De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 29 juli pagina 2

29 juli 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.579 210, een cijfer dat zij den 20en bereikten en tot den 24en behielden. Onder de groote ?amendementen-slachting vlogen ze den 25en en 26en in de hoogte tot_ 215 en 220, en Vrijdag, toen men zich rustig had rekenschap kunnen geven van de voordeelen door de ervaren Bankdirectie bedongen, deden de aandeelen 23O percent. Zij waren dus in den loop dezer in het belang.van den Staat gevoerde beraadslagingen 25 percent gestegen. BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHT. De beursziekte, waaraan wij sinds jaren lijdende zjjn, is een nieuw stadium ingetreden: we zijn nu aan het ijlen! En de geheele medische faculteit, waartoe zich zoo ongeveer de gansene burgerij rekent te behooren, schudt behoorlijk het hoofd en verklaart de ziekte voor ongeneeslijk. t Is pleizierig! We zullen er wel niet "aan ster nen, maar we zijn en zullen ons leven lang blijven beursch" precies als de groote stad van" Amsterdam. Wij zijn aan het ylen dat is de algemeene indruk, dien het voorstel met bijbehoorend uit voerig rapport der raadscommissie in zake de beurs, op de familieleden en verdere belangstellenden maakt. Reeds zjjn van,twee kanten adressen by ^efl gemeenteraad ingekomen, waarbij de voor naamste vertegenwoordigers van onzen graanhan del en bewoners van het plein Vredenburg zich met nadrnk tegen het door de commissie gedane toorstel verklaren en den Baad verzoeken eene beurs téstichten op hetzelfde plein, maar op het onbebouwde gedeelte aan den Singelkan t. Als niet dat drietal leden der commissie dat het rapport onderteekent ("de heeren Kol en Godin de Beaufort ontvielen haar de een door den dood, de ander door een ministeriëele porte" feuille) als niet de nog behouden gebleven heeren Yan Eelde, Van Beuningen en Duyvis zulke uit nemende vertegenwoordigers van onzen handels stand waren dan zou inderdaad de lezing van kun rapport de gedachte opwekken, dat zij het, evenmin als ik, ernstig meenen met eene beurs ia onze stille, deftige universiteitsstad. Want als die beeren ooit een voorstel hadden willen doen, dat' veel bestrijding zou. vinden, weinig kans van dagen had en oorzaak zal zijn dat de beursquaestie onmiddellijk weer voor langen tijd van da baan zal geraken, dan hadden zij ongetwijfeld geen beter plannetje kunnen ontwerpen dan zy nu gedaan hebben. Maar het zijn, ernstige mannen, die drie ge noemde heeren, en zij verzekeren met een na druk, die weinig zelfvertrouwen verraadt dat ook de heeren, Kol en Godin, vóórdat zij tot hoogeren werkkring geroepen werden, buitenge woon met hun denkbeeld waren ingenomen. En ?wat is nu dat denkbeeld? Tegen onzen, om zijne buitenkantsche leelijkheid bekenden schouwburg, staat een zaaltje, dat ge durende de voorstellingen als koffiekamer dienst doet en overigens aan particulieren wordt ver huurd. Dat zaaltje zal worden afgebroken en in de plaats daarvan, vergroot door een flink stuk grond- van het Vreeburg, dat de stad kosteloos voor dat doel afstaat, zal de Schouwburg-maatschappy een flink gebouw doen verrijzen, en passant den leelijken gevel verfraaiend en het ondoelmatige tooneel verbeterend. Dat flinke gebouw zal staan op vier meter hooge pooten, zoodat daaronder fruitmarkt zal kunnen gehouden worden. Op die pooten zal rusten een ruini lokaal, dat in drieën kan worden verdeeld, maar ook in zijn geheel gebruikt kan worden \rat zeer gemakkelijk is bij café-chantant, bruiloften en. dergelijke gelegenheden. Voorts moet, volgens bet voorstel der Raads-commissie, in dat lokaal eeft buffet staan, eene verplichting, die de Schouw burg-maatschappij in haar eigen belang zeker wel niet verzuimen zal na te komen. Nog andere Treeselijk drukkende lasten worden die maat schappij opgelegd: zij zal moeten zorgen, dat er eenige stoelen en tafeltjes in de zaal aanwezig sqjn en houd op! of ik zou mij ziek lachen aan den wand moeten knoppen aangebracht worden, waar ... ja, waar zouden de lui anders hun hoeden en jassen aan ophangen? geur, die, toen ik ze na jaren weer rook op een kamer die lang ongebruikt en gesloten was geweest, mij dadelijk »onzen zolder" voor den geest tooverdeIk bekeek nieuwsgierig de oude meubelen die er verspreid stonden, op ieder uitstekend knopje of versiersel drukkend, dat ik maar bereiken kon, vast overtuigd dat er toch ein delijk een geheime lade of bergplaats moest openspringen met den sterotypcn verborgen schat uit de sprookjes en verhalen, die ik kende, er in. Er stond een antieke armstoel met leeuwenklauwen aan de pooten en aan de om gebogen armen, boven aan den hoogen stijven rug was een' zonderling grijnzend gezicht uitgesneden, waarnaar ik met een vreesach tig genot telkens omzag hoewel het mij toch een nuivering aanjoeg, terwijl ik uitrustte op de breede versleten groene zitting omdat ik spoedig buiten adem was en dikwijls moest gaan zitten rusten. Door een klein vierkant van glazen dak pannen schoot een schuine baan van helder licht naast mij neer en ontelbare stofjes we melden, glansden en dansten in die zonne stralen. Ik stak mijn kleine magere hand, die dunkt mij wel iets_ op een vogelpootje geleek, uit en trachte die stofjes te vangen, en verwonderde mij dat ze verdwenen waren zoodra ik mijn hand in de schaduw terugtrok. Ik liet eindelijk mijn spel met de trouwelooze stofjes varen en keek naar de oude balken, de stoffige houten dakeparren en het ouderwetsche huisraad, totdat mijn blik bleef rusten op het dakluik dat, ialf geopend, weerhouden werd door een touw, dat aan een spijker in het raamkozijn was vastgebonden. Wat was dat ? Door die smalle opening Blaarden mij een paar zonderlinge, holle, Met die knoppen, die eenige" stoelen en tafeltjes, dat buffet, is die in drieën te verdeelen zaal kant en klaar en uitstekend geschikt voor handelsbeurs. Nu kunnen we het met een dankbaar gemoed Gjjsbrecht nazeggen: Het Hemelsche gerecht heeft zich ten langen leste Ontferremt over ons en dees benauwde veste Ea arme burgerij! Nu hebben we een beurs, kant en klaar! Nu zijn we er uit! Heft ? aan, burgers, uw loflied! laat het weerklinken door uwe stille straten: Lang leve de Commissie als een vuist, zoo groot!" En als een vreemdeling u vraagt of die com missie soms ook aan humoristische toevallen lijdende ? is en in zoo'n aanval misschien dat voorstel heeft in elkaar gezet, dat antwoordt ge met diepe rim pels in uw eerbiedwaardig voorhoofd: Neen, vreemdeling, neen! Als je denkt dat wij van grapjes houden, dan ken je ons nog niet! Zuivere onversneden ernst is het. Luister maar verder!" De stad heeft een beurs eigenlijk alleen maar noodig nen dag in de week en dan nog slechts van 's morgens acht uur tot namiddags 4 uur. Zou het nu niet zonde en schande zijn om voor die acht uurtjes per week voor rekening van de gemeentekas een kostbaar gebouw te stichten, terwijl we op de voorgestelde wijze een uitmun tende gelegenheid met knoppen in den muur, met eenige stoelen en tafeltjes en een buffet in huur kunnen krijgen van de schouwburgmaatschappij ? ! Ja zeker, zou het zonde en schande zijn! De redeneering gaat niet alleen op", maar ze sluit als een pijpenmandje. Iedereen zal het gaaf toe geven, dat als men voor acht uren per week een lokaal huurt, voor welks bouw men begint met den grond cadeau te geven, men dan natuurlijk veel beter koop behoort uit te wezen, dan wan neer men zelf een gebouw moet stichten. Maar nu, geef acht! De schouwburgmaatschappij heeft een gebrek dat meer maatschappijen en zelfs particuliere personen, helaas, aankleeft" (welk woord zeer juist schijnt: want wie dat gehrek eenmaal heeft raakt het maar niet gemak kelijk weer kwijt) ze heeft namelijk ook al geld gebrek en.... dat gebouw op hooge pooten, zal, met stoelen, tafels, buffet en muurknoppen incluis niet minder dan eene ton gouds kosten. Wie zal dat betalen?! Dat zou een ondoorgrondelijk geheim zijn, als de meergenoemde commissie ad hoc, niet zoo vriendelijk was geweest om in haar rapport over de zaak, dit met duidelijke helderheid zoo nauw keurig te becijferen. De schouwburgmaatschappij, die geen geld heeft, zal die ton gouds loenen en in annuiteiten af lossen, voor welke aflossing ze natuurlijk evenmin geld heeft. Van dat geleende geld zal ze dat hoogpooterige gebouw zetten en nu zal de stad veertig jaren lang het van haar huren dat wil zeggen voor 8 uur in de week en daarvoor zooveel huur betalen ( 5400 per jaar) dat de schouwburgmaatschappij over veertig jaren met haren geld schieter precies kiet" is. En bovendien zal de stad althans, wanneer het humoristische toeval van de commissie invloed op den Raad hooit nog f600 per jaar betalen als tegemoetkoming in de kosten van brandassurantie en onderhoud. Och ja, de muurknoppen moesten eens los gaan zitten van. al de monsterzakjes, die er Zaterdags aan gehangen zullen worden en hot huis moest eens afbranden op dien laatsten dag der week tusschen achten en vijven, van wege een eindje sigaar, dat door een boer of een heer of een heereboer nonchalant wordt weggeworpen! Zes duizend gulden is ook een ronde som! Onbaatzuchtiger lichaam, dan het lichaam, dat hier onder den naam van Utrechtsche Schouw burgmaatschappij de stadskas onveilig maakt zal men zeker te vergeefs elders zoeken en naïever commissie dan de beurs-conmiissie uit onzen Raad zou ik wel eens op zes beenen willen zien loopen. Verbeeld u, dat de Schouwburgmaatschappij hare belangeloosheid zóó overdrijft, dat zij, zoodra er maar aanmerking tegen gemaakt werd, haren eersten eisch liet vallen, om, behalve alle andere lasten, die haar worden opgelegd, ook nog zeker heid te hebben, dat de subsidie van ?1000 die haar thans van jaar tot jaar door de meerder heid van den Raad wordt bewilligd, voortaan ge durende 40 jaren stellig te zullen ontvangen. hongerige oogen schuw en toch strak aan. Ik liet mij van. den armstoel afglijden, sleepte hijgend en met inspanning vau al mijn krachten een oude handkoffer onder het ven ster en op mijn teen en daarop staande, ge lukte het mij juist mijn hoofd door de nauwe tusschenruimte te steken. In de breede goot, die tusschen ons dak en dat van het huis naast 't onze liep, zat, op eenigen afstand van mij, de eigenares dier zwaarmoedige oogen, een kleine, magere kat van eene merkwaar dige leelijkheid. Haar huid deed mij denken aan het eerste blad in mijn schrijf boek, waar voor ik school had moeten blijven; ze ver toonde een warreling van kleine en groote, onregelmatige zwarte vlekken op een vuil witten grond; de groote, ronde oogeahadden i een verschrikte uitdrukking, ik vrees dat ze zelfs eenigzins scheel waren en het halve En de naieveteit van de. Raadscommissie gaat zoo oneindig ver, dat als de stad over veertig jaar het geheele gebouw, met muurknoppen en al zal betaald hebben, zij dan het geheele rommeltje zoo maar van de schouwburgmaatschappij: . . . cadeau krijgt? neen, waarachtig niet; .... zal kunnen koopen tegen taxatie. Altoos zooals ik reeds meer gezegd heb wanneer het humoristische toeval op de andere leden van den Raad uitwerking heeft, wat ik voor alsnog niet verkies te gelooven ! Maar is het nu te verwonderen, dat er velen in onze stad zijn, die luid vragen: hoe is het mogelijk dat men met zulk een voorstel durft voor den dag komen?" Is het te verwonderen, dat nu zulk een voorstel er werkelijk ligt, men naar bijoogmerken zoekt en ze meent te vinden, ook al door de schuld der betrokken personen, die naar mijne innige over tuiging niet de geringste verdenking verdienen, maar dan toch ook niets gedaan hebben om den schijn zelfs te vermijden. Wat toch is het geval! Op het Vreeburg is vlak aan den waterkant voor een beurs en. een fruit markt een niet te versmaden plaats een groot open terrein waar een fraai beursgebouw het aan zicht op -de stad zeker niet ontsieren 'zou. Op dat terrein had ieder, die zich om de beurs bekom merde het oog gevestigd als bijna de eenig ge schikte plaats voor deze handelsinrichting. Maar wat gebeurt nu? In den boezem der Raadscom missie liwam het denkbeeld op dat die plaats mis schien minder geschikt sou zi^nl" Hoe die boezem" zoo in eens aan dat denk beeld kwam en waarom de boezem die plaats niet geschikt oordeelde wordt niet gezegd; maar de commissie, doende wat der commissie was, raad pleegde den aangewezen ambtenaar der gemeente, den architect-directeur der gemeentewerken, en deze gaf de commissie volkomen gelijk. Hij vond ook, dat die plaats aan den Singel niet geschikt was. Waarom de architect dat zoo vond staat als mede niet in het rapport te lezen; maar wel dat de commissie en de architect al pratende tot de overtuiging kwamen, dat de beurs eigenlijk ner gens beter zou staan dan tegen de komedie en dat de architect uitcgferde, dat daar voor een ton een zeer doelmatig gebouw kon verrijzen. Daarop besloot de commissie in overleg te treden met het bestuur der Schouwburg-maatschappij, en wien ontmoeten ze daar, heel toevallig, als lid van dat bestuur? Wel, niemand anders dan den architect-directeur der gemeentewerken, die hen geadviseerd had, om de beurs niet aan den Singelkant te bouwen on precies had uitgerekend, dat de beurs tegen de komedie een ton moest kosten. Nu, ik heb het al gezegd, en ik herhaal het, do Raads-commissie is in mijne schatting boven alle verdenking verheven. Maar ne vraag is zeker gerechtvaardigd: Was het verstandig van haar den architect-directeur, den gemeente-ambtenaar te stellen voor de onoverkomelijke moeilijkheid om twee heeren te gelijk te dienen, twee heeron, wier belangen onvermijdelijk in botsing moeten gekomen zijn? Neen, zal daarop ongetwijfeld ieder onbevooroordeelde ten antwoord geven; en kiesch was het zeker niet van den architect, dat hij or niet voor terugdeinsde zijnen naam voor tijdgenoot en nakomeling bewaard te zien als ambtenaar-adviseur eener partij wier particuliere tegenpartij hij is. Er zijn, geloof ik, zelfs wel advocaten wien men zulk oen dubbele rol eenigszins kwalijk zou nemen. Maar hier wordt dat in een openbaar geschrift gedrukt l Gedrukt in een openbaar geschrift l En zie, dat versterkt mijn gevoelen, dat we hier alleen te doen hebben met het psychisch verschijnsel, hetwelk de professoren naieviteit noemen. Als er iets achter zat zou de architect uit het onderhandelende schouwburgbestuur zijn weg en zijnen naam ongenoemd gebleven, evenals de pre sident der Raadscommissie vermeed aan dezelfde onderhandelingen deeltonemen met dat bestuur waarin zijn broeder zitting had. Daarom er steekt niets achter, maar men had toch verstandig gedaan indien men een ontwerp vooropgesteld dat men de verwezenlijking er van wenscht niet op zulk oene ik zou bijna zoggen onhandige wijze had in de wereld ge zonden. Men zal het blijkt reeds thans zeer veel tegenkanting ondervinden bij deze schouwburg-beurs. staartje, dat poes bezat, wa_s dun en rafelig. Ik maakte een snelle beweging met mijn duim en wijsvinger als een zwijgende uitnoodiging aan poes om naderbij te komen, maar het dier bleef mij onbewegelijk aanstaren, stijf en recht op zijn achterpootjes zittend, het havelooze eindje staart, zoover als het reikte, om zicb heen geslagen. «Poes, poes, p'oes!" riep ik zachtjes met mijn dun scherp stemmetje, terwijl ik, zoover ik kon, uit het venster reikte. De kat bleef dood stil zitten en staarde mij verwonderd 'aan. Wanneer ik vlugger en sterker geweest was, zou ik misschien in de goot zijn geklom men, nu kreeg ik een diplomatieken inval; wie niet sterk is moet slim zijn. Ik klom voorzichtig van mijn koffer en liep zoo vlug ik kon de trappen af, tot dat ik eindelijk de keuken bereikte met het doel om te stelen! Met het onschuldigst gezicht van de wereld dwaalde ik van den aanrecht, voorbij het fornuis, naar de keukentafel, groot gevaar loopend om de deur te worden uitgezet. Mijn oogen onderzochten intusschen elk hoekje, totdat Jans, de keukenmeid, een_ van mijn n-ooversblikken" opving en juist niet op den belccfdsten toon informeerde: »Wat mot jij hier toch, kind, ik hou niet van die stille verklikkers, as je dat soms meent?" Ik zweeg grootmoedig stil, en verdroeg die beleedigende verdenking, want ik had juist ontdekt wat ik wenschte. Zoodra Jans zich even omkeerde om naar het fornuis te zien, beging ik de eerste misdaad in mijn jeugdig leven en kaapte met de behendigheid, van een veelbelovende jonge dievegge, een lijvige boterham met kaas, die op een bordje op den aanrecht stond en vermoedelijk op iemand anders wachtte. Terwijl ik mij haastig uit de voeten maakte, Uit De generaal Tcheng-Ki-Tong is werkehjk een. aardige verteller. Tot nog toe zag men geen Chinees zich zoo europeaniseeren", zich zoo volkomen schikken naar onze zeden en gewoonten, zulk een volmaakte mondain worden, die Parijs op zijn duimpje kent, als hij. Deze zoon van het Hemelsche rijk met zijn bijzonder opgewekt voorkomen is van alles op de hoogte en weet over alles, wat ons belang inboezemt, met kennis van zaken mede te spreken. Het kan niet ontkend ?worden, dat hij ir. de Tonkin-zaak zich wel ietwat zonderling gedragen heeft, 't Maakte een vreemden indruk den gezant eener mogendheid met wie -wij in oorlog waren en wiens plicht het dus was de meest volledige inlichtingen omtrent ons aan zijn gouvernement op te zenden, op de leukste manier de Panische salons te zien frequenteeren, waar onze hoffelijkheid hem dezelfde ontvangst deed genieten als vóór die berucht geworden expeditie. Maar deze generaal geeft dan ook zoo weinig den indruk van een militair te zijn. En wij mogen veilig aannemen, dat, wanneer hij door zijn post gedwongen werd ons nadeel toe te brengen en het land, dat hem zoo hartelijk had ontvangen, een ondienst te doen, hij dat slechts met grooten tegenzin deed. Weten wij van hem niets als specialiteit in zaken van oorlog (toch moet hij zeker op zoo grooten afstand van zijn vaderland eenige diensten aan China hebben bewezen, daar hij, juist bij het einde van den oorlog, tot een hoogeren graad werd bevorderd) bij menige gelegenheid heeft h\j ons doorslaande bewijzen gegeven, dat hij een open oog heeft voor alles wat tot het letterkundig domein behoort. Zoowel als conferencier en als schrijver heeft hij grooten bijval verworven en niet het minst zijn Les Chinoispeintspar ettx-mêmesn bevat menige keurige bladzijde. De man zelf ia zeer aangenaam in den omgang, even verrassend als natuurlijk in zijn gesprekken en met zijn don kergekleurde kleeding heeft hij juist genoeg chlnoiserie over zich om de nieuwsgierigheid te prik kelen. Hij stelt zich gaarne op de hoogte van hetgeen de mode is op intellectueel gebied en aangezien tegenwoordig een groote voorliefde voor oude volksverhalen aan de orde van den dag is, geeft bij in de Revue des traditions populaire» een serie van Chineesche vertellingen, waaronder zeer vermakelijke voorkomen. Er is een echt exotisch smaakje aan. Zij handelen voornamelijk over de verhouding tusschen meesters en knechts. De dienaar ver tegenwoordigt er do slimheid en de gevatheid tegenover de macht en het gezag. Ziehier den korten inhoud van een dier ver tellingen, die mij werkelijk vermakelijk voorkwam. Er is sprake van een knecht, wien door zjjn meester, eer hij hem in zijn dienst neemt, de meest angstvallige voorwaarden worden gesteld. Onder deze is de eerste en voornaamste, dat hij altijd achter dengene zal gaan, van wien hij af hankelijk is. De tweede voorwaarde luidt, dat hij onmiddellijk na do kinderen des huizes zal eten; nog andere conditiën worden vastgesteld, waarna de meester zichzclven geluk wenscht, dat hij nu alle voorzorgen genomen heeft. Maar wie kan nu ook aan alles denken? Deze bediende droeg den naam van Geluk. Hij zwoer gehoorzaamheid aan de voorgeschreven regels. En wanneer hij dan ook des avonds met zijn meester uitging, zou hij voor niets ter wereld te bewegen zijn geweest om met de lantaarn, die hij verplicht was te dragen, voor zijn heer uit te gaan, zoodat de al te zorgvuldige patroon voort durend gevaar liep van in de duisternis zijn nek te breken. En de goede man had geen het minste recht van klagen, want Geluk hieldt zich stipt aan de letter van de overeenkomst, welke hij met hem gesloten had. Een andermaal had het jongste kind van den meester juist aan zijn moeders borst het noodige voedsel ontvangen. Nauwelijks was het verzadigd of Geluk kwam toeloopen om zijn plaats in te nemen en verving tot groot schandaal van allen doodkalm den zuigeling. Zijn heer werd woedend en greep naar oen stok. Maar Geluk dwong hem te erkennen, dat hij volkomen in zijn recht was; het brood stijf tegen mij aandrukkend onder mijn wit boezelaartje, liep ik vlak bij de deur bijna tegen Dientje aan, die iets uit de keuken kwam halen. Ik ontweek haar vra genden blik, want de kindermeid was juist mijne vriendin niet, eii om de volkomen ge rustheid van mijn geweten te toonen zong ik met mijn schel ruggestemmetje zeer on doordacht of zeer cynisch op zoo'n teederen leeftijd: «Kinderen vergeet toch niet, dat de Heer u altijd ziet!" 't was toevallig 't laatste schoolliedje dat ik geleerd had. Ik ving nog even het vleiende gezegde van Dientje op: «Hoor die kleine kriek 'es piepen!" alsof ik een soort krekel was en spoedde mij naar boven. (Slot' volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl