Historisch Archief 1877-1940
No. 579
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
moest h\j niet ter «wille der goede orde in het
hnis, onmiddellijk na de kinderen zijn maaltijd
gebruiken?
De meester, die -zich. doodergerde omdat al de
bepalingen, yelke "h\j gemaakt had, hem zooveel
?list' veroorzaakten, dacht er over om dien wegens
-wjn stiptheid zoo lastigen knecht weg te zenden.
Toen d« nieuwjaarsdag' was aangebroken, gaf mj
hem zjjn afscheid. '
Wat nu? riep de slimme rot uit, wilt gij
dan dit jaar geen geluk meer hebben?
En de meester, die zeer bygeloovig was, durfde
hem niet laten gaan. en hield hem nog in zijn
diöhst. Moraal: wees niet al te precies! Men kan
aan dit verhaal een zekere guitigheid niet ont
zeg
.
Nog een andere vertelling is eveneens
rermakelijk. Ditmaal geldt het n- armen drommel .van
een knecht, die het ongeluk heeft een
afschuweIjjken gierigaard tot meester te krijgen. Deze
Chineesche Harpagon trof met hem deze schikking,
dat hjj hem dan alleen zou betalen, wanneer hij
al diens bevelen zeer nauwkeurig zal hebben
volbracht
Benige maanden lang gaat alles goed. De pa
troon vergt geen andere dan gewone diensten,
?welke zeer gemakkelijk te vervullen zijn. Maar
als h§den eersten termijn van het loon moet be
talen, beveelt hjj zyn dienaar, dat deze dien eigen
dag nog een put, welke op de binnenplaats is,
naar de straat zal overbrengen.
Natuurlijk is de arme bloed niet bij machte
- dien 'hersenschimmigen arbeid klaar te spelen en
vleit zich met de hoop, dat hjj op den vervaldag
van, den tweeden termijn gelukkiger zal wezen.
Maar hq is spoedig van die illusie bekomen, als
hem wordt opgedragen in n uur tijds een
ontzachehjk groote schuur vol rijst leeg te halen.
- Wederom troost hjj zich niet het denkbeeld, dat
iij ten jninste zijn derden termijn zeker wel in
den zak zal steken. Doch, terwyl hij nog in dien
zoeten droom verkeert, geeft de vrek, die van zijn
slimheid" gebruik maakt om zich zonder loon te
- laten dienen, hem bevel om al het vuil van de
deel bijjeen te vegen en dat op te eten.
De rampzalige knecht, die op deze wijze schan
delijk gefopt is, verlaat zjjn meester met leege
handen en gaat zijn ongeluk vertellen aan een
vriend.
Weizoo, zegt deze, weet ge wat, ik ga dien
vrek mijn. dienst aanbieden, en ik verzeker je,
dat hij mij niet met leege handen zal wegsturen.
Hij wordt werkelijk in dienst genomen. Aan het
eind van het eerste kwartaal komt de meester,
wien dat systeem heel best was bevallen, weder
niet zijn onmogelijke orders voor den dag en
onderwerpt zijn knecht aan de proef van de put
te verplaatsen, de schuur te ledigen en het
straatvuil op te eten.
Wel goed! antwoordt tot zijn grooto ver
bazing de knecht.
En hij neemt doodbedaard een houweel en
begint met alle kracht op de fundamenten van
den muur, die rondom de binnenplaats loopt, te
beuken.
Als ik geen gat in dien muur sla, zegt hij
met nadruk, kan de put er onmogelijk door.
De gierigaard wordt benauwd voor zijn huis,
houdt hem tegen en zegt, dat hij voldaan is. Als
hij de schuur moet leeghalen, begint hij met de
zoldering door te zagen, opdat de rijst er uit kan
loopen. Nieuwe kreten van angst van den
mees- ter, die doodsbenauwd is voor de beschadiging
van zijn eigendom. Blijft nog over het
consumeeren van het bijeen gevaagde vuil.
Met het grootste genoegen, verklaart de uitge
slapen knecht,
En hij steekt al de fornuizen van het huis
aan en gebruikt daarbij een groote hoeveelheid
hout, en als ze" goed branden, plaatst hij alle
mogelijke potten en pannen op het vuur. Gij
hebt mij bevolen dat vuil te eten, zegt hij onder
de hand, ik wensch niets liever, maar eerst moet
het gekookt worden."
De vrek, die wel inzag, dat zulk een snaak
hem zou ruineeren, besloot toen hem zijn loon
uit te betalen, al ging 't hem ook boven het
hart af.
Zekere economisten mogen gaarne de
voorspelKng doen, dat het oogenblik nadert, waarop
Europa overstroomd zal worden door een vloed
van Chinezen, zooals dat met Amerika het geval
is geweest en dat zij bij ons alle dienstbare
baantjes zullen innemen. De vertellingen van
Tcheng-Ki-Tong zijn wel geschikt om ons tegen
dien tijd op onze hoede te doen zijn.
A. i>.
Kunst en Letteren.
L'IMMORTEL" VAN ALPHONSE DAÜDET.
Meer dan twintig jaren geleden maakte Maxime
du Camp een uitstapje naar Nederland, en bleef
eenige dagen te Amsterdam, en in Den Haag.
Enkele letterkundige vrienden bezorgden den
Frahschen reiziger een gezellig avondje. Te mid
den der gesprekken over literatuur en weten
schap vroeg onze gast:
Y-a-t il dies vous unc Académie
hollandaise ?"
Met eenige uitvoerigheid moesten wij hem
meedeelen, dat ons vaderland iets dergelijks niet kende
sedert de opheffing van het Koninklijk Institmit
in 1853. Het was vrij moeilijk om hem een juist
denkbeeld van onze tegenwoordige Koninklijke
Academie van Wetenschappen te geven. Hij kon
niet gelooven, dat wij geene instelling bezaten,
Overeenstemmende met l'Académie frangaise, en
riep in zekere opgewondenheid uit:
Mais qml est donc Ie Intt de vos tudes,
sinon de devenir membre d'une académie
guelconque ?''
In zulk een uitroep ligt een groot argument
ten voordeele van r Académie franyaise, wanneer
men aan het nut van haar voortbestaan begint te
twijfelen.
Alphonse Daudet heeft zichzelven in geheel de
beschaafde wereld een twijfelachtigen roem ver
schaft; hij heeft door zijn TImmortel het vuur
gelegd onder het koepeldak van het Instituut. De
Académie franyaise heeft uitgediend; al de
onsterfelijken zijn domooren, viri ineptissimi, halzen,
onnoozelen, of wel schurken, dronkaards, vraten,
leegloopers, verleiders. Fran^ois Coppéo. Victorien
Sardou, Emile Augier. Leconte de Lisle mogen
nu kiezen tot welke soort van académiciens zij
het liefst willen behooren. Voorts is het te hopen,
dat hunne vrouwen reeds lang naar Pero la Chaise
of Montmartre zijn vertrokken, want volgens Daudet
zijn de vrouwen der onsterfelijken nog verschrik
kelijker dan hare mannen.
Madame Astier-Réhn, de heldin van het boek,
bezit al de ondeugden van het onbeschaafdste ge
peupel en al de geslepenheid van den fijnst ont
wikkelden diplomaat. Nauwelijks gehuwd heeft zij
aanstonds hare netten uitgeworpen, om haar man
in de Académie te brengen. De domme hals
AstierEéhu heeft eenmaal gezegd, dat hij zich soms
verwonderde over de tabakslucht, die aan de
voiles zijner vrouw - bleef hangen, daar hij nooit
rookte. Zij zelve verwijt het hem later met brutale
woorden, dat zij hare jeunesse de femme had ge
offerd aux déclarations de vieux, om den groenen
rok met palmen voor haar man te winnen. Zij
heeft maar n schepsel lief haar zoon, Paul
Astier, nog laaghartiger, nog zelfzuchtiger wezen
dan zij zelve. Voor dezen zoon steelt zij de hand
schriften van haar man zonder eenige wroeging,
en draagt er zoo toe bij, dat de valschheid der
manuscripten, waarvoor de ezelachtige geleerde
duizenden en duizenden franken had betaald, aan
het licht komt.
De dames, die met de académiciens omgaan,
zijn nog verwonderlijker: de Duchesse Padovani,
madame Ancelin, madame Eviza. De laatste, eene
rijke jodin, die aan ieder der onsterfelijken het hof
maakt, richt eene uitnoodiging tot Danjou (Sar
dou?) en zegt:
Chez Mme Ancelin c'est: ici Ton dine. Chez
moi: ici Ton aime."
Later verklaart Daudet, dat deze Joodsche
banHersvrouw de onsterfelijken met vlammende blik
ken vereert, a faire retourner un agent de moeurs.
Komen de eigenlijke onsterfelijken or slecht af,
noch minder is het lot der armo candidaten voor
den eersten, besten, openvalïenden zetel der Aca
démie. Er komt een candidaat voor in dit boek,
die Moser heet, die zich niet in persoon durft
voor te stellen aan do leden der Académie, maar
zijne dochter zendt. Mlle Moser is niet jong,
niet mooi, niet geestig, maar moet als Antigone
zwoegen voor haar vader, trappen klimmen voor
visites, proeven nazien voor den een,
zicketroosteres zijn van den ander, en heel haar leven ar
beiden, om een zetel voor haar ongelukkigen va
der te winnen. Het gevolg was, zegt Daudet
en dit schijnt historisch dat Mlle Moser,
die een zeker oud heer Laniboire helpt in zijne
taak als rapporteur des prix de vcrtu, op zekeren
dag door dezen onsterfelijke op de laaghartigste
wijze belecdigd werd
Het is moeilijk te gelooven, dat hot tegenwoor
dig personeel der Académie franyaise, dat al
wat in dezen kring zich vertoont, zóó bedorven,
zóó gemeen, zóó ellendig is. Daarbij komt, dat do
eigenlijke hoofdgebeurtenis van den roman de
bedriegerij en oplichterij met valsche handschrif
ten de welbekende zaak van den beroemden
wiskundige Michel Cbasles, die door een
bchendigen falsaris, Vrain Lucas, voor duizenden met
valsche manuscripten werd bedrogen als Anatole
Franco onlangs in Le lemps herinnerde hoe
genaamd niets tegen do Académie franyaise
bewijst.
Eene woedende satyre als L'Immortel te schrij
ven, zonder dat er de minste aanleiding toe be
staat, gaat niet aan. Daudet heeft dus wraak
willen oefenen. Voor het waarom heb ik geen ant
woord. Het is mij niet gebleken of Daudet's
candidatuur ooit is gesteld, noch of de thans
leyende onsterfelijken hem de deur voor den neus
hebben gesloten. Ook heb ik geene zekerheid, of
zijne aesthetische overtuiging alleen oorzaak i;
van zijne vijandelijke stemming. Dit is zeker, hij
heeft de Fransche Academie met zijn schitterend
talent van, vertellen, eene onherstelbare wond wil
len toebrengen.
Eeno dergelijke handeling schijnt mij onwaardig
voor den schrijver van Lettres de mon moulin, van
Fromont jeune et Rider ainé, van Le Nabab, van
Numa Roumestan. Wat is er geworden van den
poëte attendri, die deze meesterstukken schreef?
Te beweren, dat L'Immortel slecht geschreven
is, zou groote onkunde verraden. Ook dit bock
munt uit door bijzonder voortreffelijke samen
stelling, door mecsterlijken stijl, door onvermin
derde beeldende kracht, maar ondanks dit alles
laat het den lezer koud. De aanval is to hevig,
men gelooft den aanvaller niet. Te veol bewijzen
is geen bewijzen. De Académie franyaise zal,
als andere beroemde geleerde en geletterde ge
nootschappen, hier en daar hare kwetsbare plek
ken niet geheel kunnen verbergen. Zij herbergt
daarom nog geenszins die verzameling van
schurken en idioten, welke Alphonse Daudet in
dit kunstig geschreven schotschrift meendo te
moeten geeselen.
Kunstig geschreven! Inderdaad op iedere blad
zijde geeft hij proeven van zijne groote kracht,
van zijn meesterschap als kunstenaar. De
teekening van den held Astier-Réhu is op zich
zelf voortreffelijk. Zulke geleerden, die door
behendige oplichters om den tuin worden geleid
bestaan in alle landen. Uitstekend is,
bijvoorjeeld, de inval, om dezen onsterfelijke eiken
Woensdag voor te stellen als kwaad gehumeurd,
omdat hij zijne studeerkamar, het beste vertrek
zijner bovenwoning, aan zijne vrouw moet afstaan
voor hare wekelijksche receptie. Eene Fransche
jetrouwde dame, die eenige achting voor zich
zelve koestert, moet haar receptiedag hebben.
Vooral, als zij de echtgenoot is van een lid der
Académie. 'Daarom komt eiken Woensdag-morgen
Je frotteur'.' Teyssèdre, die het parket in orde
brengt voor de receptie. Die grove Auvergnaat
verdreef den geleerde naar een klein
bovenkamertje, waar hij nauwelijks zitten kon. En dan
was de groote grief vooral deze, dat de lomperd
volstrekt geen ontzag toonde voor het studeer
vertrek, en voor den persoon van den onsterfelijke.
Menschkundig in de hoogste mate is deze ver
ontwaardiging van den grooten Astier-Héhu
geteekend. Mij heugt de klacht van een eerzuchtig
Nedeiiandsch hoofdambtenaar, die het tot minister
gebracht had, en er zich over verwonderde, dat
de menschen op straat en in de winkels zoo weinig
notitie namen van zijne nieuwe waardigheid, dat
zelfs de bedienden in zijn eigen huis hem met
meneer" en niets anders dan meneer"
aanipraken.
L'Immortel wemelt van deze uitmuntende, fijn.
aangebrachte trekken. Om aan allen recht te doen,
ware de geheele ruimte van den Amsterdammer
niet te groot. Ik kies daarom nog een enkel
voortreffelijk tafereel. Het is het diner door de
hertogin Padovani gegeven aan de voornaamste
leden der Académie, en de aanzienlijkste vertegen
woordigers van het Corps diplomatique, daar zij
de eer heeft den groot-vorst Leopold van Finland
bij zich aan huis te mogen ontvangen.
Welk een diner! Al de gasten huichelaars, ieder
woord een logen! Men spreekt zeer zacht, zeer
gedempt van toon, alsof er een lijk boven aarde
stond. Eerbied voor den Groot-Vorst, een vorst
van zeer aanzienlijken rang, dwingt tot dit be
lachelijk gemurmel.
Onder de gasten zijn nog andere voorname per
sonen: de Nuntius van den Paus, monseigneur
Adriani, in eene violetkleurige soiitane met een
breeden gordel van zwart satijn; de Turksche
Gezant, Mourad-Bey, met een purper buis; de
aide-de-camp van den Nuntius, een
Romeinschpauselijk officier in een uniform van scharlaken
en goud. Voorts eenige gezanten, vele leden van
de Académie en het Instituut in zwarte rokken.
De dames alleen schitteren niet, daar ze meest
van middelbaren leeftijd zijn en het uit beleefdheid
aan de gastvrouw overlaten met hare diamanten
en hare schouders te pronken.
Men spreekt voortdurend zacht en op zeer
officiëelcn toon. Gelukkig, zegt Daudet, dat men niet
wist, wat ieder voor zich zelven dacht. De
Grootvorst dacht: wat zijn die geleerden vervelend
met hun boeken. Ik zat veel liever in de opera
als bet ballet Roxelane begint, want dan danst
do goddelijke Dca! De Nuntius dacht: ik heb
van morgen te veel gegeten van dien beerlijken
frito-misto Giachomo heeft mijn gordel te stijf
toegehaald, ik wou, dat ik van tafel kou opstaan!
De Turksche gezant, die naast een oude barones
zat, dacht: wat is hot toch gek om zulke half
vergane vrouwen aan tafel mee te brengen! Do
baronnes dacht: Die Turk is walgelijk, hij maakt
me ziek!
Doch reeds genoeg! Bitterder satyro van zulk
een diner kon niet gegeven worden, liet schijnt,
dat Daudet, die reeds in TErangelistc de kwade
praktijken der protestantsche orthodoxie te Parijs
onbarmhartig tuchtigile, meer en moer valt in den
boozcn toon van Thackeray. Ik ontken niet, dat
de kunstenaar het recht heeft zijn werk voor satyre
to doen doorgaan; ik ontken niet, dat er geestige
satyrcn en ook geestige pamfletten kunnen ge
schreven worden, maar ik acht hot talent van
Daudet to hoog, om van hem een parnliet, hou
geestig ook, met vreugde te ontvangen.
DB. JAN TEN BRINK.
EEN OUD-ENGELSCHE SCHOUWBURG.
Naar aanleiding van een korten tijd geleden
verschenen bock van dr. Karl Theodoor Gaedertz
Zur Kennlniss der alt-enalisclien Bühne ; nebst
anderen Beitragen zur Shakesjxare-Literatur"
schrijft Karl Blind, de correspondent v&iidcNeue
Freie Presse te Londen, het volgende:
Hoevele boeken zijn er reeds over
Oud-Engeland's toonocl geschreven! En hoe weinig wist men
tot nu toe nog slechts van do inrichting van een
schouwburg uit dien tijd. Het is alsof wanneer
die woordkot:pcling geoorloofd is een boosaar
dige toevalsgeest or een valsch genoegen in ge
schept heeft, zoowel de gedaante van den
grootsten dramatischen dichter aller volkeren in een
bijna ondoordringbare duisternis te hullen, alsook
om zelfs do voorstelling van den inwendigcn vorm
van een muzeiitempel uit zijn dagen te vernieti
gen. De eenige bekende afbeelding van een
oudEngolscben schouwburg dateerde tot, voor kor
ten tijd, uit het jaar 1(>62 dus moer dan een
halve eeuw, nadat Shakespearo zich als
tooneolspeler en tooncelschrijver teruggetrokken had, of
zesenveertig jaar na zijn dood.
Aan de nasporingcn van een jongen Diütschcn
schrijver, Dr. Gacdertz, wiens naam reeds door
oen aantal andere werken onder anderen over
Das Nicderdctttsche Drama ton seinen Anfaityen
an" een goeden klank verworven beeft, bobben
wij bot te danken, dat deze leemte aangevuld is.
Door eon gelukkig toeval hoeft hij uit oen, op de
bibliotheek der Hoogo School te Utrecht aanwezig
bandschrift een teckening van den Hollandschen
geleerde Johannes de Witt, eon tijdgenoot van
Sbakespoare aan het licht gebracht, die ons een
voorstelling geeft van het inwendige van don
Londenschen Zwanen-schouwburg in het jaar 1590,
Er zijn een groot aantal geleerden geweest, die
den naam de Witt, With of Witte, en den voor
naam Johan droegen. Degene, waarvan hier sprake
is, was kanunnik aan de Mariakork te Utrecht,
een man van buitengemeene geleerdheid, geboren
in 1565 en overleden in Italiëin 1622. Ontheven
van de verplichting om vast in Utrecht te wonen,
was hij, die door vrouw noch kind aan den
huiselijken haard geketend werd, bijna voort
durend op reis, doels om te snuffelen en te ver
zamelen op tet gebied van oudheidkunde,
kunst;eschiedenis en literatuur, deels in ambtelijke
;endingen. Zijn nagelaten handschriften zijn helaas
verloren geraakt. Doch gelukkig zijn in de
aauteekeningen *) van zijn even ouden vriend ea
studiemakker. Arend van Boeckel, een aantal uit
treksels er uit bewaard gebleven; en daaruit ver
nemen wij, dank zij de ontdekking van Dr. Gaedertz
ten minste eenige boogstmerkwaardige bijzonder
heden, van hetgeen die Johannes de Witt te
Londen gezien heeft.
,In Londen" schrijft de Witt in de Latijnsche
taal zijn vier zeer fraaie schouwburgen, die ge
noemd worden naar de verschillende
onderscheidingsteekenen, die zij dragen. Dagelijks worden
daarin aan het volk steeds afwisselende hande
lingen vertoond. De beide voornaamsten zijn.
aan gene zijde .der Theems in het zuiden der
stad gelegen en worden naar hunne teekenea
Roos" en Zwaan" genoemd. Twee anderen
zijn buiten de stad, aan de noordzijde daar
van gelegen, aan den weg, dien men bereikt,
wanneer mon de Bisschopspoort" gewoonlijk.
Bishopsgate geheeten, door gaat. Er is ook nog
een vijfde, maar die is op een geheel andere
wijze gebouwd en tot het houden van gevechten
tusscben wilde dieren bestemd; daarin bevinden
zich vele beren, stieren en honden van verbazende
grootte, die in kooien en hokken opgesloten zijn;
wanneer zij met elkaar vechten, biedt dit een den
menschen hoogst aangenaam schouwspel aan.
Van alle schouwburgen echter is de ruimste en
beste, die, welke tot onderscheidingsteéken een
zwaan heeft, (in den mond des volks tJie tJieatre
off te cijn" genoemd), omdat bij op de zitplaatsen
ruimte voor drieduizend menschen aanbiedt; hij
is opgetrokken van vuursteen, die in Engeland
zeer veel gevonden wordt; de galerijen worden
door houten zuilen geschraagd, die zoo kunstig
als marmer geschilderd zijn, dat zelfs de beste
kenners er door misleid worden. Daar de vorm
er van, het uiterlijk van een romeinsch werk schijnt
na te bootsen, heb ik hom hierboven afgebeeld."
Gaan wij nu tot de teekening zelve over. Zij stelt
een gebouw van eivormige gedaante voor. Dat
doet denken aan Deze O van hout" in
Shakespeare's Hendrik den vijfde'1. Aan drie zijden ver
heffen zich drie verdiepingen.; deze bevatten
zitplaatsen en zijn van balustrades voorzien, door
talrijke kleine zuilen in afdeelingen verdeeld en
door een schuin van den buitenmuur vooruitsprin
gend dak tegen zonneschijn en regen beschut.
Togen regen en zonneschijn ?" zal de lezer
vragen"; maar het spreekt bij een schouwburg in
Engeland immers vaii zelf, dat bij geheel over
dekt was!"
Geenszins. Uit de Witt's teekening blijkt, dat
ook in dien tijd het binnenste gedeelte, hot eigen
lijke tooneel, en de ruimte gelijkvloers voor de
toeschouwers, waar geen zit- maar slechts staan
plaatsen waren, zicli onder den vrijen hemel be
vonden, even als in de classieke tijden, oven als
bij onze tegenwoordige passiespelen. Ongehinderd
viel bet zonlicht, maar bij slecht weer ook de
regen, op de Londensche planken.
Hot tooneel zelf, een van hout opgeslagen vier
kant, rust op zware boomstronken, waarvan de
twee voorston op de teokcning zichtbaar zijn.
Midden op don achtergrond van het tooneel bevindt
zich de kleedkamer; haar vooruitspringend dak
wordt door twee met kapiteelcn versierde zuilen.
gedragen. De overdekte ruimte tusschen deze twee
pilaren tot aan den muur van do kleedkamer kon
door een uit twee deelcn bestaand gordijn afge
sloten worden, wanneer soms een binnenkamer
als kleiner tooneel noodig mocht zijn, om een
comcdio in de comcdio voor te stellen zooals in
don Hamlet". Op do teekening is liet gordijn weg
geschoven en wordt het door de zuilen aan het
oog onttrokken. Daardoor krijgt men een
vrijenblik op de anders voor ons verborgen gebleven
dubbele deur, waardoor do tooneelspclers opkwa
men en afgingen.
Op de eerste verdieping van dit achtergcbouw ziet
men zes door zuilen gescheiden balcon-logcs, van
waar voorname begunstigers of tooneelspelers,
die geen rol te vervullen hadden, de uitvoering
konden volgen, en waar, wanneer ze or waren,
de muziekanten zaten. En dak van stroo of riet
bedekt dit gebouwtje, waarboven zich een kleinere,
tweede verdieping met een torentje verheft; in
dit laatste zijn tweo vensters en een deur
zichtbaar; dit gedeelte van het gebouw stak boven
de buitenmuren uit, zoodat men van daar de
rivier en de stad zal hebben kunnen overzien.
Op den toren wappert een vlag met den zwaan
als zinnebeeld. Een man, die uit de deur of het
luik van den toren te voorscbijn komt, blaast op
de trompet, om door den weibekenden, driemaal
herhaalden stoot de -omwonende bevolking te ver
kondigen, dat de voorstelling spoedig beginnen
zal. Ook de trompet is van een banier voorzien,
waarop een zwaan geteekend is.
Geen coulissen, geen tooneelvcrsieringen zijn
voorhanden. Zoo eenvoudig ging het, naar be
kend is, bij de oude tooneelvoorstellingen toe.
liet eenige beweegbare, wat zichtbaar is, is een
bank, waarop wij een vrouw zien zitten, waar
achter een andere vrouwelijke gedaante, met
hoepelrok, pofmouwen en een stijven kraag staat, die
naar het schijnt een zakdoek in de hand houdt.
Een renbode nadert haar, blijkbaar om een ge
wichtige tijding over te brengen. Hij heeft een
spitsen baard on een opgedraaidon knevel en
houdt een lans of een langen staf in de hand. Met
voorovergebogen lichaam, komt bij met
reuzenschreden aanstappen.
Als toeschouwers ziet men op rle teekening
slechts eenige personen in do overdekte zitplaat
sen van liet achterhuis. Overigens is bet geheele
gebouw leeg. Waarschijnlijk heeft de tcekenaar
hierdoor het gebouw zelf en al zijn
onderdeelen des te duidelijker in het oog willen laten
vallen. Of misschien was, welke mogelijkheid
dr. Gaodertz ook stelt gebrek aan tijd de re
den, dio hem noopte zich tot do afbeelding van
het gebouw zelf te bepalen; want alleen de eene
helft is met zorg afgewerkt en geschaduwd, de
andere slechts in omtrekken weergegeven. Dat het
een uitvoering zou voorstellen, zooals die, waar
van de overleden koning Lodewijk van Beierea
zoo veel hield, zal zeker wel niet het geval zijn.
Wellicht is nog een geval mogelijk; misschiea
is er een repetitie mee bedoeld.
De Witt noemt vier schouwburgen als de
fraai