De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 29 juli pagina 3

29 juli 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 579 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. moest h\j niet ter «wille der goede orde in het hnis, onmiddellijk na de kinderen zijn maaltijd gebruiken? De meester, die -zich. doodergerde omdat al de bepalingen, yelke "h\j gemaakt had, hem zooveel ?list' veroorzaakten, dacht er over om dien wegens -wjn stiptheid zoo lastigen knecht weg te zenden. Toen d« nieuwjaarsdag' was aangebroken, gaf mj hem zjjn afscheid. ' Wat nu? riep de slimme rot uit, wilt gij dan dit jaar geen geluk meer hebben? En de meester, die zeer bygeloovig was, durfde hem niet laten gaan. en hield hem nog in zijn diöhst. Moraal: wees niet al te precies! Men kan aan dit verhaal een zekere guitigheid niet ont zeg . Nog een andere vertelling is eveneens rermakelijk. Ditmaal geldt het n- armen drommel .van een knecht, die het ongeluk heeft een afschuweIjjken gierigaard tot meester te krijgen. Deze Chineesche Harpagon trof met hem deze schikking, dat hjj hem dan alleen zou betalen, wanneer hij al diens bevelen zeer nauwkeurig zal hebben volbracht Benige maanden lang gaat alles goed. De pa troon vergt geen andere dan gewone diensten, ?welke zeer gemakkelijk te vervullen zijn. Maar als h§den eersten termijn van het loon moet be talen, beveelt hjj zyn dienaar, dat deze dien eigen dag nog een put, welke op de binnenplaats is, naar de straat zal overbrengen. Natuurlijk is de arme bloed niet bij machte - dien 'hersenschimmigen arbeid klaar te spelen en vleit zich met de hoop, dat hjj op den vervaldag van, den tweeden termijn gelukkiger zal wezen. Maar hq is spoedig van die illusie bekomen, als hem wordt opgedragen in n uur tijds een ontzachehjk groote schuur vol rijst leeg te halen. - Wederom troost hjj zich niet het denkbeeld, dat iij ten jninste zijn derden termijn zeker wel in den zak zal steken. Doch, terwyl hij nog in dien zoeten droom verkeert, geeft de vrek, die van zijn slimheid" gebruik maakt om zich zonder loon te - laten dienen, hem bevel om al het vuil van de deel bijjeen te vegen en dat op te eten. De rampzalige knecht, die op deze wijze schan delijk gefopt is, verlaat zjjn meester met leege handen en gaat zijn ongeluk vertellen aan een vriend. Weizoo, zegt deze, weet ge wat, ik ga dien vrek mijn. dienst aanbieden, en ik verzeker je, dat hij mij niet met leege handen zal wegsturen. Hij wordt werkelijk in dienst genomen. Aan het eind van het eerste kwartaal komt de meester, wien dat systeem heel best was bevallen, weder niet zijn onmogelijke orders voor den dag en onderwerpt zijn knecht aan de proef van de put te verplaatsen, de schuur te ledigen en het straatvuil op te eten. Wel goed! antwoordt tot zijn grooto ver bazing de knecht. En hij neemt doodbedaard een houweel en begint met alle kracht op de fundamenten van den muur, die rondom de binnenplaats loopt, te beuken. Als ik geen gat in dien muur sla, zegt hij met nadruk, kan de put er onmogelijk door. De gierigaard wordt benauwd voor zijn huis, houdt hem tegen en zegt, dat hij voldaan is. Als hij de schuur moet leeghalen, begint hij met de zoldering door te zagen, opdat de rijst er uit kan loopen. Nieuwe kreten van angst van den mees- ter, die doodsbenauwd is voor de beschadiging van zijn eigendom. Blijft nog over het consumeeren van het bijeen gevaagde vuil. Met het grootste genoegen, verklaart de uitge slapen knecht, En hij steekt al de fornuizen van het huis aan en gebruikt daarbij een groote hoeveelheid hout, en als ze" goed branden, plaatst hij alle mogelijke potten en pannen op het vuur. Gij hebt mij bevolen dat vuil te eten, zegt hij onder de hand, ik wensch niets liever, maar eerst moet het gekookt worden." De vrek, die wel inzag, dat zulk een snaak hem zou ruineeren, besloot toen hem zijn loon uit te betalen, al ging 't hem ook boven het hart af. Zekere economisten mogen gaarne de voorspelKng doen, dat het oogenblik nadert, waarop Europa overstroomd zal worden door een vloed van Chinezen, zooals dat met Amerika het geval is geweest en dat zij bij ons alle dienstbare baantjes zullen innemen. De vertellingen van Tcheng-Ki-Tong zijn wel geschikt om ons tegen dien tijd op onze hoede te doen zijn. A. i>. Kunst en Letteren. L'IMMORTEL" VAN ALPHONSE DAÜDET. Meer dan twintig jaren geleden maakte Maxime du Camp een uitstapje naar Nederland, en bleef eenige dagen te Amsterdam, en in Den Haag. Enkele letterkundige vrienden bezorgden den Frahschen reiziger een gezellig avondje. Te mid den der gesprekken over literatuur en weten schap vroeg onze gast: Y-a-t il dies vous unc Académie hollandaise ?" Met eenige uitvoerigheid moesten wij hem meedeelen, dat ons vaderland iets dergelijks niet kende sedert de opheffing van het Koninklijk Institmit in 1853. Het was vrij moeilijk om hem een juist denkbeeld van onze tegenwoordige Koninklijke Academie van Wetenschappen te geven. Hij kon niet gelooven, dat wij geene instelling bezaten, Overeenstemmende met l'Académie frangaise, en riep in zekere opgewondenheid uit: Mais qml est donc Ie Intt de vos tudes, sinon de devenir membre d'une académie guelconque ?'' In zulk een uitroep ligt een groot argument ten voordeele van r Académie franyaise, wanneer men aan het nut van haar voortbestaan begint te twijfelen. Alphonse Daudet heeft zichzelven in geheel de beschaafde wereld een twijfelachtigen roem ver schaft; hij heeft door zijn TImmortel het vuur gelegd onder het koepeldak van het Instituut. De Académie franyaise heeft uitgediend; al de onsterfelijken zijn domooren, viri ineptissimi, halzen, onnoozelen, of wel schurken, dronkaards, vraten, leegloopers, verleiders. Fran^ois Coppéo. Victorien Sardou, Emile Augier. Leconte de Lisle mogen nu kiezen tot welke soort van académiciens zij het liefst willen behooren. Voorts is het te hopen, dat hunne vrouwen reeds lang naar Pero la Chaise of Montmartre zijn vertrokken, want volgens Daudet zijn de vrouwen der onsterfelijken nog verschrik kelijker dan hare mannen. Madame Astier-Réhn, de heldin van het boek, bezit al de ondeugden van het onbeschaafdste ge peupel en al de geslepenheid van den fijnst ont wikkelden diplomaat. Nauwelijks gehuwd heeft zij aanstonds hare netten uitgeworpen, om haar man in de Académie te brengen. De domme hals AstierEéhu heeft eenmaal gezegd, dat hij zich soms verwonderde over de tabakslucht, die aan de voiles zijner vrouw - bleef hangen, daar hij nooit rookte. Zij zelve verwijt het hem later met brutale woorden, dat zij hare jeunesse de femme had ge offerd aux déclarations de vieux, om den groenen rok met palmen voor haar man te winnen. Zij heeft maar n schepsel lief haar zoon, Paul Astier, nog laaghartiger, nog zelfzuchtiger wezen dan zij zelve. Voor dezen zoon steelt zij de hand schriften van haar man zonder eenige wroeging, en draagt er zoo toe bij, dat de valschheid der manuscripten, waarvoor de ezelachtige geleerde duizenden en duizenden franken had betaald, aan het licht komt. De dames, die met de académiciens omgaan, zijn nog verwonderlijker: de Duchesse Padovani, madame Ancelin, madame Eviza. De laatste, eene rijke jodin, die aan ieder der onsterfelijken het hof maakt, richt eene uitnoodiging tot Danjou (Sar dou?) en zegt: Chez Mme Ancelin c'est: ici Ton dine. Chez moi: ici Ton aime." Later verklaart Daudet, dat deze Joodsche banHersvrouw de onsterfelijken met vlammende blik ken vereert, a faire retourner un agent de moeurs. Komen de eigenlijke onsterfelijken or slecht af, noch minder is het lot der armo candidaten voor den eersten, besten, openvalïenden zetel der Aca démie. Er komt een candidaat voor in dit boek, die Moser heet, die zich niet in persoon durft voor te stellen aan do leden der Académie, maar zijne dochter zendt. Mlle Moser is niet jong, niet mooi, niet geestig, maar moet als Antigone zwoegen voor haar vader, trappen klimmen voor visites, proeven nazien voor den een, zicketroosteres zijn van den ander, en heel haar leven ar beiden, om een zetel voor haar ongelukkigen va der te winnen. Het gevolg was, zegt Daudet en dit schijnt historisch dat Mlle Moser, die een zeker oud heer Laniboire helpt in zijne taak als rapporteur des prix de vcrtu, op zekeren dag door dezen onsterfelijke op de laaghartigste wijze belecdigd werd Het is moeilijk te gelooven, dat hot tegenwoor dig personeel der Académie franyaise, dat al wat in dezen kring zich vertoont, zóó bedorven, zóó gemeen, zóó ellendig is. Daarbij komt, dat do eigenlijke hoofdgebeurtenis van den roman de bedriegerij en oplichterij met valsche handschrif ten de welbekende zaak van den beroemden wiskundige Michel Cbasles, die door een bchendigen falsaris, Vrain Lucas, voor duizenden met valsche manuscripten werd bedrogen als Anatole Franco onlangs in Le lemps herinnerde hoe genaamd niets tegen do Académie franyaise bewijst. Eene woedende satyre als L'Immortel te schrij ven, zonder dat er de minste aanleiding toe be staat, gaat niet aan. Daudet heeft dus wraak willen oefenen. Voor het waarom heb ik geen ant woord. Het is mij niet gebleken of Daudet's candidatuur ooit is gesteld, noch of de thans leyende onsterfelijken hem de deur voor den neus hebben gesloten. Ook heb ik geene zekerheid, of zijne aesthetische overtuiging alleen oorzaak i; van zijne vijandelijke stemming. Dit is zeker, hij heeft de Fransche Academie met zijn schitterend talent van, vertellen, eene onherstelbare wond wil len toebrengen. Eeno dergelijke handeling schijnt mij onwaardig voor den schrijver van Lettres de mon moulin, van Fromont jeune et Rider ainé, van Le Nabab, van Numa Roumestan. Wat is er geworden van den poëte attendri, die deze meesterstukken schreef? Te beweren, dat L'Immortel slecht geschreven is, zou groote onkunde verraden. Ook dit bock munt uit door bijzonder voortreffelijke samen stelling, door mecsterlijken stijl, door onvermin derde beeldende kracht, maar ondanks dit alles laat het den lezer koud. De aanval is to hevig, men gelooft den aanvaller niet. Te veol bewijzen is geen bewijzen. De Académie franyaise zal, als andere beroemde geleerde en geletterde ge nootschappen, hier en daar hare kwetsbare plek ken niet geheel kunnen verbergen. Zij herbergt daarom nog geenszins die verzameling van schurken en idioten, welke Alphonse Daudet in dit kunstig geschreven schotschrift meendo te moeten geeselen. Kunstig geschreven! Inderdaad op iedere blad zijde geeft hij proeven van zijne groote kracht, van zijn meesterschap als kunstenaar. De teekening van den held Astier-Réhu is op zich zelf voortreffelijk. Zulke geleerden, die door behendige oplichters om den tuin worden geleid bestaan in alle landen. Uitstekend is, bijvoorjeeld, de inval, om dezen onsterfelijke eiken Woensdag voor te stellen als kwaad gehumeurd, omdat hij zijne studeerkamar, het beste vertrek zijner bovenwoning, aan zijne vrouw moet afstaan voor hare wekelijksche receptie. Eene Fransche jetrouwde dame, die eenige achting voor zich zelve koestert, moet haar receptiedag hebben. Vooral, als zij de echtgenoot is van een lid der Académie. 'Daarom komt eiken Woensdag-morgen Je frotteur'.' Teyssèdre, die het parket in orde brengt voor de receptie. Die grove Auvergnaat verdreef den geleerde naar een klein bovenkamertje, waar hij nauwelijks zitten kon. En dan was de groote grief vooral deze, dat de lomperd volstrekt geen ontzag toonde voor het studeer vertrek, en voor den persoon van den onsterfelijke. Menschkundig in de hoogste mate is deze ver ontwaardiging van den grooten Astier-Héhu geteekend. Mij heugt de klacht van een eerzuchtig Nedeiiandsch hoofdambtenaar, die het tot minister gebracht had, en er zich over verwonderde, dat de menschen op straat en in de winkels zoo weinig notitie namen van zijne nieuwe waardigheid, dat zelfs de bedienden in zijn eigen huis hem met meneer" en niets anders dan meneer" aanipraken. L'Immortel wemelt van deze uitmuntende, fijn. aangebrachte trekken. Om aan allen recht te doen, ware de geheele ruimte van den Amsterdammer niet te groot. Ik kies daarom nog een enkel voortreffelijk tafereel. Het is het diner door de hertogin Padovani gegeven aan de voornaamste leden der Académie, en de aanzienlijkste vertegen woordigers van het Corps diplomatique, daar zij de eer heeft den groot-vorst Leopold van Finland bij zich aan huis te mogen ontvangen. Welk een diner! Al de gasten huichelaars, ieder woord een logen! Men spreekt zeer zacht, zeer gedempt van toon, alsof er een lijk boven aarde stond. Eerbied voor den Groot-Vorst, een vorst van zeer aanzienlijken rang, dwingt tot dit be lachelijk gemurmel. Onder de gasten zijn nog andere voorname per sonen: de Nuntius van den Paus, monseigneur Adriani, in eene violetkleurige soiitane met een breeden gordel van zwart satijn; de Turksche Gezant, Mourad-Bey, met een purper buis; de aide-de-camp van den Nuntius, een Romeinschpauselijk officier in een uniform van scharlaken en goud. Voorts eenige gezanten, vele leden van de Académie en het Instituut in zwarte rokken. De dames alleen schitteren niet, daar ze meest van middelbaren leeftijd zijn en het uit beleefdheid aan de gastvrouw overlaten met hare diamanten en hare schouders te pronken. Men spreekt voortdurend zacht en op zeer officiëelcn toon. Gelukkig, zegt Daudet, dat men niet wist, wat ieder voor zich zelven dacht. De Grootvorst dacht: wat zijn die geleerden vervelend met hun boeken. Ik zat veel liever in de opera als bet ballet Roxelane begint, want dan danst do goddelijke Dca! De Nuntius dacht: ik heb van morgen te veel gegeten van dien beerlijken frito-misto Giachomo heeft mijn gordel te stijf toegehaald, ik wou, dat ik van tafel kou opstaan! De Turksche gezant, die naast een oude barones zat, dacht: wat is hot toch gek om zulke half vergane vrouwen aan tafel mee te brengen! Do baronnes dacht: Die Turk is walgelijk, hij maakt me ziek! Doch reeds genoeg! Bitterder satyro van zulk een diner kon niet gegeven worden, liet schijnt, dat Daudet, die reeds in TErangelistc de kwade praktijken der protestantsche orthodoxie te Parijs onbarmhartig tuchtigile, meer en moer valt in den boozcn toon van Thackeray. Ik ontken niet, dat de kunstenaar het recht heeft zijn werk voor satyre to doen doorgaan; ik ontken niet, dat er geestige satyrcn en ook geestige pamfletten kunnen ge schreven worden, maar ik acht hot talent van Daudet to hoog, om van hem een parnliet, hou geestig ook, met vreugde te ontvangen. DB. JAN TEN BRINK. EEN OUD-ENGELSCHE SCHOUWBURG. Naar aanleiding van een korten tijd geleden verschenen bock van dr. Karl Theodoor Gaedertz Zur Kennlniss der alt-enalisclien Bühne ; nebst anderen Beitragen zur Shakesjxare-Literatur" schrijft Karl Blind, de correspondent v&iidcNeue Freie Presse te Londen, het volgende: Hoevele boeken zijn er reeds over Oud-Engeland's toonocl geschreven! En hoe weinig wist men tot nu toe nog slechts van do inrichting van een schouwburg uit dien tijd. Het is alsof wanneer die woordkot:pcling geoorloofd is een boosaar dige toevalsgeest or een valsch genoegen in ge schept heeft, zoowel de gedaante van den grootsten dramatischen dichter aller volkeren in een bijna ondoordringbare duisternis te hullen, alsook om zelfs do voorstelling van den inwendigcn vorm van een muzeiitempel uit zijn dagen te vernieti gen. De eenige bekende afbeelding van een oudEngolscben schouwburg dateerde tot, voor kor ten tijd, uit het jaar 1(>62 dus moer dan een halve eeuw, nadat Shakespearo zich als tooneolspeler en tooncelschrijver teruggetrokken had, of zesenveertig jaar na zijn dood. Aan de nasporingcn van een jongen Diütschcn schrijver, Dr. Gacdertz, wiens naam reeds door oen aantal andere werken onder anderen over Das Nicderdctttsche Drama ton seinen Anfaityen an" een goeden klank verworven beeft, bobben wij bot te danken, dat deze leemte aangevuld is. Door eon gelukkig toeval hoeft hij uit oen, op de bibliotheek der Hoogo School te Utrecht aanwezig bandschrift een teckening van den Hollandschen geleerde Johannes de Witt, eon tijdgenoot van Sbakespoare aan het licht gebracht, die ons een voorstelling geeft van het inwendige van don Londenschen Zwanen-schouwburg in het jaar 1590, Er zijn een groot aantal geleerden geweest, die den naam de Witt, With of Witte, en den voor naam Johan droegen. Degene, waarvan hier sprake is, was kanunnik aan de Mariakork te Utrecht, een man van buitengemeene geleerdheid, geboren in 1565 en overleden in Italiëin 1622. Ontheven van de verplichting om vast in Utrecht te wonen, was hij, die door vrouw noch kind aan den huiselijken haard geketend werd, bijna voort durend op reis, doels om te snuffelen en te ver zamelen op tet gebied van oudheidkunde, kunst;eschiedenis en literatuur, deels in ambtelijke ;endingen. Zijn nagelaten handschriften zijn helaas verloren geraakt. Doch gelukkig zijn in de aauteekeningen *) van zijn even ouden vriend ea studiemakker. Arend van Boeckel, een aantal uit treksels er uit bewaard gebleven; en daaruit ver nemen wij, dank zij de ontdekking van Dr. Gaedertz ten minste eenige boogstmerkwaardige bijzonder heden, van hetgeen die Johannes de Witt te Londen gezien heeft. ,In Londen" schrijft de Witt in de Latijnsche taal zijn vier zeer fraaie schouwburgen, die ge noemd worden naar de verschillende onderscheidingsteekenen, die zij dragen. Dagelijks worden daarin aan het volk steeds afwisselende hande lingen vertoond. De beide voornaamsten zijn. aan gene zijde .der Theems in het zuiden der stad gelegen en worden naar hunne teekenea Roos" en Zwaan" genoemd. Twee anderen zijn buiten de stad, aan de noordzijde daar van gelegen, aan den weg, dien men bereikt, wanneer mon de Bisschopspoort" gewoonlijk. Bishopsgate geheeten, door gaat. Er is ook nog een vijfde, maar die is op een geheel andere wijze gebouwd en tot het houden van gevechten tusscben wilde dieren bestemd; daarin bevinden zich vele beren, stieren en honden van verbazende grootte, die in kooien en hokken opgesloten zijn; wanneer zij met elkaar vechten, biedt dit een den menschen hoogst aangenaam schouwspel aan. Van alle schouwburgen echter is de ruimste en beste, die, welke tot onderscheidingsteéken een zwaan heeft, (in den mond des volks tJie tJieatre off te cijn" genoemd), omdat bij op de zitplaatsen ruimte voor drieduizend menschen aanbiedt; hij is opgetrokken van vuursteen, die in Engeland zeer veel gevonden wordt; de galerijen worden door houten zuilen geschraagd, die zoo kunstig als marmer geschilderd zijn, dat zelfs de beste kenners er door misleid worden. Daar de vorm er van, het uiterlijk van een romeinsch werk schijnt na te bootsen, heb ik hom hierboven afgebeeld." Gaan wij nu tot de teekening zelve over. Zij stelt een gebouw van eivormige gedaante voor. Dat doet denken aan Deze O van hout" in Shakespeare's Hendrik den vijfde'1. Aan drie zijden ver heffen zich drie verdiepingen.; deze bevatten zitplaatsen en zijn van balustrades voorzien, door talrijke kleine zuilen in afdeelingen verdeeld en door een schuin van den buitenmuur vooruitsprin gend dak tegen zonneschijn en regen beschut. Togen regen en zonneschijn ?" zal de lezer vragen"; maar het spreekt bij een schouwburg in Engeland immers vaii zelf, dat bij geheel over dekt was!" Geenszins. Uit de Witt's teekening blijkt, dat ook in dien tijd het binnenste gedeelte, hot eigen lijke tooneel, en de ruimte gelijkvloers voor de toeschouwers, waar geen zit- maar slechts staan plaatsen waren, zicli onder den vrijen hemel be vonden, even als in de classieke tijden, oven als bij onze tegenwoordige passiespelen. Ongehinderd viel bet zonlicht, maar bij slecht weer ook de regen, op de Londensche planken. Hot tooneel zelf, een van hout opgeslagen vier kant, rust op zware boomstronken, waarvan de twee voorston op de teokcning zichtbaar zijn. Midden op don achtergrond van het tooneel bevindt zich de kleedkamer; haar vooruitspringend dak wordt door twee met kapiteelcn versierde zuilen. gedragen. De overdekte ruimte tusschen deze twee pilaren tot aan den muur van do kleedkamer kon door een uit twee deelcn bestaand gordijn afge sloten worden, wanneer soms een binnenkamer als kleiner tooneel noodig mocht zijn, om een comcdio in de comcdio voor te stellen zooals in don Hamlet". Op do teekening is liet gordijn weg geschoven en wordt het door de zuilen aan het oog onttrokken. Daardoor krijgt men een vrijenblik op de anders voor ons verborgen gebleven dubbele deur, waardoor do tooneelspclers opkwa men en afgingen. Op de eerste verdieping van dit achtergcbouw ziet men zes door zuilen gescheiden balcon-logcs, van waar voorname begunstigers of tooneelspelers, die geen rol te vervullen hadden, de uitvoering konden volgen, en waar, wanneer ze or waren, de muziekanten zaten. En dak van stroo of riet bedekt dit gebouwtje, waarboven zich een kleinere, tweede verdieping met een torentje verheft; in dit laatste zijn tweo vensters en een deur zichtbaar; dit gedeelte van het gebouw stak boven de buitenmuren uit, zoodat men van daar de rivier en de stad zal hebben kunnen overzien. Op den toren wappert een vlag met den zwaan als zinnebeeld. Een man, die uit de deur of het luik van den toren te voorscbijn komt, blaast op de trompet, om door den weibekenden, driemaal herhaalden stoot de -omwonende bevolking te ver kondigen, dat de voorstelling spoedig beginnen zal. Ook de trompet is van een banier voorzien, waarop een zwaan geteekend is. Geen coulissen, geen tooneelvcrsieringen zijn voorhanden. Zoo eenvoudig ging het, naar be kend is, bij de oude tooneelvoorstellingen toe. liet eenige beweegbare, wat zichtbaar is, is een bank, waarop wij een vrouw zien zitten, waar achter een andere vrouwelijke gedaante, met hoepelrok, pofmouwen en een stijven kraag staat, die naar het schijnt een zakdoek in de hand houdt. Een renbode nadert haar, blijkbaar om een ge wichtige tijding over te brengen. Hij heeft een spitsen baard on een opgedraaidon knevel en houdt een lans of een langen staf in de hand. Met voorovergebogen lichaam, komt bij met reuzenschreden aanstappen. Als toeschouwers ziet men op rle teekening slechts eenige personen in do overdekte zitplaat sen van liet achterhuis. Overigens is bet geheele gebouw leeg. Waarschijnlijk heeft de tcekenaar hierdoor het gebouw zelf en al zijn onderdeelen des te duidelijker in het oog willen laten vallen. Of misschien was, welke mogelijkheid dr. Gaodertz ook stelt gebrek aan tijd de re den, dio hem noopte zich tot do afbeelding van het gebouw zelf te bepalen; want alleen de eene helft is met zorg afgewerkt en geschaduwd, de andere slechts in omtrekken weergegeven. Dat het een uitvoering zou voorstellen, zooals die, waar van de overleden koning Lodewijk van Beierea zoo veel hield, zal zeker wel niet het geval zijn. Wellicht is nog een geval mogelijk; misschiea is er een repetitie mee bedoeld. De Witt noemt vier schouwburgen als de fraai

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl