De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 12 augustus pagina 2

12 augustus 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 581 derde gestalte draagt een welgevormden kop, die opgeluisterd wordt door een paar guitige, van geest tintelende oogen, Maar de kop is een beetje gehavend; de bliksemstralen des levens sloegen er de haren voor een groot deel at, gingen van daar langs de wangen, waar zij diepe voren ach terliepen en -kozen toen hunnen weg door den mond, alwaar zij onder medeneming van eenige tanden, in des heeren de Muralts grondelooze diepte verdwenen. Ook zijne fondamenten hebben geleden en dwin gen hem dikwyls rust te nemen, wanneer een aanval van jicht met vurige hand en dito letters, als eenmaal de geheimzinnige hand op de moren van Babyion, op zyn rood gezwollen, glimmenden grooten teen schijnt te schrijven: Loontje komt om zijn boontje!" Scheuren in den muur zijn nog haast onmerkmaar. Het geheel is de oudste, schijnbaar de bouwvalligste, maar zekor de sterkste en buiten kjjf de aangenaamste figuur, die onze gemeente raad te zien geeft, Als ge hem daar ziet zitten in zijnen leunstoel, die waarschijnlijk niet veel te breed voor dezen weigebouwden kolos is, dan maakt hy den indruk van eene onuitputtelijke bonhomie. Dat bijna altijd glimlachend gezicht, waarmede hij de omzittenden aanstaart; die glinsterende, slimme kijkers, die zijnen neus aan weerskanten een «achten roodachtigen (maar lasterly'ken) gloed schenen mede te deelen; die schalksche blikken, ?Be hij soms op dezen of genen spreker werpt, ever zyn-, op het midden van zyn neus staanden bril heen; zijne rust, zijne gemakkelijkheid van be weging alles doet u denken aan een man, die de knepen" kent, zich van "die kennis en van zjjn krachtvol beleid bewust is en daarom met vertrouwen de gebeurtenissen.... afwacht had ik haast geschreven, maar dan zou ik onwaar ge weest zyn. Want niemand minder dan de Muralt wacht lijdelijk af: veeleer dwingt hij de gebeur tenissen te gebeuren, zooals hij 't verlangt. Althans kg dwong de gebeurtenissen! Niet dat de heer de' Muralt oud wordt o neen! Het stoffelijk omhulsel moge wat geleden hebben, de geest is nog helder als kristal. Met dezelfde vaste hand als weleer houdt hij nog steeds het roer en stuurt met en zonder omwegen op het doel af. Maar er zijn nevens hem jongere stuurlieden opgestaan, die ook de stuurmanskunst een weinig meester zijn, en die steken nog wel eens eeue spaak in het wiel. In vroeger jaren regeerde hij als oppermachtig koning de hoofdstad van het Sticht. Zijne wijkmeesters, die iederen Woensdag ten stadhuize met hem vergaderen, hielden hem van alles nauwkeurig op de hoogte. De brand weer, die in hem haren loftrompetter had, droeg hem op de handen en handelde naar zijnen wensch. Geen melkboer of krantenman mits hij maar kiezer was of de heer Muralt kende hem bij name en wist waar hij woonde. Hij muntte, en munt nog uit, door eene grondige kennis van het hart der brave Utrechtsche burgerij. Den in vloed, dien een: Waarde zoo en zoo! boven een eigen handig door hem geschreven briefje had, kende hy' op zijn duimpje. Ook verzuimde hij nooit, bij toezending van eenig document aan zoo'n kiezer in een hoekje buiten op de enveloppe te schrijven: van jhr. de Muralt." Hij wist wat een trots het voor velen was, die enveloppe weken en maanden lang in hun spreekkamer of kantoortje te laten slingeren." En op straat, de minzaamheid 'vleesch geworden! Wie kende den heer de Muralt niet en wie zou voor die eerbiedwaardige figuur het hoofd in 't voorbijgaan niet ontbloot hebben ? ! Dan knikte hij vriendelijk en op bijna jovialen toon klonk zijn groet: Dag, mcneerrrrr . . .die en die!'' Ik zeg op bijna jovialen toon, want nooit ver loor hij zijne hooge geboorte en positie uit het oog en de lang gerekte rr van meneer en de kleine pauze vóór: die-en-die, moest den betreffenden meneer duidelijk maken dat hij zich toch even bedenken moest hoe hij heette en dat hij zien, bewerende dat vrouwen niet anders te doen hebben dan voor het eten te zorgen en niet de geleerde moeten uithangen. Van tijd tot tijd kwamen de stille verwach tingen, de rooskleurige droomen, waarmee zij zich in het gesticht gevleid had, weer bij haar op: een troepje vrpolijke en lieve kin deren om zich heen te zien, ze met liefde te onderwijzen, hier op aarde een stukje brood en een doel voor haar te vinden wie weet misschien zelfs liefde en een rustig leven in een afgelegen dal, op een eenzame bergvlakte in rust en vrede, vol geloof en moed; en dan sterven met bloemen en zegeningen overdekt. En nu? Koude, regen, een herberg! Zij riep de nagedachtenis harer moeder aan, barstte opnieuw in tranen uit en kon haar snikken moeielijk bedwingen. «Moeder, Moe der", riep ze, nvaarom hebt gij mij zoo alleen gelaten?" Toen de dag aanbrak, kwam de herbergiet: afcer, die, hoewel ruw, toch een hartelijke vrouw was, haar de gedroogde kleeren terugbrengen als ook de reistasch, waarin de geheele rijk dom van het meisje bestond. »Wanneer u den Syndicus vandaag wil spreken, moet u je haasten, want hij gaat vroeg naar den oliemolen en komt niet voor zonsondergang terug." Het meisje wachtte niet .lang, kleedde zich in een ommezien aan, bracht haar kapsel in orde en vroeg naar iemand om haar den weg te wijzen. »Ik zal u Ciccu-Nanno meegeven", zei de herbergierster en Ciccu-Nanno, die de eigenaar van den houd was, liep voor haar uit om haar naar het gemeentehuis te brengen. Naar mate zij op den glibberigen en moclderigen weg vorderde voelde zij den tegenzin van den vorigeii ayonc terugkeeren; zij zag grijze, bouwvallige huisjes van leem en riet, mesthoopen naast ellendige hutten, steile en morsige steegjes, hier en daar een afzichtelijk buitenverblijf', waarvan de ramen met wijngaardloof bedekt waren, hoopen hooi en hutten zwart door rook en roet, een kerkje met gebarsten muren n ver vallen toren, in een woord een woestenij, die het hart als met een nijptang dicht kneep. Het gemeentehuis was volgens Ciccu-Nanno zich zoo'n burgerlijken naam maar niet zoo vlot herinnerde als dien van Jhr. De Beaufort bij voorbeeld. Binnenskamers liet zijn geheugen hem minder in den steek! Op concerten, bij uitvoeringen jan rederijkerskamers en dergelijke, die hij, vooral als er eene verkiezing op handen was, nimmer verzuimde met zijne tegenwoordigheid te ver eeren, was hij, gedurende de pauze in de koffie kamer, het middenpunt waarom alle grootheden van zoo'n vereeniging heendraaiden. Dan kende hij alle namen op een prikje, hij wist zelfs de hooge positie, die zij bij de vereeniging bekleed den, en glimlachend van het hoofd tot aan de voetzolen was, hij guller dan ooit met zijn knikjes en ontelbaar waren de handdrukjes die hij uit reikte deze laatste echter altijd slechts met de twee voorste vingers. Die tijden zijn voorbij helaas, mag ik wel zeggen! Want was het een waar genot den jonk heer zoo bezig te zien de lieden aan zich te binden, haast nog meer plezier had men er in al die Utrechtsche braven om hem heen te zien drentelen, in de hoop van ook zoo'n paar vingers machtig te worden.- Op die wijze had de heer de Muralt een groot aantal personen, die onbe wust dikwijls, zijne gewillige werktuigen waren en bij verkiezingen en andere openbare aangele genheden naar zijne pijpen dansten. Voorbij is thans die tyd, maar toch is zijn invloed nog groot. Geen is er die zoo goed de kaart van Utrecht kent als hy'; geen is er bovenal, die avon den en nachten achtereen den lust heeft om zich te wijden zooals hij dat doet, aan de belangen, die hij oprechtlijk meent dat voor onze stad de ware zijn. Hij kent de kaart van Utrecht! En niet alleen van het tegenwoordige Utrecht, maar ook en vooral van vroegeren tijd. Zie met hoeveel voldoening hij opstaat en het woord neemt als zich de gelegenheid aanbiedt om in een debat te vertellen, hoe de toestand vroeger was. Dan baadt hij zich met wellust in die oude herinneringen en terwijl allen glimlachend maar toch met aandacht zijne historische mededeelingen volgen, kan men het hem aanzien dat geen bijnaam hem eervoller zou toeschijnen dan die van: wandelende geschiedenis van Utrecht. Van veel praten heeft De Muralt nooit gehouden! Hij spreekt alleen als hij meent dat het noodig is dat hij zich in de discussie mengt. Men zal opmerken dat vermoedelijk elke spreker van zoo danige noodzakelijkheid overtuigd is maar andere sprekers vergissen zich daarin wel eens en de heer De Muralt nooit. Hij strijdt altijd met voorliefde tegen maatrege len, die uit den zak der burgerij moeten komen. De aankoop van het Hoogeland vond bij hem hef tige oppositie; dat men bij een banketbakker geen taartje met een likeurtje of cognacje meer zou kunnen krijgen onder de nieuwe drankwet keurde hij hoogelijk af; on dat men het vergunningsrecht voor de drankverkoopers ook hier zoo hoog opdreef, vond hij volstrekt niet in den haak. Als er sprake was van afschaffing van de kermis. dan was de wethouder zelfs verontwaardigd. Hij wilde maar volstrekt niet begrijpen dat de menschen die het tegenwoordig zonder mallemolen doen, zooveel zedelijker zijn dan de heer Muralt en ik, die in een mallemolen zijn groot geworden eerst in de houten met ringen op de degens" later op leeuwen en tijgers partij" trekkend! Al die denkbeelden verkondigt de heer de Muralt met het onveranderd goedmoedige gelaat, terwijl zijne donkere oogon lachend stralen, als de rimpels zijner wangen, en terwijl het lorgnet nu eens op zijn neus, dan weder in zijne hand prijkt. Zijne stem is iets ouder nog dan zijn gezicht ; zij ratelt oen weinig en is min of meer 'hcesch, alsof de gelukkige bezitter wat veel in den avond wind geloopen heeft. Maar wat hij zügt is kort, duidelijk en klaar; hetgeen volstrekt niot belet dat hij kort, duidelijk en klaar op zijn nommer een oud kasteel, dat ineen dreigde te storten; toen de jonge onderwijzeres er binnen ging, scheen het haar toe, alsof het nog veel kou der werd. De Syndicus, een logge groote man met een paarschen neus en een norsch gelaat zat, bij den haard zonder haardstel, te rooken. Toen het meisje voor hem stond, hem het be wijs harer benoeming overhandigende, begon hij, zonder haar aan te zien zijn hart lucht te geven tegen het gouvernement, den Prefekt, de wetten; »een mooie vrijheid, lieden te be talen, die door anderen gekozen zijn, geen behoefte aan onderwijzeressen, wel aan brood; of ze weer heen ging, of ze bleef, liet kon hem geen lor schelen; maar hij vond het ellendig, dat zij gekomen was zonder hem te waarschuwen. Was ze alleen, zwierf' ze alleen rond en had ze den eersten nacht den besten in de kroeg der ezeldrijvers doorgebracht? Een mooi begin, evenwel hij zou zien. Er zouden anders van zelf wel onderwijze! essen hebben komen opdagen; daar had je bijvoor beeld twee meisjes in,'het dorp geboren, die er ook met hart en ziel voor studeerden en de ingezetenen kent men altijd beter dan die zwcryelingen. Basta!" zoo besloot hij met een blik op het arme bedroefde meisje, bleek als de versch gevallen sneeuw; ->we zullen er aan denken; ik jaag je niet weg, maar aannemen doe ik je ook niet. We zullen er over schrijven, en dan " Het arme kind had den moed om te zeggen: <=Ziemijn heer, ik bon arm en verlaten; ik moet een woning zoeken en u moet voor de schot)! zorgen. Zou u zoo goed willen zijn mij ecnigen raad te geven." Het voorhoofd van den syndicus helderde een weinig op, want hij bezat een soort van hut voor de school en ook een voor de onderwijzeres, die hij beiden tot nog toe niet verhuurd kon krijgen, en geen wonder, want de eene lag aan liet begin van het dorp; de andere aau het einde en ze zagen er bovendien uit alsof de storm er bres inge schoten had. Hij glimlachte, fronste de wenk brauwen en zei: Kom morgen maar creis terug en wanhoop niet, we zullen er aan denken.'' (Wordt vd'iültjdl. gezet wordt. Vooral met zijne collega's in het college van B. en W. schijnt hij het niet best te kunnen vinden. Herhaaldelijk komt hij bij deze of gene voor dracht verzekeren dat hij in dit college tot de minderheid behoorde eigenlijk de minderheid was en verzocht had dat in de notulen te ver melden, welk laatste des ondanks nog wel eens verzuimd schy'nt te worden. Kleine hatelijkheden vliegen dan ook tusschen de wethouders en den burgemeester heen en weer. Maar de heer De Muralt blijft daarbij zoo totaal onveranderd, alsof de eene bode ?den andere bode iets in het oor fluistert. En als hij antwoordt, dan doet hij dat met zulk een onweeistaanbaar air de bonhomie, dat men raadslid moet zijn om er niot door aan het wankelen gebracht te worden. Zóó is onze wethouder de Muralt! Ontzaglijk veel goeds heeft hij helpen tot stand brengen, zeer veel ook dankt Utrecht aan zijn krachtig initiatief. Hij is de meest bekende en van de overheidspersonen zeker de meest populaire man in onze stad. Weinige jaren geleden herdacht hij zijn veeljarig wethouderschap en de eerbewijzen die hem toen van de zijde der burgerij te beurt vie len, zullen hem zeker wel overtuigd hebben, dat de burgerij hem gaarne nog lang de trappen van het stadhuis wil zien beklimmen, zij het dan ook tot ieders leedwezen op een kruk. Uit Parys. Een kort bericht, dat ik daareven in een dag blad las, roept mij een serie van ouderwetsche prentjes en platen voor den geest van even sentimenteelen als aangrijpenden aard. De monniken van den Saint-Bernard hebben onlangs een réunie gehouden en allen, die tot de orde behoorden, onverschillig welke kerkelijke bediening zij thans bekleeden, hebben zich naar den top van hun berg begeven om dat congres bij te wonen. Die berg Saint-Bernard, met zijn voor rei zigers zoo gastvrij klooster, met zijn honden, die een veldflesch met brandewijn gevuld om den hals dragen! Nog niet lang geleden ben ik er geweest en wat men waarlijk niet van alle touristentochten in Zwitserland kan zeggen, deze excursie was de moeite dubbel waard. Is de bostijging van den berg ook al vrij moeielijk en duurt zij vrij lang, moot men tegenwoordig zelfs daar boven door de sneeuw zich een weg banen, toch zal men gaarne erkennen, dat het er volstrekt niet bar of somber nitziet in dat groote gebouw, dat plotseling voor u oprijst te midden van reusachtige met ijs be dekte rotsblokken op een hoogte van ruim 2500 meter boven do zee. Een zonderlinge vereeniging van het profane on hot gewijde, van klooster en hotel, geeft dat beroemde toevluchtsoord to aanschouwen! Men kan zich tor nauwernood rekenschap geven van de plaats, waar men zich bevindt, zoo wordt men door de contrasten in de war gebracht. Men voelt zicli op eeuwen afstands van de gewijde legende on toch zou een gulle lach u daar bezwaarlijk afgaan. Het zou meer dan ondankbaar zijn, de gastvrijheid van dat verloren huis op een der Alpen-spitsen niet allen lof toe te kennen, maar toch zou men, ook met den bosten wil der wereld, geen diepen, wcgslependen indruk daarvon kunnen krijgen. Verbeeldt u, er is daar een piano, en oeu vrij slechte ook, die u zcor bepaald belet u met uwc gedachten te verdiepen in het aan opof feringen zoo rijke leven dier kloosterlingen. En toch, ik moet het herhalen, ware het zoer onbillijk om over alles, wat op deze hoogten voorvalt, op raillocTcndcn toon to spreken. In don aanvang valt de beklimming van den Saint-Bernard niot zwaar. Men gaat van Mar ti gny mot een rijtuig naar een gehucht, BourgSaint-Pierro genaamd, dat rcods vrij hoog gelegen is. Men houdt stil bij do herberg Ie Déjeüner de Napoléon, waar u met grooton eerbied de tafel wordt gewezen, waaraan de groote man, tijdens don overtocht van het Franscho leger, in der haast een maaltijd gebruikt heeft. Daar voorziet men zich van een gids en een muilezel. Ik waag de onderstelling, dat niet allo Walliser bergbewoners zoo zijn als die mij zijne diensten aan bood. Hij was een beste vent, daarvan niets; maar hoe het kwam weet ik nog niet, doch na verloop van een uur had hij mij zóó weten to roeren door het verhaal van zijn ziekte, waarvan hij ter nauwernood hersteld was, dat hij deftig en wol op mijn muilezel had plaats genomen en ik er naast liep, druk bezig met hem moed in te spreken en op to beuren. Dat was me con ver rukkelijke tocht! Na ruim negen uren klimmens bespeurden wij eindelijk hot massieve gebouw, welks muren bijna zwart zien te midden van de verblindende blank heid der sneeuw. Een laatste krachtsinspanning, nog n voetpad bijna loodrecht naar boven dat drommels moeilijk was op to klauteren en wij stonden voor den voorgevel van het hospice, die er streng en eenvoudig uitziet. Thans geen spoor van ontgoocheling; zóó inderdaad en niet anders had men zich dat stout op de rotsen ge plante toevluchtsoord voorgesteld, welks dak zich spiegelt in een verwonderlijk schilderachtig ge legen meertje. Maar als men do treden van een kleine stoep is opgegaan en in het voorportaal komt, waar al dadelijk uw oog valt op grooto aanplakbiljetten van de stoombooten op de Zwitserscho meren en daar naast oen tijdtafel van de spoorwegen benevens eed postaamvijzcr en al die aanduidingen, welke men in de hotels vindt, dan verdwijnt de bekoring, dat alles toch sluit volstrekt niet met hetgeen men zicli had voorgesteld! Intusschen heeft uw gids aan een bel getrokken en na verloop van een oogen blik verschijnt er een kloosterling met een vroolijk gelaat, 't Is de père clavandier, wiens taak het is om de reizigers te ontvangen. Hum!" mompelt hij, ik weet niet of er wel plaats is ..." Hij raadpleegt zijn zakboekje en onderwijl rilt gij oven bij het denkbeeld dat gij daar niet onder dak zoudt kunnen komen. Maar weldra geeft hij u oen teeken hem to volgen en brengt hij u in een kamer, die er zeer behagelijk uitziet on wier wanden versierd zijn met platen die u zoo sterk aan het napoleontisch epos herinneren, dat gij u zelven afvraagt of gy' u niet eerder bevindt in . een aan den roem van Napoleon gewijden tempel dan in een vrome stichting, die onder de hoede van den heiligen Bernard van Menthon staat. Nauwelijks hebt gij u wat opgefrischt en toilet gemaakt of men komt u waarschuwen, dat de maaltijd gereed is. Gy' vindt dezen opgedischt in een uitstekend ingerichte eetzaal, die nog met allerlei herinneringen aan den Keizer prijkt, zoo mede met eenige schilderijen, welke drie of vier jaar geleden door den toenmaligen kroonprins Friederich aan het klooster ten geschenke zijn gegeven. Een dertigtal gasten hadden dien da.g, dat ik op den Saint-Bernard vertoefde, aan tafel plaats genomen. In den goeden ouden tijd werden de gasten door de kloosterlingen zelven bediend. Maar in die dagen werd ook die borgstrcek niet door zooveel touristen bezocht, dat is waar. Nu laten zij zich vervangen door bedienden, wier bedie ning niets te wenschen overlaat en in den druksten tijd van het jaar staat er een chef, afkomstig uit een der grooto steden, aan het hoofd der keuken. Ook het menu ontbreekt niet, evenmin als de traditioneele pruimen, die pruimen uit den Tartarin dans les Alpes van Daudet. Een chef de cuisine'oy den Saint-Bernard ! Maar wij zijn nog niet aan het einde der verrassingen. Ik heb reeds van de piano gesproken: welnu het gebeurt dikwijls, dat des avonds, als men in groo ten getale is, de reizigers een kleine sauterie organiseeren. jDe paters maken het zich volstrekt niet druk over de wereldsche tonen van wals of quadrille, die door de kloostergewelven weerklin ken. Zij loopen met een glimlach op het gelaat onder de gasten rond en hun zwarte met een wit lint geboorde sontanes steken somber af tegen de bonte kleeding der dansers. Men kan hun niet verwijten, dat zij ook maar ietwat onverdraag zaam zouden zijn tegenover hun zomer-bezoekers. Dezo zijn betrekkelijk talrijk. Er zijn er zelfs onder, die wel wat misbruik maken van de gastvrijheid des kloosters; dit zijn in den regel Italiaansche families, die daar een goedkoop zomeruitstapje zoeken. Soms moet men de sleutels van hun kamers wegnemen om hen te dwingen weg te gaan. Natuurlijk vergeten zij dan liefst bij hun vertrek iets te geven, ofschoon het de ge woonte is bij het weggaan zijn offerande to wer pen in een bus, die daarvoor in de kapel is ge plaatst. Want de billijkheid gebiedt te verklaren, dat de geldquaestie geen de minste rol speelt bij de verleende gastvrijheid. En dit juist maakt dat klooster met al zijn uiterlijk van een groote her berg zoo merkwaardig: men zou zeggen: een vroom liefdewerk, ingericht.... ten gerieve der pleizierreizigers eu gesticht door een heilig verklaard lid der Alpen-club! Na het diner wandelt men in groepjes rondom het meertje, waarin conige jaren geledon twee Engelschen, die daarvoor expres de reis gemaakt hadden, zich heel sentimenteel hebben verdronken. Misschien is de flirtation ook reeds tot die ge wijde gewelven doorgedrongen. Andere touristen verkiezen het verblijf in de gezelschapszaal boven dat in de open lucht en besteden hun tijd aan allerlei aanmatigende en verwaande gedachten op het vreemdenregister. O, die gedachten! De rage van Mr. Perrichon heeft er nog niet uitgewoed. De majesteit der bergen doet de meest ongerijmde denkbeelden geboren worden,verzen ook dikwijls, en welke verzen! Het volgende vierregelige dicht, dat mij werkelijk verrassend voorkwam, heb ik af geschreven : Comme fuif/k loignédes uas fonds de la terre, Je contemjiie, fiourdi, immeiisitédu del, Et plus ;>;v\s du seigneur, du seigneur ternel.... Hier komt de henielval, het trekje", dat buiten gewoon is: Je prie de cJianyer mon grincUcux caractère! Om kort te gaan, men staat eenigszins verbaasd als men ziet, wat er zoetjes aan van dat verblijf voor arme reizigers geworden is. Een schare van knechts en dienstmeisjes omringt de reizigers, volijverig om hen te helpen, maar zonder, zooals elders/eonigo jacht te maken op fooien. Ka zonder die gapende afgronden en diepe bcrgkloven zou men zich te midden van de beschaafde wereld wanen. Natuurlijk zoekt men ook naar de honden, die honden, waarvan de overlevering zooveel weet te verhalen; maar als men er een heeft gevonden, vergaat iemand spoedig do lust om er nader ken nis mede te maken. Die brave, zoo hoog gevierde dieren, die de reizigers, onder de sneeuw bedolven, opzoeken, zijn in werkelijk vrij woest en toonen aanstonds hun tanden. Misschien worden de stervenden bij hun nadering wel louter uit vrees weer tot liet leven teruggebracht! Maar dit daar gelaten, weten de goede vaders zeer goed de handelswaarde dezer dieren en verkoopen zij ze gaarne wanneer hun een hoog bod er voor gedaan wordt. De twee beroemdste honden, Castor en Drapeau vertegenwoordigen het ras in al zijn zuiverheid. Ofschoon zij zich tegenover de reizigers zeer mild betoonen, minachten do geestelijken van den Saint-Bernard de wercldsclie goederen volstrekt niet en is hun orde langzamerhand in het bezit gekomen van een groot gedeelte van Walliscriand. Men verzuimt nog altijd niet, wanneer men zich op den Sint-Bernard bevindt, een bezoek te brengen aan het lijkenhuis of de mon/ne. Iets vreesclijkers en fantastischers dan dat laat zich niet denken' De dooden, rechtop tegen een plank vastgemaakt met het hoofd alleen buiten het lijkkleecl. verdroogd door de koude, welke het bederf tegengaat, hebben een afzichtelijk voorkomen; ccnigen zijn gevallen on liggen in de meest on mogelijke houding, terwijl de grond bezaaid is met doodsbeendcren. Een stoere grijsaard met zwarcn witten baard, wiens gelaat geheel zwart is geworden, leunt tegen oen geraamte, dat het zinnebeeld zelf van den Dood schijnt te wezen ; deze is de laatste reiziger, die dood gevonden is. 't Is een gezicht om van te rillen en te beven en men vraagt zich onwillekeurig af, of' het niet een onwaardig iets is. deze arme dooden <-.nbogravcn te laten, louter en alleen om een zeer misplaatste nieuwsgierigheid van pleizierremgers voldoening te verschaften. Een photografie zon, waar dit noodig was, voldoende zijn, om do slachtoil'ors te herkennen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl