De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 5 augustus pagina 2

5 augustus 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

2 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 580 \ verscheidene harer leden niet behooren tot heft, die mr. van Houten indertijd zoo teeken.achtig »bankvrienden" heeft genoemd, en n vso. heH, de heerClerx, zelfs verklaarde een ? voorstander van het amendement-Haffmans te^zijn, maar toch om politieke redenen, omdat hg'overal voetangels en klemmen zag, daar tegen te zullen stemmen, heeft zij zich nage noeg eenstemmig tegen dat amendement ver klaard en daardoor aan den minister van finaiï'ciën een nederlaag bespaard, die hij als minister misschien niet overleefd zou hebben. Zjj rheeft daardoor de volle verantwoordelykheid voor de nieuwe bankwet op zich genomen en zal al de impopulariteit moeten dragen, die een gevolg zal zijn van de zeer groote voorrechten, welke bij die wet aan de bank zijn toegekend. Zij heeft aan hare tegenstan ders een niet te versmaden wapen in de hand gegeven, waarvan deze bij de eerstvolgende verkiezingen niet zullen nalaten gebruik te maken. Bestond de liberale partij niet uit zóó heterogene bestanddeelen, dat zij, behalve als oppositie, tot niet de minste krachtsontwikke ling* in staat is, dan zou men van deze be drevenheid in de parlementaire taktiek de meest heilzame gevolgen voor het algemeen belang kunnen verwachten. > Nu echter kan zij slechts strekken bij de liberalen tot het bijeenhouden van bestand deelen, die niet bij elkaar behooren en bij de rechterzijde^ tot het vaster samenbinden van " groepen, die hoe eer hoe beter uit elkander moesten gaan. Zoo zal misschien deheillooze toestand van politieke onmacht, waarin de regeering onder het liberale regime zoo vele jaren verkeerd heeft, voor onbepaalden tijd Verlengd worden, tenzij de groepen der rechterzijde zelf begrijpen, dat het tijd wordt uiteen te gaan. De rechterzijde heeft bij de stembus de overwinning behaald door de krachtsinspan ning der katholieken en door de stemmen van de gauche der anti-revolutionairen. Ge volg daarvan is geweest de optreding van een ministerie hoofdzakelijk bestaande uit mannen van de droite der anti-revolutionairen De leiders der gauche schijnen zich daarbij de illusie gemaakt te hebben, dat het hun ge lukken zou deze mannen werkelijk voorwaarts te drijven. Wat er van dit voorwaarts drijven terecht komt, is bij de behandeling van deze bankwet gebleken. De minister van financiën behoorende tot de droïte dient het ontwerp-bankwet van zijn voorganger onveranderd in. Nergens zoo groote oppositie als bij de gauche zijner eige ne partij. Ten gevolge dier oppositie (het is niet gewaagd dit te onderstellen) trekt hij het ontwerp in en opent nieuwe onderhande lingen met de bank. Dit schijnt te pleiten voor de meening van de leiders der gauche, dat zij belangrijken invloed in progressistische richting zouden kunnen uitoefenen. Wat is echter het gevolg van die nieuwe onder handelingen ? Dit: dat het ontwerp-bankwet bijna onge' wijzigd opnieuw wordt ingediend en dat de .'gauche der anti-revolutionairen gedwongen is om, wil zij haar minister \an de droite niet laten vallen of ten minste een zeer ern stige nederlaag laten lijden, tegen eigen over tuiging in door dik en dun met hem mee te taan en tegenover de kiezers de verantwporelijkheid op zich te nemen vaii besluiten zóó volkomen in strijd met haar democratisch karakter, dat het initiatief daartoe nooit van haar zou zijn uitgegaan. Op deze wijze wordt zij ten slotte het kind van de rekening en verliest door eigen schuld den invloed, dien zij tot nu toe had op de mocratische kiezers en de sympathie, die zij genoot bij vele progressisten van eenigszins andere richting. Wanneer zal zij inzien, dat de richting eener groep bepaald wordt door die van de meest conservatieve harer leden ; dat de leus in ons isolement ligt onze kracht, volkomen in denzelfdeii zin, waarin zij gewoon is die De herfst was gekomen en nu en dan vlo gen mijne gedachten reeds den naderenden winter te gemoet, overleggend op wat wijze het verblijf mijner «pleegdochter" het warmst en het gezelligst te maken was. Helaas! ,ik zou ervaren dat verstandige groote menschen de dingen anders beschou wen dan een klein gevoelig kinderhart. Gedurende een paar dagen had ik »een . zeldzaam mooi partijtje" worstvelletjes bijeengezameld waarvan de waarde nog verhoogd werd door een paar overheerlijke graten en met dat Lucullusmaal in den zak begaf ik mij naar het gewone »rendez-vous". Toen ik binnenkwam zat poes in het venster, met deftigen ernst haar natgelikt pootje voortdurend over haar kopje strijkend. Door het gedruisch dat de geopende deur maakte even opschrikkend, hield ze luiste rend stil, haar pootje opgeheven naar haar bekje en de ooren gespitst. Een «miauw!" heel zachtjes als groet en wip! daar was ze bij mij, met hoogen rug en gebogen staart zich tegen mij aanvleiend en strijkend en rondom mij loopend, hief ze zich nu en dan op haar achterpootjes op, om mij met haar scherpe nageltjes zachtjes aan te manen om «het onthaal asjeblieft een beetje te bespoedigen." In een ommezien was alles op; ik vond die haastige manier van eten wel niet erg pleizierig, ze was zoo weinig waardeerend, maar ik troostte mij met de gedachte dat haar aard niet anders was. Ik ging zoo gemakkelijk mogelijk in den grooten armstoei zitten, plaatste mijn voe ten op den ouden handkoifer, en lokte »poes" op mijn schoot. Zij liet weldra haar voorpootjes vertrouwelijk in mijn uitgestoken rechterhand rusten, en het achterlijf krom mend, haar restje staart er sierlijk omheen gekruld, viel zij spinnend in slaap. te gebruiken, door haar nog slechts ten halve wordt toegepast? CAHDIDUS. Kunst en Letteren. ZÜB KENNTNISZ DER ALTENGLISCHEN BÜHNE, nebst anderen Seitragen zur SUdkespeare-Litteratur, von KABL THEODOB GAEDEBTZ. ? Bremen, 1888, Ver lag von C. Ed. Muller. Op zekeren dag van het vorige jaar stelde zich een jong Duitsch geleerde aan mij voor, van een aangenaam uitzicht, vercierd met een lichten glimlag en een blonde snor, zich, voor het overige, kenmerkend door die grata negligentia in zijne kleeding, die ik zachtkens wenschte, dat hem als Forscher" vreemd mocht zijn. Hij was een Bremer (zonder woordspeling), maar had, met de bizondere ondersteuning van den Duitschen keizer eene reis van twee jaar ook door Engeland kunnen doen, in het bizonder met het doel om de ge schiedenis van het XVIe-eeuwsche Tooneel te booefenen. Ik vroeg den levendigen jonkman op de koffi. Ik zeide hem, dat ik maar n persoon in Bremen kende, den kunsthistorikus namelijk, die van Ostade een Lubecker had willen maken.... Dat is mijn vader," zeide de Heor Gaedertz: maar hij is er van te-rug-gekomen, en doet amende honorable." Ik geloof het wel," was mijn antwoord: Adriaan van Ostade is bepaald een Haarlemer: het blijkt o. a. uit zijn eigen ge tuigenis voor onze stadhuisambtenaars, toen hij, den 26en Mei 1657, als weduwnaar, zijn onder trouw met een roomsche jonkvrouw, Anna Mr. Jansdr. Ingels, hier liet inschrijven." Ik was in mijn volgende gesprekken met Dr. Gaedertz wat voorzichtiger. Ik hoorde veel belangrijks van hem; ik bracht hem bij Laurillard, en wij namen afscheid. Een poosjen daarna ont ving ik zijne studie op Goethes Minchen en stond verbaasd van het talent, waarmee hij min bedui dende zaken wist aan te kloeden. Het speet me vooral, dat hij het leelijke, week-romantische portrettjen voor dat bundcltjen zoo mooi vond. Ook bleek mij geenszins, dat het meisjen zoo bizonder op Goethe verzot was. Over het geheel kwam mij het oordeel, in dit Weekblad uitge sproken, juist voor, en ik verheugde mij, dat een ander zich met de publiceering belast had. Heden is nujn taak van aangenamer aard. Dr. Gaedertz laat ons de nadere kennis maken van den adelijken kanunnik Johannes de Witte, een Utrechtenaar, geb. omtrent 1565 en in het najaar van 1622 te Rome overleden. Uit do latijnsche handschriften van Amoldus Buchellius en uit brieven van Joh. de Witto-zelven, berustend ter Utrechtsche Universiteitsboekerij, hooft hij ons een beeld van dezen rijken en bereisden kunst en oudheidliefhebber kunnen afleiden, dat ons met hun den wensch doet koesteren, eene historie der schilders te-rug-gevonden te zien, waartoe de Witte zijn leven lang het materiaal verzameld had. In die handschriften treft men een merk waardig schetsjen aan van de inrichting van hot Sican-theater, een der vier noemenswaardige londenscho schouwburgen, in Ben Jonsons en Shakespeares dagen. liet vorige nummer van dit Weekblad ontleent reeds aan don Londener korrcspondent der Neue freie Presse de meêdeeling der door Gaedertz gegeven beschrijving van dat oude Engelsche Tooneel, gelijk hij die opmaakt uit de teekening van Johannes de Witte. Met groote uitvoerigheid en klaarheid toont Dr. Gaedertz het belang aan van dit slecht geteekcnde krabbelingetjen, en meent, dat de ont moeting van De Witte met Shakespeare, waarvan in de handschriften der Utrechtscho Hoogeschool geen melding gemaakt wordt, tot groote resultaten had kunnen leiden. Uit het gebruiken van een titelrand, gevolgd naar een voorstelling van den zelfmoord van hisbe met het zwaard van Pyratmis door Lucas Cranach, leidt Dr. Gaedertz met weinig waarschijnlijkheid af, dat deze fabel, ons door Ovidius bewaard, aan Shakespeare ten voorbeeld gestrekt hoeft voor zijn tusschenspel in Midsummer niyhts dream. Allerlei vreemde gedachten doorkruisten mijn hoofd terwijl ik daar zat en op mijn slapende kat neerzag. Ze was zoo erg, zoo opmerkelijk leelijk, dat ik me bijna verbeeld de, dat achter zoo'n treffende leelijkheid iets geheimzinnigs verborgen moest zijn. Misschien was ze wel een betooverde prins of' prinses, 't sprookje van de koningsdochter, die in, een ezelsvel rondwandelde, had ik dikwijls gehoord mijn kinderlijke fantasie veranderde het plotseling- in-een van «Prinses Kattenvel". Ik verdiepte mij in de ge dachte wat ik wel doen en zeggen zou wan neer plotseling de prinses in haar ware ge daante voor mij stond en mijn hand kussend mij voor de bewezen barmhartigheid dankte en Ik werd opgeschrikt uit mijn droomerijen door een stem die buiten de deur sprak: «De eenige kans is dat het ding misschien bij vergissing op den rommelzolder gezet is." De deur ging open en mijn moeder verscheen met Dientje op den drempel. Ik was letterlijk verlamd van schrik, in mijn ooren suisde het als een zee, en mijn hart scheen stil te staan, terwijl mijn krachtelooze armpjes mijn sla pende lievelinge beschermend trachtten te om klemmen. Arme poes! onbewust dat zij haar ondergang nabij was, sliep zij rustig verder. Kooit zal ik het gezicht van mama vergeten toen zij hare blikken zoekend over den zolder latende weiden, mij eensklaps ontdekte. Met starende verwondering en half geopenden mond zag ze mij aan, alsof ze haar eigen oogen niet geloofde. «Hoe komt dat kind hier ?" sprak ze ein delijk tot Dientje, en daarna met een uit drukking vol angstige ontzetting op haar ge laat: »En wat.. . wat heeft ze daar, een kat!" Er lag zooveel verontwaardiging en afschuw in dat kleine woord, als die drie letters met mogelijkheid kunnen bevatten. Dat de titelrand oorspronkelijk gemaakt is voor het verhaal, hoewel later bij andere boeken ge bruikt, lijdt geen twijfel. In den bundel is ook opgenomen eene beschrij ving van het handschrift van Washington Irvings Essay Stratford-on-Avon" uit het SketcKbook, waar van de heer Gaedertz reeds in 1877 eene duitsche vertaling met aanteekeningen en biografie open baar maakte. Hij deelt hier al de aanteekeningen mede, door James Saunders naar aanleiding van Irvings werk geschreven, en een lijst der (onbe duidende) illustraties. De bijdrage is het lezen wel waard. De Heer Gaedertz is een man van veel ijver, geestdrift, schranderheid en schrijftalent. Zijn fout is, dat hij wel wat veel waarde aan kleinigheden hecht, en de dingen somtijds waardeert naar mate de ontdekking meer moeite gekost heeft, of aan een aardiger toeval te danken is. Hij is anders geen exkluzivist. Zijne schouwburgstudiën heeft hij niet alleen aan Engeland, maar ook aan het Niederdeutsche Drama von den Anfangen bis zur Franzosenzeit" gewijd; ja, de studies voortgezet tot op die plattdeutsche Komödie im 19. Jahrhundert." Hij heeft zelf een platduitsch gedicht, in eene Fritz Reutër-Gallerie'; uitgegeven; hetgeen hem niet belet heeft Horace, Esther en Sritannicus in het Duitsch over te brengen. Hij heeft voor leven en letteren de twee dingen die noodig zijn: liefde en goed begrip. De Muzen zullen hem loonen. Houffalize, 28 Jul. '88. ALB. TH. DE DIRECTEUR VAN HET THÉATRE LIBRE" OVER DE MEININGERS. Zooals wij de vorige week reeds mededeelden schreef monsieur Antoine, de directeur van het Thé&tre Libre, een zeer vermakelijken brief aaa Francisque Sarcey, naar aanleiding van Jules Claretie's beoordeeling van de Meinirgers; hij luidt aldus : Waarde Meester, Uw laatste feuilleton heeft mij hier buiten bereikt en mij niet weinig verontrust. Ik moet u zeggen, dat ik juist uit Brussel terugkeer, waar ik gedurende veertien dagen de voorstellingen van die Duitsche troep gevolgd heb. Gij weet, dat ik van plan ben dezen winter la Patrie en danger te geven en ik dacht bij die gelegenheid een belangrijke ondervinding op te doen, wat be treft het ten tooneelo brengen van een volksme nigte. Het lag dus zeer voor de hand, dat ik de Meiningers ging zien. Ik heb gezegd: verontrust, omdat gij bij deze gelegenheid met beslistheid terugkomt op theorieën, die u dierbaar zijn en die mijnheer Claretie schijnt te bekrachtigen door zijn kritiek. Hoe jammer is het, dat gij zelf niot daar ginds gekomen zijt; wij zouden dan uw eigen indrukken gehad hebben, terwijl gij nu slechts gezien en gevoeld hebt door middel van een ander. Reeds zoolang ik het tooneel bezoek, hindert mij dat. wat wij met onze figuranten doen. WanTjeer ik een uitzondering maak met la llaine on het circus uit Théodora, heb ik op ons tooneel nooit iets gezien, wat mij aan een volksmenigte deed denken. Welnu! dat heb ik bij de Meiningers gezien! Ik zag in den schouwburg de la Monnaie telkens naar u uit op zekere avonden waarop ik zeer gelukkig geweest zou zijn, daar, op het terrein zelf, met u te kunnen praten. Zij lieten ons geheel nieuwe en zeer leerzame dingen zien. Mijnheer Claretie moge gelijk hebben, wat Julius Caesar betreft, wat ik ongelukkig niet gezien heb; maar Wilhelm Teil heeft mij geenszins doen denken aan het Eden-théatre, en ik wenschte dat bij ons het hof van Hamlet op dat van Leontes in hot Winteravond-sprookje geleek. Weet ge wat de oorzaak is van dat verschil'? Deze, het corps figuranten is niet evenals het onzo samengesteld uit olomcnten, die hier en daar bijeengeraapt zijn, uit werklieden, die eerst bij de algemoono repetities meewerken, die slecht gekleed zijn en weinig geoefend om do vreemde, en wan neer ze historisch getrouw zijn, dikwijls hinder lijke costumes te dragen. De onbeweeglijkheid «Jaag dat dier weg, Dientje, dadelijk!'' Dit harde vonnis verstoorde eindelijk mijn onnatuurlijke kalmte. Met een kreet vol wan hoop drukte ik het ontwaakte dier tegen mij aan en smeekte snikkend : »Och mama, lieve, beste mama! laat mij ze maar houden, ik zal haar heusch nooit naar beneden laten gaan." Mijn moeder zag mij aan alsof ze dacht dat ik op eens niet goed wijs was geworden; en koud en streng klonk het uit haar mond : »Hoe kom je er bij, kind, om dat foeileelijke beest te Avillen houden, zoo'n vreemd mismaakt monster, 't is bepaald een valsch dier, dat iii de goten heeft rondgezworven," en tot de kindermeid zei mama met een blik .naar hot luik, dat nog altijd half' geopend was gebleven: «Hij is zeker daardoor ge komen, je moet ook zorgen dat de luiken beter gesloten worden als er gelucht is; wie weet hoe lang dat nu al open is l" Ik wist liet, ten naastebij althans, maar gaf' geen inlichting. »En jaag nu dat leelijke beest weg, Dientje, gauw! we moeten weer naar beneden". ? Ja, mevrouw, as de jongejuffrouw 'em dan maar loslaat, ik ben nou eigenlijk ook niet groot op zoo'n zwcryert." «Laat dat dier los, Jótje!" beval mijn moe der , maar Jótje schudde vastberaden het hoofd: haar bleek gezichtje was nat van tranen en haar bevende lipjes fluisterden smeekend : -och, laat ze me houden, mama, ik zal heel, heel gehoorzaam zijn, ik hou zooveel van die poes. Toe maar, mama!" Mama word nu in ernst boos en maakte, haar angst en afkeer vergetend, een drei gende beweging naar mijn arrn poesje. Het doodelijk verschrikte dier wilde over mijn schouder ontvluchten, maar ik, die wist wat dan zijn lot zou zijn, hield het stevig' tegen en in die angstige worsteling sloeg het schuwe dier zijn scherpe nageltjes diep ia mijn wang wordt bjjna altijd aan het personeel van onze schouwburgen ingeprent, terwijl juist bij de Mei ningers de zwijgende personen door stil spel hun rol vertolken. Gij moet evenwel niet denken, dat zij dit overdrijven en dat daardoor de aandacht van de hoofdvertolkers wordt afgetrokken; neen, het tafereel blijft in zijn geheel, en, naar welke zijde de blik zich ook richt, telkens blijft hij han gen aan een nieuwe bijzonderheid in de situatie of in een of ander karakter. Op sommige opgenblikken oefent dit een machtige bekoring uit. De troep van de Meiningers bestaat uit onge veer zeventig artisten van beiderlei geslacht. Allen, die geen rol vervullen, zijn gehouden in het stuk te figureeren en dat wel lederen avond. Wanneer er twintig tooneelspelers in meedoen, moeten de vijftig anderen, en dit geldt, zonder uitzondering, zelfs voor de vertolkers der hoofd rollen, ten tooneele verschijnen in de groote ensemble-tooneclen, en ieder hunner is om zoo te zeggen de aanvoerder, de korporaal van een groep figuranten, die hij bestuurt en waarover hij waakt, zoodra men onder de oogen van het publiek is. Aan deze verplichting wordt zoo streng de hand gehouden, dat, toen de echtgenoote van Hans von Biilow, een der sterren van de Meiningers, dezen dienst, dien zij beneden haar talent vond, weigerde zij haar ontslag kreeg, hoewel haar echt genoot den titel en de betrekking van kapelmeester van den hertog van Saksen-Meiningen had. Ten gevolge van voorvallen, die uit dit conflict voort sproten, verliet ook hij het hertogelijke hof. Zij verkrijgen daardoor groepeeringen, die door hare buitengewone natuurlijkheid treffen. Maar ga dat alles eens op ons tooneel in toepassing brengen! eisch eens van een tooneelspeler zelfs van den vijfden rang, den salon van de prinses de Bouillon te stoffeeren! En wij zijn gedwongen ons van brave lieden te bedienen, die bijna niet eens weten, wat zij daar doen, noch waarom zij daar zijn. Ik ken dat; indertijd figureerde ik met Mévisto in het Théatre francais; dan konden wij meer van nabij de tooneelspelers zien, die van uit de zaal zoozeer onze geestdrift opwekten. Welnu, de Meiningers onderwerpen er zich aan; Früulein Lindner, hun ster, die het tooneel van den Tijd in het Winteravondsprookje speelde, figureerde in het tafereel van het gerechtshof en stelde een vrouw uit het volk voor met even groote nauwgezetheid en zorg, als zij er don vol genden avond aan besteedde om in hetzelfde stuk de hoofdrol van Hermione te vertolken. Daarin schuilt het geheim, waarom hunne volks menigten zoo oneindig veel natuurlijker zijn dan de onze. En ik geloof zelfs, dat gij, wanneer gij de in hechtenis neming van Willem Teil en het tooneel van den appel gezien hadt, evenzeer be koord zoudt geweest zijn als ik. In WiOtelm J.ell kwam nog iets voor, wat diepen indruk maakte: de moord van Gessier, die in een hollen weg, op minstens acht meter afstand van de voetlichten, door een bedelares en hare twee kinderen, die met hunne lichamen den weg versperden, werd opgehouden, terwijl Teil op Gesslor mikte. De srneekelingen waren mot den rug naar het publiek toegekeerd en gij zoudt tot de overtuiging gekomen zijn, dat een rug te rechter tijd naar de toeschouwers gekeerd, bij het publiek het gevoel doet ontstaan, alsof men er zich niet ora bekommert. Waarom zouden deze nieuwe, logische en geens zins kostbare zaken onze ondragelijke conventies, die iedereen bij ons duldt, zonder te weten waarom, niet vervangen. Het woord mécaniquc, waarvan mijnheer Claretie zich bediend heeft, schijnt mij niet zeer juist. Is in den schouwburg, waar sommige werken maan den lang vertoond worden, niet alles mechanisch geregeld? Het mechanische gedeelte van het spel der figuranten is bij de volksmenigten der Meinin gers veel beter ontwikkeld, dat is alles. De eenige, waro tegenwerping, die ik hun maken kan is deze: in denzelfden Willem Teil, bijvoor beeld, waarin Schiller een rol geschreven heeft voor het volk, riepen al de figuranten denzelfden zin in dezelfde maat uit Dat is verkeerd inge zien. Maar zou men dit antwoord der menigte zich niet kunnen doen oplossen in een met over leg samengesteld rumoer? Wanneer wij hen b. v. zouden doen uitroepen: zoodat het bloed er langs vloeide. »O, God," fluisterde mijn moeder ontzet, «dat beest is dol," en luider, »jaag 't weg, jaag 't weg!" Door do plotselinge pijn was mijn greep een oogenblik losser geworden, de kat had daarvan gebruik gemaakt en holde nu als een razende over den zolder, achtervolgd door Dientje, die haar met een ijzeren gor dijnroede trachtte te raken. Die vervolging duurde gelukkig niet lang, zoodra het ge tergde dier het venster bereikte, was het met n snellen sprong iu de veilige goot en .... wist ik dat mijn vriendin nooit zou terugkeeren. Het luik werd gesloten, de onder- en bovengrendel dichtgehamerd tot er geen ver schuiven meer mogelijk was en mama en Dientje maakten zich gereed om heen te gaan zonder dat zij er meer aan schenen te denken dat ze gekomen waren, om iets te zooken. Toen brak mijn wanhoop los; met een klacht vol smart wierp ik mij in »den_ verla ten stoel", vast overtuigt! dat ik nooit in mijn leven ellendiger en ongelukkiger kon worden, dan op dat oogenblik. »Kom Jo, wees nu niet kinderachtig, foei, zoo'n groote meid", sprak mijn moeder ter wijl ze mij zachtjes poogde mee te trekken, »kbm! ga maar mee naar beneden, dan krijg je wat moois." Maar ik stootte haar handen ruw terug, snikte nog luider en verborg mijn beschroid en bebloed gezichtje tegen den rug van den stoel. Ik werd hoe langer hoe opgewondener, trapte met mijn voeten als ze mij aan wil den raken en klaagde schreiend, «dat het valsch was en gemeen om een arm, ongeluk kig dier zóó te behandelen." 'Draag Jo dan maar naar beneden Dientje", klonk hét korte bevel aan de kindermeid, cu na

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl