Historisch Archief 1877-1940
580
DE AMSTERDAMHER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
.Leve Gambetta!" weet ge, wat ik dan zou doen?
De zou mjjn tweehonderd figuranten in een tien
tal groepen verdeelea b. v. in: vrouwen, kinderen,
burgers enz. Ik zou de burgers laten beginnen
met Le ...., waarop de vrouwen iu wat sneller
tempo moesten invallen, terwyl de anderen aan
Gam waren en ik zou de jongens vjjf seconden
achter al de overigen doen aankomen. Ik ben
overtuigd, dat men in de zaal, boven al dat leven
uit, duidelijk, Leve Gawibetta zou hooren en wan
neer, evenals dit b\j de Meiningers het geval is,
de houdingen, de gebaren, de groepeeringen tel
kens verwisselden en veranderden, is er geen
twijfel aan of er zoo een algemeene en ware uit
werking verkregen worden.
In de tooneelen waaraan figuranten meedoen,
kan de vertolker van een hoofdrol door een ge
baar, een kreet, een beweging, het zwijgen der
menigte verklaren. En wanneer het volk zwijgt
en den tooneelspeler aanziet, in plaats van de
blikken naar de zaal te wenden of, zooals in de
Comédie frangaise, de sociétaires met stommen,
maar blijkbaren eerbied aan te staren, zal men
het natuurlek vinden dat het luistert en dat
tweehonderd menschen allen zwijgen, beheerscht
door de gedachte, zich geen woord te laten ont
gaan, van hetgeen gezegd wordt, door een persoon,
die allen belang inboezemt.
Ik heb volstrekt geen verstand van muziek,
maar men heeft my gezegd, dat Wagner in som
mige zyiier opera's koren met zeer vele partijen
heeft geschreden en dat iedere afdeeling koristen
een verschillend onderdeel der menigte voorstelt
terwijl het geheel tot een volmaakt ensemble
samensmelt. Waarom zouden wij dit, wanneer het
een tooneelstuk betreft, ook niet in toepassing
brengen ? Emile Zola wilde het in Germinal doen,
maar hij heeft het niet kunnen doordrijven, omdat
de directeurs tegen de groote kosten opzagen.
Zijn plan was om die gedeelten, waarin groote
Tolksmenigten voorkwamen, lang te
doenrepeteeren, onder de leiding van tooneelspelers-figuranten.
Zooals ge ziet, juist dat, wat bij de Meiningers
geschiedt.
Denk echter niet, dat ik, zooals men dat noemt,
geheel en al door hen ingepakt ben. Hunne zeer
schreeuwende, maar uitstekend geplaatste deco
raties, zijn oneindig veel slechter geschilderd dan
de onze. Zij maken misbruik van werkelijke voor
werpen, van stoepen, muren, enz. waarop men
staan kan, en plaatsen deze overal tusschen. De
costumes zijn schitterend, wanneer zij zuiver his
torisch zijn, en onzinnig ryk, maar getuigen bijna
altyd van een afschuwelijken smaak, wanneer zy
niet volgens een voorbeeld gemaakt, wanneer zij
het werk der verbeeldingskracht en der fantaisie zijn.
Hun lichteffecten, hoewel zij uitstekend zijn,
worden meestal met een epische naïviteit aange
bracht. Bijvoorbeeld: de zeer goed nagebootste
stralen van de ondergaande zon, die het fraaie
hoofd van een grijsaard, die in zijn stoel gestor
ven is, verlichten, dringen eensklaps, zonder over
gang door een venster, juist op het oogenblik. dat
de goede man sterft, alleen om een fraai tableau
te doen zien.
Om nog iets te noemen, na een buitengewoon
hevigen stortregen, die door middel van
electriciteit verkregen word, zag ik tot mijn sp\jt, ijat het
plotseling, zonder eenigen overgang, weer droog
werd.
De tooneelspelers zijn dragelijk, maar meer ook
niet; velen van hun gevoelen zich in hun costuum
niet te huis; alle bergbewoners hadden witte han
den en even mooie, even zindelijke knieën als in
de Opéra Comique.
BÜhet aanwerven der tooneelspelers, schijnt
men vooral gelet te hebben op zware stemmen
en breede schouders, geschikt om er de prachtige
stoffen, die de hertog zelf koopt en waarvoor hij
werkelijk dwaasheden begaat, over te drapeeren.
Naar men zegt, heeft hij 75,000 thaler besteed
voor de Maria Stuart van Schiller.
Het grootste gedeelte der artisten heeft slechts
een zeer geringe voorbereidende opleiding genoten.
De twee of drie, die te Weenen gestudeerd heb
ben, noemt men by name. Fraulein Lindner, van
wie ik zooeven sprak, was niet lang geleden nog
danseres en dacht er niet aan, dat zij eens, zoo
als nu het geval is, de ware maagd van Orleans
genoemd zou worden. Bijna allen, ten minste de
herhaalde vergeefsche pogingen, waarbij
Dientje verklaarde, »datze nog nooit niet zoo'n
kerdaardig en vernijnig kind had gezien", werd
ik ten laatste overweldigd en in de sterke ar
men der zegevierende meid van het slagveld
af en naar beneden gebracht.
Ik zag mijn lievelinge nooit weder. Toen
ik dienzelfden avond in mijn. warm bedje
lag, mijn hoofd telkens verleggend op mijn
kussen, nat van tranen, bedacht ik hoe zij
misschien nu in de goot zou zitten, droevig
starend op haar leeg schoteltje.
De opgestoken herfstwind drukte zich kla
gend en zuchtend tegen de ruiten en nu en
dan bracht hij een Kletterende regenvlaag
mee. O! ik zag het werkelijk, hoe het
nathelft, treden op zonder andere tooneelopleiding,
dan dat zij gedurende een of twee jaar gefigureerd
of kleine rollen gespeeld hebben.
Natuurlijk zag ik met spanning de voorstelling
van den Malade imaginaire, die zij aangekondigd
hadden, maar niet gegeven hebben, te gemoet.
In het Winteravondsprookje traden drie komie
ken op, waarvan een, Carl Görner, van den eersten
rang.
Hun répertoire is zeer afwisselend. Zij hebben
te Meiningen zelfs Spoken van Ibsen, waarvan ik
een vertaling bezit, gespeeld. Hun hertog had
het denkbeeld opgevat, zeer in den geest van het
Thédtre Libre, om dit drama met gesloten deuren
te doen opvoeren, voor den schrijver en de kritici
van de duitsche pers, die hij uitgenoodigd had.
Het stuk kon niet voor het publiek gegeven worden,
want het streed te zeer met de beginsel der toe
schouwers en ik denk wel, dat gij zelf er u in
October een weinig over verbazen zult.
Een andere zeer karakteristieke bijzonderheid
is, dat het den. tooneelspelers en den figu
ranten ten strengste verboden is, het eigenlijke
tooneel te overschrijden. Niemand waagt zich
op het proscenium Antoine bedoelt hiermede,
dat deel van den schouwburg, dat getvoonlijk
rechts en links door de directeursloges begrensd
wordt J en ik heb gedurende een twaalftal voor
stellingen geen enkele gezien, die den souffleur
maar tot op twee meter afstand naderde. Ook
is het verboden in de zaal te zien, die trouwens
donker is. Bijna al de voornaamste tooneelen
worden op het derde plan afgespeeld; de figuran
ten keeren het publiek dikwijls den rug toe en.
zien naar de akteurs die achter op het tooneel
spelen.
Gij gevoelt wel, dat dat bijna alle belangwek
kende nieuwigheden zijn. Waarom zouden wij
dat, wat er goed in is, niet trachten overtenemen ?
In geen enkel opzicht geleek het op dat, wat
wij te Parijs gewoon zijn te zien en ik wilde, dat
gij de reis gedaan hadt. Gij zoudt ons over die
technische vragen, uwe persoonlijke meeningen,
zoo nuttig voor de mannen van het vak, zoo be
langwekkend voor anderen, medegedeeld hebben.
Men heeft mij te Brussel gezegd, dat mijnheer
Porel er geweest is. De directeuren der grooto
schouwburgen haddon dit met hun regisseurs ook
wel mogen doen.
Natuurlijk, waarde meester, is deze brief geheel
onder ons. Ik heb u alleen willen bewijzen, vol
gens mijn gewoonte in slecht Fransch, dat ik mijn
tijd niet verloren laat gaan en dat ik alles ernstig
onderzoek, aleer er mij aan te wagen. Ik zal
van hetgeen ik daarginds gezien heb, een en ander
in toepassing brengen bij de opvoering van het
drama van Goncourt en van de Mort du duc
d'Enghien, van Hennique. Ik hoop, dat het uw
belangstelling zal opwekken, wanneer ik datgene
bereik, waarnaar ik streef.
Uw zeer toegenegen en zeer dankbare
ANTOINB.
Beknopte Geschiedenis van het Christen
dom, door B. W. COLENBBANDEK, pre
dikant te Herwen. Arnhem (bij) K.
van der Zande. 1888.
Aan gidsen op het gebied der catechese heeft
het in de laatste jaren bij geen enkele richting
ontbroken; en, zoo do dorst naar kennis alsmede
de ijver der leerlingen geëvenredigd zijn aan de
moeite, welke niet weinige onderwijzers voor het
godsdienstig onderricht der jeugd zich getroosten,
hebben noch de laatsten noch de eersten zich te
beklagen. Als wij alleen maar letten op het vrij
groot aantal hulpmiddelen : leerboeken, atlassen,
platen, die, zoowel van moderne, als van evan
gelische en orthodoxe zijde de pers verlieten, is
er reden tot blijdschap en dankbaarheid. Sinds
Maronier is voorgegaan de moderne zienswijze in
zijne verschillende, meer of minder uitgebreide,
Handleidingen te populariseeren, zijn anderen ge
volgd. Knappert, Meijboom en van Veen, Kovers,
Ham, en last not least Bruining, deze allen
om geen andere namen te noemen hebben
het hunne gedaan, om de catecheten en de
catechisanten te dienen met hunne wetenschap en
hunne ervaring.
geregende dier bibberend voor het gesloten
luik zat, terwijl zijn groene, schuwe oogeu
zóó smeekend vroegen: waarom ik niet open
deed ? Wat moest ze wel van mijn trouw en
vriendschap denken?
Ik kon het niet langer uithouden in bed;
op mijn. bloote voetjes sloop ik de kamer
uit, de kindermeid was naar beneden ge
gaan, denkend dat we reeds sliepen en
spoedde mij naar boven. Ach! de zolderdeur
was op slot en de sleutel was weggenomen.
't "Was verbeelding natuurlijk, maar terwijl
ik daar stond, meende ik zeker een zacht en
klagend «miauw!" te hooren, 't was het steu
nen van den wind misschien. Ik klopte tegen
de deur en riep schreiend: »poes, poes.," maar
ik hoorde niets meer en ging eindelijk ver
kleumd en zielsbedroefd weer naar beneden.
't Is lang, oneindig lang geleden, dat ik
dien nacht vol diepe, rampzalige kindcrsmart
doorleefde, waaraan ik nu terugdenk, half
met medelijden, half met een glimlach, en 't
is me alsof' dat kind, dat woelend en snikkend
in slaap viel om ieder oogenblik zenuwachtig
weer wakker te schrikken uit een
bedriegelijken droom, waarin ze haar leelijk vrien
dinnetje terug had, een ander kind geweest
moet zijn dan ik.
Er zijn in later jaren zooveel nachten geweest
die ik weenend en wakend heb doorgebracht
uren waarin het arme buitje haar dwaas,
weerspannig hart tot zwijgen moest brengen;
uren, waarin ze niet kon, niet wilde gelooven
dat het geluk alleen aan schoone gestalten
toebehoort en dat de misdeelde er ij moet
staan tevergeefs hunkerend naar een enkel
kruimpje; maar nooit hebben mijne tranen
rijkelijker, en zeker nimmer onzelfzuchtiger
gevloeid, dan in dien droevigen herfstnacht
waarin ik »mijn eerste liefde" beweende.
Met die verhoogde belangstelling in de zaak
van het godsdienstig onderwijs ging de uitbrei
ding van de leerstof als van zelf gepaard. Wordt
de bijbelsche geschiedenis evenmin als voorheen
vergeten, meer dan vroeger wordt op de geschie
denis der godsdiensten en der Christelijke kerk
de aandacht gevestigd.
De godsdienstscholen, hier en daar gesticht, als
by de Vrije Gemeente" te Amsterdam en bij de
Remonstrantsche" te Arnhem, hebben eu hoe
kon het anders! enkele leeraren aan deze in
richtingen geleid tot het opstellen van werken en
werkjes ten dienste van het bijzonder vak van
onderwijs, hun toevertrouwd. Zoo onlangs weer
den heer B. W. Colenbrander, die het eerste deel
eener Beknopte geschiedenis van
het*Christendom" in het licht gaf. En hij heeft dit geen over
tollig werk geacht. Van oordeel toch, dat er wel
wetenschappelijke, maar geen beknopte boeken
zijn, waarin de nieuwe opvatting van de geschie
denis des Christendoras voldoende tot haar recht
komt", heeft hij de pen opgevat en een werk
geschreven om in deze leemte te voorzien. Zijn
doel daarbij was: duidelijk te maken, hoe de
Christelijke godsdienst, ten gevolge van de toestan
den, welke hij bij zijn optreden vond, tot Katho
lieke kerk is geworden, en hoe de kerk zich, ten
gevolge van natuttrtt/jke omstandigheden, heeft
ontwikkeld."
De schrijver, die, naar de groote wereldgebeur
tenissen, de geschiedenis van het Christendom in
drie perioden verdeelt, behandelt voorloopig slechts
twee tijdvakken,?. de oude-en de middengeschie
denis waarvan liet eerste loopt over de jaren
1?800; het tweede van 800?1517. Elk tijdvak
heeft weer twee oiiderdeelen. Het eerste gedeelte
van de oude historie, l?313, beschrijft het ont
staan en de zegepraal der Katholieke kerk"; het
tweede, 313?800, de vaststelling van de kerk
leer en de vestiging van het kerkgezag". Het
eerste deel van het tweede tijdvak, 800?1216,
schetst ons de kerk op het toppunt van macht'':
het tweede, 1216?1517, het verval van de kerk
en de toenemende behoefte aan hervorming".
De belofte van den auteur, om later, in een
werk over de nieuwe geschiedenis, van gelijken
omvang als het thans verschenen deel, de opkomst
van het Protestantisme en zijn strijd met het
Katholicisme (1517?1648), alsmede de zelfstan
dige ontwikkeling van het Katholicisme en Pro
testantisme te zullen behandelen, zal, naar we
hopen, zoo spoedig mogelijk worden vervuld.
Want belofte maakt schuld.
Intusschen hebben wij nu reeds reden den schrij
ver met zijn welgeslaagden arbeid geluk te
wenschei]. Zijn boek toch heeft, bij kleine gebreken,
groote deugden. liet is even aangenaam van vorm
als degelijk van inhoud. Uit alles blijkt, dat de
auteur zijn stof meester is, en haar met liefde
heeft behandeld. Niet liet minst in die hoofd
stukken, welke het Christendom in zijne praktische
werkzaamheid loeren kennen, en waarin de
mededeeling van sommige bijzonderheden den lezer
in staat stelt, zich eene juiste voorstelling te ma
ken van het karakter der verschillende eeuwen,
die er in besproken worden. Maar ook elders,
waar personen en feiten worden genoemd en
beothi-even, zelfs daar, waar van abstracto
onderwerwerpen, kerkelijke leerstukken en wijsgeerige stel
sels sprake is, weet hij door zijn
onderhoudenden verhaaltrant en door zijne heldere en
eenvoudige uiteenzetting te boeien. Nu en
dan echter staat do zucht naar beknoptheid
aan do duidelijkheid in den weg. Gaarne
b.v. had ik op p. 237, bij de ontwikkeling van
de Ansekniaansche theologie, wat meer licht voor
den leerling zien ontstoken. Doch dit, evenals
eene enkele onnauwkeurigheid bij het vermelden
van een jaartal, die den schrijver waarschijnlijk
ontsnapte, in de errata" licht te verbeteren,
is eene kleinigheid, vergeleken met het vele goede
eu schoone, dat ous door C. geboden wordt. Het
geheel getuigt van ernstige studie eu groote
nauwgezetheid.
Wij krijgen in dit boek geene dorre opsomming
van jaren, namen en feiten, al worden deze ons
geenszins onthouden, maar een levend tafereel
van de wording en de ontwikkeling des Christendoms,
oene pragmatische geschiedenis van het ontstaan,
den bloei en het verval der Katholieke kerk.
De ten tooneele verschijnende personen
leeren wij, zoowel in hunne daden en lotgevallen,
als in hunne meeningen en karakters kennen.
Op de hoofdfiguren: een Augustinus, een
Innocentius e. a. wordt natuurlijk vooral de aandacht
gevestigd.
Onpartijdig worden telkens weer de licht- en
schaduwzijden der verschijnselen in het licht ge
steld. Het gebrekkige wordt niet bemanteld, het
goede niet verzwegen. Een proeve van die onbevoor
oordeelde beschouwing levert o. a. het hoofdstuk,
dat Gnosticisme en Montanisme" tot opschrift
draagt.
Naar volledigheid is overal gestreefd, zoo zelfs,
dat het werk, m. i., daardoor uitvoeriger is gewor
den dan wel noodig en wenschelijk is voor
catechisanten, ook voor de meest ontwikkelde. Ligt
het in den aard der zaak, dat ieder onderwijzer
zijne leerlingen vooral knap wil maken in het
vak, dat hij doceert, voor overlading dient hij te
waken: te veel schaadt." Wij, godsdienstonderwij
zers, moeten nimmer uit het oog verliezen, dat
wij op onze catechisatiën en godsdienstscho
len geen theologen hebben te vormen, maar
wel onderwezen Christenen, die in de geschiedenis
van hunnen godsdienst geen vreemdelingen mogen
zijn, doch voor wie een algemeen overzicht vaii
die historie voldoende is.
Met deze laatste opmerking bedoel ik volstrekt
niet de waarde van Colebrander's boek te ver
kleinen. Ik acht het in de handen van. den cate
cheet, ter voorbereiding van zijne lessen, een uit
stekend hulpmiddel. Ik ga verder, en meen, dat
het ook als leesboek dienst kan doen aan ieder,
die do geschiedenis van het Christendom wat
moer dan oppervlakkig wil loeren kennen en waar
deeren. Ja zelfs kan het ter bestudeering met
recht aanbevolen worden aan jongelingen, die zich
tot academische examens willen bekwamen, en
voorts aan. allen, diöals catecheten in eenig
kerkgenootschap, of bij den Protestantenbond, wil
len optreden. Als ze weten wat in Colenbrander's
werk te lezen staat, zullen ze zeker niet
onbeslagen op het ijs komen. Maar ik vrees, dat het
voor gewone catechisatiën te uitvoerig is en te
veel in bijzonderheden treedt. Doch hoe dit zij,
in allen gevalle heeft de schrijver met het
uitgeven zijner Beknopte geschiedenis'' een goed
werk verricht. Dat zij in veler handen, kome,
wensen ik van harte.
Men moge het niet met alle beschouwingen,
die er in voorkomen, eens zijn, niemand zal het
boek, na geëindigde lezing, onbevredigd neerleggen.
Zoo vinde het dan zijn weg tot de hoofden ea
harten van hen, die nog in het Christendom be
langstellen en van zijn vormende kracht overtuigd
zijn .... Maar vooral ook tot allen, die van oor
deel zijn, dat de kerk meer goed dan kwaad
heeft gesticht in de wereld. Het zal hen billijker
doen oordeelen dan zij totnogtoe hebben gedaan,
over het middenceuwsche Christendom en. zijn.
arbeid onder de volken.
Zaandam, 25 Juli 88.
W. J. MANSS^N.
DE PRINSES VAN SAINT-GRATIEN.
Prinses Mathildc Bonaparte gedurende korten
tijd vorstin Demidoft' ??is de dochter van den
steeds vroolijken" ex-koning van Westfalen,
Jeröme, en de zuster van den onder den
spotnaam Plon-Plon meest bekenden der nog leven
de Napoleoniden. Napoleon III was haar
eigen neef en steeds haar oprecht genegen
vriend. Het is zeer goed mogelijk, dat aan deze
verwantschappelijke gevoelens voor de
Prinsescousine zich eenige teedere gevoelens voor de
betooverend schoone vrouw gepaard hebben; de
hofgeschiedenissen uit den tijd van het tweede
keizerrijk wisten hierover zeer veel te vertellen.
Herhaaldelijk toch werd beweerd, deolt de
PesterLloyd mede, dat de trotsche Eugénie nooit den
troon van Frankrijk bestegen zou hebben, wan
neer de Fransche wetten het aan de dochter van
Jeröiae veroorloofd hadden, na haar scheiding een
tweede huwelijk aan te gaan.
Dan zou mevrouw Matbilde nu in ballingschap
verkeeren en op hare weemoedige herinneringen
moeten teren .... Daarvoor heeft het noodlot haar
behoed; ook na den val der dynastie wordt haar,
de bonne princesse, het verblijven in het schitte
rende Parijs niet belet en zij verzamelt tegen
woordig even als vroeger haar cour ffamour om
zich heen, het kleine hoopje getrouwen, dat de
dood reeds tamelijk sterk gedund heeft; dos win
ters in het werkelijk vorstelijke paleis in de Rue
de Courcelle, des zomers in de liefelijke, zonnige
en schaduwrijke villa Saint-Gratien in de nabij
heid van Parijs, aan den Noorderspoorweg, dicht
bij de badplaats Enghien, het Parijsche Baden.
Wel is waar, is ook nu het tijdperk van glans
van Saint-Gratien voorbij, dat tijdperk, dat een
onlangs verschenen boek (Journal des frères
Goncourt) en een ander (Lettres a la Princesse,
van Sainte-Beuve) zoo levendig in het geheugen
terugroepen. Twintig a vijf-eu-twintig jaar zijn
sedert dien tijd verloopen en waarlijk menig jaar
daarvan telt dubbel, evenals bij de soldaten.
Toenmaals was de dikwijls en te recht gevierde
schoonheid der prinses tot volle rijpheid gekomen.
Haar figuur had de jnen en de volmaaktheid
van een Grieksch standbeeld, haar gelaat straalde
van geestdrift en hartstochtelijkheid, haar aange
boren grandezza deed haar, door de tegenstelling tot
hare ongedwongene, goedhartige, studentikooze
manieren, hare ongebonden taal, die voor geen
koene uitdrukking terugdeinsde, nog verblindender,
nog pikanter schijnen. Een student in het gewaad
eener keizerin, met een lange sleepjapon en hon
derdduizend francs aan diamanten in het haar.
Aldus was zij voor hare huisgenooten, die in
zekeren zin hare kameraden waren met uit
zondering van den beeldschoonen, intriganten
opper-intendant der musea, graaf N. Deze was
voor de goede Prinses" nog meer en zij zelve
geneerde zich niet in het minst, deze voorkeur be
kend te maken.
Wie waren en wie zijn echter deze huisgenoo
ten, die Saint-Gratien in eon verblijfplaats der
Muzen veranderden? Men vindt daaronder de
tegenwoordige lito van Frankrijk. De politieke
afkeer jegens het keizerlijke stelsel was voor
velen geen reden, om de uitnoodigingon voor
Saint-Gratien af te slaan. Zoo menigeen, die men
niet met zes paarden naar de uilerieën gebracht
zou hebben, nam een- of tweemaal per week aan
het Noorderstation een kaartje naar Saint-Gratiën
en stoorde er zich geen zier aan, wanneer de
een of andere ijzegriinmige oppositie-burggraaf
hem den schimpnaain Mathüdard" gaf. En wie
waren bet, die de locomotief naar Saint-Gratien
voerde'? Renan, de biograaf van Jezus, de door
de geheele geestelijkheid moreel gesteenigde anti
christ, Sainte-Beuve, de vorst der aesthetici, wiens
lof- en afkeuring uitdeelende pen op souvereine
wijze beroemdheden schiep en ze in den grond
boorde, Sainte-Beuve, de senator met het voor
komen van een prelaat, de aartsbisschop van de
diocese van het atheïsme", Paul de Saint-Victor, een
Makart van den stijl, de beide Durnas, Théophile
Gautier, do uitgclatenste en boeiendste causeur,
het opperhoofd van het litteraire jong Frankrijk";
Gounod, Felicien David en vele schilders,
geneesheeren, geleerden, zonder de beide Goncourts te
vergoten, die de goede prinses" een. tijdlang
protegeerde, omdat het publiek noch van de
litteraire tweelingen, noch van den door hen ver
dichten roman iets wilde weten. Dit tegen het
keizerrijk reeds sterk frondeerende publiek, liet
er de Goncourts voor boeten, dat zij zich mochten.
verheugen in de bescherming eener vrouwelijke
Maecenas, ontsproten uit bet regeerende huis.
Hoe jammerlijk maakte hun drama Ilenriette
Maréchal" fiasco, hoewel het een veel vriendelijker
onthaal verdiend had. Maar het janhagel vulde
het parterre en de bovenste galerijen van het
Théatre francais", vast besloten het stuk niet
aan te hooren, niet te beoordeelen, maar het uit
te fluiten, het dood te schreeuwen omdat het
op bevel of ten minste op een aanbeveling uit
Saint-Gratien door de directie aangenomen was.
Een merkwaardig Dioscurenpaar, Edmoud en
Jules de Goncourt. De bloedverwantschap die
hen verbond, droegen zij ook op literair ge
bied over en zij identificeerden zich volkomen,
niet alleen wat hun werk en hunne litteraire be
zigheden betreft, maar ook in hunne gevoelens
en meeningen. Het onlangs verschenen Journal"