Historisch Archief 1877-1940
N». 581
DE AMSTEKDAMMER
A'. 1888
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgoten Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 12 Augustus.
Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr p. p. f l.l
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . , . 0.10.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer . . . 0.20.
Reclames per regel 0.40.
I H H O C »:
VAN VERRE EN VAN NABIJ. - FEUILLE
TON: Maestrina, (de jonge Onderwijzeres), I, naar
het Fransch van D. Ciampoli. UIT PABIJS,
door A. B. KUNST EN LETTEREN: Klaas
Vos, door J. H. E. Laurens Janszoon Coster
verdedigd, door W. P. C. K. Keizer Frederik,
door Edouard Simon, vertaald door J. v.
Witzenburg, beoordeeld door W. J. Manssen.
Brief?jrechsel von Jacob Grinun, enz., beoordeeld door
Alb. Th. Errata. VARIA. SCHAAKSPEL.
De batlman, door J. C. O. Op de beurs na
beurstijd. Voor Dames, door E-e. ALLER
LEI. RECLAME. BEURSOVERZICHT.
ADVERTENTIËN.
Van verre en van
nabijReeds sedert lang heeft men voorspeld, dat
het jaar 1889 het proefjaar voor de Fransche
Republiek zou zijn. Wanneer het eeuwfeest
der Fransche*omwenteling zal zijn gevierd
zonder tot een nieuwe omwenteling aanleiding
te hebben gegeven, wanneer de tentoonstelling
zal zijn gehouden als een werk des vredes en
het zwaard ook dit jaar in de schede zal zijn
gebleven, dan mag men hopen, dat de Repu
bliek aan het einde van hare leerjaren zal zijn
gekomen, en dat zij in en buiten Frankrijk
als vast gevestigd zal worden beschouwd.
Tot nu toe zijn de voorteekenen zeer afwis
selend. De vervanging van Grévy door Sadi
Caruot was eene groote verbetering, en de
eendracht der republikeinen in de bestrijding
van den even karakterloozen als
aanmatigenden would-be dictator Boulanger was voor
de vijanden der Republiek eene niet geringe
teleurstelling. Boulanger is daardoor genood
zaakt het masker afteleggen, en in de ver
kiezingsmanifesten, waarmede hij deze week
het departementder Charente heeft overstroomd,
heeft nij alle betuigingen van gehechtheid aan
en bewondering voor de Republiek wijselijk
achterwege gelaten. Boulanger is voortaan
een Bonapartist met het verleden van een
politieken kameleon. Het optreden van het
radicale ministerie Floquet neeft tot nu toe
geen der angst- en noodkreten van de be
zorgde opportunisten gewettigd. Zelfs de
heer Goblet, van wiens lichtgeraaktheid en
gebrek aan zelfbeheersching men zich voor
de leiding der buitenlandsche staatkunde wei
nig goeds voorspelde, heeft die vrees beschaamd,
en in het conflict met Italiëeene merkwaar
dige bezadigdheid aan den dag gelegd.
_Het bedenkelijkste teeken des tijds zijn de
zich te Parijs en in vele fabriekssteden van
Feuilleton.
