Historisch Archief 1877-1940
No. 578
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
dere aanbeveling geniet van een Tante der
meisjens (Mev. Stoetz), bij Christine.
Deze laatste heeft bemerkt dat Hedwig
Wernshausen bemint» en, daarom, zonder deze reden
op te geven, geeft zij het jawoord aan Paul
Kelkribtrg. Wernshausen wordt daarop woedend
en zegt, dat Christine, die hij voor een roos had
gehouden, een onbeduidende plant is, Kellenberg
?vraagt hem rekenschap van deze beleediging;
maar laat zich door Christine bewegen van het
duel af te zien, als hij door een telegram ver
neemt dat zijn vader bankroet is, en zijn eigen
schulden dus onbetaald zullen blijven. Die ele
gante, flinke jonkman, man van eer, wordt in
eens een schavuit: hij laat Christine, die niets
van het bankroet weet, een verbintenis teekenen
Over drie weken met hem te trouwen, en weinig
later, als Hedwig bemerkt beeft, dat Christine
Wernshausen bemint, koopt zij (Hedwig), voor
60.000 mark, Kelleriberg af, die voorloopig bui
tenslands zal gaan. De brave Wernshausen, de
held van zulke ernstige en tedere oogenblikken
met Hedwig, schikt zich ter-stond en gaarne tot
het beminnen van de onbeduidende Christine, en
Hedwig blijft aan haar lot overgelaten. Kellenberg
Stort zich in de kamer, waar deze schikking
plaats heeft, verhaalt, dat zijn vader zich van
kant beeft gemaakt, en verscheurt (berouwvol) de
cheque, hem door Hedwig gegeven. Waarschijnlijk
zal deze rijke dame de sdhulden van den armen
jongen nu toch wel betalen. Er gebeurt zoo veel
als eenmaal het scherm gevallen is.
De uitvoering droeg de blijken van de valsche
charakterteekening. Noch Clous, noch Schulze,
aoch Mevr. Bössing bleken het eens te zijn met
de konsequentie van charakters, die zij hadden
voor te stellen. Alleen de laatste heeft een paar
fraaye oogenblikken gehad met Mevr. Frenkel,
die in de beide opofferingen, die van hare zuster en
hare eigene, met veel gevoel en -waarheid gespeeld
heeft.
*
* *
Orphée aux enfers" is eene der operetten van
Offenbach, die het genre hebben helpen _vestigen.
Le burlesque effronté, met eene eenigszins schit
terende mise en scène, treedt er nadrukkelijk in
op den voorgrond. Wij kunnen niet nalaten het
een stap voorwaards te noemen, dat allengs de
luimige, maar rationeele Opéra comique daarvoor
weer in de plaats treedt. De Heer Lageman
verdient, als de helleknecht, de gewezen Prins
van Arkadië, eene bizondere vermelding. De
komische voordracht van zijn eindeloos refrein
was, in haar soort, meesterlijk.
16 Juli. A. TH.
JULES CLAEETIE OVEH DE MEM1NGERS.
Na al hetgeen in deze kolommen gezegd is
over de voorstellingen der Meiningers te Rotter
dam, is bet zeker niet van belang ontbloot in
korte woorden den indruk weer te geven, die
dezo Mustertnippe" op Jules Claretie, den bekwa
men administrateur van de Comédie franchise,
gemaakt heeft.
Ik betreur het, aldus begint hij zijn artikel
in den Temps, dat de tooneelspelers van den
hertog van Saxen-Meiningen, die onlangs te Brus
sel eenige voorstellingen gaven van stukken van
Shakespeare en Schiller, aldaar ook niet, zooals
zij aankondigden, de Femmes savantes en den
Malade imaginaire van Molière opgevoerd hebben.
Het zou voor ons, Franschen, hoogst belangwek
kend geweest zijn, te zien wat er van ons
nationaal blijspel zou worden gemaakt door deze
bewonderenswaardige meesters op bet gebied der
mise-en-scène. Om de waarheid te zeggen, denk
ik niet, dat Molière er iets bij zou hebben ge
wonnen. Zijn vertolking heeft veeleer de kunst
van het goed zoggen" noodig, dan die van het
groepeeren van volksmassa's en het bewegelijk
gebarenspel.
Ik bad mij voorgenomen deze voorstellingen van
Molière bij te wonen, en ook die van de Esther"
van Grillparzer, waarvan de Hebreeuwscho
miseeti-scène buitengewoon belangwekkend moet zijn.
Maar ik heb de Duitsche tooneelspelers slechts
gevallen te zijn op vruchtboom en wijnstok,
en de lang verwachte en afgebeden regen
kwam niet. De hemel en het oog van den
koramandant wedijverden in droogte. Geruch
ten van ontevredenheid, insubordinatie en
samenzweringen onder de Indianen bereikten
zijn oor. Hij zette zijn tanden des te vaster
op elkaar, haalde den knoop van zijn zwart
zijden das steviger aan en bekeek zijn
Toledokling met onheilspeilenden blik.
Op den laatsten aag van het jaar 1798 zat
de kommandant gedurende de vesper, alleen
in de wachtkamer. Hij woonde de kerkelijke
plechtigheden niet meer bij, maar verborg zich
onderwijl pp een eenzame plek, waar hij den
tijd in stille overpeinzing doorbracht. Het
vlammende vuur verlichtte alleen de vuurplaat,
maar liet de gebogene gestalte van Salyatiera
in het donker. Daar voelt hij op zijn arm
een kleine hand en ontdekt het gezichtje van
Paquita, zijn kleine Indiaansche leerling.
»Lief klein schepseltje" zei de kommandant
bijna op zijn oude zachte manier, nvatdoet
gij hier? zijt gij niet bang voor den man, dien
iedereen vermijdt?"
»Neen", antwoordde het kleine Indiaantje,
»in het duister niet. Ik hoor uw stem als
van ouds; ik voel u zooals vroeger; maar
uw oog zie ik gelukkig iiiet, Senor Comman
dante. Daarvoor alleen ben ik bang en
dat oog, o! Senor, o! mijn lieve vader", riep
het kind, terwijl zij haar kleine armpjes naar
hem uitstak, »dat oog is uw eigen niet!"
De kommandant huiverde en zweeg. Toen
herstelde hij zich, kuste Paquita ernstig op
het voorhoofd en liet haar gaan. Toen een
paar uren later het gehcele Presidio stil was
geworden, ging hij naar bed en sliep rustig in.
Omstreeks middernacht klom een donkere
gestalte door het lage venster in de kamer
van den kommandant. Eene menigte van
andere zwarte gedaanten verspreidden zich
naar alle kanten, en de kommandant zou
ze ontdekt hebben, als hij zoo rustig niet
kunnen beoordeelen naar hunne vertolking van
den Julius Caesar" van Shakespeare. Het sys
teem dat zij volgen is overigens steeds hetzelfde
en wat deze troep, die in Brussel de kunstmin
naars zoozeer tot zich trok, onderscheidt, is dat
zij het publiek veeleer het werktuigelyke dan het
aesthetische van de dramatische kunst geeft, (la
méccmique liien plus que la musigiie de l'art
dramatigue.)
Trouwens deze zucht van de duitschers, om
vóór alles het oog hunner toeschouwers te boeien,
is niet nieuw. Sébastien Mercier, een van
de baanbrekers van het melodrama in Frankrijk,
schreef uit Mannheim, dat onze kleingeestige
Fransche tooneelwetten plaats moesten maken voor
de eenvoudige, natuurlijke speelwijze van onze
naburen." Hij had een stuk van Schiller zien op
voeren, hij zegt niet welk, waarbjj hij zich aan
gegrepen gevoelde door een handeling, die de
verschrikkelijke waarheid nadert." Men was dus
in Duitschland ten tijde vau Mercier reods ver van
die oppervlakkige mise-en-scène en die bespotte
lijke anachronismen, die in 17;ïO de verontwaar
diging opwekten van den aot Dnl>o>s, secretaris
van de Académie fratigaise, toen hij op het
duitsche tooneel Scipio een pijp tabak zag rooken"
evenals Jean Bart en een glas bier drinken,
terwijl hij in zijn tent het plan van een gevocht
tegen do Carthagers beraamde."
Die tijden zijn voorbij, vooral te Meiningen,
waar Marcus Antonhis in werkelijkheid Latijn zou
kunnen spreken, omdat hij, als ik mij niet ver
gis doctor in de letteren is. Maar wat de kunst
van voordragen betreft, heeft men nog steeds niet
met de conventie, met de kreten van woede bij
den treurspeler en den gemaakten toon bij den
blijspeler gebroken.
De Meiningers geven zich veel moeite, om hun
voorstellingen, zooveel mogelijk aan do werkelijk
heid te doen beantwoorden, maar het doel, dat
zij daarmede beoogen, wordt door ben voorbij
gestreefd. Ik wil hiermede niet zeggen, dat men
geen rekening moet houden met het belang van
de mise-en-scène. In den schouwburg hoort men
ook met de oogcn, maar het is van belang dat deze
mise-en-scène en meer nog dan de mise-en-scène, de
figuranten, onze aandacht niet geheel en al in
beslag nemen.
In den Julius Caosar geeft ons hot tooneel van
den moord op het Kapitool een vau de gelukkigst
gegroepeerde en aangrijpendste tafereolen te aan
schouwen, die men zich denken kan. Wanneer
Casca Caesar treft, wanneer Marcus Brutus zijn
dolk opheft, wanneer de senatoren on het volk
in verwarring achteruitwijken, ilan heeft dit tooneel
wel iets conventioneols in zijn verwarring, maai
den indruk dien het maakt, is er niet minder
groot om, omdat al deze gebaren te zamen slechts
de dragers zijn van den tekst van Shakcspearo.
Wanneer daarentegen bij liet begin van het
stuk Casca, te midden van een hevig onweer
Cicero ontmoet in een straat van Rome, dan is die
storm zoo indrukwekkend en zoo goed nagebootst,
dat ik geen Cicero on geen Casca meer hoor on
dat ik Caesar vergeet, om op te zien naar don
hemel, die door bliksemstralen, zon iiatmu^ij'- on
verblindend als men ze op een toonce! ooit :/;<-i
doorkliefd wordt.
Men behoeft op het punt van reijuisiten on
mise-en-scèitc nu wel niet terug te keeron tot
dat primitieve tijdperk van het tooneel, waarin,
evenals in den tijd van de pii:dorf!/i's, diümen
in Cervantcs' jeugd opvoerde, do gehcele
tooncclmatige toestel van een tooncel.sciu'ijver in een
reiszak kon geborgen worden en zooals do schrij
ver van Don (iuichotte zegt, bestond uit vier
witte hcrdursinantels, versierd met goudleer,
vier baarden of pruiken en vier herdersstaven.''
Deze tijden zijn lang voorbij. De
iit'm:-cnscène heeft sedert overal vorderingen gemaakt
en bij ons in Frankrijk bracht zelfs vóór Talma,
madame Favart, evenals mademoisdlo Clairon.
een hervorming in hot costumu. In Suslicn
et Basticnne droeg zij een wollen rok, even
als de boerinnen, een glad kapsel, een eenvoudig
gouden kruisje, bloote armen en klompen, welke
nieuwigheid zelfs eeuige critici uit het parterre
mishaagde.
had geslapen. De indringer sloop naar zijn
bed en luisterde naar zijn geregelde adem
haling. Er schitterde iet-; gelijk het
weerlicht in de opgeheven Land vau den Indiaan ;
nog n oogenblik en het zou gedaan zijn
met al de droeve ervaringen van
Jlermincgilde Balvatierra toen plotseling de wilde
als door een adder gestoken opsprong en
terugdeinsde, bevangen door eenhevigen angst.
De kommandant sliep rustig, maar zijn rech
teroog stond wijd open en si aarde den moor
denaar onversaagd en koud aan. De man
viel bewusteloos op den grond en wekte daar
door den slapende.
In n oogenblik was deze uit zijn l>od en
deelde een hagelbui vau slagen uit onder de
talrijke wilden, die nu kwamen aanrukken.
Gelukkig kwam er spoedig hulp opdagen en
de ongeoefende Indianen werden met weinig
moeite buiten de wallen gejaagd; maar de
kommandant ontving in de worsteling een
slag op zijn rechteroog en toen hij er met de
hand naar voelde, was dat geheimzinnige
orgaan verdwenen. Hetzij tot: zijn geluk, het
zij tot zijn ongeluk nooit hoeft het weer
de rechteroogholtc van den kommaiutant ver
sierd, want het was en bleef weg. Met
dit oog verdween ook de vlook, die op San
Carlos gevallen was. De regen viol iu mildcii
overvloed op den verdroogden bodem ; de vrede
tusschen priester en leek was hersiold: het
groene gras versierde weer de verkleurde heu
vels; de kinderen verzamelden zich weer rond
om hun krijgshaftigcn onderwijzer; een Te
Deum werd in de kerk van de'Missie gezon
gen; en kalme tevredenheid heerschtöweer
in de lachende valleien van San Carlos.
Iiitusschen stevende de schoener langzaam zuid
waarts, verkwanselde kapitein lïeleg Hcudder
kralen en pelterijen aan de Indianen
onverheugden de inlandsche hoofden met glazen
oogen, houten beenen eii andere Bustonsche
nieuwigheden.
Als de Meiningers Sastien et Bastienne speel
den, zouden zij verder gaan, zij zouden stroo in
de klompen doen, want zij verzuimen niets, wat
nog een fijner toets aan hun tafereel kan geven.
Ik heb de groote menigte wapens en meubels
gezien, die zij op hun reizen door de wereld
meevoeren, maar zooals ik reeds gezegd heb, al
deze uiterlijke pracht, die ons verbaast, sleept ons
veel minder mee, dan n juiste intonatie of n
natuurlijke glimlach.
Horace avec deux mots en feraitplus que nous."
De Meiningers zijn, ik herhaal het, op het punt
van mise-en-scène, bekwame werklieden; zij zijn
voor het meerendeel nauwgezette kunstenaars,
maar zij vergeten wel wat al te veel dit zoo
juiste gezegde van Talma: De toutes les
monotonies celle de la force est laplusinsupportaWe."
Zij komen nooit van hun voetstuk at, zij zijn wel
gevormd en goed gedrapeerd, maar zij missen
datgene, wat de handeling zooveel kracht bijzet,
de kunst van de voorbereiding, liet stille spel
voor het gesproken woord, de (/races additionetles
zooals men ten tijde van Garrick de tempo's
noemde. Do tempo's zijn in de dramatische
kunst, wat de tinten in de schilderkunst zijn.
Een woord, een weinig te vroeg of te laat uit
gesproken, verliest al zijn uitwerking. Op bet
tooneel kent men geen oogenblik, maar een
pnyclioloffisehe seconde,
Deze kunst kennen do Meiningers zoo goed als
niet. Wel zijn zij prachtige plastische tooneelspelers,
maar zij hebben al even weinig nagedacht over
het gezegde van Lokain, als over dat van Talma.
N'usons du pittoresque qu'avec management,"
zeide Lekain.
Op het punt van voordracht, zouden de Meinin
gers er goed aan doen deze weinig bekende verzen
van den schrijver van een didactisch gedicht over
de voordracht, P. Sanlecque, in hun geheugen te
prenten:
Surtout n'imitez pas eet homme ridicule
Dont Ie bras nonchalant fait toujours Ie pendule,
Au travers do vos doigts ne vousfaitcspoint voir,
Et ne nous prêchez pas comme on parle au parloir,
Chez les nouveaux rectenrs c'est un geste a la mode
Que de nager au bout do chaque periode.
Chez d'autres apprentis l'on passépour galant
Lorsqu'on crit en l'air et qu'on peint en parlant.
L'on semble d'nne mam enconsei' l'assemblée;
L'autre a les doigts crochus et semble avoir l'ongiée;
Celui-ci prond plaisir a montrcr scs bras mis;
Celui la fait semblant de comptcr des ccus;
lei, Ie bras manchot jamais ne so déploie;
La, les doigts cartés font uno patte d'oie.
Souvont, charme du sens clout mes discours sont
pleins,
Je m'applaudis moi-rnèmc et fais claquer mes mams.
Souvent je ne venx pas que ma pbrase linisse
Avant que, pour signal. je ne frappe ma cuisso.
Tantüt quand mon esprit n'iinagine plus rien,
J'enibnce mon bonnet, qui tcnait dcja bien.
Quclqnetbis, en ponssant uno voix de tonnerre,
Je tuis Ie timbaiier sur les bords de ma chaire.
Voltaire zeide in de opdracht van zijn Znliine
aan madeuioisello Clairon, terwijl hij har.r <lcn
lof toezï.-aaide. dat zij do d^o-lcn weer in bet
leven riep: De kunst van hot voordragen v;
rcischt tegelijk alle talenten van een groot rede
naar en dio van een groot .schilder." Waarachtige
roem bestaat er slechts voor die kunstenaars, die
de volmaaktheid bereiken, do anderen worden
slechts geduld.
Ik wil daarmee niet zeggen, dat bij ons. een
zoo voortreffelijke troop als do Meiningers slechts
geduld zou worden, ik geloof integendeel, dat
het Parijschc publiek zeer aangenaam verrast on
dikwijls meegesleept zou wouden door deze rijk
dom vau 'iiüsc-èn-Mrtic, die niettegenstaande do
schreeuwende kleur van bet decoratief en do bij
het tijdvak passonde vreemdheid der costumcs toch
meestal bewonderenswaardig is.
Maar al dit zacht sprekende en gcsticulecrende
volk in Julius Caesar, deed mij denken aan een
zeer juiste opmerking van don uits-tekendeu
tooncelspeler Lesueur, over de Ilanlon Lees:
Zij zouden volmaakt zijn" zeide hij, als ze
niet drie of' vier tooncolen to gelijk speelden.
Een toeschouwer toch kan slechts n handeling
te gelijk goed volgen."
De Meiningers maken zich schuldig aan hot
verwijt, dat Lesueur tot de Ilanlon Lees richtte.
Zij zijn to ijverig, hun gebaren zij» te veel
vuldig en schijnen teveel bestudeerd te zijn. Om
do smart van den Misiini/u-ope uit to drukken,
zeide Molé, niet niet een verachtend en vloekend
gebaar, maar terwijl hij zijn armen tegen zijn
borst drukte met een uitdrukking van ingehou
den smart:
Tons les hommes me sont a tol point odieux
Que jo Kerais faclic d'être sage ii lours yeux.
Men moet," zeide de groote tooneolspeler zijn
zenuwen laten raden." Dat is de kwcstio.
De Meiningers laten ze niet raden, maar tooncn
zo duidelijk. Hun metbode is dus niet geschikt
om ons, die vooral genieten van een kunst vol
fijne scbakeeringon, geheel mee te sleepen.
Overigens hebben de tooneelspelers van den
hertog van Saksen-Meiningcn, zelfs wat betreft deze
tot du zinnen sprekende vertooningcn, dc/e authen
tieke meubelen on rciuiisitcn, mededingers. Ik
geloof dat het fransche tooneel dikwijls ecu ideaal
van miiic-en-scène heeft verwezenlijkt van niet
minder waarde, dan hot gezicht op liet Ghctto bij
nacht, dat men te Brussel te aanschouwen gaf
iu den Koopman van Venetië. Hebben wij, om
slechts een paar voorbeelden to noemen, in het
door de maan verlichte slagveld''in den Catilina
van Duuias on in de nncming van Sionua" in do
Ilaine van Sardou niet do uitdrukking van eon
buitengewone kunst, ceu historische herinnering,
een Michclet waardig'!
Bij de Meiningers biedt men ons zeer dikwijls
niets anders dan een panorama en ik vind bij ben
niets van die weldoende rilling, die Schiller boven
alles als eisch stelt aan het werk van een dichter.
Hot ambacht begint daar, waar het gebied van de
kunst eindigt. Het is waar, een prachtig schouwspel
biedt ons de vertolking van hakespearo door de
Meiningors, maar vóór alles een schouwspel.
Hot is waar do schrijver, de decorateurs, do
regisseur, do tooneolspeler, allen moeten samen
werken om den toeschouwer te doen gelooven,
dat hij van 8 tot 12 uur in dien tyd leeft. Daarom.
moet de lijst de schilderij meer doen uitkomen,
moeten de costumes, het decoratief, de wapenen,
de tapijten medewerken tot de illusie van het
geheel, maar steeds onder die voorwaarde, dat
,de mensch dat wil zeggen, de hartstocht, de
traan of de glimlach, in n woord de kunste
naar numero een blijft en dat de scheedeniet
kostbaarder zij dan de degen.
Zooals ik reeds gezegd heb, zoo besluit
Jules Claretio ik geloof niet dat Molière bij
een vertolking door de Meiningers veel zou
kunnen winnen. Met een treurspel van Ilacine
of Corncille (als zij die spelen) kunnen de
Meiningers nog een groot succes behalen, door
zich stipt to houden aan de locale kleur, maar
hoo zouden zij met Molière moeten handelen,
met dien Molière, die zonder uiterlijk vertoon, het
geüeele menschdom met zijn liefde, hebzucht, ver
waandheid, slimheid en slechtheid zich laat be
wegen iii een eenvoudig woon vertrek, om den
stoel van ccn arm schepsel, dat zich ziek waant ?
MÜZIEKAAL OVERZICHT.
De concertvereeniging der leden van het Konink
lijk Doinkoor uit Berlijn treedt telken jare in de
voornaamste steden van Nederland met veel suc
ces op en heeft zulk een goeden naam verworven,
dat de uitvoeringen steeds een talrijk publiek
lokken. Do programma's zijn gewoonlijk met
groote zorg samengesteld en bevatten eene keur
van vocale werken uit de kerkelijke compositien
van vroegercn en lateren tijd bijeen gegaard.
Wie do toonkunst waarachtig liet hebben en
ze iu bare ernstige vormen weten te waardeeren
hebben ongetwijfeld op Dinsdag namiddag in het
Evang. Lutn. kerkgebouw alhier veel kunnen ge
nieten. De opkomst van het publiek was zelfs
grooter dan men met het oog op het verheven
karakter der uitvoering en .... het seizoen had
kunnen verwachten. Velen toch onzer muziek
liefhebbers, dio in den winter trouw de beste
concerten volgen, zijn reeds naar buiten gotogen
orn van de schoone natuur te genieten.
Dat de heer Meyer .Nolte als inleiding eon
Praeludium en Fuga van eigen compositie speel
de, zou misschien eenige opmerking kunnen uit
lokken, doch wij zullen ze in do pen houden wijl
de hoofdaandüciit door de uitvoering der koor
nummers word getrokken. Het was eene geluk
kige gedachte ze naar chronologische orde te
schikken; voor don aaudachtigun toehoorder krij
gen de verschillende werken er te meer boteekenis
dooi', wijl hun bouw en samenstelling als van zelf
tot vergelijking opwekt.
Het programma bevatte Adoramus van
Palestrina (lol-l?151)4); Miserere mei van Lotti
(1GG7 17-10); Kequiem van Jomelli (1714?1774);
Marienlied van C. Aiblinger (1780) ; Motette,
8 stemmig, A. Mithardt (1703?1801); Gcistliches
Lied. E. F. luchter (1800?80); Motette C.
lleinthaler (182^) lienedictus (2-chorig) van R. ucco.
Daarbij voegde zich hot Praeludium van Meijer
Molte en twee koren uit Eüas van Mendclssohn
Uartholdy voor orgel, terwijl als solovoordrachten
voor tenor en bas een llucitatief en aria uit Elias,
Sei still, Geistlicb.es Lied van J. Halt' on Arioso
a. d. Cantate In Zeit und Ewigkeit' van M.
illumer op bot programma voorkwamen. Wij
| zouden aan de waarheid te kort doen, indien wij
j gingen verklaren dat het sologezang op
bizonderen lof aanspraak kou maken. De tenorzangcr
ou de bas beschikken beide over gocdu
stemmidI len ou weten daarvan ook op geschikte manier
gebruik te maken, doch iu do eerste rijen zullen
zij als solozangers wel nimmer plaats nemen.
Daartoe behoorcn krachtiger individualiteit en
schitterender gaven.
Boter samenzang dan die van de concertveree
niging der loden van het Doiakoor komt zelden
voor. Er is zooveel gelijkheid in beweging en
dynamiek, de verhouding der verschillende stem
men is zoo gelukkig goregeld, dat het geheel den
be.sten indruk maakt. Daarenboven onderscheidt
zich do voordracht door eene kunstvolle waardig
heid, die het karakter der ernstige koorwerken ten
volle weergod':.Vooral bij de uitvoering der oudere
compositiün kwam bot auditorium onder den
oumiddullijken invloed van dien vromen ernst,
dio uit de toonwerken en uit bot plechtig gezang
zoo luide tot allen sprak.
In het Requiem van Jomelli waren de intonatiën
niet altijd zooals het behoorde; wij willen het
alleen aanstippen tor wille der volledigheid.
Uitvoeringen zooals die weike de leden van het
domkoor uit lierlijn gaven, hebben ook deze goede
zijde, dat zij den lust voor de studie van degelijke
vocale werken opwekken en een heiligen afschuw
doen ontstaan voor de deunen, waarmede bij tijd
en wijle aan l'rau Musica op zoo bedenkelijke
wijze hulde wordt gebracht.
H. C. P. D.
DE TWEEDE JONGE STIER".
Do groote schilderij, dio, op dit oogenblik, in
Odc'on tcii-toon-gesteicl is, heeft aanleiding gege
ven tot onderscheidene min gunstige oordeelvellin
gen. Meu beeft den eigenaar, den Heer UrolJes,
een bcetjcn kwalijk genomen, dat bij zoo zonder
aarzeling het stuk aan Paultis Potter toeschreef
en zelfs vrij heftig was opgestoven, toen du Heer
Kaempfen, Dirckteur der Nationale Muzeüuw, te
Parijs, zonder erg de uitdrukking gebruikt had:
attribnéa Paul Potter."
Do lieer Drolles kent de geschiedenis der schilderij
niet vorder dan dat zij heeft toebehoord aan eene
nicht van den Generaal Moreau, die, den 2n. Sopt.
181i>, op 50-jarigon leeftijd, bezweken is aan zijne
in den slag bij Dresden bekomen wonden. De Heer
Brolles stelt zich dien held als een zeer oud man
voor, en schijnt hieruit een argument te willen
putten ter gunste der echtheid van zijn schilderij.
In plaats vau de twijfelaars of bestrijders aan te
prikkelen, had deze naïevitcit hen tot een gunstig
oordeel, wat do goede trouw van den eigenaar
betreft, moeten stemmen.
Beter nog men had zich gants onbevooroor
deeld vóór het stuk moeten plaatsen en Potter
of geen Potter men bad moeten zien en er
kennen, dat men hier met een zeer voortreffelijk
dierenstuk to doen had, waarvan de verwen niet