De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 5 augustus pagina 1

5 augustus 1888 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 580 DE AMSTERDAMMER A*. 1888 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ieder nommer bevat een Plaat. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.) Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN HO L KEMA, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 5 Augustus. Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr p. p. ? 1.15, Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . , . 0.10. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . 0.20. Reclames per regel 0.40. \ I Jf H O U »: VAN VERRE EN VAN NABIJ. - FEUILLE TON: Myn eeiste liefde, (Slof), door Jo van Sloten. KUNST EN LETTEREN : Zur Kenntnisz der ahenglischen Bühne, von Karl Theodor Gaedertz, beoordeeld doorAlb. Th. De directeur van het Thëatre bre" over de Meiningers, door Antoine. Beknopte geschiedenis van het Christen dom, door B. W. Colenbrander, beoordeeld door W. J. Manssen. De prinses van Saint-Gratiën. Errata. VARIA. MILITAIRE ZAKEN: Broodsgebrek in Amsterdam, door A. J. L. Croiset. SCHAAKSPEL. Een gedienstig God. Voor Dames, door E?e. ALLERLEI. RE CLAME. INGEZONDEN. BEURSOVER ZICHT. ADVERTENTIËN. Van verre en van nabij. De reis van keizer Wilhelm naar de drie noordelijke hoven is geëindigd met een bezoek, door hem aan den heer Von Bismarck op diens landgoed Friedrichsruhe gebracht. Reeds pp zich zelf zou dit feit bewijzen, dat de jeugdige keizer, door aldus den rijkskanselier te eeren, den volke wil verkondigen, welk eene nauwe betrekking er bestaat tusschen hem en den beproefden raadsman van zijn grootvader. Maar het feit verkrijgt nog grooter beteekenis, wanneer men bedenkt, op hoe scherpe wijze de heer Von Bismarck in de laatste veertien dagen is te velde getrokken tegen allen, die in de reis naar Petersburg, Stockholm en Kopenhagen iets meer wilden zien dan eene reeks van beleefdheidsbezoeken. Overigens schijnt keizer Wilhelm, nu hij met zijne »Antrittsvisiten" eenmaal begonnen is, het werk niet ten halve te willen doen. Men verzekert, dat hij bezoeken zal brengen aan den keizer van Oostenrijk, den koning van Italië, den koning van Saksen'«n den prins-regent van Beieren; dat hij bijeenkomsten zal hebben met den koning van Nederland en den koning van België; dat hij koningin Victoria van Engeland te Baden-Baden zal ontmoeten en dat hij het Sedan-feest in de -Rijkslanden zal vieren. Het ontbreekt er maar aan, dat ook Spanje en Portugal eene beurt krijgen. Op het Balkanschiereiland kan de keizer zich natuurlijk niet vertoonen en den weg naar Parijs zal hij wel niet anders dan aan het hoofd van een leger willen af leggen. Wat eigenlijk de bedoeling van al deze bezoeken zou zijn, kan intusschen de beste profeet niet vertellenDe schrijver der Lettres sur la polüiqw trangère, die zich niet met profeteeren bezig houdt, maar de voorkeur geeft aan kalme en bedaarde beschouwingen, resumeert zijne meening over het bezoek te Peterhof in vier woorden: »Entente non, mais détente." En als bewijs voor deze stelling voert hij de rijzing van den roebelkoers aan. Dat eene bepaalde overeenkomst zou zijn gesloten, acht Feuilleton. MIJN EERSTE LIEFDE". SCHETS UIT HET KINDERLEVEN. BOOR JO VAN SLOTEN. (Slot.) De kat zat nog op hetzelfde plaatsje in de goot; ik brak voorzichtig een brokje van de kaas, die op het geboterde brood was vast gekleefd, beet er eerst nog een stukje af' dat ik zelf opat, omdat ik net geheel wel wat groot vond voor een eerste Kennismaking, en hield het toen verlokkend de kat voor. 't Arme dier keek mij hunkerend aan, ter wijl haar neusgaten zich uitzetten; ik wierp haar eindelijk net brokje toe. Haar koude onverschilligheid was verdwe nen als sneeuw voor de zon; met uitgestrekte voorpooten wierp zij zich op het stukje kaas, slokte het in een oogwenk op en keek mij toen gretig aan om.... meer. Ik wierp nog een stukje kaas, maar nu wat verder van haar af en wat dichter bij mij. Ze keek mij met haar wantrouwende, lichtgroene oogen onderzoekend aan, vóór zij het waagde om een der magere pootjes uit te steken en sluipend naderbij te komen. _»Ce n'est que Ie premier pas qui coüte", 'ik wierp voortdurend stukjes kaas en brood neer en poes kwam al dichter en dichter bij, mis schien begreep ze toen reeds bij instinct dat er een zekere verwantschap tusschen ons be stond we waren immers beiden even leelijk. Eindelijk was zij onder het bereik van mijn hand gekomen en kou ik zacht over hij onmogelijk. Immers er zijn op dit oogenblik slechts twee hangende quaestiën: de ver houding tusschen Duitschland en Frankrijk en de wedijver van Oostenrijk en Rusland op het Balkanschiereiland. Ondersteld, dat kei zer Wilhelm den Czaar had verzocht, hem ten opzichte van Frankrijk de vrije hand te laten, zou Alexander III dan hebben kunnen toegeven in eene quaestie, waarmede het even wicht der krachten in Europa is gemoeid, en derhalve ook, en wel in de eerste plaats, de onafhankelijkheid en de veiligheid van het Russische rijk? Hoogstens zijn de beide souvereinen het hierover eens geworden, dat zij uit de verte, de een met heimelijk genoegen de andere met bezorgde droefheid, het schouw spel zullen bijwonen dat wij op dit opgenblik aan - de wereld geven, en de proef, die wij voor de derde maal op zoo onvoorzichtige wijze nemen: is het radicalisme in staat eene regeering te vestigen ? is het niet steeds ge roepen, om zich zelf te verslinden ?" De conclusie van den schrijver laten wij natuurlijk geheel voor zijne rekening. Het is ons niet duidelijk, wat het ministerie Floquet heeft gedaan, om Frankrijk in de achting van het buitenland te doen dalen, of', zooals de ongenoemde schrijver in den Tcmps het uit drukt, om de ziel van keizer Wilhelm met heimelijk genoegen en die van den czar met bezorgde droefheid te vervullen. Had het Boulangisme in Frankrijk ongestoord kunnen voortwoekeren, dan zou inderdaad het land zich belachelijk hebben gemaakt, maar het zijn juist de radicalen, met den heer Floquet aan het hoofd, die Boulanger tot zwijgen hebben gebracht een sterk stuk, dat de opportunisten nooit hebben kunnen tot stand brengen. Zeker, Boulanger is een tijdlang het troetelkind der radicalen geweest, maar pp dit punt hebben de verschillende partijen in Frankrijk elkander niets te verwijten. Op dit oogeiiblik is de generaal zoo goed als geheel ingelijfd bij de Bonapartisten. De Bé-, publique franfaise wil hem zelfs maken tot eéi werktuig van de jegens Frankrijk meer en meer vijandige Italiaansche staatkunde. Uit Turijn wordt namelijk aan het opportunistische blad Beschreven, dat er een onmiskenbaar verband estaat tusschen het Boulangisme en het aan staand huwelijk van den hertog van Aosta, den broeder van den koning van Italië, met prinses Laetitia, de dochter van prins Napoleon. De generaal, zoo vernemen wij, is door prins Napoleon niet rechtstreeks, maar door tusschenkomst van den heer Thiébaud aange worven voor de zaak der Bonapartisten. Voegt men hierbij, dat de Italiaansche troonsopvolfer eenigszins zwak en ziekelijk is, en dat us (?) de hertog van Aosta de vermoedelijke erfgenaam is van den Italiaanschen troon, dan is de toeleg duidelijk: het Huis van Savoye spant met de Bonapartes, waarmede het door het huwelijk van 's konings zuster, prinses Clotilde, met prins Napoleon reeds verwant is, samen om in Frankrijk de republiek omver te werpen. Aanleiding tot deze eenigszins fantastische haar kopje strijken terwijl ze at. Zij keek mij vol verwondering, naar 't mij voorkwam, met groote, treurige oogen aan; 't diertje scheen niet verwend door lief koozingen, even min als ik. Het brood en de kaas waren op en poes zag mij nieuwsgierig aan, vol belangstelling wat er nu wel zou komen. Ik toonde haar mijn ledige vingers en zij scheen die panto mime te begrijpen want ze schuurde eerst haar schonkeriglichaam tegen mijn handen; wat was ze mager, arm dier! daarna sprong ze als een jeugdig bokje op haar achterpoot jes eu gaf met h aar harden kop een dankbaren duw tegen mijn voorhoofd. Ik was bovenmate verrukt over dit «gevoe lig" bewijs van erkentelijkheid voor mijn gastvrij onthaal en 't speet me heusch d'at mijn eerste vergrijp tegen 't 8e gebod niet »grooter" geweest was. Ik liet net luik zooals het was, aaide »het zoete beest" een laatst »tot weerziens" toe en verliet den zolder. Van dien tijd af zag ik «mijn vriendin" dagelijks; al waren het soms maar een paar minuten, ik wist ze voor haar toch nut te breken". Vaak denk ik nog met een glim lach terug aan al de listen die ik gebruikte, aan al de angsten die ik uitstond, als ik een strooptocht ondernam voor mijn bescherme linge. Dientje verwonderde zich dikwijls hoe ik toch aan zulke leelijke yetvlekken in mijn jurkjes kwam, maar als. zij 's middags beter op mij gelet en gezien had, dat mijn hand vol met vleesch in mijn zak verdween om er vettig maar ledig uit terug te keeren, dan zou het niet langer een raadsel voor haar ge weest zijn; ik had soms een volslagen diner .11 mijn zak. De grootste moeielijkheden leverde liet vloeibare gedeelte van mijn »leverantiëa" op; combinatie is waarschijnlijk gegeven door het feit, dat de verhouding tusschen Frankrijk en Italiëop dit oogenblik vrij gespannen is. Frankrijk heeft zich beklaagd over de Itali aansche autoriteiten te Massowah, welke de onder bescherming van den Franschen consul staande Grieksche onderdanen op die plaats in de belastingen had aangeslagen. De Ita liaansche regeering beweerde, dat de heer Goblet spijkers op laag water zocht; dat Massowah noch Turksch,noch Egyptisch, maar Italiaansch gebied was, en dat de capitulatiën er dus niet meer geldig waren. De heer Crispi voegde aan de nota, waarin hij deze opvatting ter kennis bracht van de groote mogendheden, nog eenige voor Frankrijk zeer onaangename opmerkingen toe. Hij beklaagde zich over de ijverzucht en het wantrouwen, waarmede Italie's ontwikkeling en vooruit gang door Frankrijk werd gadegeslagen, en over de kwade trouw, waarmede Italie's be doelingen in Frankrijk voortdurend werden miskend en in een verkeerd daglicht werden gesteld. Tegelijkertijd maakte een telegram uit Rome, aan verscheidene Engelsche bladen, melding van een gerucht, volgens hetwelk de Porte ernstig bevreesd was voor een aanslag van Frankrijk op Tripoli. De eenige grond voor deze vrees bestaat in het bijeenbrengen van eenige Fransche oorlogschepen in de na ven van Tripoli, een maatregel, die geregeld elk jaar wordt genomen De Temps wijst er op, dat telken jare het Fransche eskader in de Middellandsche Zee naar Tunis gaat, om van daar een bezoek aan Algiers te brengen, en dat men hierin tot nu toe nog niets verontrustends heeft gevonden. Toch heeft de heer Crispi het noodig geacht om met zekeren nadruk te verklaren, dat elke verandering van den status quo in de Middellandsche Zee aanleiding zou geven tot een conflict metltalië, waarin deze mogendheid niet alleen zou staan, maar op de hulp van hare beide bondgenooten en van Engeland zou kunnen rekenen. De Kölnische Zcitung weet ook al te verzekeren, dat Frankrijk Tripoli wil bezetten als eene de monstratie tegen de bezetting van Massowah door Italië. Eindelijk komt de officieuse Norddeutsche Allgemeine Zeitung de maatvolmeten. Het blad wijst er op, dat de spanning in de betrekkingen tusschen Frankrijk en Italië, die reeds duidelijk is gebleken uit de nota van den heer Crispi, nog is vermeerderd door de waarschijnlijke mislukking der pogin gen om een handelsverdrag tusschen de beide landen tot stand te brengen, en niet minder door de zeer vrije wijze, waarop de Fransche pers de mogelijkheid bespreekt, dat liet conflict over Mossowah ernstige gevolgen zou kunnen hebben. Het orgaan, van den rijkskanselier neemt deze gelegenheid te baat om zijne lezers te onthalen op eenige ruwe uitvallen over de politieke tinnegieters in den Parijschen ge meenteraad, aan welke het (niet geheel ten onrechte) de te Parijs uitgebroken werkstaking onder de aardwerkers toeschrijft. Zoo schijnt de politieke hemel dit jaar al even bewolkt te moeten blijven als die welke het heen en weer loopen met schoteltjes vol melk zou spoedig de aandacht op mij geves tigd hebben, daarom bedacht ik er een »afdoener" op. Een der schoteltjes van »het kinderkamer servies" was eensklaps verdwenen en de ijve rigste nasporingen, zouden niet gebaat heb ben, indien ze gedaan waren, maar dat wer den ze niet Dieiitje schikte er zich merk waardig spoedig in als 't een of ander brak of wegraakte, wat niet haar speciaal eigen dom was. Den ganschen dag liep ik met een leeg Eau de Cologne fleschje in den zak dat op verschillende uren van den dag, geheel of gedeeltelijk gevuld werd met melk, die ik be waarde om ze op het bewuste schoteltje, dat boven in de goot reeds zijn vaste plaatsje had gekregen, uit te storten. Dank zij mijn uitstekende verzorging ik had zelfs een soort bed weten te maken door een paar restanten traplooper in een hoekje van den zolder te leggen was het voorkomen van mijn pleegkind veel verbeterd. Mooi zou Poes nooit worden, maar zij had toch dat hongerige in haar voorkomen ver loren en haar vormen werden voller en weel deriger. Naarmate wij »intiemer" werden, begon onze «conversatie" ook gezelliger te zijn; mijn vriendin ontving mijn liefkoozingcn niet langer in de goot, maar bezat reeds een vast hoekje in den gemeenschappelijken armstoel, als ze niet spinnend op mijn schoot lag. Ik geloof ook dat ze mijn voetstap al kende, want dikwijls, als ik op het midden der zoldertrap langer rustte dan gewoonlijk, of door een plotselinge hoestbui overvallen, stilstond, zag ik _boven mij een zwartbent kopje omlaag buigen terwijl twee groene oogen nieuwsgierig schenen te vragen: «Waar blijf je toch zóó lang?" Mijn eenige vrees was, dat de poes op een zich boven het westelijk deel van Europa uit strekt en die ons aan het bestaan van een zornersch jaargetijde doet twijfelen. Gelukkig is niet elke wolk een onweerswolk en doet niet elk onweder schade. Men moet erkennen, dat de liberale min derheid in de Kamer van honderd in den kor ten tijd, dien de zitting van dit lichaam ge duurd heeft, bewijzen heeft gegeven van zeer groote bedrevenheid in de parlementaire taktiek. Eerst wist zij den minister van oorlog, die een voorstander van persoonlijken dienstplicht schijnt te zijn, en die moet regeeren met een meerderheid, welke over dit vraagstuk zeer verdeeld is, bij een wetsontwerp tot verlen ging van den actieven dienst der lichting van net vorige jaar in een zeer moeielijke positie te brengen. Daarna maakte zij gebruik van hare toe vallige meerderheid in de commissie van rap porteurs om op de door de heeren Schaepman en Lohman voorgestelde wijzigingen in het reglement van orde der Kamer zóó vele en zóó ingrijpende amendementen voor te stel len, dat het voorstel der beide heeren door de aanneming dier amendementen zijn oorspron kelijk karakter geheel zou verliezen. Men kon dan ook met recht spreken van een tegen voorstel der commissie van rapporteurs. De rechterzijde meende echter naast de verbete ringen, die door de commissie van rappor teurs werden voorgesteld, en onafscheidelijk daarmede verbonden, zoovele voetangels en klemmen te zien, dat zij er de voorkeur aan gaf de behandeling van het door hare leiders ingediende ontwerp te verdagen. Zij moest zich tegenover de ervaren tactici van de over zijde der Kamer dit echec getroosten en er in berusten, dat haar voorloopig de zekerheid werd onthouden, op het voorloopig verslag over de ingediende wetsontwerpen dien in vloed te kunnen uitoefenen, waarop zij als meerderheid aanspraak meende te hebben. Eindelijk schaarde de linkerzijde der Kamer zich als n man om een door een lid der rechterzijde voorgesteld amendement, waar tegen in abstracto niets te zeggen was, een amendement echter voor de tegenwoordige aandeelhouders der bank even nadeelig als n der amendementen over winstverdeeling enz., waartegen zich telkens een aantal leden der linkerzijde hadden verklaard, ii uit vrees dat de aandeelhouders der bank het voorge stelde contract zouden verwerpen, n om an dere redenen. Alsof men een contract sloot en alsof' de minister van financiën moest onderhandelen met een abstracte bank en niet met concrete aandeelhouders, en alsof deze laatsten zich bij het beoordeelen der hun voorgestelde regeling zouden laten leiden door theoretische bespiegelingen over een ideale bank-regeling en niet door hun eigen belang. De rechterzijde der Kamer gaf hier tegenover blijk van groote partij-discipline. Ofschoon on gelukkigen dag al te stoutmoedig wor dend, haar bestaan aan de huisgenooten zou verraden door naar beneden te gaan. Als ze dat deed, was haar ondergang zeker, want mijn moeder had een afschuw, een cloodelijke angst bijna, voor katten. Goddank! zij deed zoo iets niet. Ze was een verstandig, goed dier, waaraan ik mij dagelijks meer hechtte, dankbaar dat ik iets liefhebben kon. een ongelukkig we zentje, dat mij wederkeerig al zijn genegen heid schonk. Zoo bloeide onze vriendschap ongestoord verder, niemand zocht mij ooit op den stoffigcn »rommelzolder" waarvan ik de deur altijd zorgvuldig achter mij sloot en waarde meiden wel langs, maar niet over moesten, als ze naar de droogzolders gingen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl