dan toch tot de gasten terug. Do kok werd ongeduldig . . . Wij gaan aan tafel. Ik staarde roerloos voor mij uit. Men was aangedaan over mijne deelnemingin li 's ongesteldheid : men prees mijn good hart, zelfs mijne vrouw, o mijne vrouw wierp mij gum

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl