De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 29 juli pagina 4

29 juli 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 579. sten en aanzienlgksten. Feitelijk waren er in dien tjjd zooala onder anderen uit het uitgebreide en met veel. kennis van zaken geschreven boek, Shökespeare en Montaigne van Jacob Feia blijkt meer dan twaalf in Londen. Een daarvan (Ne"vington Butts) bracht binnen den tijd van twee jaar (1594?1596) niet minder dan veertig nieuwe stukken ten tooneele. Zooals de Witt meedeelt, Speelde men dagelijks ook Zondags. De woede der sabbath-ijveraars had nog niet de overhand verkregen. Reeds uit deze omstandigheid trekt dr. Gaedertz het besluit, dat het bezoek van den Hollandschen geleerde vóór 1598 moet plaats ge grepen hebben; want in 1598 werd de strenge heiliging van den Zondag door de vromen door gezet, die het tooneel als iets zondigs en godde loos' beschouwden. Zocals bekend is, was het burgerlijk bestuur van de Londensche city jaren lang uiterst vijandig gezind jegens alles, wat met het tooneel of de tooneelspelers in verband stond. Het stelde alles in het werk om ket tooneel tot ondergang te doemen. Maar omstreeks het jaar 1600, zooals eveneens in het boek van Feis medegedeeld wordt was de gezindheid van den stedelijken raad van Londen zoozeer veranderd, dat hij een van regeeringswege aan hem gestelden eisch, om een zekere tegen het tooneel uitgevaardigde verordening te doen uitvoeren, bepaald van de hand wees. Burgemeester en raad verklaarden het zelfs voor onrechtvaardig, dat de geheime staatsraad ook maar gehoor ver leend had aan de door de vromen in den lande ingediende aanklachten tegen de tooneelspelers. In de uittreksels van Arend van Boeckel uit ? Johannes de Witt's aanteekeningen wordt van Shakespeare volstrekt geen melding gemaakt. In tegendeel volgt er onmiddellijk op de plaats over de Londensche schouwburgen een zinsnede, die betrek. king heeft op Albrecht Dürers volledige werken" die de Witt in Engeland gezien heeft. Dat waren ?hoogst waarschijnlijk niet de geschriften, maar de kopergravures en houtsneden van Dürer. De om standigheid, dat de Witt, die het zich anders op zyn reizen tot regel stelde, met alle mannen van naam, geleerden, dichters, schilders enz. kennis aan te knoopen, Shakespeare niet zag, is mede een van de redenen, die dr. Gaedertz nopen, het jaar 1596 als dat van de Witt's bezoek aan Londen aan te nemen. Want Shakespeare, wiens zoon Hamnet den 5den Augustus 1596 stierf, had zich toen buiten kijf naar Stratford begeven, waarheen hy zich ook weer ongeveer om denzelfden tijd in 1597 begaf, toen hij er over den aankoop van een huis in onderhandeling was. Een wreed toeval dus wanneer er ten minste in het verloren, misschien op een goeden dag nog wel eens te voorschijn komende handschrift, geen mededeeling dienaangaande gevonden wordt heeft het beschikt, dat ons berichten ontgaan zijn, die op Shakespeare's persoonlijkheid meer licht zou den geworpen hebben. De kryptogrammatici van de soort van den zonderlingen Amerikaan Donelly, die uit een wonderbaarlijk, waarschijnlijk slechts in zijn verbeelding bestaand cijfer-geheimschrift in Shakespeare's werken het besluit getrokken heeft, dat Bacon deze eigenlijk schreef, mogen zich in dit toeval voorloopig naar hartelust vermeien. Onder de verhandelingen in Gaedertz' werk . komt een betoog voor, dat het waarschijnlijk maakt, dat de bron van Shakespeare's tusschenspel in den Zomernachtsdroom" een duitsche bewerking van de sage van Pyramus en Thisbe geweest is. Dit betoog berust op een, waarschijnlijk door Lucas. Cranach vervaardigde houtsnede, die op het titelblad van een door Johann Sauromann geschreven, aan den rijksdag te Spiers (1526) gerichte Kurtzen Vermanung" gedrukt is en byna even zoo voorkomt op twee Engelsche, in 1553 bij Tottel uitgegeven geschriften. De blijk baar duitscho kleederdracht der beide ongelukkig minnenden, is ook op de Engelsche, slechts in kleinigheden van de oorspronkelijke afwijkende hontsnede behouden. De gevolgtrekking is niet al te gewaagd, dat de naar allen schijn door een meester als Cranach geteekende, dus dure plaat, oorspronkelijk het titelblad van een boek versierde, waarin werkelijk de sage van Pyramus en Thisbe behandeld werd, en dat de plaat eerst later ter versiering van andere geschriften gebruikt werd, waarbij zij eigen lijk niet paste. Het is echter mogelijk dat Shakespeare in hot bezit geweest is van een Engelsche vertaling van het verloren gegane duitsche werk; want ook andere bij denzelfden Engelschen boek handelaar (Richard Tottel) verschenen vertalingen zijn blijkbaar herhaaldelijk door Shakespeare ge raadpleegd. Onder de vele geschriften, die Johannes de Witt gedurende zijne reizen opstelde, was een Coélum pictorium" een lijst van schilders en schilderijen, evenals het in 1604 te Haarlem uit gegeven Schilderboek van Karel van Mander, maar veel uitgebreider. Reeds was het werk, na een reis naar Italiëvan de Witt, voor den druk bestemd, toen hij, ver van zijn vaderland, plotse ling stierf, of te Rome. of te Venetiëmen weet het niet. Het is onbekend, waar zijn nagelaten geschriften gebleven zijn. In dit opzicht echter verstrekt dr. Gaedertz verschillende aanwijzingen, welke waarschijnlijk aan de oudheidkundigen wel aanleiding zullen geven, de sporen in Nederland en Italiëte volgen, om zoo mogelijk den verbor gen schat uit het stof van .bijna drie eeuwen op te delven. Wanneer dit gelukt, dan zal zeer zeker aan den schrijver van het werk over het oudEngelsche tooneel" de verdienste toekomen, do eerste vingerwijzing gegeven te hebben. *) Aanteekeningen van den meest verschillenden aard; excerpten uit handschriften en boeken enz. enz. Op pag. 132 geteekende afbeelding van het theater, genaamd: de Zwaan te London (c. 1600). MADAME AGAR. Om naam te maken in de kunst, is talent alleen niet altijd voldoende. Hiervoor heeft inen, evenals in alle andere zaken van het leven, geluk noodig en moet alles voor den wind gaan. Hoevelen hebben niet steeds tegenwind en ebbe gehad! Dit is het geval met een groote kunstenares, Madame Agar, <?ie op dit oogenblik misschien op sterven ligt ea om wie Parijs zich volstrekt niet bekom mert. Een avond of wat geleden, terwijl zij een gedicht van Hugo voordroeg, Ie timetière d'Eylau, raakte zij in den beginne in de war, werd haar tong zwaar, alsof de klepel van deze metalen klok ontstemd werd. Plotseling viel de tooneelspeelster ter aarde, door een beroerte ge.froifen. Men heeft haar weggedragen naar, verpleegd in een naburig hotel: nu is zij te Rueil, haar gewone woonplaats; maar hoe is het met haar gesteld? is zij op weg geheel en al te genezen of gedoemd om voor eeuwig als het ware lood in de wieken van haar machtige stem te houden ? In allen gevalle, het verdriet is er schuld aan, dat zij gevallen is, dat zij dacht te sterven. Het is een schande voor Parijs, een schande voor het Théatre francais, dat het deze groote treurspeelster de eenige die op dit oogenblik te Parijs is een plantenleven laat leiden in de kleinste schouwburgen der voorste den en der provinciën. Onlangs kon men haar hooren in den schouwburg des Batignolles in de Fourchambault's, opeen ellendig tooneel, met nog ellendiger decoratiën, in een hartverscheurende omgeving. En men zag, terwijl zij speelde, dat zij dit alles gevoelde, evenals het onrechtvaardige van haar achteruitzetting. Men moet echter wel spe len, waar men kan ? om te leven; want de be langrijke sommen, die zij vroeger op hare bijna onafgebroken kunstreizen verdiend heeft, eenige honderdduizend francs, zijn verzwolgen door on gelukkige speculaties op huizen bij het Trocadéro, een paar jaar geleden op touw gezet door haar man madame Agar is namelijk gehuwd en leeft zeer fatsoenlijk, wat door do intriges van het tooneel ook al niet tot haar voordeel gestrekt heeft. Van deze intriges is madame Agar het slachtoffer en iedereen weet dat er aan de Comédie franchise meer dan elders kronkelende slingerpaden zijn, waarop menig hof, menig diplomaat afgunstig zou wezen. Telkens wanneer madame Agar bij toeval teruggekeerd was in het Huis van Molière, heeft men tegen haar samengespannen. De laatste maal heeft men. haar haar afscheid gegeven, haar weg gezonden, na haar gedurende de twee jaar, die zij er slechts aan verbonden, was, zonder rol, zonder een nieuwe schepping gelaten te hebben. Met voordacht ongetwijfeld droog men haar de rol van moeder op, in den Hamlet, naar de bewerking van Meurice, een ondankbare rol, die zij onmo gelijk goed kon vervullen; maar nog erger: toen men de Fourchambautt's weer ten tooneele voerde, nam men haar de rol af, die zij met bewonde renswaardig talent gecreëerd had, zóó, dat het zelfs de bewondering van Emile Augier opwekte; men gaf haar aan Madame Lloyd, een artiste die zeer gewoon en kil, zonder een zweem van kunst, speelt. Welke smartelijke kwellingen voor die arme Madame Agar! En geen enkele klassieke rol, geen enkele der treurspelen van Racine en Corneille, die zij alleen nog weet te vertolken. Brüannicus bijvoorbeeld, waarin zij, in do rol van Agrippina, met haar vorstelijke houdingen, haar romeinscli gelaat, hare koolzwarte haren en hare sobere en langzame gebaren, zulk een majesteit ten toon spreidde. Is dat alles voor altijd verloren? ot is haar ziekte slechts een loos alarm? Moge men deze waarschuwing van den dood begrepen hebben en deze groote kunstenares, te groot voor een tijd als den onze en voor het tegenwoordige Parijs, de haar toekomende plaats weer doen innemen. BRUSSELSCHE KUNSTINDRUKKEN. Wat, op het gebied van openbaar leven, zich kenteekcnend door kunstvormen, het meest de aandacht trekt, is op het oogenblik de Groote Ten-toon-stelling. Wat uit het Noorden komt heeft reeds aan het Station den tramwagen met het gele bord gekozen, om zich door tastbare paarden of onzichtbare elektrische krachten naar het middenpunt der Expositie te laten voeren. Behalve deze verheerlijking van het w o r k, in den algomeensten zin, is er ook een ten-toon stelling van aquarellen, achter het Park-Tkcatre, geopend door den Cercle artistiqite et littéraire, en een derde op de Muzeümplaats, gehouden door het genootschap Voorwaarts". Dan heeft men hier nog een Panorama van Rio Janciro. en, zelfs in Eden en Scala, tegen den avond verschillende spectacles variés". Ook is er, in de persoon van Madame WaLlenda", een wolvèntemster te zien. De kenniselementen ontbreken dus niet. In do Vaudevüle gaf men dezer dagen L'article 7"; in de Galeries St.-Huberl Les Brigands". Thands is La fille de Madame Angot" en La vio parisienne" aan de beurt. Dit schijnen de eenige eigenlijk gezegde schouwburgvoorstellingen, die, in deze maand, te genieten zijn. Genieten mogen de liefhebbers van den Opera bouft'e" de bijwo ning der voorstelling van genoemde werken van Meilhac en Ilalévy veilig noemen. De troep in den koninklijken schouwburg" der Galeries St.Hubert is goed; zij is ook vrij talrijk en de dou blures kwamen mij voldoende voor. De schouwburg geeft ongeveer denzelfden indruk als de kleinere Parijsche theaters. De tooneelopening is echter bizonder hoog, dat waarschijnlijk het gevolg is van het aanbrengen van 5 rijen loges. De stalles d'oreliestre zijn een goede plaats. Zij worden, ook in den zomer, met 4 frcs. be taald zeer duur bij Holland vergeleken, en als men dan nog maar niet van onwelriekende billets de faveur omgeven was! Het is wel merkwaardig, hoe, bij allen rechtmatigen ijver om de fransche voorbeelden in de charakterteekening der operetten bij ons na te volgen, de bekende kunstenaars van den Heer Prot toch een eigen merk drukken op de stukken, die zij ter aanschouwing brengen. Ik keur dat niet af; in tegendeel het schijnt mij goed, dat er een eigen stijl heerscht onder een tooneelgezelschap ; maar het is toch wel aangenaam nu en dan weer eens andere opvattingen te zien. In den door mij bezochten schouwburg hebben zich bizonder onderscheiden de Dames Renthal, Blanche Joly en de Heer Pottier. De 28e Jaarlijksche Ten-toon-stelling van de Sociétéroyale beige des agitarellistes, gehouden in een zaal achter den Parkschouwburg, telt 236 nommers. De katalogus begint met den naam van een Andwerpenaar, Loon Abry, militaire voorstel lingen van verschillende waarde en sluit met twee goed geslaagde hofsteden van het honoraire lid, Mev. Zubli?van den Berch v. Heemstede. Onze landgenoten zijn vrij trouw opgekomen en maken een goed figuur. Zij zijn niet minder dan 37 in getal. Al de buiten Belgiën wonende kunstenaars, in dezen kataloog, hebben den titel van honoraire leden. Een stuk van n hunner behoort tot de werken, voor de Verloting aangekocht. Het is van Mej. Bramine Hubrecht, en stelt 4 jongenspor tretten voor, onder den titel Dans la procession." Het is het product eener gezonde, natuurgetrouwe en smaakvolle kunstopvatting. Men kan niet zeg gen, dat de kommissie voor do verloting ene richting, met uitsluiting van anderen, in bescher ming genomen heeft. Zij heeft den kalm bewerk ten, iilyllischen waayer van Adolphe de Mol en L'estaminet van David Oyens, een ruw bewerkt Proflei van Eugène Smits, en het kleingeestige Vue de itremberg van P. Stroobant aangekocht. De tegenwoordige Eerevoorzitter van het Genoot schap is de heer Portaels. Voorheen was het wijlen J. B. Madou. Men mag hieruit afleiden, dat het exkluzivismo, waaraan men in Holland de opper heerschappij tracht te verzekeren, in Belgiën nog niet ten troon is verheven. Als hulde aan Madou heeft men, op ezels, een drietal fraaye teekeningen geëxpozeerd, daartoe door een der beschermers van het Genootschap, den Graaf du Val de Boaulieu, welwillend afge staan. Het zijn L'an'estation, L'amateur de tableawx, en La part ie de .dés. Men moet beken nen, dat de werken van Madou wel eenigszins lijden onder den wedstrijd met de forschere na tuurkunst onzer dagen. Wat ons vroeger voor kwam delikaat en teer te zijn, schijnt ons nu eenigszins week en gelikt. Wie zal zeggen, waar het juiste midden ligt, tusschen do deugd en het gebrek ? Bestaan do tentoonstellingen ten onzent bijna geheel alloen uit land- en watergozichten en zou den de gezelschapstukken in Holland u bijna doen denken, dat er in ons koninkrijk, behalve do schilders, alleen daglooners on minvermogenden wonen, de onderwerpen, waarmee wij op do Brusselsche aquarel-tentoonstelling tegemoet wor den getreden, zijn uit een ruimer voorraad natuur verschijnselen en maatschappelijke toestanden saamgelezen, en met verruimden blik, niet minder dan met verrukt gemoed, keert men uit deze galerij huiswaarts. De Franschen zijn er zeldzaam; ook de Duitschers en Engelschon; daarentegen werden er vele voortreffelijke werken door Italianen inge zonden. 't Is eene aardige bijzonderheid, dat het rood van het kardinaalskleed tegenwoordig vele schil ders zoo bizonder aantrekt, 't Is jammer, dat do voortreffelijke gepozeerde en gedrapeerde Kardi naal van mej. Schwartze hier niet in aquarel voor handen is. Ilij zou zich goed bij No. 219*en 220 (In den wind, en In de sneeuw) van Vibert, No. 33, La visite du Cardinal, van Cipriani, enNo. 40 van Francesco Coleman, Visite importitne, aan sluiten. Al is bij deze stukken het scharlakenrood punt van uitgang, laat ons to-vreden zijn, wanneer do aanleiding tot een geestig denkbeeld gckompleteerd wordt en een aantrekkelijk kunsttafereel oplevert. Onder do teekeningen, die mijne bizondero aan dacht getrokken hebben, noem ik de Etude's" van den Heer Ilubert do Vos, onzen landgenoot, tijdelijk to Londen. Vroeger werk van dezen talentvollen kunstenaar gat' wel eens stof tot de vrees, dat hij to veel tot het sombere verdolen zon, dit ineisjensprofiel, no. 224. is helder van kleurengamma, oen schoone blondine, bij wie de belichting tusschen den achtergrond en de niet naar ons heengckcordo zijde van den kop valt een tooverachtig effect, en dat niet gezocht be hoefde te worden, om cene zwakke teekening te verbloemen. Bij bet meesterlijke 134 van Edouard Navono I ncert it i u Ie, een Italjaansch mcisjon, wie door een ernstigen jonkman een bloedkoralcn snoer wordt aangeboden, steekt min gunstig af no. 185 van zijn mede-Romein, Enrico Tarenghi, Amoureux. No. 164, van Eugène Smits wekt de vraag: Als gij belangstelling vergt voor het passen van dat muiltjen, waarom verwaarloost gij dan zoo erg de handen (op no. 164 on 168)? Dringt men niet door tot de geheimenissen van den vorm eener monschonhand? Wat gij misteekcnt mistceken tock geen paarden en geen menschenhanden! De groote meester C. Rochussen heeft een epi sode van 1795 bij wintertijd geleverd: voortreffe lijk, zoo als altijd. Mej. Marg. Roosenboom levert, in 158, heerlijke pioenrozen on in 15!) witte rozen, zoo stout van vorm en zoo fier van kleur, dat Hooft ze tot een boeket voor Ilcnvi IV zou bestemd hebben. Bizonder geestig is La consultalioii van Cesare dell' Aqua (No. 52). Woest van behandeling, maar hoe juist van kleur, is do Rayon de Soleil van den Milanees B. Giuliano: een moeder, haar kind badend, tegen licht blaauwe zee en lucht: ook niet uitvoerig, maar, in de hoofdlijnen, juist geteekend. Onzon Ilaverman ontbreekt liet evenmin aan korrektheid van Hjnbegrip als aan kleurgevoel; maar waarom dan, in No. 77, La l-seuse, alleen aan het laatste geofferd? De Groote Ten-toon-stelling levert volledige en schitterende blijken van de werkkracht en de kunstsmaak in zonderheid der Italianen, Oosten rijkers en Hongaren. Nederland is er bijna niet vertegenwoordigd. Het moet een pijnlijk gevoel voor onzen Gezant geweest zijn, toen hij, als de oudste van het Corps diplomatiqiie, bij de opening onmiddelijk achter de Koninklijke Familie gaande, voor Leopold den I Ie erkennen moest, dat zijn naaste buren, die altijd zoo hoog opgaven van de broederschap der beide volken, wechgebleven waren. De tonen van het orchest in welks onmiddelijke nabijheid het Nederlandsche hoekjen gevonden wordt, zullen er niet in slagen, die ijlheid te stoffeeren. Dat de Nederlanders van de aanstaande Parijsche Ten-toon-stelling wech zullen blijven, zal voor hun voorzichtigheid pleiten. Zoo menigerlei interpretatie der ternels prrrrincipes de 1789" is mogelijk: maar ofcchoon ook do Brusselsche, zoogenaamde ConcoMrs-tentoon-stelling de vrucht is, zegt men, van eene kolossale elektorale handgreep van den Ingenieur Somzée, een man rijk aan veerkracht en aan 20-francs-stukken, deze machinerie gaat ten-eenenmale schuil onder de grootsche fyzionomie der geheele exhibitie. Een onmetelijk terrein, ongeveer in den vorm van een rechthoekig parallelogram. De tuinen en de 96 restauratie's en drankwinkels niet meege rekend, heeft men zich de gebouwen aldus voor te stellen: In plan heeft men eerst een kort hoefijzer. Dit hoofdgebouw is nog overig van de Ten-toon-stelling 1880. De twee gevels bieden elk een halvcclrkelvormige bovenkonstruktie aan, die in front op vier kolommen rust. Zij is geflankeerd door twee zware vierkante torens. In, den binnenboord der krom ming van hot hoefljzer, heeft men een kolonnade van 2 maal 10 zware dorische zuilen, die van grijs papier machégemaakt schijnen. Zij zijn slecht van vorm (de kapiteelen zeer verwaarloosd) en hebben (althands voor als nog) geen cannelures. Het is ook weer het oogenblik om met Canova te vragen: Colonnes, que faites-vous la?" 't Is een beetjen in 't charakter van onze Zuider broeders, dat zij het monumentale wat verspillen, en ook wel voor monumentaal uitgeven, wat pleister, papierpap of gom-dragant is ! Een ten-toon-stellingsgebouw is geen muzeüm; het moet tijdelijk dienst doen en zijn korten levens duur op het voorhoofd dragen ; niet echter door geplakte entablementen; maar door konstruktiën, die aan tenten of loodsen doen denken, zij mogen verder zoo zwierig zijn, als men maar wil. In het midden van het hoefijzer, tusschen de kromme kolonnaden, krijgt men, langs eenige breede treden, toegang tot een ruimte, die met den naam van cour d'honneur wordt aangeduid. Het schijnt, dat men het voornemen heeft hier een triomfboog aan te brengen, waarop het klassieke vierspan zal worden geplaatst, dat in 1880 slechts in karton was uitgevoerd. Volgends den Guide do Bruxelles", koestert men, sints de vorige Tentoon-stelling, het plan het gebouw, dat ontworpen werd door den architekt Bordiau, een duurzaam bestaan te verzekeren. Dit deel van de gezamentlijke zalen bevat, links, het zoogenaamde Musée de l'art rétrospectif", rechts, la salie des fêtes." De laatste lokaliteit is nog ongebruikt; in de eerste vindt men oudheden" die tot de voorhistorische tijden" opklimmen en verder vertegenwoordigers van do bouw-, beeld houw- en stofl'eerkunst aller eeuwen. Het is in derdaad een eigenaardig genot, niet alleen vóór zich te krijgen de interessantste, inaux en fijnschildcringen van de XVIIle Eeuw; maar ook bijv. afgietsels nu eens van de karyatiden loge aan het Erechtheion of van het monument van Lyzikrates, dan van Peter-Vischers St. Sebaldsgraf of van de Dordtsche choorbanken. Het genot der plastische werken op de ware grootte wordt niet bij bena dering verkregen door reproducties op kleiner schaal, Aan den Graaf Adrien d'Oultrernont vooral is men deze zeer rijke retrospcktievc ten-toon stelling verschuldigd. Heeft men van de Tentoon-stelling moderne Schilderijen uitgesloten e daarentegen (als nijverheidsartikelen) zeer fraayn italjaansche marmerbeelden toegelaten, bij de oudheden", die zich uitstrekken tot aan Louie XVI, heeft men een en ander moeten toolatcns waarbij het penceel dienst had gedaan. Achter de Salie des fêtes" strekt zich, in de kromming, en pendanteert met de Oude kunst": F r a n k r ij k. Het grootste gedeelte der achter hallen en van de sectie rechts wordt door Belgiën ingenomen; en men moet erkennen, dat ZuiJ-Nederland glansrijk voor den dag treedt. 't Is jammer, dat het labyrinth-plan, waarin de architekt zich hier en daar verlustigd heeft, aan den indruk van het geheel dor zalen zeer schaadt. Do Amsterdamsche Tcn-toon-stclling van 1883 was, in dat opzicht, voel meer bevredigend: maar wie de moeite van een nader onderzoek niet schroomt zal bevinden, dat de kleine Belgische natie, te midden der wereldvolken (ook China en Japan hebben geëxpozeerd) zich mot grooto waar digheid aan het hoofd der nijverheidsboweging plaatst. Men wordt in 't geheel, wanneer men de Bel gische steden bezoekt, door eene levensopgewektheid getroffen, die u weldadig aandoet. Gij krijgt den indruk van welvaart, van kracht en van eeno breedheid van opvattingen, waarbij onze klein geestigheid niet zelden, tot onze beschaming, in 't oog loopend afsteekt. Daar is wel veel vertooning; maar deze is lang niet altijd onvruchtbaar. Militaire en kerkfeesten, het plechtig Te Deum van heden, ter viering van het Jubileum der Dynastie in de hoofdkerk, de Militaire Promenade" van eergisteren, verhoogon het nationaliteits gevoel. Ik stond in de line de la loi voor de glazen, en daar kwam mij een bataljon Grenadiers voorbij marcheeren; en wie stapte aan het hoofd eener compagnie, achter den kapitein ? niemant anders dan, doodeenvoudig, de Sous-lieutenantPrins Boudewijn van Vlaan deren, de vermoedelijke troonopvolger, die zich der Vlamingen volksgunst heeft weten te ver werven, door zich gemeenzaam te maken met de taal en de letteren zijner dietsche onderdanen. Kort en goed: men mag de Belgen beklagen wegends de taal verwarring, die hier heerscht, men mag de verwijdering tusschen de Standen grootcr vinden dan bij ons, en dus minder dicht gena derd tot een toekomst, die het aristokratisme meer en meer op den achtergrond zal dringen, het algemeene volksleven openbaart zich hier krach tiger, schilderachtiger en niet altijd onordelijker dan bij ons. De kunstbeweging is hier veel leven diger, veelzijdiger en vruchtbaarder. Ik ben niet meer van hen, die de scheiding van 1830 in alle opzichten betreuren; maar dat wij nog veel van onze jonger broeders kunnen loeren, en met voor deel nog veel van hen overnemen, staat bij mij vast. Brussel, 21 Juli ALB. TH. ERNST VON WILDENBRüCII. (Slot.) Wildenbruch's juist hegrip, dat voor den man de toekomst de ware tijd is, vindt men verijdeld in zijn werken. Hij is blijven hangen aan de opper

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl