Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 581
derde gestalte draagt een welgevormden kop, die
opgeluisterd wordt door een paar guitige, van
geest tintelende oogen, Maar de kop is een beetje
gehavend; de bliksemstralen des levens sloegen
er de haren voor een groot deel at, gingen van
daar langs de wangen, waar zij diepe voren ach
terliepen en -kozen toen hunnen weg door den
mond, alwaar zij onder medeneming van eenige
tanden, in des heeren de Muralts grondelooze
diepte verdwenen.
Ook zijne fondamenten hebben geleden en dwin
gen hem dikwyls rust te nemen, wanneer een
aanval van jicht met vurige hand en dito letters,
als eenmaal de geheimzinnige hand op de moren
van Babyion, op zyn rood gezwollen, glimmenden
grooten teen schijnt te schrijven: Loontje komt
om zijn boontje!"
Scheuren in den muur zijn nog haast
onmerkmaar. Het geheel is de oudste, schijnbaar de
bouwvalligste, maar zekor de sterkste en buiten
kjjf de aangenaamste figuur, die onze gemeente
raad te zien geeft,
Als ge hem daar ziet zitten in zijnen leunstoel,
die waarschijnlijk niet veel te breed voor dezen
weigebouwden kolos is, dan maakt hy den indruk
van eene onuitputtelijke bonhomie. Dat bijna
altijd glimlachend gezicht, waarmede hij de
omzittenden aanstaart; die glinsterende, slimme
kijkers, die zijnen neus aan weerskanten een
«achten roodachtigen (maar lasterly'ken) gloed
schenen mede te deelen; die schalksche blikken,
?Be hij soms op dezen of genen spreker werpt,
ever zyn-, op het midden van zyn neus staanden
bril heen; zijne rust, zijne gemakkelijkheid van be
weging alles doet u denken aan een man, die
de knepen" kent, zich van "die kennis en van
zjjn krachtvol beleid bewust is en daarom met
vertrouwen de gebeurtenissen.... afwacht had ik
haast geschreven, maar dan zou ik onwaar ge
weest zyn. Want niemand minder dan de Muralt
wacht lijdelijk af: veeleer dwingt hij de gebeur
tenissen te gebeuren, zooals hij 't verlangt. Althans
kg dwong de gebeurtenissen! Niet dat de heer
de' Muralt oud wordt o neen! Het stoffelijk
omhulsel moge wat geleden hebben, de geest is
nog helder als kristal. Met dezelfde vaste hand
als weleer houdt hij nog steeds het roer en stuurt
met en zonder omwegen op het doel af.
Maar er zijn nevens hem jongere stuurlieden
opgestaan, die ook de stuurmanskunst een weinig
meester zijn, en die steken nog wel eens eeue
spaak in het wiel. In vroeger jaren regeerde hij
als oppermachtig koning de hoofdstad van het
Sticht. Zijne wijkmeesters, die iederen Woensdag
ten stadhuize met hem vergaderen, hielden hem
van alles nauwkeurig op de hoogte. De brand
weer, die in hem haren loftrompetter had, droeg
hem op de handen en handelde naar zijnen wensch.
Geen melkboer of krantenman mits hij maar
kiezer was of de heer Muralt kende hem bij
name en wist waar hij woonde. Hij muntte, en
munt nog uit, door eene grondige kennis van het
hart der brave Utrechtsche burgerij. Den in vloed,
dien een: Waarde zoo en zoo! boven een eigen
handig door hem geschreven briefje had, kende
hy' op zijn duimpje. Ook verzuimde hij nooit, bij
toezending van eenig document aan zoo'n kiezer
in een hoekje buiten op de enveloppe te schrijven:
van jhr. de Muralt." Hij wist wat een trots het
voor velen was, die enveloppe weken en maanden
lang in hun spreekkamer of kantoortje te laten
slingeren." En op straat, de minzaamheid
'vleesch geworden! Wie kende den heer de Muralt
niet en wie zou voor die eerbiedwaardige figuur
het hoofd in 't voorbijgaan niet ontbloot hebben ? !
Dan knikte hij vriendelijk en op bijna jovialen
toon klonk zijn groet: Dag, mcneerrrrr . . .die
en die!''
Ik zeg op bijna jovialen toon, want nooit ver
loor hij zijne hooge geboorte en positie uit het
oog en de lang gerekte rr van meneer en de
kleine pauze vóór: die-en-die, moest den
betreffenden meneer duidelijk maken dat hij zich toch
even bedenken moest hoe hij heette en dat hij
zien, bewerende dat vrouwen niet anders te
doen hebben dan voor het eten te zorgen en
niet de geleerde moeten uithangen.
Van tijd tot tijd kwamen de stille verwach
tingen, de rooskleurige droomen, waarmee
zij zich in het gesticht gevleid had, weer bij
haar op: een troepje vrpolijke en lieve kin
deren om zich heen te zien, ze met liefde te
onderwijzen, hier op aarde een stukje brood
en een doel voor haar te vinden wie weet
misschien zelfs liefde en een rustig leven in
een afgelegen dal, op een eenzame bergvlakte
in rust en vrede, vol geloof en moed; en dan
sterven met bloemen en zegeningen overdekt.
En nu? Koude, regen, een herberg!
Zij riep de nagedachtenis harer moeder aan,
barstte opnieuw in tranen uit en kon haar
snikken moeielijk bedwingen. «Moeder, Moe
der", riep ze, nvaarom hebt gij mij zoo alleen
gelaten?"
Toen de dag aanbrak, kwam de herbergiet:
afcer, die, hoewel ruw, toch een hartelijke vrouw
was, haar de gedroogde kleeren terugbrengen
als ook de reistasch, waarin de geheele rijk
dom van het meisje bestond.
»Wanneer u den Syndicus vandaag wil
spreken, moet u je haasten, want hij gaat
vroeg naar den oliemolen en komt niet voor
zonsondergang terug." Het meisje wachtte niet
.lang, kleedde zich in een ommezien aan,
bracht haar kapsel in orde en vroeg naar
iemand om haar den weg te wijzen. »Ik zal u
Ciccu-Nanno meegeven", zei de herbergierster
en Ciccu-Nanno, die de eigenaar van den houd
was, liep voor haar uit om haar naar het
gemeentehuis te brengen. Naar mate zij op
den glibberigen en moclderigen weg vorderde
voelde zij den tegenzin van den vorigeii ayonc
terugkeeren; zij zag grijze, bouwvallige huisjes
van leem en riet, mesthoopen naast ellendige
hutten, steile en morsige steegjes, hier en
daar een afzichtelijk buitenverblijf', waarvan
de ramen met wijngaardloof bedekt waren,
hoopen hooi en hutten zwart door rook en
roet, een kerkje met gebarsten muren n ver
vallen toren, in een woord een woestenij,
die het hart als met een nijptang dicht kneep.
Het gemeentehuis was volgens Ciccu-Nanno
zich zoo'n burgerlijken naam maar niet zoo vlot
herinnerde als dien van Jhr. De Beaufort bij
voorbeeld.
Binnenskamers liet zijn geheugen hem minder
in den steek! Op concerten, bij uitvoeringen jan
rederijkerskamers en dergelijke, die hij, vooral
als er eene verkiezing op handen was, nimmer
verzuimde met zijne tegenwoordigheid te ver
eeren, was hij, gedurende de pauze in de koffie
kamer, het middenpunt waarom alle grootheden
van zoo'n vereeniging heendraaiden. Dan kende
hij alle namen op een prikje, hij wist zelfs de
hooge positie, die zij bij de vereeniging bekleed
den, en glimlachend van het hoofd tot aan de
voetzolen was, hij guller dan ooit met zijn knikjes
en ontelbaar waren de handdrukjes die hij uit
reikte deze laatste echter altijd slechts met
de twee voorste vingers.
Die tijden zijn voorbij helaas, mag ik wel
zeggen! Want was het een waar genot den jonk
heer zoo bezig te zien de lieden aan zich te
binden, haast nog meer plezier had men er in al
die Utrechtsche braven om hem heen te zien
drentelen, in de hoop van ook zoo'n paar vingers
machtig te worden.- Op die wijze had de heer
de Muralt een groot aantal personen, die onbe
wust dikwijls, zijne gewillige werktuigen waren
en bij verkiezingen en andere openbare aangele
genheden naar zijne pijpen dansten.
Voorbij is thans die tyd, maar toch is zijn invloed
nog groot. Geen is er die zoo goed de kaart van
Utrecht kent als hy'; geen is er bovenal, die avon
den en nachten achtereen den lust heeft om zich
te wijden zooals hij dat doet, aan de belangen,
die hij oprechtlijk meent dat voor onze stad de
ware zijn.
Hij kent de kaart van Utrecht! En niet alleen
van het tegenwoordige Utrecht, maar ook en vooral
van vroegeren tijd.
Zie met hoeveel voldoening hij opstaat en het
woord neemt als zich de gelegenheid aanbiedt
om in een debat te vertellen, hoe de toestand
vroeger was. Dan baadt hij zich met wellust in
die oude herinneringen en terwijl allen glimlachend
maar toch met aandacht zijne historische
mededeelingen volgen, kan men het hem aanzien dat
geen bijnaam hem eervoller zou toeschijnen dan
die van: wandelende geschiedenis van Utrecht.
Van veel praten heeft De Muralt nooit gehouden!
Hij spreekt alleen als hij meent dat het noodig
is dat hij zich in de discussie mengt. Men zal
opmerken dat vermoedelijk elke spreker van zoo
danige noodzakelijkheid overtuigd is maar
andere sprekers vergissen zich daarin wel eens en
de heer De Muralt nooit.
Hij strijdt altijd met voorliefde tegen maatrege
len, die uit den zak der burgerij moeten komen.
De aankoop van het Hoogeland vond bij hem hef
tige oppositie; dat men bij een banketbakker geen
taartje met een likeurtje of cognacje meer zou
kunnen krijgen onder de nieuwe drankwet keurde
hij hoogelijk af; on dat men het vergunningsrecht
voor de drankverkoopers ook hier zoo hoog opdreef,
vond hij volstrekt niet in den haak.
Als er sprake was van afschaffing van de kermis.
dan was de wethouder zelfs verontwaardigd. Hij
wilde maar volstrekt niet begrijpen dat de
menschen die het tegenwoordig zonder mallemolen
doen, zooveel zedelijker zijn dan de heer Muralt
en ik, die in een mallemolen zijn groot geworden
eerst in de houten met ringen op de degens"
later op leeuwen en tijgers partij" trekkend!
Al die denkbeelden verkondigt de heer de
Muralt met het onveranderd goedmoedige gelaat,
terwijl zijne donkere oogon lachend stralen, als
de rimpels zijner wangen, en terwijl het lorgnet
nu eens op zijn neus, dan weder in zijne hand
prijkt.
Zijne stem is iets ouder nog dan zijn gezicht ;
zij ratelt oen weinig en is min of meer 'hcesch,
alsof de gelukkige bezitter wat veel in den avond
wind geloopen heeft. Maar wat hij zügt is kort,
duidelijk en klaar; hetgeen volstrekt niot belet
dat hij kort, duidelijk en klaar op zijn nommer
een oud kasteel, dat ineen dreigde te storten;
toen de jonge onderwijzeres er binnen ging,
scheen het haar toe, alsof het nog veel kou
der werd. De Syndicus, een logge groote man
met een paarschen neus en een norsch gelaat
zat, bij den haard zonder haardstel, te rooken.
