Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 579.
sten en aanzienlgksten. Feitelijk waren er in dien
tjjd zooala onder anderen uit het uitgebreide
en met veel. kennis van zaken geschreven boek,
Shökespeare en Montaigne van Jacob Feia blijkt
meer dan twaalf in Londen. Een daarvan
(Ne"vington Butts) bracht binnen den tijd van twee
jaar (1594?1596) niet minder dan veertig nieuwe
stukken ten tooneele. Zooals de Witt meedeelt,
Speelde men dagelijks ook Zondags. De woede
der sabbath-ijveraars had nog niet de overhand
verkregen. Reeds uit deze omstandigheid trekt dr.
Gaedertz het besluit, dat het bezoek van den
Hollandschen geleerde vóór 1598 moet plaats ge
grepen hebben; want in 1598 werd de strenge
heiliging van den Zondag door de vromen door
gezet, die het tooneel als iets zondigs en godde
loos' beschouwden.
Zocals bekend is, was het burgerlijk bestuur
van de Londensche city jaren lang uiterst vijandig
gezind jegens alles, wat met het tooneel of de
tooneelspelers in verband stond. Het stelde alles in
het werk om ket tooneel tot ondergang te doemen.
Maar omstreeks het jaar 1600, zooals eveneens
in het boek van Feis medegedeeld wordt was
de gezindheid van den stedelijken raad van Londen
zoozeer veranderd, dat hij een van regeeringswege
aan hem gestelden eisch, om een zekere tegen
het tooneel uitgevaardigde verordening te doen
uitvoeren, bepaald van de hand wees. Burgemeester
en raad verklaarden het zelfs voor onrechtvaardig,
dat de geheime staatsraad ook maar gehoor ver
leend had aan de door de vromen in den lande
ingediende aanklachten tegen de tooneelspelers.
In de uittreksels van Arend van Boeckel uit
? Johannes de Witt's aanteekeningen wordt van
Shakespeare volstrekt geen melding gemaakt. In
tegendeel volgt er onmiddellijk op de plaats over de
Londensche schouwburgen een zinsnede, die
betrek. king heeft op Albrecht Dürers volledige werken"
die de Witt in Engeland gezien heeft. Dat waren
?hoogst waarschijnlijk niet de geschriften, maar de
kopergravures en houtsneden van Dürer. De om
standigheid, dat de Witt, die het zich anders op
zyn reizen tot regel stelde, met alle mannen van
naam, geleerden, dichters, schilders enz. kennis
aan te knoopen, Shakespeare niet zag, is mede een
van de redenen, die dr. Gaedertz nopen, het jaar
1596 als dat van de Witt's bezoek aan Londen
aan te nemen. Want Shakespeare, wiens zoon
Hamnet den 5den Augustus 1596 stierf, had zich
toen buiten kijf naar Stratford begeven, waarheen
hy zich ook weer ongeveer om denzelfden tijd in
1597 begaf, toen hij er over den aankoop van een
huis in onderhandeling was.
Een wreed toeval dus wanneer er ten minste
in het verloren, misschien op een goeden dag nog
wel eens te voorschijn komende handschrift, geen
mededeeling dienaangaande gevonden wordt
heeft het beschikt, dat ons berichten ontgaan zijn,
die op Shakespeare's persoonlijkheid meer licht zou
den geworpen hebben. De kryptogrammatici van de
soort van den zonderlingen Amerikaan Donelly,
die uit een wonderbaarlijk, waarschijnlijk slechts
in zijn verbeelding bestaand cijfer-geheimschrift in
Shakespeare's werken het besluit getrokken heeft,
dat Bacon deze eigenlijk schreef, mogen zich in
dit toeval voorloopig naar hartelust vermeien.
Onder de verhandelingen in Gaedertz' werk
. komt een betoog voor, dat het waarschijnlijk
maakt, dat de bron van Shakespeare's
tusschenspel in den Zomernachtsdroom" een duitsche
bewerking van de sage van Pyramus en Thisbe
geweest is. Dit betoog berust op een, waarschijnlijk
door Lucas. Cranach vervaardigde houtsnede, die
op het titelblad van een door Johann Sauromann
geschreven, aan den rijksdag te Spiers (1526)
gerichte Kurtzen Vermanung" gedrukt is en
byna even zoo voorkomt op twee Engelsche, in
1553 bij Tottel uitgegeven geschriften. De blijk
baar duitscho kleederdracht der beide ongelukkig
minnenden, is ook op de Engelsche, slechts in
kleinigheden van de oorspronkelijke afwijkende
hontsnede behouden.
De gevolgtrekking is niet al te gewaagd, dat
de naar allen schijn door een meester als Cranach
geteekende, dus dure plaat, oorspronkelijk het
titelblad van een boek versierde, waarin werkelijk
de sage van Pyramus en Thisbe behandeld werd,
en dat de plaat eerst later ter versiering van
andere geschriften gebruikt werd, waarbij zij eigen
lijk niet paste. Het is echter mogelijk dat
Shakespeare in hot bezit geweest is van een Engelsche
vertaling van het verloren gegane duitsche werk;
want ook andere bij denzelfden Engelschen boek
handelaar (Richard Tottel) verschenen vertalingen
zijn blijkbaar herhaaldelijk door Shakespeare ge
raadpleegd.
Onder de vele geschriften, die Johannes de
Witt gedurende zijne reizen opstelde, was een
Coélum pictorium" een lijst van schilders en
schilderijen, evenals het in 1604 te Haarlem uit
gegeven Schilderboek van Karel van Mander,
maar veel uitgebreider. Reeds was het werk, na
een reis naar Italiëvan de Witt, voor den druk
bestemd, toen hij, ver van zijn vaderland, plotse
ling stierf, of te Rome. of te Venetiëmen weet
het niet. Het is onbekend, waar zijn nagelaten
geschriften gebleven zijn. In dit opzicht echter
verstrekt dr. Gaedertz verschillende aanwijzingen,
welke waarschijnlijk aan de oudheidkundigen wel
aanleiding zullen geven, de sporen in Nederland
en Italiëte volgen, om zoo mogelijk den verbor
gen schat uit het stof van .bijna drie eeuwen op
te delven. Wanneer dit gelukt, dan zal zeer zeker
aan den schrijver van het werk over het
oudEngelsche tooneel" de verdienste toekomen, do
eerste vingerwijzing gegeven te hebben.
*) Aanteekeningen van den meest verschillenden
aard; excerpten uit handschriften en boeken enz.
enz. Op pag. 132 geteekende afbeelding van het
theater, genaamd: de Zwaan te London (c. 1600).
MADAME AGAR.
Om naam te maken in de kunst, is talent alleen
niet altijd voldoende. Hiervoor heeft inen, evenals
in alle andere zaken van het leven, geluk noodig
en moet alles voor den wind gaan. Hoevelen
hebben niet steeds tegenwind en ebbe gehad! Dit
is het geval met een groote kunstenares, Madame
Agar, <?ie op dit oogenblik misschien op sterven
ligt ea om wie Parijs zich volstrekt niet bekom
mert. Een avond of wat geleden, terwijl zij een
gedicht van Hugo voordroeg, Ie timetière d'Eylau,
raakte zij in den beginne in de war, werd haar
tong zwaar, alsof de klepel van deze metalen
klok ontstemd werd. Plotseling viel de
tooneelspeelster ter aarde, door een beroerte
ge.froifen. Men heeft haar weggedragen naar,
verpleegd in een naburig hotel: nu is zij te
Rueil, haar gewone woonplaats; maar hoe is
het met haar gesteld? is zij op weg geheel en
al te genezen of gedoemd om voor eeuwig als
het ware lood in de wieken van haar machtige
stem te houden ? In allen gevalle, het verdriet
is er schuld aan, dat zij gevallen is, dat zij dacht
te sterven. Het is een schande voor Parijs, een
schande voor het Théatre francais, dat het deze
groote treurspeelster de eenige die op dit
oogenblik te Parijs is een plantenleven laat
leiden in de kleinste schouwburgen der voorste
den en der provinciën. Onlangs kon men haar
hooren in den schouwburg des Batignolles in de
Fourchambault's, opeen ellendig tooneel, met nog
ellendiger decoratiën, in een hartverscheurende
omgeving.
En men zag, terwijl zij speelde, dat zij dit
alles gevoelde, evenals het onrechtvaardige van
haar achteruitzetting. Men moet echter wel spe
len, waar men kan ? om te leven; want de be
langrijke sommen, die zij vroeger op hare bijna
onafgebroken kunstreizen verdiend heeft, eenige
honderdduizend francs, zijn verzwolgen door on
gelukkige speculaties op huizen bij het Trocadéro,
een paar jaar geleden op touw gezet door haar
man madame Agar is namelijk gehuwd en leeft
zeer fatsoenlijk, wat door do intriges van het tooneel
ook al niet tot haar voordeel gestrekt heeft. Van
deze intriges is madame Agar het slachtoffer en
iedereen weet dat er aan de Comédie franchise
meer dan elders kronkelende slingerpaden zijn,
waarop menig hof, menig diplomaat afgunstig zou
wezen. Telkens wanneer madame Agar bij toeval
teruggekeerd was in het Huis van Molière, heeft
men tegen haar samengespannen. De laatste maal
heeft men. haar haar afscheid gegeven, haar weg
gezonden, na haar gedurende de twee jaar, die zij
er slechts aan verbonden, was, zonder rol, zonder
een nieuwe schepping gelaten te hebben. Met
voordacht ongetwijfeld droog men haar de rol van
moeder op, in den Hamlet, naar de bewerking
van Meurice, een ondankbare rol, die zij onmo
gelijk goed kon vervullen; maar nog erger: toen
men de Fourchambautt's weer ten tooneele voerde,
nam men haar de rol af, die zij met bewonde
renswaardig talent gecreëerd had, zóó, dat het
zelfs de bewondering van Emile Augier opwekte;
men gaf haar aan Madame Lloyd, een artiste die
zeer gewoon en kil, zonder een zweem van kunst,
speelt. Welke smartelijke kwellingen voor die
arme Madame Agar! En geen enkele klassieke
rol, geen enkele der treurspelen van Racine en
Corneille, die zij alleen nog weet te vertolken.
Brüannicus bijvoorbeeld, waarin zij, in do rol van
Agrippina, met haar vorstelijke houdingen, haar
romeinscli gelaat, hare koolzwarte haren en hare
sobere en langzame gebaren, zulk een majesteit
ten toon spreidde.
Is dat alles voor altijd verloren? ot is haar
ziekte slechts een loos alarm? Moge men deze
waarschuwing van den dood begrepen hebben en
deze groote kunstenares, te groot voor een tijd
als den onze en voor het tegenwoordige Parijs,
de haar toekomende plaats weer doen innemen.
BRUSSELSCHE KUNSTINDRUKKEN.
Wat, op het gebied van openbaar leven, zich
kenteekcnend door kunstvormen, het meest de
aandacht trekt, is op het oogenblik de Groote
Ten-toon-stelling. Wat uit het Noorden komt
heeft reeds aan het Station den tramwagen met
het gele bord gekozen, om zich door tastbare
paarden of onzichtbare elektrische krachten naar
het middenpunt der Expositie te laten voeren.
Behalve deze verheerlijking van het w o r k, in
den algomeensten zin, is er ook een ten-toon
stelling van aquarellen, achter het Park-Tkcatre,
geopend door den Cercle artistiqite et littéraire,
en een derde op de Muzeümplaats, gehouden door
het genootschap Voorwaarts". Dan heeft men
hier nog een Panorama van Rio Janciro. en, zelfs
in Eden en Scala, tegen den avond verschillende
spectacles variés". Ook is er, in de persoon van
Madame WaLlenda", een wolvèntemster te zien.
De kenniselementen ontbreken dus niet. In do
Vaudevüle gaf men dezer dagen L'article 7";
in de Galeries St.-Huberl Les Brigands". Thands
is La fille de Madame Angot" en La vio
parisienne" aan de beurt. Dit schijnen de eenige
eigenlijk gezegde schouwburgvoorstellingen, die,
in deze maand, te genieten zijn. Genieten mogen
de liefhebbers van den Opera bouft'e" de bijwo
ning der voorstelling van genoemde werken van
Meilhac en Ilalévy veilig noemen. De troep in
den koninklijken schouwburg" der Galeries
St.Hubert is goed; zij is ook vrij talrijk en de dou
blures kwamen mij voldoende voor.
De schouwburg geeft ongeveer denzelfden indruk
als de kleinere Parijsche theaters. De
tooneelopening is echter bizonder hoog, dat waarschijnlijk
het gevolg is van het aanbrengen van 5 rijen
loges. De stalles d'oreliestre zijn een goede plaats.
Zij worden, ook in den zomer, met 4 frcs. be
taald zeer duur bij Holland vergeleken, en als
men dan nog maar niet van onwelriekende billets
de faveur omgeven was!
Het is wel merkwaardig, hoe, bij allen
rechtmatigen ijver om de fransche voorbeelden in de
charakterteekening der operetten bij ons na te
volgen, de bekende kunstenaars van den Heer
Prot toch een eigen merk drukken op de stukken,
die zij ter aanschouwing brengen. Ik keur dat
niet af; in tegendeel het schijnt mij goed,
dat er een eigen stijl heerscht onder een
tooneelgezelschap ; maar het is toch wel aangenaam nu
en dan weer eens andere opvattingen te zien.
In den door mij bezochten schouwburg hebben
zich bizonder onderscheiden de Dames Renthal,
Blanche Joly en de Heer Pottier.
De 28e Jaarlijksche Ten-toon-stelling van de
Sociétéroyale beige des agitarellistes, gehouden
in een zaal achter den Parkschouwburg, telt 236
nommers. De katalogus begint met den naam van
een Andwerpenaar, Loon Abry, militaire voorstel
lingen van verschillende waarde en sluit met twee
goed geslaagde hofsteden van het honoraire lid,
Mev. Zubli?van den Berch v. Heemstede. Onze
landgenoten zijn vrij trouw opgekomen en maken
een goed figuur. Zij zijn niet minder dan 37 in
getal. Al de buiten Belgiën wonende kunstenaars,
in dezen kataloog, hebben den titel van honoraire
leden. Een stuk van n hunner behoort tot de
werken, voor de Verloting aangekocht. Het is
van Mej. Bramine Hubrecht, en stelt 4 jongenspor
tretten voor, onder den titel Dans la procession."
Het is het product eener gezonde, natuurgetrouwe
en smaakvolle kunstopvatting. Men kan niet zeg
gen, dat de kommissie voor do verloting ene
richting, met uitsluiting van anderen, in bescher
ming genomen heeft. Zij heeft den kalm bewerk
ten, iilyllischen waayer van Adolphe de Mol en
L'estaminet van David Oyens, een ruw bewerkt
Proflei van Eugène Smits, en het kleingeestige
Vue de itremberg van P. Stroobant aangekocht.
De tegenwoordige Eerevoorzitter van het Genoot
schap is de heer Portaels. Voorheen was het wijlen
J. B. Madou. Men mag hieruit afleiden, dat het
exkluzivismo, waaraan men in Holland de opper
heerschappij tracht te verzekeren, in Belgiën nog
niet ten troon is verheven.
Als hulde aan Madou heeft men, op ezels, een
drietal fraaye teekeningen geëxpozeerd, daartoe
door een der beschermers van het Genootschap,
den Graaf du Val de Boaulieu, welwillend afge
staan. Het zijn L'an'estation, L'amateur de
tableawx, en La part ie de .dés. Men moet beken
nen, dat de werken van Madou wel eenigszins
lijden onder den wedstrijd met de forschere na
tuurkunst onzer dagen. Wat ons vroeger voor
kwam delikaat en teer te zijn, schijnt ons nu
eenigszins week en gelikt. Wie zal zeggen, waar
het juiste midden ligt, tusschen do deugd en het
gebrek ?
Bestaan do tentoonstellingen ten onzent bijna
geheel alloen uit land- en watergozichten en zou
den de gezelschapstukken in Holland u bijna doen
denken, dat er in ons koninkrijk, behalve do
schilders, alleen daglooners on minvermogenden
wonen, de onderwerpen, waarmee wij op do
Brusselsche aquarel-tentoonstelling tegemoet wor
den getreden, zijn uit een ruimer voorraad natuur
verschijnselen en maatschappelijke toestanden
saamgelezen, en met verruimden blik, niet minder dan
met verrukt gemoed, keert men uit deze galerij
huiswaarts. De Franschen zijn er zeldzaam; ook
de Duitschers en Engelschon; daarentegen werden
er vele voortreffelijke werken door Italianen inge
zonden.
't Is eene aardige bijzonderheid, dat het rood
van het kardinaalskleed tegenwoordig vele schil
ders zoo bizonder aantrekt, 't Is jammer, dat do
voortreffelijke gepozeerde en gedrapeerde Kardi
naal van mej. Schwartze hier niet in aquarel voor
handen is. Ilij zou zich goed bij No. 219*en 220
(In den wind, en In de sneeuw) van Vibert, No.
33, La visite du Cardinal, van Cipriani, enNo. 40
van Francesco Coleman, Visite importitne, aan
sluiten.
Al is bij deze stukken het scharlakenrood punt
van uitgang, laat ons to-vreden zijn, wanneer do
aanleiding tot een geestig denkbeeld
gckompleteerd wordt en een aantrekkelijk kunsttafereel
oplevert.
Onder do teekeningen, die mijne bizondero aan
dacht getrokken hebben, noem ik de Etude's"
van den Heer Ilubert do Vos, onzen landgenoot,
tijdelijk to Londen. Vroeger werk van dezen
talentvollen kunstenaar gat' wel eens stof tot de
vrees, dat hij to veel tot het sombere verdolen
zon, dit ineisjensprofiel, no. 224. is helder van
kleurengamma, oen schoone blondine, bij wie de
belichting tusschen den achtergrond en de niet
naar ons heengckcordo zijde van den kop valt
een tooverachtig effect, en dat niet gezocht be
hoefde te worden, om cene zwakke teekening te
verbloemen.
Bij bet meesterlijke 134 van Edouard Navono
I ncert it i u Ie, een Italjaansch mcisjon, wie door een
ernstigen jonkman een bloedkoralcn snoer wordt
aangeboden, steekt min gunstig af no. 185 van
zijn mede-Romein, Enrico Tarenghi, Amoureux.
No. 164, van Eugène Smits wekt de vraag: Als
gij belangstelling vergt voor het passen van dat
muiltjen, waarom verwaarloost gij dan zoo erg de
handen (op no. 164 on 168)?
Dringt men niet door tot de geheimenissen
van den vorm eener monschonhand? Wat gij
misteekcnt mistceken tock geen paarden en
geen menschenhanden!
De groote meester C. Rochussen heeft een epi
sode van 1795 bij wintertijd geleverd: voortreffe
lijk, zoo als altijd.
Mej. Marg. Roosenboom levert, in 158, heerlijke
pioenrozen on in 15!) witte rozen, zoo stout van
vorm en zoo fier van kleur, dat Hooft ze tot een
boeket voor Ilcnvi IV zou bestemd hebben.
Bizonder geestig is La consultalioii van Cesare
dell' Aqua (No. 52).
Woest van behandeling, maar hoe juist van
kleur, is do Rayon de Soleil van den Milanees
B. Giuliano: een moeder, haar kind badend, tegen
licht blaauwe zee en lucht: ook niet uitvoerig,
maar, in de hoofdlijnen, juist geteekend.
Onzon Ilaverman ontbreekt liet evenmin aan
korrektheid van Hjnbegrip als aan kleurgevoel;
maar waarom dan, in No. 77, La l-seuse, alleen
aan het laatste geofferd?
De Groote Ten-toon-stelling levert volledige
en schitterende blijken van de werkkracht en de
kunstsmaak in zonderheid der Italianen, Oosten
rijkers en Hongaren. Nederland is er bijna niet
vertegenwoordigd. Het moet een pijnlijk gevoel
voor onzen Gezant geweest zijn, toen hij, als de
oudste van het Corps diplomatiqiie, bij de opening
onmiddelijk achter de Koninklijke Familie gaande,
voor Leopold den I Ie erkennen moest, dat zijn
naaste buren, die altijd zoo hoog opgaven van
de broederschap der beide volken, wechgebleven
waren. De tonen van het orchest in welks
onmiddelijke nabijheid het Nederlandsche hoekjen
gevonden wordt, zullen er niet in slagen, die
ijlheid te stoffeeren.
Dat de Nederlanders van de aanstaande Parijsche
Ten-toon-stelling wech zullen blijven, zal voor
hun voorzichtigheid pleiten.
Zoo menigerlei interpretatie der ternels
prrrrincipes de 1789" is mogelijk: maar ofcchoon
ook do Brusselsche, zoogenaamde
ConcoMrs-tentoon-stelling de vrucht is, zegt men, van eene
kolossale elektorale handgreep van den Ingenieur
Somzée, een man rijk aan veerkracht en aan
20-francs-stukken, deze machinerie gaat
ten-eenenmale schuil onder de grootsche fyzionomie der
geheele exhibitie.
Een onmetelijk terrein, ongeveer in den vorm
van een rechthoekig parallelogram. De tuinen en
de 96 restauratie's en drankwinkels niet meege
rekend, heeft men zich de gebouwen aldus voor
te stellen:
In plan heeft men eerst een kort hoefijzer. Dit
hoofdgebouw is nog overig van de Ten-toon-stelling
1880. De twee gevels bieden elk een
halvcclrkelvormige bovenkonstruktie aan, die in front op vier
kolommen rust. Zij is geflankeerd door twee zware
vierkante torens. In, den binnenboord der krom
ming van hot hoefljzer, heeft men een kolonnade
van 2 maal 10 zware dorische zuilen, die van
grijs papier machégemaakt schijnen. Zij zijn
slecht van vorm (de kapiteelen zeer verwaarloosd)
en hebben (althands voor als nog) geen cannelures.
Het is ook weer het oogenblik om met Canova
te vragen: Colonnes, que faites-vous la?"
't Is een beetjen in 't charakter van onze
Zuider broeders, dat zij het monumentale wat
verspillen, en ook wel voor monumentaal uitgeven,
wat pleister, papierpap of gom-dragant is ! Een
ten-toon-stellingsgebouw is geen muzeüm; het
moet tijdelijk dienst doen en zijn korten levens
duur op het voorhoofd dragen ; niet echter door
geplakte entablementen; maar door konstruktiën,
die aan tenten of loodsen doen denken, zij mogen
verder zoo zwierig zijn, als men maar wil.
In het midden van het hoefijzer, tusschen de
kromme kolonnaden, krijgt men, langs eenige
breede treden, toegang tot een ruimte, die met
den naam van cour d'honneur wordt aangeduid.
Het schijnt, dat men het voornemen heeft hier een
triomfboog aan te brengen, waarop het klassieke
vierspan zal worden geplaatst, dat in 1880 slechts
in karton was uitgevoerd. Volgends den Guide
do Bruxelles", koestert men, sints de vorige
Tentoon-stelling, het plan het gebouw, dat ontworpen
werd door den architekt Bordiau, een duurzaam
bestaan te verzekeren.
Dit deel van de gezamentlijke zalen bevat, links,
het zoogenaamde Musée de l'art rétrospectif",
rechts, la salie des fêtes." De laatste lokaliteit is
nog ongebruikt; in de eerste vindt men oudheden"
die tot de voorhistorische tijden" opklimmen en
verder vertegenwoordigers van do bouw-, beeld
houw- en stofl'eerkunst aller eeuwen. Het is in
derdaad een eigenaardig genot, niet alleen vóór
zich te krijgen de interessantste, inaux en
fijnschildcringen van de XVIIle Eeuw; maar ook bijv.
afgietsels nu eens van de karyatiden loge aan het
Erechtheion of van het monument van Lyzikrates,
dan van Peter-Vischers St. Sebaldsgraf of van de
Dordtsche choorbanken. Het genot der plastische
werken op de ware grootte wordt niet bij bena
dering verkregen door reproducties op kleiner
schaal, Aan den Graaf Adrien d'Oultrernont vooral
is men deze zeer rijke retrospcktievc ten-toon
stelling verschuldigd. Heeft men van de
Tentoon-stelling moderne Schilderijen uitgesloten e
daarentegen (als nijverheidsartikelen) zeer fraayn
italjaansche marmerbeelden toegelaten, bij de
oudheden", die zich uitstrekken tot aan Louie
XVI, heeft men een en ander moeten toolatcns
waarbij het penceel dienst had gedaan.
Achter de Salie des fêtes" strekt zich, in de
kromming, en pendanteert met de Oude kunst":
F r a n k r ij k. Het grootste gedeelte der achter
hallen en van de sectie rechts wordt door
Belgiën ingenomen; en men moet erkennen, dat
ZuiJ-Nederland glansrijk voor den dag treedt.
't Is jammer, dat het labyrinth-plan, waarin de
architekt zich hier en daar verlustigd heeft, aan
den indruk van het geheel dor zalen zeer schaadt.
Do Amsterdamsche Tcn-toon-stclling van 1883
was, in dat opzicht, voel meer bevredigend: maar
wie de moeite van een nader onderzoek niet
schroomt zal bevinden, dat de kleine Belgische
natie, te midden der wereldvolken (ook China en
Japan hebben geëxpozeerd) zich mot grooto waar
digheid aan het hoofd der nijverheidsboweging
plaatst.
Men wordt in 't geheel, wanneer men de Bel
gische steden bezoekt, door eene
levensopgewektheid getroffen, die u weldadig aandoet. Gij krijgt
den indruk van welvaart, van kracht en van eeno
breedheid van opvattingen, waarbij onze klein
geestigheid niet zelden, tot onze beschaming, in
't oog loopend afsteekt.
Daar is wel veel vertooning; maar deze is lang
niet altijd onvruchtbaar. Militaire en kerkfeesten,
het plechtig Te Deum van heden, ter viering van
het Jubileum der Dynastie in de hoofdkerk, de
Militaire Promenade" van eergisteren, verhoogon
het nationaliteits gevoel. Ik stond in de line de
la loi voor de glazen, en daar kwam mij een
bataljon Grenadiers voorbij marcheeren; en wie
stapte aan het hoofd eener compagnie, achter den
kapitein ? niemant anders dan, doodeenvoudig, de
Sous-lieutenantPrins Boudewijn van Vlaan
deren, de vermoedelijke troonopvolger, die zich
der Vlamingen volksgunst heeft weten te ver
werven, door zich gemeenzaam te maken met de
taal en de letteren zijner dietsche onderdanen.
Kort en goed: men mag de Belgen beklagen
wegends de taal verwarring, die hier heerscht, men
mag de verwijdering tusschen de Standen grootcr
vinden dan bij ons, en dus minder dicht gena
derd tot een toekomst, die het aristokratisme meer
en meer op den achtergrond zal dringen, het
algemeene volksleven openbaart zich hier krach
tiger, schilderachtiger en niet altijd onordelijker
dan bij ons. De kunstbeweging is hier veel leven
diger, veelzijdiger en vruchtbaarder. Ik ben niet
meer van hen, die de scheiding van 1830 in alle
opzichten betreuren; maar dat wij nog veel van
onze jonger broeders kunnen loeren, en met voor
deel nog veel van hen overnemen, staat bij mij vast.
Brussel, 21 Juli
ALB. TH.
ERNST VON WILDENBRüCII.
(Slot.)
Wildenbruch's juist hegrip, dat voor den man
de toekomst de ware tijd is, vindt men verijdeld
in zijn werken. Hij is blijven hangen aan de
opper