MAESTRINA,
(de Jonge Onderwijzeres),
naar het Italiaansch
1) VAN
D. ClèMPOLI.
Toen zij gezeten op het muildier van
Recchiamazzo in het dorp kwam, scheen ze wel
een drenkelinge, zoo droop ze van den regen
die geweldig en koud als hagel neerviel. Zij
moest daar den tweeden November tegen den
avond present zijn, om den derden de school
te kunnen openen en had zich niet om de
stortbuien bekommerd, daar men er zelfs het
leven aan waagt, wanneer er sprake is van
't dagelijksch brood. Zij kende er niemand,
zelfs de Madonna niet; en daar de tijd der
gulle gastvrijheid voorbij was, moest zij aan
de herberg »de gouden Struik" afstappen,
wilde zij ten minste niet van honger en koude
omkomen. Zij zag er tegen op om naar bin
nen te gaan, en Recchiamazzo moest haar
met een vloek aandrijven, omdat zijn lastdier
niet in den regen kon blijven staan, totdat
zij haar tegenzin overwonnen had. De herberg
was dan ook geen geschikte plaats voor het
teringachtige, vermoeide meisje, maar zij moest
van den nood een deugd maken en naar binnen
gaan. Bij den schoorsteen zaten acht a tien
ezeldrijvers, die het slechte weer vervloekten
en over hun geheele persoon als vochtig
linnen in de Julizon uitdampten; verder wa
ren er in het duistere vertrek nog een tiental
boeren, die Mora speelden en den landwijn
als bronwater dronken. Het meisje wist niet
waarheen zich te wenden om een zitplaatsje
te vinden; zij was bevend en verlegen zon
der een woord te spreken in een hoek blijven
staan; zij zag te vergeefs naar de waardin
uit en voelde voor die woestaards met hun
Frankrijk voortdurend uitbreidende werksta
kingen. Bedenkelijk vooral, omdat men hier
met geen zuiver economisch verschijnsel heeft
te doen, maar omdat de politiek daarbij een
hoofdrol* speelt. Te Parijs hebben zich bij de
aardwerkers de koffiehuis- en
kappersbedienden gevoegd; een meer dan zonderlinge pro
clamatie van den prefect van politie, waarbij
de aanslagen tegen personen strafbaar wer
den verklaard, maar het wegnemen of ver
nielen van gereedschappen of materiaal, zooai
niet als eene geoorloofde, dan toch als eene
niet-strafbare handeling werd voorgesteld,
was olie in het vuur. De anarchisten en de
Blanquisten stelden zich aan het hoofd der
beweging, en bij herhaling kwam het tot
bloedige botsingen. Te Amiens ging de werk
staking vergezeld van plundering en brand
stichting en te Braye werden de Italiaansche
arbeiders de slachtoffers van de wraakzucht
hunner Fransche kameraden, en nog steeds
breidt de beweging zich uit. Dat zij zich al
leen door de stem van het gezond verstand
binnen de behoorlijke perken zal laten terug
brengen, kan men te nauwernood onderstellen.
Gelijk te Parijs reeds is geschied, zal daar
wederom en OOK elders geweld moeten worden
gebruikt en dit kan slechts dienen om de
ontevredenheid der werkstakers, wier grieven
door politieke opruiers op belachelijke wijze
worden overdreven, op gevaarlijke wijze te
vermeerderen.
Keizer Wilhelm van Duitschland heeft op
zijne terugreis het beloofde bezoek aan den
heer Von Bismarck gebracht, en daardoor de
overeenstemming tusschen hem zelven en den
rijkskanselier boven allen twijfel verheven.
Onmiddellijk na dit vorstelijk bezoek heeft
de heer Von Bismarck een communiquége
zonden aan de Norddeufachc Allgemeine
Zeitung. Het gold echter geen geheimen der
buitenlandsche staatkunde maar eene
twistvraag op het gebied der binnenlandsche
politiek, waarover de zoogenoemde «nationale"
partijen reeds sedert weken hadden gekibbeld,
zonder dat de groote rijkskanselier het noodig
had geacht, zijn licht voor hen te laten
schijnen.
Men weet, dat na de ontbinding van den
Rijksdag in 1887 tusschen de conservatieven,
de vrij-conservatieven en de
nationaal-liberalen het zoogenaamde Kartell was tot stand
gekomen. Deze overeenkomst had ten doel,
zoo mogelijk, overal in gemeenschappelijk
overleg candidaten te stellen en in elk geval
bij herstemmingen de candidaten der zooge
noemde »Reichsfeindliche" partijen vooral
die van de Duitsch-vrijzinnige partij, van
het centrum en van de sociaal-democraten te
bestrijden. De vraag was nu, of het Kartell
verwilderden baard en hun valkenblikken
een groote vrees. De dikke rook, een onbe
schrijfelijke dwalru in de gelagkamer, belette
haar ademhaling en bracht tranen in haar
oogen; zij kon niet langer blijven staan,
wankelde en steunde om niet te vallen onwille
keurig met de hand op den schouder van
een der ruwste bezoekers.
»God ver..." brulde de man, zich
omkeerend; maar de vloek bleef in zijn keel steken,
toen hij het arme doodsbleeke schepseltje ge
waar werd. Hij was uit zijn humeur, maar
stond toch zijn plaats af en voegde zich bij
de andere drinkebroers. Het meisje ging zit
ten, nam haar kleeren bij elkaar om zoo wei
nig plaats als mogelijk bij het vuur in te
nemen, en boog het hoofd op de borst. Lang
zamerhand begon ze bij het opflikkeren der
brandende takkebossen, de personen en de
voorwerpen beter te onderscheiden; de schrik
sloeg haar om 't hart, waar was ze dan
toch eigenlijk beland ? Waar zou ze den nacht
doorbrengen? Allen in het dorp waren zoo
ruw, zoo barsch! en ze zag geen enkel
vrouwengelaat. Door moedeloosheid over
weldigd begon ze te schreien, als of zij geen
grond meer onder zich voelde.
Nauwelijks was ze een beetje opgelucht, of
ze richtte het hoofd op en zag in een donke
ren hoek van den haard het vreemde gelaat
van een armen man, in elkander gedoken,
met lange zwarte haren op het voorhoofd en
gele oogen, die haar gedurig aanstaarden;
naast hem sliep een groote hond met een
halsband om van ijzeren punten voorzien. De
regen kletterde in de duisternis zoo geweldig
tegen deur en vensters, dat men ter nauwer
nood het ruwe geschreeuw der ezeldrijycrs,
die onafgebroken uit hunne korte pijpjes
dampten, hooren kon en het snorken der
slapers bij den haard ev liefelijke muziek bij
geleek. Het meisje rilde; onder weg door
den regen en den wind gegeeseld, had zij
zich met de stille hoop getroost een warm
kamertje en een zindelijk bed te vinden;
daarentegen wist ze nu zelf niet eens tot wien
het woord te richten en had het gevoel van een
zou worden gehandhaafd, en met het oog op
de aanstaande verkiezingen voor den
Pruisisèhen Landdag had deze vraag een onmis
kenbare actualiteit. Zoowel bij de conser
vatieven als bij de nationaal-liberalen bestond
de neiging om het Kartell op te zeggen. De
eersten wezen erop, dat hun slechts enkele
stemmen ontbraken om zonder de hulp
van eenige andere partij in den Landdag
de meerderheid uit te maken; de laatsten
herinnerden zich het woord van hunnen
leider Von Bennigsen: »Bij de verkiezin
gen voor den Landdag mogen wij niet
vergeten, dat wij liberalen zijn." Deze lof
felijke pogingen om weder tot politieke zelf
standigheid te geraken hebben bij den heer
Von Bismarck, die op het gebied der staat
kunde noch sentimenteel, noch doctrinair is,
niet den minsten bijval gevonden. Zijne sym
pathieën zijn, voor zoover men kan nagaan,
aan de vrij-conservatieven verzekerd, maar
hij wacht zich zorgvuldig voor ieder woord,
waaruit van deze voorliefde iets zou kunnen
blijken. De regeering, zoo _ redeneert hij;
heeft eene meerderheid noodig. Wilden de
nationaal-liberalen zelfstandig optreden, dan
zou, de regeering, behalve op de conser
vatieyen, ook op het centrum moeten steunen,
en dit doet zij liefst niet, omdat_ de heer
Windthorst steeds heult met de
Duitsch-vrijzinnigen, de Polen en de Welfen. Daarom is
het noodig, dat de «nationale" partijen, wel
verre van elkander te bestrijden, eendrachtiglijk
samengaan, en den heer Von Bismarck opnieuw
eene meerderheid verzekeren.
Het wachtwoord is dus gegeven, en het zal
ongetwijfeld worden opgevolgd. De illusiën
der nationaal-liberalen over de vorming eener
middenpartij zijn verdwenen; de heer Von
Bismarck weet zeer goed, dat zulk een partij
slechts korten tijd een zelfstandig bestaan
kan leiden, en hij houdt niet van
evolutieproeven.
Het schijnt thans eene uitgemaakte zaak
te zijn, dat keizer Wilhelm II in het najaar
ook een bezoek aan zijn Italiaanschen bond
genoot zal brengen, en wel te Rome zelf. De
Tribuna noemt den achttienden October als
den waarschijnlijken datum van het bezoek.
De bezwaren van de zijde van het Vatikaan
schijnen dus gewogen en licht bevonden te
zijn. Natuurlijk zijn deze bezwaren breed uit
gemeten. Men heeft verzekerd, dat de pause
lijke nuntius te Weenen de opdracht had
ontvangen, om die reis op alle mogelijke wijze
te verhinderen; dat vorst Bismarck eene soort
van verontschuldigings-nota naar het Vati
kaan zou hebben gezonden, om te wijzen op
het feit, dat de reis eene zuiver militaire!!)
beteekenis had en volstrekt niet de erkenning
jong kind, dat door de moeder verlaten, te
vergeefs om haar roept. Zij bemerkte dat
men haar bespiedde met al de onbescheiden
nieuwsgierigheid van dorpelingen, die altijd
alles van iemand willen weten.
»Wie is zij 'i" zeiden die nieuwsgierige
blikken. »Ze ziet er fatsoenlijk uit, maar....
wie weet? Misschien is ze wel een kunsten
maakster, die straks haar kunsten gaat
vertoonen, de zuster, de vrouw van een kwak
zalver uit een zwervenden troep, wien men den
honger uit de oogen kan lezen; en zij komen
hier als hongerige wolven, alsof' wij zelven
geen gebrek lijden".
Die blikken deden haar pijn. meer dan haar
doorweekte kleeren; zij zou hebben willen
vluchten in een kerk, knielen en God vragen,
waarom Hij haar niet liet sterven ; maar daar
buiten nam het gehuil van den storm in de
bergkloven steeds in geweld toe en zij moest
moed houden. De dronkaards snaterden als
opgeschrikte ganzen, vertelden elkaar allerlei
onkiesche aardigheden, sloegen met de vuisten
op de tafel en schreeuwden om de waardin,
die nog niet kwam opdagen. Eindelijk ver
scheen zij i u de huisdeur, haar japon over
het hoofd getrokken en twee enorme bokalen,
met wijn gevuld, in de handen.
«Goede hemel, het houdt nog al niet op
met stortregenen; in den kelder is 't om te
verdrinken." De klanten waren dadelijk op
de been ; zij zette de bokalen neer, bracht
haar kleeren in orde, gaf den bedelaar, die
nog bij dcii haard zat, een schop: «honden
kind, wordt wakker, de varkens moeten hun
spoeling nog- hebben, en juilio! vul zelven je
glazen maar, ik reken op je eerlijkheid ; ik
zal even mijn handen warmen, ze zijn bijna
dood van kou."
De arme man ging met zijn hond naar
buiten, maar wierp nog eerst een droomei
gen blik naai' het meisje, terwijl de
herbergierster haar toesprak :
*Is u de jonge onderwijzeres ? Recchia
mazzo heeft er mij zoo iets van gezegd, wat
een wet'r hè?" Het meisjeglimlachte even, en
vroeg, »kan ik hier ergens gaan slapen ? ik ben
in zich sloot van Rome als hoofdstad van
het koninkrijk Italië. Men heeft zelfs
beweerd, dat kardinaal Schiaffiuo, als ver
trouwde van paus Leo XIII, door dezen naar
Belgiëwas gezonden, om aan koning Leopold
mede te deelen, dat de paus voornemens was,
zich te Brussel te vestigen en nog slechts
wachtte op eene uitnoodiging van den koning
en van de Belgische regeering. Dit alles komt
ons intusschen zeer ongeloofwaardig voor.
Paus Leo XIII is zeker niet minder gevoelig
dan zijn voorganger voor het verlies der
wereldlijke macht, maar hij is veel te ver
standig om dit te laten, blijken op eene wijze,
die aan zijn eigen prestige slechts schade zou
kunnen doen. De diensten, door h.em in de
quaestie der Carolinen en in die van het
septennaat bewezen, zijn dankbaar Srkend,
maar hieruit volgt niet, dat de Duitscfte re
geering onder eenige omstandigheid bereid
zou worden gevonden om mede te werken
tot het herstel van de wereldlijke macht,
of zelfs van een gedeelte daarvan. In den
laatsten tijd nog heeft keizer Wilhelm II
uitdrukkelijk gewezen op de overeenkomst
van Italië'g nationale ontwikkeling met die
van Duitschland. Door het Roma intangibile
der Italianen niet als eene onomstootelijke
waarheid te erkennen, zou de Duitsche keizer
zich zelf een slag in het aangezicht geven.
SIGNALEMENTEN UIT DEN TEECHTSCHEN
GEMEENTERAAD,
door JAN vAn 'T STICHT.
Jhr. de Muralt.
Hij was een geweldig jager voor het aangezicht
des Hecren ! Niet een zooals ik eens, ik weet
niet meer waar, gelezen heb niet een, die
jager was geworden, omdat hij te klein, was voor
grenadier, maar hij was een jager uit innerlijke
aandrift en ik geloof ook uit vaderlandsliefde.
Want, als ik mij niet vergis, dan jaagde hij in
zijn academietijd als vrijwillig studentenjager reeds
mode op de Belgen en ander wild.
In die schoone dagen werd de eerste steen ge
legd voor, en sedert steeds voortgearbeid aan
het fiere gebouw, dat onze oudste wethouder in
zijne persoon ons ten huidigen dage te aanschou
wen geeft.
Ecce homo ! Het is als zaagt ge een oud, eer
waardig kasteel trotsch zijne tinnen ten hemel
verheffen, de rukwinden bespottend, de stormen
tartend. Hier heeft een felle orkaan een muur
doen scheuren, daar weekten stortvloeden zijne
fundamenten, ginds sloeg een bliksemstraal hem
in zijne spits en havende zijn toren maar nog
altijd staat het slot onwrikbaar en lacht wat om
den tijd, die al zijne krijgsknechten reeds tegen
dat krachtige gebouw in het vuur bracht.
Zóó is de Muralt! De forsche,
breedgeschoudoor en door nat en vermoeid."
»Och goede ziel! waar wil je dat ik je zal
leggen ? We hebben niet anders clan wat hooi
in den stal en eenige stroomatrassen", zich
even bedenkende, schudde zij het hoofd en
zei: »Wacht, Signorina, ik heb n bed, als je
't _goed vindt, dan zullen we bij elkaar slapen,
mijn man moet zijn heil dan maar op het stroo
zoeken, daar is hij wel gewoon aan '.
Het meisje stemde er van harte gaarne in toe,
't was in de gegeven omstandigheden een
buitenkansje voor haar, en daar zij spoedig
gereed was ging zij heen orn zich ter ruste
te begeven. Een donkere kamer gelijkvloers,
karig verlicht door een smerig lampje brandend
naast een leelijk Mariabeeld van pleister, waar
aan een arm ontbrak; een hooge bedstede zoo
breed als de halve kamer door een vermolm
de vuurmand verwarmd; een vochtige, druk
kende atmosfeer; twee karabijnen aan den
muur, daar naast een koehoorn en een
cruciiiks was alles, wat zij bij het binnenkomen
zag, maar ze dacht er niet lang-over, gaf haar
k'ecren om ze te laten droogen en sliep spoe
dig in.
Omstreeks het midden van den nacht werd
zij wakker en kon geen oog meer dicht doen;
zij hoorde heen en weer loopen, het kauwen
der paarden aan de ruif, het getingel van de
schelletjes der muilezels, gereed om te ver
trekken, de ruwe stemmen der drijvers en in de
verte een kalkoen. Zij dacht over haar ellende;
zij do dochter van een officier in het leger, ach
tergebleven weeze, had eindelijk na veel nach
telijke studiën in de boeken, om Godswil een
plaatsje in een gesticht voor vrouwen gevon
den ; zij had daar gr tudeerd, werd tot on
derwijzeres bevorderd, maar toen zij haar di
ploma ontving verloor zij te gelijkertijd een
onderkomen en haar levensonderhoud; zij had
van huis tot huis, dan bij den een, dan bij
den ander naar een plaats gezocht, alleen,
verlaten, wanhopig, hongerisr, zouder vriend
noch bloedverwant. Eindelijk werd zij van
regeeringswege in dit dorp aangesteld, maar
men weigerde hardnekkig om in het onder
houd van een vreemde onderwijzeres te
voor