Toen het meisje voor hem stond, hem het be
wijs harer benoeming overhandigende, begon
hij, zonder haar aan te zien zijn hart lucht
te geven tegen het gouvernement, den Prefekt,
de wetten; »een mooie vrijheid, lieden te be
talen, die door anderen gekozen zijn, geen
behoefte aan onderwijzeressen, wel aan brood;
of ze weer heen ging, of ze bleef, liet kon
hem geen lor schelen; maar hij vond het
ellendig, dat zij gekomen was zonder hem te
waarschuwen. Was ze alleen, zwierf' ze alleen
rond en had ze den eersten nacht den besten
in de kroeg der ezeldrijvers doorgebracht?
Een mooi begin, evenwel hij zou zien. Er
zouden anders van zelf wel onderwijze! essen
hebben komen opdagen; daar had je bijvoor
beeld twee meisjes in,'het dorp geboren, die
er ook met hart en ziel voor studeerden
en de ingezetenen kent men altijd beter
dan die zwcryelingen. Basta!" zoo besloot
hij met een blik op het arme bedroefde meisje,
bleek als de versch gevallen sneeuw; ->we
zullen er aan denken; ik jaag je niet weg,
maar aannemen doe ik je ook niet. We zullen
er over schrijven, en dan " Het arme
kind had den moed om te zeggen: <=Ziemijn
heer, ik bon arm en verlaten; ik moet een
woning zoeken en u moet voor de schot)!
zorgen. Zou u zoo goed willen zijn mij
ecnigen raad te geven." Het voorhoofd van den
syndicus helderde een weinig op, want hij
bezat een soort van hut voor de school en ook een
voor de onderwijzeres, die hij beiden tot nog toe
niet verhuurd kon krijgen, en geen wonder,
want de eene lag aan liet begin van het dorp;
de andere aau het einde en ze zagen er
bovendien uit alsof de storm er bres inge
schoten had. Hij glimlachte, fronste de wenk
brauwen en zei: Kom morgen maar creis
terug en wanhoop niet, we zullen er aan
denken.''
(Wordt vd'iültjdl.
gezet wordt. Vooral met zijne collega's in het
college van B. en W. schijnt hij het niet best te
kunnen vinden.
Herhaaldelijk komt hij bij deze of gene voor
dracht verzekeren dat hij in dit college tot de
minderheid behoorde eigenlijk de minderheid
was en verzocht had dat in de notulen te ver
melden, welk laatste des ondanks nog wel eens
verzuimd schy'nt te worden.
Kleine hatelijkheden vliegen dan ook
tusschen de wethouders en den burgemeester heen
en weer. Maar de heer De Muralt blijft daarbij
zoo totaal onveranderd, alsof de eene bode ?den
andere bode iets in het oor fluistert. En als hij
antwoordt, dan doet hij dat met zulk een
onweeistaanbaar air de bonhomie, dat men raadslid moet
zijn om er niot door aan het wankelen gebracht
te worden.
Zóó is onze wethouder de Muralt! Ontzaglijk
veel goeds heeft hij helpen tot stand brengen, zeer
veel ook dankt Utrecht aan zijn krachtig initiatief.
Hij is de meest bekende en van de
overheidspersonen zeker de meest populaire man in onze
stad. Weinige jaren geleden herdacht hij zijn
veeljarig wethouderschap en de eerbewijzen die
hem toen van de zijde der burgerij te beurt vie
len, zullen hem zeker wel overtuigd hebben, dat
de burgerij hem gaarne nog lang de trappen van
het stadhuis wil zien beklimmen, zij het dan ook
tot ieders leedwezen op een kruk.
Uit Parys.
Een kort bericht, dat ik daareven in een dag
blad las, roept mij een serie van ouderwetsche
prentjes en platen voor den geest van even
sentimenteelen als aangrijpenden aard. De monniken
van den Saint-Bernard hebben onlangs een réunie
gehouden en allen, die tot de orde behoorden,
onverschillig welke kerkelijke bediening zij thans
bekleeden, hebben zich naar den top van hun
berg begeven om dat congres bij te wonen.
Die berg Saint-Bernard, met zijn voor rei
zigers zoo gastvrij klooster, met zijn honden, die
een veldflesch met brandewijn gevuld om den hals
dragen! Nog niet lang geleden ben ik er geweest
en wat men waarlijk niet van alle
touristentochten in Zwitserland kan zeggen, deze excursie was
de moeite dubbel waard. Is de bostijging van den
berg ook al vrij moeielijk en duurt zij vrij lang,
moot men tegenwoordig zelfs daar boven door de
sneeuw zich een weg banen, toch zal men gaarne
erkennen, dat het er volstrekt niet bar of somber
nitziet in dat groote gebouw, dat plotseling voor
u oprijst te midden van reusachtige met ijs be
dekte rotsblokken op een hoogte van ruim 2500
meter boven do zee.
Een zonderlinge vereeniging van het profane
on hot gewijde, van klooster en hotel, geeft dat
beroemde toevluchtsoord to aanschouwen! Men
kan zich tor nauwernood rekenschap geven van
de plaats, waar men zich bevindt, zoo wordt men
door de contrasten in de war gebracht. Men voelt
zicli op eeuwen afstands van de gewijde legende
on toch zou een gulle lach u daar bezwaarlijk
afgaan. Het zou meer dan ondankbaar zijn, de
gastvrijheid van dat verloren huis op een der
Alpen-spitsen niet allen lof toe te kennen, maar
toch zou men, ook met den bosten wil der wereld,
geen diepen, wcgslependen indruk daarvon kunnen
krijgen. Verbeeldt u, er is daar een piano, en
oeu vrij slechte ook, die u zcor bepaald belet u
met uwc gedachten te verdiepen in het aan opof
feringen zoo rijke leven dier kloosterlingen. En
toch, ik moet het herhalen, ware het zoer onbillijk
om over alles, wat op deze hoogten voorvalt, op
raillocTcndcn toon to spreken.
In don aanvang valt de beklimming van den
Saint-Bernard niot zwaar. Men gaat van Mar
ti gny mot een rijtuig naar een gehucht,
BourgSaint-Pierro genaamd, dat rcods vrij hoog gelegen
is. Men houdt stil bij do herberg Ie Déjeüner de
Napoléon, waar u met grooton eerbied de tafel
wordt gewezen, waaraan de groote man, tijdens
don overtocht van het Franscho leger, in der
haast een maaltijd gebruikt heeft. Daar voorziet
men zich van een gids en een muilezel. Ik waag
de onderstelling, dat niet allo Walliser
bergbewoners zoo zijn als die mij zijne diensten aan
bood. Hij was een beste vent, daarvan niets;
maar hoe het kwam weet ik nog niet, doch na
verloop van een uur had hij mij zóó weten to
roeren door het verhaal van zijn ziekte, waarvan
hij ter nauwernood hersteld was, dat hij deftig
en wol op mijn muilezel had plaats genomen en
ik er naast liep, druk bezig met hem moed in te
spreken en op to beuren. Dat was me con ver
rukkelijke tocht!
Na ruim negen uren klimmens bespeurden wij
eindelijk hot massieve gebouw, welks muren bijna
zwart zien te midden van de verblindende blank
heid der sneeuw. Een laatste krachtsinspanning,
nog n voetpad bijna loodrecht naar boven
dat drommels moeilijk was op to klauteren en
wij stonden voor den voorgevel van het hospice,
die er streng en eenvoudig uitziet. Thans geen
spoor van ontgoocheling; zóó inderdaad en niet
anders had men zich dat stout op de rotsen ge
plante toevluchtsoord voorgesteld, welks dak zich
spiegelt in een verwonderlijk schilderachtig ge
legen meertje.
Maar als men do treden van een kleine stoep
is opgegaan en in het voorportaal komt, waar al
dadelijk uw oog valt op grooto aanplakbiljetten
van de stoombooten op de Zwitserscho meren en
daar naast oen tijdtafel van de spoorwegen benevens
eed postaamvijzcr en al die aanduidingen, welke
men in de hotels vindt, dan verdwijnt de bekoring,
dat alles toch sluit volstrekt niet met hetgeen
men zicli had voorgesteld! Intusschen heeft uw
gids aan een bel getrokken en na verloop van
een oogen blik verschijnt er een kloosterling met
een vroolijk gelaat, 't Is de père clavandier, wiens
taak het is om de reizigers te ontvangen. Hum!"
mompelt hij, ik weet niet of er wel plaats is ..."
Hij raadpleegt zijn zakboekje en onderwijl rilt gij
oven bij het denkbeeld dat gij daar niet onder
dak zoudt kunnen komen. Maar weldra geeft hij
u oen teeken hem to volgen en brengt hij u in
een kamer, die er zeer behagelijk uitziet on wier
wanden versierd zijn met platen die u zoo sterk
aan het napoleontisch epos herinneren, dat gij u
zelven afvraagt of gy' u niet eerder bevindt in .
een aan den roem van Napoleon gewijden tempel
dan in een vrome stichting, die onder de hoede
van den heiligen Bernard van Menthon staat.
Nauwelijks hebt gij u wat opgefrischt en toilet
gemaakt of men komt u waarschuwen, dat de
maaltijd gereed is. Gy' vindt dezen opgedischt in
een uitstekend ingerichte eetzaal, die nog met
allerlei herinneringen aan den Keizer prijkt, zoo
mede met eenige schilderijen, welke drie of vier
jaar geleden door den toenmaligen kroonprins
Friederich aan het klooster ten geschenke zijn
gegeven.
Een dertigtal gasten hadden dien da.g, dat ik
op den Saint-Bernard vertoefde, aan tafel plaats
genomen. In den goeden ouden tijd werden de
gasten door de kloosterlingen zelven bediend.
Maar in die dagen werd ook die borgstrcek niet
door zooveel touristen bezocht, dat is waar. Nu
laten zij zich vervangen door bedienden, wier bedie
ning niets te wenschen overlaat en in den druksten
tijd van het jaar staat er een chef, afkomstig uit
een der grooto steden, aan het hoofd der keuken.
Ook het menu ontbreekt niet, evenmin als de
traditioneele pruimen, die pruimen uit den
Tartarin dans les Alpes van Daudet.
Een chef de cuisine'oy den Saint-Bernard ! Maar
wij zijn nog niet aan het einde der verrassingen.
Ik heb reeds van de piano gesproken: welnu het
gebeurt dikwijls, dat des avonds, als men in groo
ten getale is, de reizigers een kleine sauterie
organiseeren. jDe paters maken het zich volstrekt
niet druk over de wereldsche tonen van wals of
quadrille, die door de kloostergewelven weerklin
ken. Zij loopen met een glimlach op het gelaat
onder de gasten rond en hun zwarte met een wit
lint geboorde sontanes steken somber af tegen de
bonte kleeding der dansers. Men kan hun niet
verwijten, dat zij ook maar ietwat onverdraag
zaam zouden zijn tegenover hun zomer-bezoekers.
Dezo zijn betrekkelijk talrijk. Er zijn er
zelfs onder, die wel wat misbruik maken van de
gastvrijheid des kloosters; dit zijn in den regel
Italiaansche families, die daar een goedkoop
zomeruitstapje zoeken. Soms moet men de sleutels
van hun kamers wegnemen om hen te dwingen
weg te gaan. Natuurlijk vergeten zij dan liefst bij
hun vertrek iets te geven, ofschoon het de ge
woonte is bij het weggaan zijn offerande to wer
pen in een bus, die daarvoor in de kapel is ge
plaatst. Want de billijkheid gebiedt te verklaren,
dat de geldquaestie geen de minste rol speelt bij
de verleende gastvrijheid. En dit juist maakt dat
klooster met al zijn uiterlijk van een groote her
berg zoo merkwaardig: men zou zeggen: een vroom
liefdewerk, ingericht.... ten gerieve der
pleizierreizigers eu gesticht door een heilig verklaard lid
der Alpen-club!
Na het diner wandelt men in groepjes rondom
het meertje, waarin conige jaren geledon twee
Engelschen, die daarvoor expres de reis gemaakt
hadden, zich heel sentimenteel hebben verdronken.
Misschien is de flirtation ook reeds tot die ge
wijde gewelven doorgedrongen. Andere touristen
verkiezen het verblijf in de gezelschapszaal boven
dat in de open lucht en besteden hun tijd aan
allerlei aanmatigende en verwaande gedachten op
het vreemdenregister. O, die gedachten! De rage
van Mr. Perrichon heeft er nog niet uitgewoed.
De majesteit der bergen doet de meest ongerijmde
denkbeelden geboren worden,verzen ook dikwijls,
en welke verzen! Het volgende vierregelige dicht,
dat mij werkelijk verrassend voorkwam, heb ik af
geschreven :
Comme fuif/k loignédes uas fonds de la terre,
Je contemjiie, fiourdi, immeiisitédu del,
Et plus ;>;v\s du seigneur, du seigneur ternel....
Hier komt de henielval, het trekje", dat buiten
gewoon is:
Je prie de cJianyer mon grincUcux caractère!
Om kort te gaan, men staat eenigszins verbaasd
als men ziet, wat er zoetjes aan van dat verblijf
voor arme reizigers geworden is. Een schare van
knechts en dienstmeisjes omringt de reizigers,
volijverig om hen te helpen, maar zonder, zooals
elders/eonigo jacht te maken op fooien. Ka zonder
die gapende afgronden en diepe bcrgkloven zou
men zich te midden van de beschaafde wereld
wanen.
Natuurlijk zoekt men ook naar de honden, die
honden, waarvan de overlevering zooveel weet te
verhalen; maar als men er een heeft gevonden,
vergaat iemand spoedig do lust om er nader ken
nis mede te maken. Die brave, zoo hoog gevierde
dieren, die de reizigers, onder de sneeuw bedolven,
opzoeken, zijn in werkelijk vrij woest en toonen
aanstonds hun tanden. Misschien worden de
stervenden bij hun nadering wel louter uit vrees
weer tot liet leven teruggebracht! Maar dit daar
gelaten, weten de goede vaders zeer goed de
handelswaarde dezer dieren en verkoopen zij ze
gaarne wanneer hun een hoog bod er voor gedaan
wordt. De twee beroemdste honden, Castor en
Drapeau vertegenwoordigen het ras in al zijn
zuiverheid. Ofschoon zij zich tegenover de reizigers
zeer mild betoonen, minachten do geestelijken
van den Saint-Bernard de wercldsclie goederen
volstrekt niet en is hun orde langzamerhand in
het bezit gekomen van een groot gedeelte van
Walliscriand.
Men verzuimt nog altijd niet, wanneer men
zich op den Sint-Bernard bevindt, een bezoek te
brengen aan het lijkenhuis of de mon/ne. Iets
vreesclijkers en fantastischers dan dat laat zich
niet denken' De dooden, rechtop tegen een plank
vastgemaakt met het hoofd alleen buiten het
lijkkleecl. verdroogd door de koude, welke het bederf
tegengaat, hebben een afzichtelijk voorkomen;
ccnigen zijn gevallen on liggen in de meest on
mogelijke houding, terwijl de grond bezaaid is
met doodsbeendcren. Een stoere grijsaard met
zwarcn witten baard, wiens gelaat geheel zwart
is geworden, leunt tegen oen geraamte, dat het
zinnebeeld zelf van den Dood schijnt te wezen ;
deze is de laatste reiziger, die dood gevonden is.
't Is een gezicht om van te rillen en te beven en
men vraagt zich onwillekeurig af, of' het niet een
onwaardig iets is. deze arme dooden <-.nbogravcn
te laten, louter en alleen om een zeer misplaatste
nieuwsgierigheid van pleizierremgers voldoening
te verschaften. Een photografie zon, waar dit
noodig was, voldoende zijn, om do slachtoil'ors te
herkennen.