De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 12 augustus pagina 4

12 augustus 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 581. 'J* l *?'.*_ t' ' lering met de oudste voortbrengselen van Duitsche / persen is evenzeer volgens H. ten vbordeele der meening, da£ de Hollandsche drtikwerken ouder z\jn. Zjjn nu werkelijk die Costeriana de oudste voortbrengselen van eenige drukpers, dan " wflrt de overlevering ons naar Haarlem. Meent men -werkelijk dat de drukkunst in Nederland is uitgevonden, dan belet niets ons volgens den heer H. aan Haarlem te denken. Geen andere plaats in ons vaderland maakt aanspraak op de .eer der uitvinding. Wij zagen boven dat onze schrijver het verhaal aangaande Coster geenszins onmogelijk acht. Een der Costeriana is gevonden in den oorspronkelijken band van een rekeningen-boek van 1474 aan de groote kerk te Haarlem toebehoorende. Hier zij opge merkt dat dit argument althans zeer weinig bewast. Men heeft ook Costeriana gevonden in boeken uit Utrecht en uit Delft, in het laatste , zelfs een der oudsten. Dan kon de heer Hessels zich nog beroepen op een stamboom der Tho massen, op het stadhuis te Haarlem berustende. Een lid dier familie was gehuwd met de dochter Lncie van Laurens Janszoon Coster. In dien stamboom nu omstreeks 1560 opgesteld wordt Lucie genoemd de dochter van L. Jz. Coster 'Ke deerste print in d:e werelt bracht Anno 1440 (of .1446). Kon de betrouwbaarheid van ditdokument bewezen wórden, dan was men zeker een heel eind verder. Ik moet er echter nog even op wijzen dat in het uiterlijk 1527 geschreven vervolg der Lfttijnsche kroniek van Jan Gerbrands zeer bepaald de eer der uitvinding aan Mainz wordt toegekend, terw\jl die schrijver toch zeer goed op de hoogte blijkt te z\jn van gebeurtenissen ? te Haarlem voorgevallen. ;***??»* Ten slotte nog eens de vraag: Heeft de heer Hessels bewezen, wat h\j bewij?en wilde, n. 1. dat te Haarlem de boekdrukkunst is uitgevonden? Ik geloof het niet. Het geschrift van den heer Hessels geeft ons een duidelijk overzicht van al hetgeen ten voordeele van Haarlem op het tapijt gebracht kan worden. Zekerheid geeft hij echter niet. Men kan het oneens zijn over de mindere of meerdere waarschijnlijkheid, dat hier in Holland gedrukt is vóór of tegelijkertijd dat te Mainz de drukpers in werking was, bewijzen heeft ook de heer Hessels niet gegeven. Nog altijd blijft Mainz met het jaar 1454 Haarlem dreigend in den weg staan. Het hier geschrevene wil slechts in groote trekken een schets zijn van den tegenwoordigen stand der kwestie. Zy, die meer bijzonderheden dienaangaande verlangen, mogen het boek van den heer Hessels ter hand nemen. Zij zullen er in elk geval veel uit leeren, maar mogen dan ook niet verzuimen van der Linde's Coster-legende, en het door de heeren Campbell en Fruin ge schrevene te raadplegen. W. P. C. K. Keizer Frederik, door Edouard Simon. Vertaald door J. van "Witzenburg. Uitgaaf van W. Gosler te Haarlem 1888. Ternauwernood maakte de dood een einde aan de spanning, waarin millioenen verkeerden omtrent het lot van den Keizer, die pas den 10 Maart den troon van Duitachland beklommen, en door zijne proclamaties terstond aller harten voor zich had ingenomen, of onze dag- en weekbladen beijver den zich aan het publiek tal van bijzonderheden mee te deelen uit het leven van den vorst, op wien, meer dan op eenig ander gekroond hoofd, de oogen van gansch Europa waren gevestigd. Maar eene eenigszins volledige levensschets, waarin het beeld des keizers geteekend, de gang zijner ontwikkeling beschreven, en de geschiedenis van zijne daden verhaald wordt, bezaten wij tot nogtoe in onze taal niet. Haar heeft de Heer Gosler willen leveren door de uitgaaf van het hier boven genoemd boekje, 't Is het werk van een Franschman. Zal een: uit het Fransch vertaald" bij sommigen wantrouwen wekken, anderen zal het geheel van de lezing afhouden. Want zoowel dn eersten als de laatsten zullen vragen: Is nu een Franschman de aangewezen persoon, om het leven van den Duitschen vorst te beschrijven ? Kan er in deze uit Frankrijk iets goeds komen? Zal n eenige zoon der Fransche natie onpartijdig zijn in zijn oordeel over den man, die in den oorlog van '70 zulk ecne belangrijke rol heeft gespeeld, als de Kroonprins van Pruisen? Zal hij niet, door haat verblind, den voormaligen vijand van zijn land in een, ver van helder, licht plaatsen ? Men zij gerust! Niet alle Franschen zijn met het chauvinistisch sop van een Deroulède en van de Ligue des Patriotes" overgoten. Daar zijn er ?ook die de haat niet blind maakte, en die, hoe ook van liefde voor het vaderland blakend, een geopend oog hebben voor de deugden van een voormaligen tegenstander. Daar zijn er ook, die eerlijk genoeg zijn om dezen te bewonderen waar hy het verdient Onder hen reken ik Edouard Simon. Zijn boekje getuigt daarvan. Nergens verheelt hij zijne ingenomenheid met -den vorst, wiens leven hij beschrijft, en, zoo dikwijls het te pas komt, toont hij eerbied te hebben voor het edel en rechtschapen karakter van den souverein, wiens staatkunde zich ten doel stelde: het leven aangenaam en de volken gelukkig te maken." Zonder eenig voorbehoud geeft hij hem de eer, die hem toekomt. Neen! deze Franschman is niet ondankbaar. Men leze slechts wat hij schrijft over den prins, tijdens de belegering vaa Parijs: In het land, dat hij had bestreden, bij de bevolking, aan welke hij den oorlog met zijne jammeren en verschrik kingen bracht, heeft de kroonprins de herinner ing van talrijke trekken van goedheid en menschlievenclheid achtergelaten. Waar hij tegenwoordig was, daar bleef geen daad van geweld ongestraft, daar werd geen plundering geduld. Geen enkel menschenleven werd nutteloos of lichtvaardig opgeofferd, geen enkele onderdrukking werd toe gelaten. Hij betoonde zelf eerbied voor den over wonnen en ongelukkigen vijand, deed dien ook door zijne onclerhebbenden betoonen, on bracht hulde aan des tegenstanders dapperheid. Hij liet zich te Versailles niet in met de, nu en dan lichtzinnige, drukte, welke daar tal van officieren maakten, die tot de regeerende huizen behoorden en aan het oorlogsbedrijf uit liefhebberij deel namen. Hu kweet zich altijd bescheiden van zijn plicht, en vermeed opzien te wekken. Aan hem heeft Versailles grootendeels de goede orde gedu rende de bezetting, en vooral het ongeschonden behoud van al zijne openbare kunstwerken te danken". Zelfs betwijfel ik het, dat de eigen landgenoot vuriger bewondering kan hebben voor den eenvoud, de oprechtheid, de eerlijkheid, de humaniteit en de trouwe plichtsbetrachting, voor den familiezin en de vriendelijke minzaamheid, voor de liefde tot wetenschap en kunst van Pruisen's Fritz, dan deze vreemdeling. Met dezen eerbied voor den man. die als een held leed en stieri", verbindt Simon zijne hoog achting voor de beide vrouwen, die op Keizer Frederik zulk een grooten invloed hebben geoef end ; voor de vorstelijke moeder, die haar zoon trachtte te vormen tot een man, eenmaal in staat om de verstandelijke leiding van zijn volk op zich te nemen"; en voor de edele gade, wier gedachten en gevoelens zoo innig met die van haren gemaal overeenstemden, wier leven zoo nauw met het zijue was saamgevlochten, dat de geschiedschrijver der toekomst nooit van Frederik III zal kunnen verhalen zonder er de lotgevallen van Victoria doorheen te vlechten." De hoofdstukken, waarin de invloed der Engelsche prinses met hare vrijzinnige staat kundige denkbeelden, alsmede die van haren vader, prins Albert, op de denkwijze van den prins geschetst worden, en waarin uit officieele bescheiden, zoowel uit het dagboek van de koningin van Engeland, als uit de briefwisseling van prins Albert met zijn Vicky" geput wordt, behooren, met de capittels, waarin ons de verhouding van den Duitschen kroonprins tot keizer Wilhelm en von Bismarck wordt geteekend, tot de belangrijk ste van Simon's geschrift. Kort en goed. In een welsamenhangend geheel wordt onze aandacht achtereenvolgens gevestigd op de jeugd, de jongelingsjaren en den manneIgken leeftijd des vorsten: op den prins (1831 1858); op den kroonprins van Pruisen (1858?1870); op den kroonprins van het Duitsche rijk (1870 1888), en op den keizer (1888), van wien ons de merkwaardigste lotgevallen en daden worden meegedeeld en wiens tragisch uiteinde zoovele, op hem gebouwde, verwachtingen, in rook deed vervliegen. Met den Franschen auteur wenschen wij zijner nagedachtenis toe, dat de jeugdige kei zer Wilhelm II, als zoon van den liberalen, voor de moderne ideeën toegankelijken, met het par lementaire régime sympathiseerenden" Frederik, de voetstappen zijns edelen vaders moge drukken. Doch genoeg! Het boekje van Simon jis alles zins lezenswaard. Ter aanbeveling er van strek ken, naast den inhoud, de onpartijdige voor stelling van personen en feiten, do vloeinde vertaling en de keurige uitgaaf. Wie hot lezen mogen het velen zijn! wie het lezen zullen een weldadigen indruk ontvangen van het karakter en bedrijf eens vorsten, die als mensch, als trouw onderdaan zijns keizerlijken vaders, als zelfstandig vriend van zijn volk en zijn land, als dapper veldheer, als beleidvol diplomaat, als liefderijk echtgenoot en vader, als bevorderaar des vredes, als beschermer en beoefenaar van kunst en wetenschap heeft geleefd; die als een vrome heeft geleden en als een held is gestorven Wat zijn volk en de zijnen aan hem verloren, zeggen de gevoelvolle woorden, waarmede eene liefheb bende gade, in een schrijven aan de keizerin weduwe Augusta, bij zijn verscheiden, aan hare droefheid heeft lucht gegeven: Om uwen eenigen zoon schreit zij, die zoo trotsch en gelukkig was zijne vrouw te wezen, met u, arme moeder! Geen moeder bezat ooit zulk een zoon." Ave pia anima! Gezegend zij zijne asch! Zaandam, l Aug. 88. W. J. MANSSEN. Bnefweclisel von Jakob Grimm wid Hoffmaiinv.FaUersleben mit Hendrik van Wijn. Nebst andern Briefen zur Deiitsclien Litteratur Jievau.vje(jeben iind erlüutert von KarlTheodor Gaedertz. Bremen, Verlag von C. Ed. Muller, 1888. Aan niemant misschien heoft de geschiedenis onzer letterkunde grooter verplichtingen dan aan den geestrijken dichter Dr. Heinr. Hoffniann von Fallersleben. Hij heeft den stoot gegeven tot eeno ernstiger, meer esthetische beoefening van de middeleeuwsche nederlandsche poëzie. Een enkel individu, als Mr. Hendrik van Wyn en Mr. J. A. Clignett, mocht vóór 1830 iets doen aan de lief hebberij" en dien zelfs verheffen tot eeno vrucht dragende werkzaamheid, het rechte begrip van de literaire kunst der middeleeuwen. van het bestaan cener volkspoëzie, hebben onze hooggeleerde Sicgenbeken, Simonsen, Van de Capellen en Van Kampens, zelfs onze meer naturalisticsch gestemde Lulofsen, Joronimo de Vriesen en Witsen Goysbokon nooit gehad. Daarvan wist do jonge student Ileinrich Hoffmann, die zich naar zijn geboorteplaats von, later van Fallersleben schreef (om niet. te schijnen met al zijn demokratismO; zich een adclijken titel te veroorloven), luide te getuigen: Sollte es clcnn wirklich in Ihrcra Vaterlande an Theilnahine fehlen? au Thcilnahme an diescn Denkmaler einer schonen deutschen Zeit in den Nicdcrlanden?" In hoe verre nu echter ons mïddclocuwscho tijdperk, die drie vierden zijner dichtwerken uit Frankrijk gehaald heeft, een schoone Duitsche tijd, in den zin van Iloffmann moet hcoten, laten wij daar. Maar dat Iloffmann onze voortijd heeft liefgehad en veel tot bevordering dezer liefde bij ons gedaan heeft, is zeker. Natuurlijk voelde ook Eilderdijk veel voor do Middeleeuwen: hij de monarchistisch gestemde vaderlander, de geleerde kenner van ons oude recht, de schrandere opmerker dor eigenaardigheden van ons volksleven, de vijand der aristokraton, de beoefenaar van vele literaturen, hij nam de middeleeuwwhe stukken dankbaar aan. hom door Ilofl'mann bijgezet; ontving (ondanks zijn afkeer van Duitschland) don jonkman vriendelijk, en drukte het oude Hollandsen met oud-hollandsche letters af in z\jn Taal- en Dichtkundige verscheidenheden". Toen Hoffmann namelijk, met brieven niets van de Hollanders gedaan kon krijgen, nam hij in Juni 1821 den wandelstaf ter hand, en kwam naar ons land, om onze volkspoëzie op te graven. De Pro fessoren kenden geene andere volksliederen" dan die van Tollens en Brand van 1815, en dan den bundel van de Maatschappij Tot nut van't Alge meen: Van de meid-alleen": 'k Moet, zoo waar, alweer na boven: 't Is Kaatje hier, 't is Kaatje daar. Dan moet er vuur zyn in de stoven, Dan is het: maak de koffy klaar." of van de schoonmaakster". ,,'k Zit hier pp de stoep en wacht; Zou de meid niet hooren ? Ja, al licht zy warm en zacht, 'k Zal haar slaap toch storen". of van het kindermeisje". Wat wordt het laat, de klok slaat acht, Waar of myn Dorus blijft? 't Valt moeielijk als men iemant wacht, En als de vrees ons drijft! Te twijflen aan zijn trouw? Misschien heeft hij berouw, Dat hij een meisje zonder geld, Gevraagd heeft tot zijn vrouw. Die volksliederen kenden de Heeren. Intusschen was Hoffman in eenige familiën te Leiden ontvangen, en daar hij een lieve stem had maakte hij muziek met de Dames. Hij had een paar oude volksliedjes met de melodiën ontdekt en al grimlachte de Professor, de dochters hoorden ze den geestigen Duitscher met genoegen zingen. Op de Professoren wreekte Hoffman zich echter bloedig. Gemeenzaam met onze XIIIc, XFV-eeuwsche taal, maakte hij-zelf een dozijn allerliefste oude romancen en minnezangen, die hij later, onder den titel van Loverkens," aan zijne ver zameling van 12 of 13 deelen Horre Belgicre" toevoegde. De Hollanders liepen er in. Onze letterkundigen vonden deze liederen haast de mooiste, die de lyriek der middeleeuwen ons had nagelaten. Kretschmer, meen ik, ontdekte zelfs de melodiën van sommige (!) en onze dichters zett'cn ze in nieuw Nederlandsen over. Toen kwam Hoffman uit den hoek, en hield om eene bestelling van- nieuwe liedjens schaterlachend aan. In het vijfde decennium dezer Eeuw kwam Hoffmann ander-maal naar herwaards afzakken. Ik was toen, met mijn broeder den muzikus bezig een bundel waereldscho liederen van de XVIe en XVIIe Eeuw te bewerken, na dat wij onze geeste lijke liederen, text en muziek, uitgegeven hadden. Hoffmann kwam mij aan mijn woonhuis opzoeken ??Heerengracht, hoek Koksteeg 's morgens in de vroegte. Ik was zoo blij hem te zien Ik vroeg hem dien middag ten eten en 's anderen daags om een bezoek aan mijn bibliotheek. Deze verzameling, thands in het Rijksmuzeüm toegankelijk, had ik toen voor negen tienden in een zaal bij-een achter mijn winkel en kantoor in de sedert verbouwde Stilsteeg No. 14. Toon Hoffmann mij verlaten had, vloog ik naar mijn kantoor, en stelde mijn broeder vóór eenige van 's mans Loverkens" te komponeeren. Dit ge beurde Ik noodigde mijn zuster Antoinette (sedert Mcv. Cuypers) aan ons middagmaal deel te nemen en op het nagerecht de liedjens te zingen. Wij hadden alleen franschen rooden wijn in huis. Wij leenden eenige flesschenRhijnwijnen de noodige groene glazen. Ach ja," zeide Hoffmann, eer wij aan tafel gingen, dan noodigt men mij ten disch en zet mij Rhijnwijn voor, maar dan moot ik uit die don kere groene glazen drinken, die einen so misera bel machen". Mijne vrouw sloop de kamer uit, om spoedig de glazen te gaan veranderen. Gij zijt een zanger, llerr doctor!" zeido ik, bij het nagerecht, Mijne zuster, Mor, is ook een warme muziekliefhebster ... Zij heeft zelfs," liet ik er niet zonder ijdelheid op volgen, mot Jenny Lind in 't openbaar gezongen .... Als gij mis schien eens oen paar hollandsche liederen wilt hooren " En Antoinette hief aan: Wat let ons dat wi vrolic siin!" en Corte daghen, langhe nachten!" of wel ;,Mijn liofston is mijn somer, Mijn licht en mine lust, En alle roson bloeyen So dicmaol si mi cust." Iloffmann, do vrolijke, lustige Duitscher, was tot tranen geroerd: nu eerst haddon zijn liederen hun eisch." Hij had het lied zoo Kof, zcidc hij. nlch war in Jlonn, in ccn logement; ik zat in de zaal en was bozig de kopie voor een dool der Hora: belgiciu" gereed te maken. Ik word verdacht van, voor 't minst, ccn koniiigsmoord te beramen. Een politieman, mot oen paar helpers, komt binnen, en cischt rnij mijtte verdachte papieren af'. Ik geef hem een bundel oud-IIollandschc liodorcn. Hij zag ze in, verstond zo niet, maar achtte den schrijver niet moer si-aatycführlieh." In mijn bibliotheek grasduinde hij naar harte lust. Ik had toevallig twee exemplaren van Stalpaerts zeldzamon liederbundel op de Feest dagen dor Heiligen, tcxt on muziek. Verrukt stelde hij mij voor, in ruil voor eon der twee, mijn exemplaar van zijn werken te completeeren. Hij nam den bundel rneé, maar vergat natuurlijk zijne belofte. De brieven, door Iloffmann met Hendrik van Wyn on Hendrik Willom Tydeman gewisseld, zijn niet zeer belangrijk. Zij bevatten alloen enkele bizondcrheden van hot letterkundige vorkoor dier dagen : Windm. 1820?21 lul. 182:2'' die echter gcon bijzonder licht worpen op onze middclncd. studiën, Er worden hier ook een paar brieven gegeven door Jacob Grimm met van Wyn gewisseld: een Latjjnsche van den Duitscher (23 Jul. 1810), een Fransche van van Wyn (in antwoord ! 27 Oct. 1812), een Fransche van Grimm (8 Dec. 1812). Het Franschjen van den Ryks-Archivaris" is zeer zwak, dat van den Auditeur an Conseüd'état et Bibliothécaire" te Kassei wel iets beter. Merk waardig genoeg maakt hij echter van alle werk woorden naamwoorden: l'ecrire des lettres ne vous incommode pas trop", quelles difficultés pour Ie communiquer intellectuellement sur les objets les plus indifférens du monde!" Deze brieven loopen vooral over de Reinaert". Na de werken van Willems, Snellaert en Jonckbloet, hebben wij hier niets meer uit te leeren: maar fotografiën van vroegere geestestoestanden zijn altijd bezienswaardig. De Duitsche letterkundigen hebben elkander dikwerf ondervraagd aangaande de zielenood, die de dichter J. W. H. Gleim, den 29n Aug. 1771, met veel sentimentaliteit aan zijn vriend AVilh. Heinse klaagt. Ik ben misantrop" geworden, schreit Gleim. Dr. Gaedertz heeft ontdekt, hoe dat is toogegaan, in een brief aan den bekenden filo loog Laurens van Santen, geschreven door de dichteres Anna Luise Karschin. Deze leelijke, 50-jarige deutsche Sappho" bekent, namelijk, aan den 25-jarigen Hollander, dat zij haren boezemvriend den Domherr" Gleim, met wien zij, in de grootste innigheid, de gedichten van Klopstock plach te lezen, in etn spotgedicht heeft uitgelachen. Zij heeft er groot berouw over, en zal zich zeker ten opzichte van Van Santen iets dergelijks nooit veroorlooven! Van Klopstock aan Van Santen komen hier ook nog eenige briefjens voor, die zich door een zeer dwaze spelling onderscheiden. De Heer Gaedertz voegt aan zijne letterkundige sprokkelingen eonige Anmerkungen" toe, die het overvloedig bewijs leveren van zijne uitgebreide belezenheid en van eene naauwkeurigheid, waarin ik don eerbied liefheb, die er uit spreekt voor de letterkundige wetenschap. 30 Juli 88. ALB. TH. Men leze in mijne bijdrage (Amst. 29 Juli) bl. 4, kol. 3, rog. 34 v. o. niet fier", maar teer". De bloemen van jufr. Roosenboom zijn teer van kleur. In no. 580, bl. 2 kol. 2 regel 14, is glimlag verkeerdelijk mot g gespeld, in regel 61 moet hun" hem" zijn. VARIA. De Sixtijnsclie Madonna van Ferrara. Uit het dorp St. Moriz (Opper-Engadin) bericht men: In het buitenland en vooral in Duitschland, schijnt het nog weinig bekend te zijn, dat hier, nog een weinig hooger dan de Majolipas of de Rigi, eon Madonna van San Sisto te zien is, die niet minder zijn moet, dan een orgineele schil derij van do hand van Rafaël, wanneer hot niet zelfs do het eerst door hem geschilderde is. De bezitter van het groote hotel Kulm hier ter plaatse, heeft langzamerhand een groote verzameling kunst werken, fraai gebeeldhouwde kisten en banken, vooral echter schilderijen bijeengebracht en sedert korten tijd bevindt zich daaronder ook deze Ma donna Volgons de modedeelingen van dozen heer, Badruth, is hij op de volgende wijze in het bezit daarvan gekomen: Van de familie van een inge nieur te Reggio Emilia kocht hij dikwijls koper gravures on daar aan huis zag hij do schilderij, die reeds sedert bijna een eeuw aan de familie moest toebehoord hebbon on door haar in hooge waarde gehouden werd, hoewel zij zich in zeer slechten toestand bevond. De ingenieur stierf, zijn dochters vroegen voor de schilderij 40000 lire, mijnheer Badruth bood aanmerkelijk minder, maar eerst toon ook de dochters overleden waren, werd zijn aanbod door hare erfgenamen aangenomen. In dien iijd ver keerde de schilderij in oen toestand, die het moeilijk maakte do waarde er van te erkennen, Een scheur en twee lichte strepen, waarschijnlijk veroorzaakt door de kaarsen, die er voor gebrand hadden, liepen van onder af naar hot midden toe, de kleuren waren vervuild, do beide engeltjes on deraan bijna niet meer te onderscheiden. Daarop word de schilderij ('en vorigen winter door H. Lesar te Augsburg gerestaureerd, en nu is haar eigenaar er van overtuigd, niet slechts eon echten llafaül to bezitten, maar er zelfs betere hoedanigheden dan in do beroemde Dresdoner Madonna in te ontdekken. Hij is van meening. dat hot zijn schil derij on niet dio uit Dresden is, die omstreeks 1512 door Kafaël voor een korkbanier geschilderd werd, want de Dresdonsche is op dun linnen, de zijne op damast. Hij noemt haar de Madonna c San Sisto di Ferrara", in de meening, dat zij aan den hertog Alfonso l van Ferrara heoft toebehoord. Of nn de schilderij werkelijk door Rafaël of onder zijne medewerking geschilderd is, of zij slechts een latere copic is, of in hoeverre zij wer kelijk die hoogo waarde heeft, die do eigenaar er aan toekent, daarover matig ik mij geen oordeel aan ; dit eene geloof ik echter te mogen zoggen, dat zij oen buitengewoon fraaie schilderij is. Zij is zoowat oven groot als dio van do Dresdcnsche galerij (202 bij lul centimeter). Do scheur en de lichte strepen zijn verdwenen, die engeltjes onder aan bijgeschilderd. Hot effect der kleuren is prach tig ; hoeveel van hare frischheid voor rekening van hem, die de schilderij restaureerde, komt, vraag ik niet te beslissen, maar do kleuren van ! het origineel kunnen niet anders dan zeer fraai geweest zijn. De toekoning is in hoofdzaak gelijk aan dio dor Dresdener schilderij, maar hier zijn do voeten der madonna sierlijker. Aan den man tel van San Sisto ontbreekt de naar achter gesla gen tip. De wolken, waarop de madonna zweeft, zijn fraai geleed on doorschijnend. De heilige Barbara kijkt er minder vriendelijk op. dan op do Drosdenscho schilderij en in het aigcmcen maakt het gezicht op mij eon minder goeden indruk. Het gelaat der madonna is min der lieflijk, dan dat dor Dresdensche, niet zoo jonkvrouweiijk zoet, maar ernstiger; het doet moer aan Murillo denken, vooral de oogen schijnen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl