Historisch Archief 1877-1940
2
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 580
\ verscheidene harer leden niet behooren tot
heft, die mr. van Houten indertijd zoo
teeken.achtig »bankvrienden" heeft genoemd, en n
vso. heH, de heerClerx, zelfs verklaarde een
? voorstander van het amendement-Haffmans
te^zijn, maar toch om politieke redenen, omdat
hg'overal voetangels en klemmen zag, daar
tegen te zullen stemmen, heeft zij zich nage
noeg eenstemmig tegen dat amendement ver
klaard en daardoor aan den minister van
finaiï'ciën een nederlaag bespaard, die hij als
minister misschien niet overleefd zou hebben.
Zjj rheeft daardoor de volle
verantwoordelykheid voor de nieuwe bankwet op zich genomen
en zal al de impopulariteit moeten dragen,
die een gevolg zal zijn van de zeer groote
voorrechten, welke bij die wet aan de bank
zijn toegekend. Zij heeft aan hare tegenstan
ders een niet te versmaden wapen in de hand
gegeven, waarvan deze bij de eerstvolgende
verkiezingen niet zullen nalaten gebruik te
maken.
Bestond de liberale partij niet uit zóó
heterogene bestanddeelen, dat zij, behalve als
oppositie, tot niet de minste krachtsontwikke
ling* in staat is, dan zou men van deze be
drevenheid in de parlementaire taktiek de
meest heilzame gevolgen voor het algemeen
belang kunnen verwachten.
> Nu echter kan zij slechts strekken bij de
liberalen tot het bijeenhouden van bestand
deelen, die niet bij elkaar behooren en bij de
rechterzijde^ tot het vaster samenbinden van
" groepen, die hoe eer hoe beter uit elkander
moesten gaan. Zoo zal misschien deheillooze
toestand van politieke onmacht, waarin de
regeering onder het liberale regime zoo vele
jaren verkeerd heeft, voor onbepaalden tijd
Verlengd worden, tenzij de groepen der
rechterzijde zelf begrijpen, dat het tijd wordt
uiteen te gaan.
De rechterzijde heeft bij de stembus de
overwinning behaald door de krachtsinspan
ning der katholieken en door de stemmen
van de gauche der anti-revolutionairen. Ge
volg daarvan is geweest de optreding van een
ministerie hoofdzakelijk bestaande uit mannen
van de droite der anti-revolutionairen De
leiders der gauche schijnen zich daarbij de
illusie gemaakt te hebben, dat het hun ge
lukken zou deze mannen werkelijk voorwaarts
te drijven. Wat er van dit voorwaarts drijven
terecht komt, is bij de behandeling van deze
bankwet gebleken.
De minister van financiën behoorende tot
de droïte dient het ontwerp-bankwet van zijn
voorganger onveranderd in. Nergens zoo
groote oppositie als bij de gauche zijner eige
ne partij. Ten gevolge dier oppositie (het is
niet gewaagd dit te onderstellen) trekt hij
het ontwerp in en opent nieuwe onderhande
lingen met de bank. Dit schijnt te pleiten
voor de meening van de leiders der gauche,
dat zij belangrijken invloed in
progressistische richting zouden kunnen uitoefenen. Wat
is echter het gevolg van die nieuwe onder
handelingen ?
Dit: dat het ontwerp-bankwet bijna
onge' wijzigd opnieuw wordt ingediend en dat de
.'gauche der anti-revolutionairen gedwongen
is om, wil zij haar minister \an de droite
niet laten vallen of ten minste een zeer ern
stige nederlaag laten lijden, tegen eigen over
tuiging in door dik en dun met hem mee te
taan en tegenover de kiezers de
verantwporelijkheid op zich te nemen vaii besluiten
zóó volkomen in strijd met haar democratisch
karakter, dat het initiatief daartoe nooit van
haar zou zijn uitgegaan.
Op deze wijze wordt zij ten slotte het kind
van de rekening en verliest door eigen schuld
den invloed, dien zij tot nu toe had op de
mocratische kiezers en de sympathie, die zij
genoot bij vele progressisten van eenigszins
andere richting.
Wanneer zal zij inzien, dat de richting
eener groep bepaald wordt door die van de
meest conservatieve harer leden ; dat de leus
in ons isolement ligt onze kracht, volkomen
in denzelfdeii zin, waarin zij gewoon is die
De herfst was gekomen en nu en dan vlo
gen mijne gedachten reeds den naderenden
winter te gemoet, overleggend op wat wijze
het verblijf mijner «pleegdochter" het warmst
en het gezelligst te maken was.
Helaas! ,ik zou ervaren dat verstandige
groote menschen de dingen anders beschou
wen dan een klein gevoelig kinderhart.
Gedurende een paar dagen had ik »een
. zeldzaam mooi partijtje" worstvelletjes
bijeengezameld waarvan de waarde nog verhoogd
werd door een paar overheerlijke graten en
met dat Lucullusmaal in den zak begaf ik
mij naar het gewone »rendez-vous".
Toen ik binnenkwam zat poes in het
venster, met deftigen ernst haar natgelikt
pootje voortdurend over haar kopje strijkend.
Door het gedruisch dat de geopende deur
maakte even opschrikkend, hield ze luiste
rend stil, haar pootje opgeheven naar haar
bekje en de ooren gespitst.
Een «miauw!" heel zachtjes als groet en
wip! daar was ze bij mij, met hoogen rug en
gebogen staart zich tegen mij aanvleiend en
strijkend en rondom mij loopend, hief ze
zich nu en dan op haar achterpootjes op, om
mij met haar scherpe nageltjes zachtjes aan
te manen om «het onthaal asjeblieft een beetje
te bespoedigen."
In een ommezien was alles op; ik vond
die haastige manier van eten wel niet erg
pleizierig, ze was zoo weinig waardeerend,
maar ik troostte mij met de gedachte dat
haar aard niet anders was.
Ik ging zoo gemakkelijk mogelijk in den
grooten armstoei zitten, plaatste mijn voe
ten op den ouden handkoifer, en lokte »poes"
op mijn schoot. Zij liet weldra haar
voorpootjes vertrouwelijk in mijn uitgestoken
rechterhand rusten, en het achterlijf krom
mend, haar restje staart er sierlijk omheen
gekruld, viel zij spinnend in slaap.
te gebruiken, door haar nog slechts ten halve
wordt toegepast?
CAHDIDUS.
Kunst en Letteren.
ZÜB KENNTNISZ DER ALTENGLISCHEN
BÜHNE, nebst anderen Seitragen zur
SUdkespeare-Litteratur, von KABL
THEODOB GAEDEBTZ. ? Bremen, 1888, Ver
lag von C. Ed. Muller.
Op zekeren dag van het vorige jaar stelde zich
een jong Duitsch geleerde aan mij voor, van een
aangenaam uitzicht, vercierd met een lichten
glimlag en een blonde snor, zich, voor het overige,
kenmerkend door die grata negligentia in zijne
kleeding, die ik zachtkens wenschte, dat hem als
Forscher" vreemd mocht zijn. Hij was een Bremer
(zonder woordspeling), maar had, met de
bizondere ondersteuning van den Duitschen keizer eene
reis van twee jaar ook door Engeland kunnen
doen, in het bizonder met het doel om de ge
schiedenis van het XVIe-eeuwsche Tooneel te
booefenen. Ik vroeg den levendigen jonkman op de
koffi. Ik zeide hem, dat ik maar n persoon in
Bremen kende, den kunsthistorikus namelijk, die
van Ostade een Lubecker had willen maken....
Dat is mijn vader," zeide de Heor Gaedertz:
maar hij is er van te-rug-gekomen, en doet
amende honorable." Ik geloof het wel," was
mijn antwoord: Adriaan van Ostade is bepaald
een Haarlemer: het blijkt o. a. uit zijn eigen ge
tuigenis voor onze stadhuisambtenaars, toen hij,
den 26en Mei 1657, als weduwnaar, zijn onder
trouw met een roomsche jonkvrouw, Anna Mr.
Jansdr. Ingels, hier liet inschrijven."
Ik was in mijn volgende gesprekken met
Dr. Gaedertz wat voorzichtiger. Ik hoorde veel
belangrijks van hem; ik bracht hem bij Laurillard,
en wij namen afscheid. Een poosjen daarna ont
ving ik zijne studie op Goethes Minchen en stond
verbaasd van het talent, waarmee hij min bedui
dende zaken wist aan te kloeden. Het speet me
vooral, dat hij het leelijke, week-romantische
portrettjen voor dat bundcltjen zoo mooi vond.
Ook bleek mij geenszins, dat het meisjen zoo
bizonder op Goethe verzot was. Over het geheel
kwam mij het oordeel, in dit Weekblad uitge
sproken, juist voor, en ik verheugde mij, dat een
ander zich met de publiceering belast had. Heden
is nujn taak van aangenamer aard.
Dr. Gaedertz laat ons de nadere kennis maken
van den adelijken kanunnik Johannes de Witte,
een Utrechtenaar, geb. omtrent 1565 en in het
najaar van 1622 te Rome overleden. Uit do
latijnsche handschriften van Amoldus Buchellius
en uit brieven van Joh. de Witto-zelven, berustend
ter Utrechtsche Universiteitsboekerij, hooft hij ons
een beeld van dezen rijken en bereisden kunst
en oudheidliefhebber kunnen afleiden, dat ons met
hun den wensch doet koesteren, eene historie
der schilders te-rug-gevonden te zien, waartoe
de Witte zijn leven lang het materiaal verzameld
had. In die handschriften treft men een merk
waardig schetsjen aan van de inrichting van hot
Sican-theater, een der vier noemenswaardige
londenscho schouwburgen, in Ben Jonsons en
Shakespeares dagen.
liet vorige nummer van dit Weekblad ontleent
reeds aan don Londener korrcspondent der Neue
freie Presse de meêdeeling der door Gaedertz
gegeven beschrijving van dat oude Engelsche
Tooneel, gelijk hij die opmaakt uit de teekening
van Johannes de Witte.
Met groote uitvoerigheid en klaarheid toont
Dr. Gaedertz het belang aan van dit slecht
geteekcnde krabbelingetjen, en meent, dat de ont
moeting van De Witte met Shakespeare, waarvan
in de handschriften der Utrechtscho Hoogeschool
geen melding gemaakt wordt, tot groote resultaten
had kunnen leiden.
Uit het gebruiken van een titelrand, gevolgd
naar een voorstelling van den zelfmoord van hisbe
met het zwaard van Pyratmis door Lucas Cranach,
leidt Dr. Gaedertz met weinig waarschijnlijkheid
af, dat deze fabel, ons door Ovidius bewaard, aan
Shakespeare ten voorbeeld gestrekt hoeft voor
zijn tusschenspel in Midsummer niyhts dream.
Allerlei vreemde gedachten doorkruisten
mijn hoofd terwijl ik daar zat en op mijn
slapende kat neerzag. Ze was zoo erg, zoo
opmerkelijk leelijk, dat ik me bijna verbeeld
de, dat achter zoo'n treffende leelijkheid iets
geheimzinnigs verborgen moest zijn.
Misschien was ze wel een betooverde prins of'
prinses, 't sprookje van de koningsdochter,
die in, een ezelsvel rondwandelde, had ik
dikwijls gehoord mijn kinderlijke fantasie
veranderde het plotseling- in-een van «Prinses
Kattenvel". Ik verdiepte mij in de ge
dachte wat ik wel doen en zeggen zou wan
neer plotseling de prinses in haar ware ge
daante voor mij stond en mijn hand kussend
mij voor de bewezen barmhartigheid dankte
en
Ik werd opgeschrikt uit mijn droomerijen
door een stem die buiten de deur sprak: «De
eenige kans is dat het ding misschien bij
vergissing op den rommelzolder gezet is."
De deur ging open en mijn moeder verscheen
met Dientje op den drempel. Ik was letterlijk
verlamd van schrik, in mijn ooren suisde het
als een zee, en mijn hart scheen stil te staan,
terwijl mijn krachtelooze armpjes mijn sla
pende lievelinge beschermend trachtten te om
klemmen. Arme poes! onbewust dat zij haar
ondergang nabij was, sliep zij rustig verder.
Kooit zal ik het gezicht van mama vergeten
toen zij hare blikken zoekend over den zolder
latende weiden, mij eensklaps ontdekte. Met
starende verwondering en half geopenden
mond zag ze mij aan, alsof ze haar eigen
oogen niet geloofde.
«Hoe komt dat kind hier ?" sprak ze ein
delijk tot Dientje, en daarna met een uit
drukking vol angstige ontzetting op haar ge
laat: »En wat.. . wat heeft ze daar, een kat!"
Er lag zooveel verontwaardiging en afschuw
in dat kleine woord, als die drie letters met
mogelijkheid kunnen bevatten.
Dat de titelrand oorspronkelijk gemaakt is voor
het verhaal, hoewel later bij andere boeken ge
bruikt, lijdt geen twijfel.
In den bundel is ook opgenomen eene beschrij
ving van het handschrift van Washington Irvings
Essay Stratford-on-Avon" uit het SketcKbook, waar
van de heer Gaedertz reeds in 1877 eene duitsche
vertaling met aanteekeningen en biografie open
baar maakte. Hij deelt hier al de aanteekeningen
mede, door James Saunders naar aanleiding van
Irvings werk geschreven, en een lijst der (onbe
duidende) illustraties. De bijdrage is het lezen
wel waard.
De Heer Gaedertz is een man van veel ijver,
geestdrift, schranderheid en schrijftalent. Zijn fout
is, dat hij wel wat veel waarde aan kleinigheden
hecht, en de dingen somtijds waardeert naar mate
de ontdekking meer moeite gekost heeft, of aan
een aardiger toeval te danken is.
Hij is anders geen exkluzivist. Zijne
schouwburgstudiën heeft hij niet alleen aan Engeland,
maar ook aan het Niederdeutsche Drama von
den Anfangen bis zur Franzosenzeit" gewijd; ja,
de studies voortgezet tot op die plattdeutsche
Komödie im 19. Jahrhundert."
Hij heeft zelf een platduitsch gedicht, in eene
Fritz Reutër-Gallerie'; uitgegeven; hetgeen hem
niet belet heeft Horace, Esther en Sritannicus in
het Duitsch over te brengen.
Hij heeft voor leven en letteren de twee dingen
die noodig zijn: liefde en goed begrip. De Muzen
zullen hem loonen.
Houffalize, 28 Jul. '88.
ALB. TH.
DE DIRECTEUR VAN HET THÉATRE LIBRE"
OVER DE MEININGERS.
Zooals wij de vorige week reeds mededeelden
schreef monsieur Antoine, de directeur van het
Thé&tre Libre, een zeer vermakelijken brief aaa
Francisque Sarcey, naar aanleiding van Jules
Claretie's beoordeeling van de Meinirgers; hij
luidt aldus :
Waarde Meester,
Uw laatste feuilleton heeft mij hier buiten
bereikt en mij niet weinig verontrust. Ik moet
u zeggen, dat ik juist uit Brussel terugkeer, waar
ik gedurende veertien dagen de voorstellingen
van die Duitsche troep gevolgd heb. Gij weet,
dat ik van plan ben dezen winter la Patrie en
danger te geven en ik dacht bij die gelegenheid
een belangrijke ondervinding op te doen, wat be
treft het ten tooneelo brengen van een volksme
nigte. Het lag dus zeer voor de hand, dat ik de
Meiningers ging zien.
Ik heb gezegd: verontrust, omdat gij bij deze
gelegenheid met beslistheid terugkomt op theorieën,
die u dierbaar zijn en die mijnheer Claretie schijnt
te bekrachtigen door zijn kritiek. Hoe jammer
is het, dat gij zelf niot daar ginds gekomen zijt;
wij zouden dan uw eigen indrukken gehad hebben,
terwijl gij nu slechts gezien en gevoeld hebt door
middel van een ander.
Reeds zoolang ik het tooneel bezoek, hindert
mij dat. wat wij met onze figuranten doen.
WanTjeer ik een uitzondering maak met la llaine on
het circus uit Théodora, heb ik op ons tooneel
nooit iets gezien, wat mij aan een volksmenigte
deed denken.
Welnu! dat heb ik bij de Meiningers gezien!
Ik zag in den schouwburg de la Monnaie telkens
naar u uit op zekere avonden waarop ik zeer
gelukkig geweest zou zijn, daar, op het terrein
zelf, met u te kunnen praten. Zij lieten ons
geheel nieuwe en zeer leerzame dingen zien.
Mijnheer Claretie moge gelijk hebben, wat Julius
Caesar betreft, wat ik ongelukkig niet gezien
heb; maar Wilhelm Teil heeft mij geenszins doen
denken aan het Eden-théatre, en ik wenschte dat
bij ons het hof van Hamlet op dat van Leontes
in hot Winteravond-sprookje geleek.
Weet ge wat de oorzaak is van dat verschil'?
Deze, het corps figuranten is niet evenals het
onzo samengesteld uit olomcnten, die hier en daar
bijeengeraapt zijn, uit werklieden, die eerst bij de
algemoono repetities meewerken, die slecht gekleed
zijn en weinig geoefend om do vreemde, en wan
neer ze historisch getrouw zijn, dikwijls hinder
lijke costumes te dragen. De onbeweeglijkheid
«Jaag dat dier weg, Dientje, dadelijk!''
Dit harde vonnis verstoorde eindelijk mijn
onnatuurlijke kalmte. Met een kreet vol wan
hoop drukte ik het ontwaakte dier tegen mij
aan en smeekte snikkend : »Och mama, lieve,
beste mama! laat mij ze maar houden, ik zal
haar heusch nooit naar beneden laten gaan."
Mijn moeder zag mij aan alsof ze dacht
dat ik op eens niet goed wijs was geworden;
en koud en streng klonk het uit haar mond :
»Hoe kom je er bij, kind, om dat
foeileelijke beest te Avillen houden, zoo'n vreemd
mismaakt monster, 't is bepaald een valsch
dier, dat iii de goten heeft rondgezworven,"
en tot de kindermeid zei mama met een blik
.naar hot luik, dat nog altijd half' geopend
was gebleven: «Hij is zeker daardoor ge
komen, je moet ook zorgen dat de luiken
beter gesloten worden als er gelucht is; wie
weet hoe lang dat nu al open is l"
Ik wist liet, ten naastebij althans, maar
gaf' geen inlichting.
»En jaag nu dat leelijke beest weg, Dientje,
gauw! we moeten weer naar beneden".
? Ja, mevrouw, as de jongejuffrouw 'em dan
maar loslaat, ik ben nou eigenlijk ook
niet groot op zoo'n zwcryert."
«Laat dat dier los, Jótje!" beval mijn moe
der , maar Jótje schudde vastberaden het
hoofd: haar bleek gezichtje was nat van
tranen en haar bevende lipjes fluisterden
smeekend : -och, laat ze me houden, mama,
ik zal heel, heel gehoorzaam zijn, ik hou
zooveel van die poes. Toe maar, mama!"
Mama word nu in ernst boos en maakte,
haar angst en afkeer vergetend, een drei
gende beweging naar mijn arrn poesje. Het
doodelijk verschrikte dier wilde over mijn
schouder ontvluchten, maar ik, die wist wat
dan zijn lot zou zijn, hield het stevig' tegen
en in die angstige worsteling sloeg het schuwe
dier zijn scherpe nageltjes diep ia mijn wang
wordt bjjna altijd aan het personeel van onze
schouwburgen ingeprent, terwijl juist bij de Mei
ningers de zwijgende personen door stil spel hun
rol vertolken. Gij moet evenwel niet denken, dat
zij dit overdrijven en dat daardoor de aandacht
van de hoofdvertolkers wordt afgetrokken; neen,
het tafereel blijft in zijn geheel, en, naar welke
zijde de blik zich ook richt, telkens blijft hij han
gen aan een nieuwe bijzonderheid in de situatie
of in een of ander karakter. Op sommige
opgenblikken oefent dit een machtige bekoring uit.
De troep van de Meiningers bestaat uit onge
veer zeventig artisten van beiderlei geslacht.
Allen, die geen rol vervullen, zijn gehouden in het
stuk te figureeren en dat wel lederen avond.
Wanneer er twintig tooneelspelers in meedoen,
moeten de vijftig anderen, en dit geldt, zonder
uitzondering, zelfs voor de vertolkers der hoofd
rollen, ten tooneele verschijnen in de groote
ensemble-tooneclen, en ieder hunner is om zoo
te zeggen de aanvoerder, de korporaal van een
groep figuranten, die hij bestuurt en waarover hij
waakt, zoodra men onder de oogen van het publiek
is. Aan deze verplichting wordt zoo streng de
hand gehouden, dat, toen de echtgenoote van Hans
von Biilow, een der sterren van de Meiningers,
dezen dienst, dien zij beneden haar talent vond,
weigerde zij haar ontslag kreeg, hoewel haar echt
genoot den titel en de betrekking van kapelmeester
van den hertog van Saksen-Meiningen had. Ten
gevolge van voorvallen, die uit dit conflict voort
sproten, verliet ook hij het hertogelijke hof.
Zij verkrijgen daardoor groepeeringen, die door
hare buitengewone natuurlijkheid treffen. Maar
ga dat alles eens op ons tooneel in toepassing
brengen! eisch eens van een tooneelspeler zelfs
van den vijfden rang, den salon van de prinses
de Bouillon te stoffeeren! En wij zijn gedwongen
ons van brave lieden te bedienen, die bijna niet
eens weten, wat zij daar doen, noch waarom zij
daar zijn. Ik ken dat; indertijd figureerde ik met
Mévisto in het Théatre francais; dan konden wij
meer van nabij de tooneelspelers zien, die van
uit de zaal zoozeer onze geestdrift opwekten.
Welnu, de Meiningers onderwerpen er zich aan;
Früulein Lindner, hun ster, die het tooneel van
den Tijd in het Winteravondsprookje speelde,
figureerde in het tafereel van het gerechtshof en
stelde een vrouw uit het volk voor met even
groote nauwgezetheid en zorg, als zij er don vol
genden avond aan besteedde om in hetzelfde stuk
de hoofdrol van Hermione te vertolken.
Daarin schuilt het geheim, waarom hunne volks
menigten zoo oneindig veel natuurlijker zijn dan
de onze. En ik geloof zelfs, dat gij, wanneer gij
de in hechtenis neming van Willem Teil en het
tooneel van den appel gezien hadt, evenzeer be
koord zoudt geweest zijn als ik.
In WiOtelm J.ell kwam nog iets voor, wat diepen
indruk maakte: de moord van Gessier, die in
een hollen weg, op minstens acht meter afstand
van de voetlichten, door een bedelares en hare
twee kinderen, die met hunne lichamen den weg
versperden, werd opgehouden, terwijl Teil op
Gesslor mikte. De srneekelingen waren mot den
rug naar het publiek toegekeerd en gij zoudt tot
de overtuiging gekomen zijn, dat een rug te rechter
tijd naar de toeschouwers gekeerd, bij het publiek
het gevoel doet ontstaan, alsof men er zich niet
ora bekommert.
Waarom zouden deze nieuwe, logische en geens
zins kostbare zaken onze ondragelijke conventies,
die iedereen bij ons duldt, zonder te weten waarom,
niet vervangen.
Het woord mécaniquc, waarvan mijnheer Claretie
zich bediend heeft, schijnt mij niet zeer juist. Is
in den schouwburg, waar sommige werken maan
den lang vertoond worden, niet alles mechanisch
geregeld? Het mechanische gedeelte van het spel
der figuranten is bij de volksmenigten der Meinin
gers veel beter ontwikkeld, dat is alles.
De eenige, waro tegenwerping, die ik hun maken
kan is deze: in denzelfden Willem Teil, bijvoor
beeld, waarin Schiller een rol geschreven heeft
voor het volk, riepen al de figuranten denzelfden
zin in dezelfde maat uit Dat is verkeerd inge
zien. Maar zou men dit antwoord der menigte
zich niet kunnen doen oplossen in een met over
leg samengesteld rumoer?
Wanneer wij hen b. v. zouden doen uitroepen:
zoodat het bloed er langs vloeide.
»O, God," fluisterde mijn moeder ontzet, «dat
beest is dol," en luider, »jaag 't weg, jaag
't weg!"
Door do plotselinge pijn was mijn greep
een oogenblik losser geworden, de kat had
daarvan gebruik gemaakt en holde nu als
een razende over den zolder, achtervolgd
door Dientje, die haar met een ijzeren gor
dijnroede trachtte te raken. Die vervolging
duurde gelukkig niet lang, zoodra het ge
tergde dier het venster bereikte, was het met
n snellen sprong iu de veilige goot en ....
wist ik dat mijn vriendin nooit zou terugkeeren.
Het luik werd gesloten, de onder- en
bovengrendel dichtgehamerd tot er geen ver
schuiven meer mogelijk was en mama en
Dientje maakten zich gereed om heen
te gaan zonder dat zij er meer aan schenen
te denken dat ze gekomen waren, om iets te
zooken.
Toen brak mijn wanhoop los; met een
klacht vol smart wierp ik mij in »den_ verla
ten stoel", vast overtuigt! dat ik nooit in mijn
leven ellendiger en ongelukkiger kon worden,
dan op dat oogenblik.
»Kom Jo, wees nu niet kinderachtig, foei,
zoo'n groote meid", sprak mijn moeder ter
wijl ze mij zachtjes poogde mee te trekken,
»kbm! ga maar mee naar beneden, dan krijg
je wat moois."
Maar ik stootte haar handen ruw terug,
snikte nog luider en verborg mijn beschroid
en bebloed gezichtje tegen den rug van den
stoel.
Ik werd hoe langer hoe opgewondener,
trapte met mijn voeten als ze mij aan wil
den raken en klaagde schreiend, «dat het
valsch was en gemeen om een arm, ongeluk
kig dier zóó te behandelen."
'Draag Jo dan maar naar beneden Dientje",
klonk hét korte bevel aan de kindermeid, cu na