De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 22 juli pagina 3

22 juli 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 578 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. dere aanbeveling geniet van een Tante der meisjens (Mev. Stoetz), bij Christine. Deze laatste heeft bemerkt dat Hedwig Wernshausen bemint» en, daarom, zonder deze reden op te geven, geeft zij het jawoord aan Paul Kelkribtrg. Wernshausen wordt daarop woedend en zegt, dat Christine, die hij voor een roos had gehouden, een onbeduidende plant is, Kellenberg ?vraagt hem rekenschap van deze beleediging; maar laat zich door Christine bewegen van het duel af te zien, als hij door een telegram ver neemt dat zijn vader bankroet is, en zijn eigen schulden dus onbetaald zullen blijven. Die ele gante, flinke jonkman, man van eer, wordt in eens een schavuit: hij laat Christine, die niets van het bankroet weet, een verbintenis teekenen Over drie weken met hem te trouwen, en weinig later, als Hedwig bemerkt beeft, dat Christine Wernshausen bemint, koopt zij (Hedwig), voor 60.000 mark, Kelleriberg af, die voorloopig bui tenslands zal gaan. De brave Wernshausen, de held van zulke ernstige en tedere oogenblikken met Hedwig, schikt zich ter-stond en gaarne tot het beminnen van de onbeduidende Christine, en Hedwig blijft aan haar lot overgelaten. Kellenberg Stort zich in de kamer, waar deze schikking plaats heeft, verhaalt, dat zijn vader zich van kant beeft gemaakt, en verscheurt (berouwvol) de cheque, hem door Hedwig gegeven. Waarschijnlijk zal deze rijke dame de sdhulden van den armen jongen nu toch wel betalen. Er gebeurt zoo veel als eenmaal het scherm gevallen is. De uitvoering droeg de blijken van de valsche charakterteekening. Noch Clous, noch Schulze, aoch Mevr. Bössing bleken het eens te zijn met de konsequentie van charakters, die zij hadden voor te stellen. Alleen de laatste heeft een paar fraaye oogenblikken gehad met Mevr. Frenkel, die in de beide opofferingen, die van hare zuster en hare eigene, met veel gevoel en -waarheid gespeeld heeft. * * * Orphée aux enfers" is eene der operetten van Offenbach, die het genre hebben helpen _vestigen. Le burlesque effronté, met eene eenigszins schit terende mise en scène, treedt er nadrukkelijk in op den voorgrond. Wij kunnen niet nalaten het een stap voorwaards te noemen, dat allengs de luimige, maar rationeele Opéra comique daarvoor weer in de plaats treedt. De Heer Lageman verdient, als de helleknecht, de gewezen Prins van Arkadië, eene bizondere vermelding. De komische voordracht van zijn eindeloos refrein was, in haar soort, meesterlijk. 16 Juli. A. TH. JULES CLAEETIE OVEH DE MEM1NGERS. Na al hetgeen in deze kolommen gezegd is over de voorstellingen der Meiningers te Rotter dam, is bet zeker niet van belang ontbloot in korte woorden den indruk weer te geven, die dezo Mustertnippe" op Jules Claretie, den bekwa men administrateur van de Comédie franchise, gemaakt heeft. Ik betreur het, aldus begint hij zijn artikel in den Temps, dat de tooneelspelers van den hertog van Saxen-Meiningen, die onlangs te Brus sel eenige voorstellingen gaven van stukken van Shakespeare en Schiller, aldaar ook niet, zooals zij aankondigden, de Femmes savantes en den Malade imaginaire van Molière opgevoerd hebben. Het zou voor ons, Franschen, hoogst belangwek kend geweest zijn, te zien wat er van ons nationaal blijspel zou worden gemaakt door deze bewonderenswaardige meesters op bet gebied der mise-en-scène. Om de waarheid te zeggen, denk ik niet, dat Molière er iets bij zou hebben ge wonnen. Zijn vertolking heeft veeleer de kunst van het goed zoggen" noodig, dan die van het groepeeren van volksmassa's en het bewegelijk gebarenspel. Ik bad mij voorgenomen deze voorstellingen van Molière bij te wonen, en ook die van de Esther" van Grillparzer, waarvan de Hebreeuwscho miseeti-scène buitengewoon belangwekkend moet zijn. Maar ik heb de Duitsche tooneelspelers slechts gevallen te zijn op vruchtboom en wijnstok, en de lang verwachte en afgebeden regen kwam niet. De hemel en het oog van den koramandant wedijverden in droogte. Geruch ten van ontevredenheid, insubordinatie en samenzweringen onder de Indianen bereikten zijn oor. Hij zette zijn tanden des te vaster op elkaar, haalde den knoop van zijn zwart zijden das steviger aan en bekeek zijn Toledokling met onheilspeilenden blik. Op den laatsten aag van het jaar 1798 zat de kommandant gedurende de vesper, alleen in de wachtkamer. Hij woonde de kerkelijke plechtigheden niet meer bij, maar verborg zich onderwijl pp een eenzame plek, waar hij den tijd in stille overpeinzing doorbracht. Het vlammende vuur verlichtte alleen de vuurplaat, maar liet de gebogene gestalte van Salyatiera in het donker. Daar voelt hij op zijn arm een kleine hand en ontdekt het gezichtje van Paquita, zijn kleine Indiaansche leerling. »Lief klein schepseltje" zei de kommandant bijna op zijn oude zachte manier, nvatdoet gij hier? zijt gij niet bang voor den man, dien iedereen vermijdt?" »Neen", antwoordde het kleine Indiaantje, »in het duister niet. Ik hoor uw stem als van ouds; ik voel u zooals vroeger; maar uw oog zie ik gelukkig iiiet, Senor Comman dante. Daarvoor alleen ben ik bang en dat oog, o! Senor, o! mijn lieve vader", riep het kind, terwijl zij haar kleine armpjes naar hem uitstak, »dat oog is uw eigen niet!" De kommandant huiverde en zweeg. Toen herstelde hij zich, kuste Paquita ernstig op het voorhoofd en liet haar gaan. Toen een paar uren later het gehcele Presidio stil was geworden, ging hij naar bed en sliep rustig in. Omstreeks middernacht klom een donkere gestalte door het lage venster in de kamer van den kommandant. Eene menigte van andere zwarte gedaanten verspreidden zich naar alle kanten, en de kommandant zou ze ontdekt hebben, als hij zoo rustig niet kunnen beoordeelen naar hunne vertolking van den Julius Caesar" van Shakespeare. Het sys teem dat zij volgen is overigens steeds hetzelfde en wat deze troep, die in Brussel de kunstmin naars zoozeer tot zich trok, onderscheidt, is dat zij het publiek veeleer het werktuigelyke dan het aesthetische van de dramatische kunst geeft, (la méccmique liien plus que la musigiie de l'art dramatigue.) Trouwens deze zucht van de duitschers, om vóór alles het oog hunner toeschouwers te boeien, is niet nieuw. Sébastien Mercier, een van de baanbrekers van het melodrama in Frankrijk, schreef uit Mannheim, dat onze kleingeestige Fransche tooneelwetten plaats moesten maken voor de eenvoudige, natuurlijke speelwijze van onze naburen." Hij had een stuk van Schiller zien op voeren, hij zegt niet welk, waarbjj hij zich aan gegrepen gevoelde door een handeling, die de verschrikkelijke waarheid nadert." Men was dus in Duitschland ten tijde vau Mercier reods ver van die oppervlakkige mise-en-scène en die bespotte lijke anachronismen, die in 17;ïO de verontwaar diging opwekten van den aot Dnl>o>s, secretaris van de Académie fratigaise, toen hij op het duitsche tooneel Scipio een pijp tabak zag rooken" evenals Jean Bart en een glas bier drinken, terwijl hij in zijn tent het plan van een gevocht tegen do Carthagers beraamde." Die tijden zijn voorbij, vooral te Meiningen, waar Marcus Antonhis in werkelijkheid Latijn zou kunnen spreken, omdat hij, als ik mij niet ver gis doctor in de letteren is. Maar wat de kunst van voordragen betreft, heeft men nog steeds niet met de conventie, met de kreten van woede bij den treurspeler en den gemaakten toon bij den blijspeler gebroken. De Meiningers geven zich veel moeite, om hun voorstellingen, zooveel mogelijk aan do werkelijk heid te doen beantwoorden, maar het doel, dat zij daarmede beoogen, wordt door ben voorbij gestreefd. Ik wil hiermede niet zeggen, dat men geen rekening moet houden met het belang van de mise-en-scène. In den schouwburg hoort men ook met de oogcn, maar het is van belang dat deze mise-en-scène en meer nog dan de mise-en-scène, de figuranten, onze aandacht niet geheel en al in beslag nemen. In den Julius Caosar geeft ons hot tooneel van den moord op het Kapitool een vau de gelukkigst gegroepeerde en aangrijpendste tafereolen te aan schouwen, die men zich denken kan. Wanneer Casca Caesar treft, wanneer Marcus Brutus zijn dolk opheft, wanneer de senatoren on het volk in verwarring achteruitwijken, ilan heeft dit tooneel wel iets conventioneols in zijn verwarring, maai den indruk dien het maakt, is er niet minder groot om, omdat al deze gebaren te zamen slechts de dragers zijn van den tekst van Shakcspearo. Wanneer daarentegen bij liet begin van het stuk Casca, te midden van een hevig onweer Cicero ontmoet in een straat van Rome, dan is die storm zoo indrukwekkend en zoo goed nagebootst, dat ik geen Cicero on geen Casca meer hoor on dat ik Caesar vergeet, om op te zien naar don hemel, die door bliksemstralen, zon iiatmu^ij'- on verblindend als men ze op een toonce! ooit :/;<-i doorkliefd wordt. Men behoeft op het punt van reijuisiten on mise-en-scèitc nu wel niet terug te keeron tot dat primitieve tijdperk van het tooneel, waarin, evenals in den tijd van de pii:dorf!/i's, diümen in Cervantcs' jeugd opvoerde, do gehcele tooncclmatige toestel van een tooncel.sciu'ijver in een reiszak kon geborgen worden en zooals do schrij ver van Don (iuichotte zegt, bestond uit vier witte hcrdursinantels, versierd met goudleer, vier baarden of pruiken en vier herdersstaven.'' Deze tijden zijn lang voorbij. De iit'm:-cnscène heeft sedert overal vorderingen gemaakt en bij ons in Frankrijk bracht zelfs vóór Talma, madame Favart, evenals mademoisdlo Clairon. een hervorming in hot costumu. In Suslicn et Basticnne droeg zij een wollen rok, even als de boerinnen, een glad kapsel, een eenvoudig gouden kruisje, bloote armen en klompen, welke nieuwigheid zelfs eeuige critici uit het parterre mishaagde. had geslapen. De indringer sloop naar zijn bed en luisterde naar zijn geregelde adem haling. Er schitterde iet-; gelijk het weerlicht in de opgeheven Land vau den Indiaan ; nog n oogenblik en het zou gedaan zijn met al de droeve ervaringen van Jlermincgilde Balvatierra toen plotseling de wilde als door een adder gestoken opsprong en terugdeinsde, bevangen door eenhevigen angst. De kommandant sliep rustig, maar zijn rech teroog stond wijd open en si aarde den moor denaar onversaagd en koud aan. De man viel bewusteloos op den grond en wekte daar door den slapende. In n oogenblik was deze uit zijn l>od en deelde een hagelbui vau slagen uit onder de talrijke wilden, die nu kwamen aanrukken. Gelukkig kwam er spoedig hulp opdagen en de ongeoefende Indianen werden met weinig moeite buiten de wallen gejaagd; maar de kommandant ontving in de worsteling een slag op zijn rechteroog en toen hij er met de hand naar voelde, was dat geheimzinnige orgaan verdwenen. Hetzij tot: zijn geluk, het zij tot zijn ongeluk nooit hoeft het weer de rechteroogholtc van den kommaiutant ver sierd, want het was en bleef weg. Met dit oog verdween ook de vlook, die op San Carlos gevallen was. De regen viol iu mildcii overvloed op den verdroogden bodem ; de vrede tusschen priester en leek was hersiold: het groene gras versierde weer de verkleurde heu vels; de kinderen verzamelden zich weer rond om hun krijgshaftigcn onderwijzer; een Te Deum werd in de kerk van de'Missie gezon gen; en kalme tevredenheid heerschtöweer in de lachende valleien van San Carlos. Iiitusschen stevende de schoener langzaam zuid waarts, verkwanselde kapitein lïeleg Hcudder kralen en pelterijen aan de Indianen onverheugden de inlandsche hoofden met glazen oogen, houten beenen eii andere Bustonsche nieuwigheden. Als de Meiningers Sastien et Bastienne speel den, zouden zij verder gaan, zij zouden stroo in de klompen doen, want zij verzuimen niets, wat nog een fijner toets aan hun tafereel kan geven. Ik heb de groote menigte wapens en meubels gezien, die zij op hun reizen door de wereld meevoeren, maar zooals ik reeds gezegd heb, al deze uiterlijke pracht, die ons verbaast, sleept ons veel minder mee, dan n juiste intonatie of n natuurlijke glimlach. Horace avec deux mots en feraitplus que nous." De Meiningers zijn, ik herhaal het, op het punt van mise-en-scène, bekwame werklieden; zij zijn voor het meerendeel nauwgezette kunstenaars, maar zij vergeten wel wat al te veel dit zoo juiste gezegde van Talma: De toutes les monotonies celle de la force est laplusinsupportaWe." Zij komen nooit van hun voetstuk at, zij zijn wel gevormd en goed gedrapeerd, maar zij missen datgene, wat de handeling zooveel kracht bijzet, de kunst van de voorbereiding, liet stille spel voor het gesproken woord, de (/races additionetles zooals men ten tijde van Garrick de tempo's noemde. Do tempo's zijn in de dramatische kunst, wat de tinten in de schilderkunst zijn. Een woord, een weinig te vroeg of te laat uit gesproken, verliest al zijn uitwerking. Op bet tooneel kent men geen oogenblik, maar een pnyclioloffisehe seconde, Deze kunst kennen do Meiningers zoo goed als niet. Wel zijn zij prachtige plastische tooneelspelers, maar zij hebben al even weinig nagedacht over het gezegde van Lokain, als over dat van Talma. N'usons du pittoresque qu'avec management," zeide Lekain. Op het punt van voordracht, zouden de Meinin gers er goed aan doen deze weinig bekende verzen van den schrijver van een didactisch gedicht over de voordracht, P. Sanlecque, in hun geheugen te prenten: Surtout n'imitez pas eet homme ridicule Dont Ie bras nonchalant fait toujours Ie pendule, Au travers do vos doigts ne vousfaitcspoint voir, Et ne nous prêchez pas comme on parle au parloir, Chez les nouveaux rectenrs c'est un geste a la mode Que de nager au bout do chaque periode. Chez d'autres apprentis l'on passépour galant Lorsqu'on crit en l'air et qu'on peint en parlant. L'on semble d'nne mam enconsei' l'assemblée; L'autre a les doigts crochus et semble avoir l'ongiée; Celui-ci prond plaisir a montrcr scs bras mis; Celui la fait semblant de comptcr des ccus; lei, Ie bras manchot jamais ne so déploie; La, les doigts cartés font uno patte d'oie. Souvont, charme du sens clout mes discours sont pleins, Je m'applaudis moi-rnèmc et fais claquer mes mams. Souvent je ne venx pas que ma pbrase linisse Avant que, pour signal. je ne frappe ma cuisso. Tantüt quand mon esprit n'iinagine plus rien, J'enibnce mon bonnet, qui tcnait dcja bien. Quclqnetbis, en ponssant uno voix de tonnerre, Je tuis Ie timbaiier sur les bords de ma chaire. Voltaire zeide in de opdracht van zijn Znliine aan madeuioisello Clairon, terwijl hij har.r <lcn lof toezï.-aaide. dat zij do d^o-lcn weer in bet leven riep: De kunst van hot voordragen v; rcischt tegelijk alle talenten van een groot rede naar en dio van een groot .schilder." Waarachtige roem bestaat er slechts voor die kunstenaars, die de volmaaktheid bereiken, do anderen worden slechts geduld. Ik wil daarmee niet zeggen, dat bij ons. een zoo voortreffelijke troop als do Meiningers slechts geduld zou worden, ik geloof integendeel, dat het Parijschc publiek zeer aangenaam verrast on dikwijls meegesleept zou wouden door deze rijk dom vau 'iiüsc-èn-Mrtic, die niettegenstaande do schreeuwende kleur van bet decoratief en do bij het tijdvak passonde vreemdheid der costumcs toch meestal bewonderenswaardig is. Maar al dit zacht sprekende en gcsticulecrende volk in Julius Caesar, deed mij denken aan een zeer juiste opmerking van don uits-tekendeu tooncelspeler Lesueur, over de Ilanlon Lees: Zij zouden volmaakt zijn" zeide hij, als ze niet drie of' vier tooncolen to gelijk speelden. Een toeschouwer toch kan slechts n handeling te gelijk goed volgen." De Meiningers maken zich schuldig aan hot verwijt, dat Lesueur tot de Ilanlon Lees richtte. Zij zijn to ijverig, hun gebaren zij» te veel vuldig en schijnen teveel bestudeerd te zijn. Om do smart van den Misiini/u-ope uit to drukken, zeide Molé, niet niet een verachtend en vloekend gebaar, maar terwijl hij zijn armen tegen zijn borst drukte met een uitdrukking van ingehou den smart: Tons les hommes me sont a tol point odieux Que jo Kerais faclic d'être sage ii lours yeux. Men moet," zeide de groote tooneolspeler zijn zenuwen laten raden." Dat is de kwcstio. De Meiningers laten ze niet raden, maar tooncn zo duidelijk. Hun metbode is dus niet geschikt om ons, die vooral genieten van een kunst vol fijne scbakeeringon, geheel mee te sleepen. Overigens hebben de tooneelspelers van den hertog van Saksen-Meiningcn, zelfs wat betreft deze tot du zinnen sprekende vertooningcn, dc/e authen tieke meubelen on rciuiisitcn, mededingers. Ik geloof dat het fransche tooneel dikwijls ecu ideaal van miiic-en-scène heeft verwezenlijkt van niet minder waarde, dan hot gezicht op liet Ghctto bij nacht, dat men te Brussel te aanschouwen gaf iu den Koopman van Venetië. Hebben wij, om slechts een paar voorbeelden to noemen, in het door de maan verlichte slagveld''in den Catilina van Duuias on in de nncming van Sionua" in do Ilaine van Sardou niet do uitdrukking van eon buitengewone kunst, ceu historische herinnering, een Michclet waardig'! Bij de Meiningers biedt men ons zeer dikwijls niets anders dan een panorama en ik vind bij ben niets van die weldoende rilling, die Schiller boven alles als eisch stelt aan het werk van een dichter. Hot ambacht begint daar, waar het gebied van de kunst eindigt. Het is waar, een prachtig schouwspel biedt ons de vertolking van hakespearo door de Meiningors, maar vóór alles een schouwspel. Hot is waar do schrijver, de decorateurs, do regisseur, do tooneolspeler, allen moeten samen werken om den toeschouwer te doen gelooven, dat hij van 8 tot 12 uur in dien tyd leeft. Daarom. moet de lijst de schilderij meer doen uitkomen, moeten de costumes, het decoratief, de wapenen, de tapijten medewerken tot de illusie van het geheel, maar steeds onder die voorwaarde, dat ,de mensch dat wil zeggen, de hartstocht, de traan of de glimlach, in n woord de kunste naar numero een blijft en dat de scheedeniet kostbaarder zij dan de degen. Zooals ik reeds gezegd heb, zoo besluit Jules Claretio ik geloof niet dat Molière bij een vertolking door de Meiningers veel zou kunnen winnen. Met een treurspel van Ilacine of Corncille (als zij die spelen) kunnen de Meiningers nog een groot succes behalen, door zich stipt to houden aan de locale kleur, maar hoo zouden zij met Molière moeten handelen, met dien Molière, die zonder uiterlijk vertoon, het geüeele menschdom met zijn liefde, hebzucht, ver waandheid, slimheid en slechtheid zich laat be wegen iii een eenvoudig woon vertrek, om den stoel van ccn arm schepsel, dat zich ziek waant ? MÜZIEKAAL OVERZICHT. De concertvereeniging der leden van het Konink lijk Doinkoor uit Berlijn treedt telken jare in de voornaamste steden van Nederland met veel suc ces op en heeft zulk een goeden naam verworven, dat de uitvoeringen steeds een talrijk publiek lokken. Do programma's zijn gewoonlijk met groote zorg samengesteld en bevatten eene keur van vocale werken uit de kerkelijke compositien van vroegercn en lateren tijd bijeen gegaard. Wie do toonkunst waarachtig liet hebben en ze iu bare ernstige vormen weten te waardeeren hebben ongetwijfeld op Dinsdag namiddag in het Evang. Lutn. kerkgebouw alhier veel kunnen ge nieten. De opkomst van het publiek was zelfs grooter dan men met het oog op het verheven karakter der uitvoering en .... het seizoen had kunnen verwachten. Velen toch onzer muziek liefhebbers, dio in den winter trouw de beste concerten volgen, zijn reeds naar buiten gotogen orn van de schoone natuur te genieten. Dat de heer Meyer .Nolte als inleiding eon Praeludium en Fuga van eigen compositie speel de, zou misschien eenige opmerking kunnen uit lokken, doch wij zullen ze in do pen houden wijl de hoofdaandüciit door de uitvoering der koor nummers word getrokken. Het was eene geluk kige gedachte ze naar chronologische orde te schikken; voor don aaudachtigun toehoorder krij gen de verschillende werken er te meer boteekenis dooi', wijl hun bouw en samenstelling als van zelf tot vergelijking opwekt. Het programma bevatte Adoramus van Palestrina (lol-l?151)4); Miserere mei van Lotti (1GG7 17-10); Kequiem van Jomelli (1714?1774); Marienlied van C. Aiblinger (1780) ; Motette, 8 stemmig, A. Mithardt (1703?1801); Gcistliches Lied. E. F. luchter (1800?80); Motette C. lleinthaler (182^) lienedictus (2-chorig) van R. ucco. Daarbij voegde zich hot Praeludium van Meijer Molte en twee koren uit Eüas van Mendclssohn Uartholdy voor orgel, terwijl als solovoordrachten voor tenor en bas een llucitatief en aria uit Elias, Sei still, Geistlicb.es Lied van J. Halt' on Arioso a. d. Cantate In Zeit und Ewigkeit' van M. illumer op bot programma voorkwamen. Wij | zouden aan de waarheid te kort doen, indien wij j gingen verklaren dat het sologezang op bizonderen lof aanspraak kou maken. De tenorzangcr ou de bas beschikken beide over gocdu stemmidI len ou weten daarvan ook op geschikte manier gebruik te maken, doch iu do eerste rijen zullen zij als solozangers wel nimmer plaats nemen. Daartoe behoorcn krachtiger individualiteit en schitterender gaven. Boter samenzang dan die van de concertveree niging der loden van het Doiakoor komt zelden voor. Er is zooveel gelijkheid in beweging en dynamiek, de verhouding der verschillende stem men is zoo gelukkig goregeld, dat het geheel den be.sten indruk maakt. Daarenboven onderscheidt zich do voordracht door eene kunstvolle waardig heid, die het karakter der ernstige koorwerken ten volle weergod':.Vooral bij de uitvoering der oudere compositiün kwam bot auditorium onder den oumiddullijken invloed van dien vromen ernst, dio uit de toonwerken en uit bot plechtig gezang zoo luide tot allen sprak. In het Requiem van Jomelli waren de intonatiën niet altijd zooals het behoorde; wij willen het alleen aanstippen tor wille der volledigheid. Uitvoeringen zooals die weike de leden van het domkoor uit lierlijn gaven, hebben ook deze goede zijde, dat zij den lust voor de studie van degelijke vocale werken opwekken en een heiligen afschuw doen ontstaan voor de deunen, waarmede bij tijd en wijle aan l'rau Musica op zoo bedenkelijke wijze hulde wordt gebracht. H. C. P. D. DE TWEEDE JONGE STIER". Do groote schilderij, dio, op dit oogenblik, in Odc'on tcii-toon-gesteicl is, heeft aanleiding gege ven tot onderscheidene min gunstige oordeelvellin gen. Meu beeft den eigenaar, den Heer UrolJes, een bcetjcn kwalijk genomen, dat bij zoo zonder aarzeling het stuk aan Paultis Potter toeschreef en zelfs vrij heftig was opgestoven, toen du Heer Kaempfen, Dirckteur der Nationale Muzeüuw, te Parijs, zonder erg de uitdrukking gebruikt had: attribnéa Paul Potter." Do lieer Drolles kent de geschiedenis der schilderij niet vorder dan dat zij heeft toebehoord aan eene nicht van den Generaal Moreau, die, den 2n. Sopt. 181i>, op 50-jarigon leeftijd, bezweken is aan zijne in den slag bij Dresden bekomen wonden. De Heer Brolles stelt zich dien held als een zeer oud man voor, en schijnt hieruit een argument te willen putten ter gunste der echtheid van zijn schilderij. In plaats vau de twijfelaars of bestrijders aan te prikkelen, had deze naïevitcit hen tot een gunstig oordeel, wat do goede trouw van den eigenaar betreft, moeten stemmen. Beter nog men had zich gants onbevooroor deeld vóór het stuk moeten plaatsen en Potter of geen Potter men bad moeten zien en er kennen, dat men hier met een zeer voortreffelijk dierenstuk to doen had, waarvan de verwen niet

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl