De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 5 augustus pagina 3

5 augustus 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

580 DE AMSTERDAMHER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. .Leve Gambetta!" weet ge, wat ik dan zou doen? De zou mjjn tweehonderd figuranten in een tien tal groepen verdeelea b. v. in: vrouwen, kinderen, burgers enz. Ik zou de burgers laten beginnen met Le ...., waarop de vrouwen iu wat sneller tempo moesten invallen, terwyl de anderen aan Gam waren en ik zou de jongens vjjf seconden achter al de overigen doen aankomen. Ik ben overtuigd, dat men in de zaal, boven al dat leven uit, duidelijk, Leve Gawibetta zou hooren en wan neer, evenals dit b\j de Meiningers het geval is, de houdingen, de gebaren, de groepeeringen tel kens verwisselden en veranderden, is er geen twijfel aan of er zoo een algemeene en ware uit werking verkregen worden. In de tooneelen waaraan figuranten meedoen, kan de vertolker van een hoofdrol door een ge baar, een kreet, een beweging, het zwijgen der menigte verklaren. En wanneer het volk zwijgt en den tooneelspeler aanziet, in plaats van de blikken naar de zaal te wenden of, zooals in de Comédie frangaise, de sociétaires met stommen, maar blijkbaren eerbied aan te staren, zal men het natuurlek vinden dat het luistert en dat tweehonderd menschen allen zwijgen, beheerscht door de gedachte, zich geen woord te laten ont gaan, van hetgeen gezegd wordt, door een persoon, die allen belang inboezemt. Ik heb volstrekt geen verstand van muziek, maar men heeft my gezegd, dat Wagner in som mige zyiier opera's koren met zeer vele partijen heeft geschreden en dat iedere afdeeling koristen een verschillend onderdeel der menigte voorstelt terwijl het geheel tot een volmaakt ensemble samensmelt. Waarom zouden wij dit, wanneer het een tooneelstuk betreft, ook niet in toepassing brengen ? Emile Zola wilde het in Germinal doen, maar hij heeft het niet kunnen doordrijven, omdat de directeurs tegen de groote kosten opzagen. Zijn plan was om die gedeelten, waarin groote Tolksmenigten voorkwamen, lang te doenrepeteeren, onder de leiding van tooneelspelers-figuranten. Zooals ge ziet, juist dat, wat bij de Meiningers geschiedt. Denk echter niet, dat ik, zooals men dat noemt, geheel en al door hen ingepakt ben. Hunne zeer schreeuwende, maar uitstekend geplaatste deco raties, zijn oneindig veel slechter geschilderd dan de onze. Zij maken misbruik van werkelijke voor werpen, van stoepen, muren, enz. waarop men staan kan, en plaatsen deze overal tusschen. De costumes zijn schitterend, wanneer zij zuiver his torisch zijn, en onzinnig ryk, maar getuigen bijna altyd van een afschuwelijken smaak, wanneer zy niet volgens een voorbeeld gemaakt, wanneer zij het werk der verbeeldingskracht en der fantaisie zijn. Hun lichteffecten, hoewel zij uitstekend zijn, worden meestal met een epische naïviteit aange bracht. Bijvoorbeeld: de zeer goed nagebootste stralen van de ondergaande zon, die het fraaie hoofd van een grijsaard, die in zijn stoel gestor ven is, verlichten, dringen eensklaps, zonder over gang door een venster, juist op het oogenblik. dat de goede man sterft, alleen om een fraai tableau te doen zien. Om nog iets te noemen, na een buitengewoon hevigen stortregen, die door middel van electriciteit verkregen word, zag ik tot mijn sp\jt, ijat het plotseling, zonder eenigen overgang, weer droog werd. De tooneelspelers zijn dragelijk, maar meer ook niet; velen van hun gevoelen zich in hun costuum niet te huis; alle bergbewoners hadden witte han den en even mooie, even zindelijke knieën als in de Opéra Comique. BÜhet aanwerven der tooneelspelers, schijnt men vooral gelet te hebben op zware stemmen en breede schouders, geschikt om er de prachtige stoffen, die de hertog zelf koopt en waarvoor hij werkelijk dwaasheden begaat, over te drapeeren. Naar men zegt, heeft hij 75,000 thaler besteed voor de Maria Stuart van Schiller. Het grootste gedeelte der artisten heeft slechts een zeer geringe voorbereidende opleiding genoten. De twee of drie, die te Weenen gestudeerd heb ben, noemt men by name. Fraulein Lindner, van wie ik zooeven sprak, was niet lang geleden nog danseres en dacht er niet aan, dat zij eens, zoo als nu het geval is, de ware maagd van Orleans genoemd zou worden. Bijna allen, ten minste de herhaalde vergeefsche pogingen, waarbij Dientje verklaarde, »datze nog nooit niet zoo'n kerdaardig en vernijnig kind had gezien", werd ik ten laatste overweldigd en in de sterke ar men der zegevierende meid van het slagveld af en naar beneden gebracht. Ik zag mijn lievelinge nooit weder. Toen ik dienzelfden avond in mijn. warm bedje lag, mijn hoofd telkens verleggend op mijn kussen, nat van tranen, bedacht ik hoe zij misschien nu in de goot zou zitten, droevig starend op haar leeg schoteltje. De opgestoken herfstwind drukte zich kla gend en zuchtend tegen de ruiten en nu en dan bracht hij een Kletterende regenvlaag mee. O! ik zag het werkelijk, hoe het nathelft, treden op zonder andere tooneelopleiding, dan dat zij gedurende een of twee jaar gefigureerd of kleine rollen gespeeld hebben. Natuurlijk zag ik met spanning de voorstelling van den Malade imaginaire, die zij aangekondigd hadden, maar niet gegeven hebben, te gemoet. In het Winteravondsprookje traden drie komie ken op, waarvan een, Carl Görner, van den eersten rang. Hun répertoire is zeer afwisselend. Zij hebben te Meiningen zelfs Spoken van Ibsen, waarvan ik een vertaling bezit, gespeeld. Hun hertog had het denkbeeld opgevat, zeer in den geest van het Thédtre Libre, om dit drama met gesloten deuren te doen opvoeren, voor den schrijver en de kritici van de duitsche pers, die hij uitgenoodigd had. Het stuk kon niet voor het publiek gegeven worden, want het streed te zeer met de beginsel der toe schouwers en ik denk wel, dat gij zelf er u in October een weinig over verbazen zult. Een andere zeer karakteristieke bijzonderheid is, dat het den. tooneelspelers en den figu ranten ten strengste verboden is, het eigenlijke tooneel te overschrijden. Niemand waagt zich op het proscenium Antoine bedoelt hiermede, dat deel van den schouwburg, dat getvoonlijk rechts en links door de directeursloges begrensd wordt J en ik heb gedurende een twaalftal voor stellingen geen enkele gezien, die den souffleur maar tot op twee meter afstand naderde. Ook is het verboden in de zaal te zien, die trouwens donker is. Bijna al de voornaamste tooneelen worden op het derde plan afgespeeld; de figuran ten keeren het publiek dikwijls den rug toe en. zien naar de akteurs die achter op het tooneel spelen. Gij gevoelt wel, dat dat bijna alle belangwek kende nieuwigheden zijn. Waarom zouden wij dat, wat er goed in is, niet trachten overtenemen ? In geen enkel opzicht geleek het op dat, wat wij te Parijs gewoon zijn te zien en ik wilde, dat gij de reis gedaan hadt. Gij zoudt ons over die technische vragen, uwe persoonlijke meeningen, zoo nuttig voor de mannen van het vak, zoo be langwekkend voor anderen, medegedeeld hebben. Men heeft mij te Brussel gezegd, dat mijnheer Porel er geweest is. De directeuren der grooto schouwburgen haddon dit met hun regisseurs ook wel mogen doen. Natuurlijk, waarde meester, is deze brief geheel onder ons. Ik heb u alleen willen bewijzen, vol gens mijn gewoonte in slecht Fransch, dat ik mijn tijd niet verloren laat gaan en dat ik alles ernstig onderzoek, aleer er mij aan te wagen. Ik zal van hetgeen ik daarginds gezien heb, een en ander in toepassing brengen bij de opvoering van het drama van Goncourt en van de Mort du duc d'Enghien, van Hennique. Ik hoop, dat het uw belangstelling zal opwekken, wanneer ik datgene bereik, waarnaar ik streef. Uw zeer toegenegen en zeer dankbare ANTOINB. Beknopte Geschiedenis van het Christen dom, door B. W. COLENBBANDEK, pre dikant te Herwen. Arnhem (bij) K. van der Zande. 1888. Aan gidsen op het gebied der catechese heeft het in de laatste jaren bij geen enkele richting ontbroken; en, zoo do dorst naar kennis alsmede de ijver der leerlingen geëvenredigd zijn aan de moeite, welke niet weinige onderwijzers voor het godsdienstig onderricht der jeugd zich getroosten, hebben noch de laatsten noch de eersten zich te beklagen. Als wij alleen maar letten op het vrij groot aantal hulpmiddelen : leerboeken, atlassen, platen, die, zoowel van moderne, als van evan gelische en orthodoxe zijde de pers verlieten, is er reden tot blijdschap en dankbaarheid. Sinds Maronier is voorgegaan de moderne zienswijze in zijne verschillende, meer of minder uitgebreide, Handleidingen te populariseeren, zijn anderen ge volgd. Knappert, Meijboom en van Veen, Kovers, Ham, en last not least Bruining, deze allen om geen andere namen te noemen hebben het hunne gedaan, om de catecheten en de catechisanten te dienen met hunne wetenschap en hunne ervaring. geregende dier bibberend voor het gesloten luik zat, terwijl zijn groene, schuwe oogeu zóó smeekend vroegen: waarom ik niet open deed ? Wat moest ze wel van mijn trouw en vriendschap denken? Ik kon het niet langer uithouden in bed; op mijn. bloote voetjes sloop ik de kamer uit, de kindermeid was naar beneden ge gaan, denkend dat we reeds sliepen en spoedde mij naar boven. Ach! de zolderdeur was op slot en de sleutel was weggenomen. 't "Was verbeelding natuurlijk, maar terwijl ik daar stond, meende ik zeker een zacht en klagend «miauw!" te hooren, 't was het steu nen van den wind misschien. Ik klopte tegen de deur en riep schreiend: »poes, poes.," maar ik hoorde niets meer en ging eindelijk ver kleumd en zielsbedroefd weer naar beneden. 't Is lang, oneindig lang geleden, dat ik dien nacht vol diepe, rampzalige kindcrsmart doorleefde, waaraan ik nu terugdenk, half met medelijden, half met een glimlach, en 't is me alsof' dat kind, dat woelend en snikkend in slaap viel om ieder oogenblik zenuwachtig weer wakker te schrikken uit een bedriegelijken droom, waarin ze haar leelijk vrien dinnetje terug had, een ander kind geweest moet zijn dan ik. Er zijn in later jaren zooveel nachten geweest die ik weenend en wakend heb doorgebracht uren waarin het arme buitje haar dwaas, weerspannig hart tot zwijgen moest brengen; uren, waarin ze niet kon, niet wilde gelooven dat het geluk alleen aan schoone gestalten toebehoort en dat de misdeelde er ij moet staan tevergeefs hunkerend naar een enkel kruimpje; maar nooit hebben mijne tranen rijkelijker, en zeker nimmer onzelfzuchtiger gevloeid, dan in dien droevigen herfstnacht waarin ik »mijn eerste liefde" beweende. Met die verhoogde belangstelling in de zaak van het godsdienstig onderwijs ging de uitbrei ding van de leerstof als van zelf gepaard. Wordt de bijbelsche geschiedenis evenmin als voorheen vergeten, meer dan vroeger wordt op de geschie denis der godsdiensten en der Christelijke kerk de aandacht gevestigd. De godsdienstscholen, hier en daar gesticht, als by de Vrije Gemeente" te Amsterdam en bij de Remonstrantsche" te Arnhem, hebben eu hoe kon het anders! enkele leeraren aan deze in richtingen geleid tot het opstellen van werken en werkjes ten dienste van het bijzonder vak van onderwijs, hun toevertrouwd. Zoo onlangs weer den heer B. W. Colenbrander, die het eerste deel eener Beknopte geschiedenis van het*Christendom" in het licht gaf. En hij heeft dit geen over tollig werk geacht. Van oordeel toch, dat er wel wetenschappelijke, maar geen beknopte boeken zijn, waarin de nieuwe opvatting van de geschie denis des Christendoras voldoende tot haar recht komt", heeft hij de pen opgevat en een werk geschreven om in deze leemte te voorzien. Zijn doel daarbij was: duidelijk te maken, hoe de Christelijke godsdienst, ten gevolge van de toestan den, welke hij bij zijn optreden vond, tot Katho lieke kerk is geworden, en hoe de kerk zich, ten gevolge van natuttrtt/jke omstandigheden, heeft ontwikkeld." De schrijver, die, naar de groote wereldgebeur tenissen, de geschiedenis van het Christendom in drie perioden verdeelt, behandelt voorloopig slechts twee tijdvakken,?. de oude-en de middengeschie denis waarvan liet eerste loopt over de jaren 1?800; het tweede van 800?1517. Elk tijdvak heeft weer twee oiiderdeelen. Het eerste gedeelte van de oude historie, l?313, beschrijft het ont staan en de zegepraal der Katholieke kerk"; het tweede, 313?800, de vaststelling van de kerk leer en de vestiging van het kerkgezag". Het eerste deel van het tweede tijdvak, 800?1216, schetst ons de kerk op het toppunt van macht'': het tweede, 1216?1517, het verval van de kerk en de toenemende behoefte aan hervorming". De belofte van den auteur, om later, in een werk over de nieuwe geschiedenis, van gelijken omvang als het thans verschenen deel, de opkomst van het Protestantisme en zijn strijd met het Katholicisme (1517?1648), alsmede de zelfstan dige ontwikkeling van het Katholicisme en Pro testantisme te zullen behandelen, zal, naar we hopen, zoo spoedig mogelijk worden vervuld. Want belofte maakt schuld. Intusschen hebben wij nu reeds reden den schrij ver met zijn welgeslaagden arbeid geluk te wenschei]. Zijn boek toch heeft, bij kleine gebreken, groote deugden. liet is even aangenaam van vorm als degelijk van inhoud. Uit alles blijkt, dat de auteur zijn stof meester is, en haar met liefde heeft behandeld. Niet liet minst in die hoofd stukken, welke het Christendom in zijne praktische werkzaamheid loeren kennen, en waarin de mededeeling van sommige bijzonderheden den lezer in staat stelt, zich eene juiste voorstelling te ma ken van het karakter der verschillende eeuwen, die er in besproken worden. Maar ook elders, waar personen en feiten worden genoemd en beothi-even, zelfs daar, waar van abstracto onderwerwerpen, kerkelijke leerstukken en wijsgeerige stel sels sprake is, weet hij door zijn onderhoudenden verhaaltrant en door zijne heldere en eenvoudige uiteenzetting te boeien. Nu en dan echter staat do zucht naar beknoptheid aan do duidelijkheid in den weg. Gaarne b.v. had ik op p. 237, bij de ontwikkeling van de Ansekniaansche theologie, wat meer licht voor den leerling zien ontstoken. Doch dit, evenals eene enkele onnauwkeurigheid bij het vermelden van een jaartal, die den schrijver waarschijnlijk ontsnapte, in de errata" licht te verbeteren, is eene kleinigheid, vergeleken met het vele goede eu schoone, dat ous door C. geboden wordt. Het geheel getuigt van ernstige studie eu groote nauwgezetheid. Wij krijgen in dit boek geene dorre opsomming van jaren, namen en feiten, al worden deze ons geenszins onthouden, maar een levend tafereel van de wording en de ontwikkeling des Christendoms, oene pragmatische geschiedenis van het ontstaan, den bloei en het verval der Katholieke kerk. De ten tooneele verschijnende personen leeren wij, zoowel in hunne daden en lotgevallen, als in hunne meeningen en karakters kennen. Op de hoofdfiguren: een Augustinus, een Innocentius e. a. wordt natuurlijk vooral de aandacht gevestigd. Onpartijdig worden telkens weer de licht- en schaduwzijden der verschijnselen in het licht ge steld. Het gebrekkige wordt niet bemanteld, het goede niet verzwegen. Een proeve van die onbevoor oordeelde beschouwing levert o. a. het hoofdstuk, dat Gnosticisme en Montanisme" tot opschrift draagt. Naar volledigheid is overal gestreefd, zoo zelfs, dat het werk, m. i., daardoor uitvoeriger is gewor den dan wel noodig en wenschelijk is voor catechisanten, ook voor de meest ontwikkelde. Ligt het in den aard der zaak, dat ieder onderwijzer zijne leerlingen vooral knap wil maken in het vak, dat hij doceert, voor overlading dient hij te waken: te veel schaadt." Wij, godsdienstonderwij zers, moeten nimmer uit het oog verliezen, dat wij op onze catechisatiën en godsdienstscho len geen theologen hebben te vormen, maar wel onderwezen Christenen, die in de geschiedenis van hunnen godsdienst geen vreemdelingen mogen zijn, doch voor wie een algemeen overzicht vaii die historie voldoende is. Met deze laatste opmerking bedoel ik volstrekt niet de waarde van Colebrander's boek te ver kleinen. Ik acht het in de handen van. den cate cheet, ter voorbereiding van zijne lessen, een uit stekend hulpmiddel. Ik ga verder, en meen, dat het ook als leesboek dienst kan doen aan ieder, die do geschiedenis van het Christendom wat moer dan oppervlakkig wil loeren kennen en waar deeren. Ja zelfs kan het ter bestudeering met recht aanbevolen worden aan jongelingen, die zich tot academische examens willen bekwamen, en voorts aan. allen, diöals catecheten in eenig kerkgenootschap, of bij den Protestantenbond, wil len optreden. Als ze weten wat in Colenbrander's werk te lezen staat, zullen ze zeker niet onbeslagen op het ijs komen. Maar ik vrees, dat het voor gewone catechisatiën te uitvoerig is en te veel in bijzonderheden treedt. Doch hoe dit zij, in allen gevalle heeft de schrijver met het uitgeven zijner Beknopte geschiedenis'' een goed werk verricht. Dat zij in veler handen, kome, wensen ik van harte. Men moge het niet met alle beschouwingen, die er in voorkomen, eens zijn, niemand zal het boek, na geëindigde lezing, onbevredigd neerleggen. Zoo vinde het dan zijn weg tot de hoofden ea harten van hen, die nog in het Christendom be langstellen en van zijn vormende kracht overtuigd zijn .... Maar vooral ook tot allen, die van oor deel zijn, dat de kerk meer goed dan kwaad heeft gesticht in de wereld. Het zal hen billijker doen oordeelen dan zij totnogtoe hebben gedaan, over het middenceuwsche Christendom en. zijn. arbeid onder de volken. Zaandam, 25 Juli 88. W. J. MANSS^N. DE PRINSES VAN SAINT-GRATIEN. Prinses Mathildc Bonaparte gedurende korten tijd vorstin Demidoft' ??is de dochter van den steeds vroolijken" ex-koning van Westfalen, Jeröme, en de zuster van den onder den spotnaam Plon-Plon meest bekenden der nog leven de Napoleoniden. Napoleon III was haar eigen neef en steeds haar oprecht genegen vriend. Het is zeer goed mogelijk, dat aan deze verwantschappelijke gevoelens voor de Prinsescousine zich eenige teedere gevoelens voor de betooverend schoone vrouw gepaard hebben; de hofgeschiedenissen uit den tijd van het tweede keizerrijk wisten hierover zeer veel te vertellen. Herhaaldelijk toch werd beweerd, deolt de PesterLloyd mede, dat de trotsche Eugénie nooit den troon van Frankrijk bestegen zou hebben, wan neer de Fransche wetten het aan de dochter van Jeröiae veroorloofd hadden, na haar scheiding een tweede huwelijk aan te gaan. Dan zou mevrouw Matbilde nu in ballingschap verkeeren en op hare weemoedige herinneringen moeten teren .... Daarvoor heeft het noodlot haar behoed; ook na den val der dynastie wordt haar, de bonne princesse, het verblijven in het schitte rende Parijs niet belet en zij verzamelt tegen woordig even als vroeger haar cour ffamour om zich heen, het kleine hoopje getrouwen, dat de dood reeds tamelijk sterk gedund heeft; dos win ters in het werkelijk vorstelijke paleis in de Rue de Courcelle, des zomers in de liefelijke, zonnige en schaduwrijke villa Saint-Gratien in de nabij heid van Parijs, aan den Noorderspoorweg, dicht bij de badplaats Enghien, het Parijsche Baden. Wel is waar, is ook nu het tijdperk van glans van Saint-Gratien voorbij, dat tijdperk, dat een onlangs verschenen boek (Journal des frères Goncourt) en een ander (Lettres a la Princesse, van Sainte-Beuve) zoo levendig in het geheugen terugroepen. Twintig a vijf-eu-twintig jaar zijn sedert dien tijd verloopen en waarlijk menig jaar daarvan telt dubbel, evenals bij de soldaten. Toenmaals was de dikwijls en te recht gevierde schoonheid der prinses tot volle rijpheid gekomen. Haar figuur had de jnen en de volmaaktheid van een Grieksch standbeeld, haar gelaat straalde van geestdrift en hartstochtelijkheid, haar aange boren grandezza deed haar, door de tegenstelling tot hare ongedwongene, goedhartige, studentikooze manieren, hare ongebonden taal, die voor geen koene uitdrukking terugdeinsde, nog verblindender, nog pikanter schijnen. Een student in het gewaad eener keizerin, met een lange sleepjapon en hon derdduizend francs aan diamanten in het haar. Aldus was zij voor hare huisgenooten, die in zekeren zin hare kameraden waren met uit zondering van den beeldschoonen, intriganten opper-intendant der musea, graaf N. Deze was voor de goede Prinses" nog meer en zij zelve geneerde zich niet in het minst, deze voorkeur be kend te maken. Wie waren en wie zijn echter deze huisgenoo ten, die Saint-Gratien in eon verblijfplaats der Muzen veranderden? Men vindt daaronder de tegenwoordige lito van Frankrijk. De politieke afkeer jegens het keizerlijke stelsel was voor velen geen reden, om de uitnoodigingon voor Saint-Gratien af te slaan. Zoo menigeen, die men niet met zes paarden naar de uilerieën gebracht zou hebben, nam een- of tweemaal per week aan het Noorderstation een kaartje naar Saint-Gratiën en stoorde er zich geen zier aan, wanneer de een of andere ijzegriinmige oppositie-burggraaf hem den schimpnaain Mathüdard" gaf. En wie waren bet, die de locomotief naar Saint-Gratien voerde'? Renan, de biograaf van Jezus, de door de geheele geestelijkheid moreel gesteenigde anti christ, Sainte-Beuve, de vorst der aesthetici, wiens lof- en afkeuring uitdeelende pen op souvereine wijze beroemdheden schiep en ze in den grond boorde, Sainte-Beuve, de senator met het voor komen van een prelaat, de aartsbisschop van de diocese van het atheïsme", Paul de Saint-Victor, een Makart van den stijl, de beide Durnas, Théophile Gautier, do uitgclatenste en boeiendste causeur, het opperhoofd van het litteraire jong Frankrijk"; Gounod, Felicien David en vele schilders, geneesheeren, geleerden, zonder de beide Goncourts te vergoten, die de goede prinses" een. tijdlang protegeerde, omdat het publiek noch van de litteraire tweelingen, noch van den door hen ver dichten roman iets wilde weten. Dit tegen het keizerrijk reeds sterk frondeerende publiek, liet er de Goncourts voor boeten, dat zij zich mochten. verheugen in de bescherming eener vrouwelijke Maecenas, ontsproten uit bet regeerende huis. Hoe jammerlijk maakte hun drama Ilenriette Maréchal" fiasco, hoewel het een veel vriendelijker onthaal verdiend had. Maar het janhagel vulde het parterre en de bovenste galerijen van het Théatre francais", vast besloten het stuk niet aan te hooren, niet te beoordeelen, maar het uit te fluiten, het dood te schreeuwen omdat het op bevel of ten minste op een aanbeveling uit Saint-Gratien door de directie aangenomen was. Een merkwaardig Dioscurenpaar, Edmoud en Jules de Goncourt. De bloedverwantschap die hen verbond, droegen zij ook op literair ge bied over en zij identificeerden zich volkomen, niet alleen wat hun werk en hunne litteraire be zigheden betreft, maar ook in hunne gevoelens en meeningen. Het onlangs verschenen Journal"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl