Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 581.
'J* l
*?'.*_
t' '
lering met de oudste voortbrengselen van Duitsche
/ persen is evenzeer volgens H. ten vbordeele
der meening, da£ de Hollandsche drtikwerken
ouder z\jn. Zjjn nu werkelijk die Costeriana de
oudste voortbrengselen van eenige drukpers, dan
" wflrt de overlevering ons naar Haarlem. Meent
men -werkelijk dat de drukkunst in Nederland is
uitgevonden, dan belet niets ons volgens den
heer H. aan Haarlem te denken. Geen andere
plaats in ons vaderland maakt aanspraak op de
.eer der uitvinding. Wij zagen boven dat onze
schrijver het verhaal aangaande Coster geenszins
onmogelijk acht. Een der Costeriana is
gevonden in den oorspronkelijken band van
een rekeningen-boek van 1474 aan de groote
kerk te Haarlem toebehoorende. Hier zij opge
merkt dat dit argument althans zeer weinig
bewast. Men heeft ook Costeriana gevonden in
boeken uit Utrecht en uit Delft, in het laatste
, zelfs een der oudsten. Dan kon de heer Hessels
zich nog beroepen op een stamboom der Tho
massen, op het stadhuis te Haarlem berustende.
Een lid dier familie was gehuwd met de dochter
Lncie van Laurens Janszoon Coster. In dien
stamboom nu omstreeks 1560 opgesteld
wordt Lucie genoemd de dochter van L. Jz. Coster
'Ke deerste print in d:e werelt bracht Anno 1440
(of .1446). Kon de betrouwbaarheid van
ditdokument bewezen wórden, dan was men zeker een
heel eind verder. Ik moet er echter nog even
op wijzen dat in het uiterlijk 1527 geschreven
vervolg der Lfttijnsche kroniek van Jan Gerbrands
zeer bepaald de eer der uitvinding aan Mainz
wordt toegekend, terw\jl die schrijver toch zeer
goed op de hoogte blijkt te z\jn van gebeurtenissen
? te Haarlem voorgevallen. ;***??»*
Ten slotte nog eens de vraag: Heeft de heer
Hessels bewezen, wat h\j bewij?en wilde, n. 1. dat
te Haarlem de boekdrukkunst is uitgevonden?
Ik geloof het niet. Het geschrift van den heer
Hessels geeft ons een duidelijk overzicht van al
hetgeen ten voordeele van Haarlem op het tapijt
gebracht kan worden. Zekerheid geeft hij echter
niet. Men kan het oneens zijn over de mindere
of meerdere waarschijnlijkheid, dat hier in Holland
gedrukt is vóór of tegelijkertijd dat te Mainz de
drukpers in werking was, bewijzen heeft ook de
heer Hessels niet gegeven. Nog altijd blijft Mainz
met het jaar 1454 Haarlem dreigend in den weg
staan. Het hier geschrevene wil slechts in groote
trekken een schets zijn van den tegenwoordigen
stand der kwestie. Zy, die meer bijzonderheden
dienaangaande verlangen, mogen het boek van den
heer Hessels ter hand nemen. Zij zullen er in
elk geval veel uit leeren, maar mogen dan ook
niet verzuimen van der Linde's Coster-legende,
en het door de heeren Campbell en Fruin ge
schrevene te raadplegen.
W. P. C. K.
Keizer Frederik, door Edouard
Simon. Vertaald door J. van
"Witzenburg. Uitgaaf van W. Gosler
te Haarlem 1888.
Ternauwernood maakte de dood een einde aan
de spanning, waarin millioenen verkeerden omtrent
het lot van den Keizer, die pas den 10 Maart den
troon van Duitachland beklommen, en door zijne
proclamaties terstond aller harten voor zich had
ingenomen, of onze dag- en weekbladen beijver
den zich aan het publiek tal van bijzonderheden
mee te deelen uit het leven van den vorst, op
wien, meer dan op eenig ander gekroond hoofd,
de oogen van gansch Europa waren gevestigd.
Maar eene eenigszins volledige levensschets, waarin
het beeld des keizers geteekend, de gang zijner
ontwikkeling beschreven, en de geschiedenis van
zijne daden verhaald wordt, bezaten wij tot
nogtoe in onze taal niet. Haar heeft de Heer Gosler
willen leveren door de uitgaaf van het hier boven
genoemd boekje, 't Is het werk van een
Franschman. Zal een: uit het Fransch vertaald" bij
sommigen wantrouwen wekken, anderen zal het
geheel van de lezing afhouden. Want zoowel dn
eersten als de laatsten zullen vragen: Is nu een
Franschman de aangewezen persoon, om het leven
van den Duitschen vorst te beschrijven ? Kan er
in deze uit Frankrijk iets goeds komen? Zal n
eenige zoon der Fransche natie onpartijdig zijn in
zijn oordeel over den man, die in den oorlog van
'70 zulk ecne belangrijke rol heeft gespeeld, als
de Kroonprins van Pruisen? Zal hij niet, door
haat verblind, den voormaligen vijand van zijn
land in een, ver van helder, licht plaatsen ?
Men zij gerust! Niet alle Franschen zijn met
het chauvinistisch sop van een Deroulède en van
de Ligue des Patriotes" overgoten. Daar zijn er
?ook die de haat niet blind maakte, en die, hoe
ook van liefde voor het vaderland blakend, een
geopend oog hebben voor de deugden van een
voormaligen tegenstander. Daar zijn er ook, die
eerlijk genoeg zijn om dezen te bewonderen waar
hy het verdient Onder hen reken ik Edouard
Simon. Zijn boekje getuigt daarvan. Nergens
verheelt hij zijne ingenomenheid met -den vorst,
wiens leven hij beschrijft, en, zoo dikwijls het te
pas komt, toont hij eerbied te hebben voor het
edel en rechtschapen karakter van den souverein,
wiens staatkunde zich ten doel stelde: het leven
aangenaam en de volken gelukkig te maken."
Zonder eenig voorbehoud geeft hij hem de eer,
die hem toekomt.
Neen! deze Franschman is niet ondankbaar.
Men leze slechts wat hij schrijft over den prins,
tijdens de belegering vaa Parijs: In het land,
dat hij had bestreden, bij de bevolking, aan welke
hij den oorlog met zijne jammeren en verschrik
kingen bracht, heeft de kroonprins de herinner
ing van talrijke trekken van goedheid en
menschlievenclheid achtergelaten. Waar hij tegenwoordig
was, daar bleef geen daad van geweld ongestraft,
daar werd geen plundering geduld. Geen enkel
menschenleven werd nutteloos of lichtvaardig
opgeofferd, geen enkele onderdrukking werd toe
gelaten. Hij betoonde zelf eerbied voor den over
wonnen en ongelukkigen vijand, deed dien ook
door zijne onclerhebbenden betoonen, on bracht
hulde aan des tegenstanders dapperheid. Hij liet
zich te Versailles niet in met de, nu en dan
lichtzinnige, drukte, welke daar tal van officieren
maakten, die tot de regeerende huizen behoorden
en aan het oorlogsbedrijf uit liefhebberij deel
namen. Hu kweet zich altijd bescheiden van zijn
plicht, en vermeed opzien te wekken. Aan hem
heeft Versailles grootendeels de goede orde gedu
rende de bezetting, en vooral het ongeschonden
behoud van al zijne openbare kunstwerken te
danken". Zelfs betwijfel ik het, dat de eigen
landgenoot vuriger bewondering kan hebben voor
den eenvoud, de oprechtheid, de eerlijkheid, de
humaniteit en de trouwe plichtsbetrachting, voor
den familiezin en de vriendelijke minzaamheid,
voor de liefde tot wetenschap en kunst van
Pruisen's Fritz, dan deze vreemdeling.
Met dezen eerbied voor den man. die als een
held leed en stieri", verbindt Simon zijne hoog
achting voor de beide vrouwen, die op Keizer
Frederik zulk een grooten invloed hebben geoef
end ; voor de vorstelijke moeder, die haar zoon
trachtte te vormen tot een man, eenmaal
in staat om de verstandelijke leiding van zijn
volk op zich te nemen"; en voor de edele
gade, wier gedachten en gevoelens zoo innig
met die van haren gemaal overeenstemden, wier
leven zoo nauw met het zijue was
saamgevlochten, dat de geschiedschrijver der toekomst nooit
van Frederik III zal kunnen verhalen zonder
er de lotgevallen van Victoria doorheen te
vlechten."
De hoofdstukken, waarin de invloed der
Engelsche prinses met hare vrijzinnige staat
kundige denkbeelden, alsmede die van haren
vader, prins Albert, op de denkwijze van den
prins geschetst worden, en waarin uit officieele
bescheiden, zoowel uit het dagboek van de koningin
van Engeland, als uit de briefwisseling van prins
Albert met zijn Vicky" geput wordt, behooren,
met de capittels, waarin ons de verhouding van
den Duitschen kroonprins tot keizer Wilhelm en
von Bismarck wordt geteekend, tot de belangrijk
ste van Simon's geschrift.
Kort en goed. In een welsamenhangend geheel
wordt onze aandacht achtereenvolgens gevestigd
op de jeugd, de jongelingsjaren en den
manneIgken leeftijd des vorsten: op den prins (1831
1858); op den kroonprins van Pruisen (1858?1870);
op den kroonprins van het Duitsche rijk (1870
1888), en op den keizer (1888), van wien ons
de merkwaardigste lotgevallen en daden worden
meegedeeld en wiens tragisch uiteinde zoovele,
op hem gebouwde, verwachtingen, in rook deed
vervliegen. Met den Franschen auteur wenschen
wij zijner nagedachtenis toe, dat de jeugdige kei
zer Wilhelm II, als zoon van den liberalen, voor
de moderne ideeën toegankelijken, met het par
lementaire régime sympathiseerenden" Frederik,
de voetstappen zijns edelen vaders moge drukken.
Doch genoeg! Het boekje van Simon jis alles
zins lezenswaard. Ter aanbeveling er van strek
ken, naast den inhoud, de onpartijdige voor
stelling van personen en feiten, do vloeinde
vertaling en de keurige uitgaaf.
Wie hot lezen mogen het velen zijn! wie
het lezen zullen een weldadigen indruk ontvangen
van het karakter en bedrijf eens vorsten, die als
mensch, als trouw onderdaan zijns keizerlijken
vaders, als zelfstandig vriend van zijn volk en zijn
land, als dapper veldheer, als beleidvol diplomaat,
als liefderijk echtgenoot en vader, als bevorderaar
des vredes, als beschermer en beoefenaar van kunst
en wetenschap heeft geleefd; die als een vrome
heeft geleden en als een held is gestorven Wat
zijn volk en de zijnen aan hem verloren, zeggen
de gevoelvolle woorden, waarmede eene liefheb
bende gade, in een schrijven aan de keizerin
weduwe Augusta, bij zijn verscheiden, aan hare
droefheid heeft lucht gegeven:
Om uwen eenigen zoon schreit zij, die zoo
trotsch en gelukkig was zijne vrouw te wezen,
met u, arme moeder! Geen moeder bezat ooit
zulk een zoon."
Ave pia anima! Gezegend zij zijne asch!
Zaandam, l Aug. 88.
W. J. MANSSEN.
Bnefweclisel von Jakob Grimm wid
Hoffmaiinv.FaUersleben mit Hendrik
van Wijn. Nebst andern Briefen
zur Deiitsclien Litteratur
Jievau.vje(jeben iind erlüutert von KarlTheodor
Gaedertz. Bremen, Verlag von C.
Ed. Muller, 1888.
Aan niemant misschien heoft de geschiedenis
onzer letterkunde grooter verplichtingen dan aan
den geestrijken dichter Dr. Heinr. Hoffniann von
Fallersleben. Hij heeft den stoot gegeven tot eeno
ernstiger, meer esthetische beoefening van de
middeleeuwsche nederlandsche poëzie. Een enkel
individu, als Mr. Hendrik van Wyn en Mr. J. A.
Clignett, mocht vóór 1830 iets doen aan de lief
hebberij" en dien zelfs verheffen tot eeno vrucht
dragende werkzaamheid, het rechte begrip van de
literaire kunst der middeleeuwen. van het bestaan
cener volkspoëzie, hebben onze hooggeleerde
Sicgenbeken, Simonsen, Van de Capellen en Van
Kampens, zelfs onze meer naturalisticsch gestemde
Lulofsen, Joronimo de Vriesen en Witsen Goysbokon
nooit gehad.
Daarvan wist do jonge student Ileinrich
Hoffmann, die zich naar zijn geboorteplaats von, later
van Fallersleben schreef (om niet. te schijnen met
al zijn demokratismO; zich een adclijken titel te
veroorloven), luide te getuigen:
Sollte es clcnn wirklich in Ihrcra Vaterlande
an Theilnahine fehlen? au Thcilnahme an diescn
Denkmaler einer schonen deutschen Zeit in den
Nicdcrlanden?"
In hoe verre nu echter ons mïddclocuwscho
tijdperk, die drie vierden zijner dichtwerken uit
Frankrijk gehaald heeft, een schoone Duitsche
tijd, in den zin van Iloffmann moet hcoten, laten
wij daar. Maar dat Iloffmann onze voortijd heeft
liefgehad en veel tot bevordering dezer liefde bij
ons gedaan heeft, is zeker.
Natuurlijk voelde ook Eilderdijk veel voor do
Middeleeuwen: hij de monarchistisch gestemde
vaderlander, de geleerde kenner van ons oude recht,
de schrandere opmerker dor eigenaardigheden van
ons volksleven, de vijand der aristokraton, de
beoefenaar van vele literaturen, hij nam de
middeleeuwwhe stukken dankbaar aan. hom door
Ilofl'mann bijgezet; ontving (ondanks zijn afkeer
van Duitschland) don jonkman vriendelijk, en
drukte het oude Hollandsen met oud-hollandsche
letters af in z\jn Taal- en Dichtkundige
verscheidenheden".
Toen Hoffmann namelijk, met brieven niets van
de Hollanders gedaan kon krijgen, nam hij in Juni
1821 den wandelstaf ter hand, en kwam naar ons
land, om onze volkspoëzie op te graven. De Pro
fessoren kenden geene andere volksliederen" dan
die van Tollens en Brand van 1815, en dan den
bundel van de Maatschappij Tot nut van't Alge
meen: Van de meid-alleen":
'k Moet, zoo waar, alweer na boven:
't Is Kaatje hier, 't is Kaatje daar.
Dan moet er vuur zyn in de stoven,
Dan is het: maak de koffy klaar."
of van de schoonmaakster".
,,'k Zit hier pp de stoep en wacht;
Zou de meid niet hooren ?
Ja, al licht zy warm en zacht,
'k Zal haar slaap toch storen".
of van het kindermeisje".
Wat wordt het laat, de klok slaat acht,
Waar of myn Dorus blijft?
't Valt moeielijk als men iemant wacht,
En als de vrees ons drijft!
Te twijflen aan zijn trouw?
Misschien heeft hij berouw,
Dat hij een meisje zonder geld,
Gevraagd heeft tot zijn vrouw.
Die volksliederen kenden de Heeren.
Intusschen was Hoffman in eenige familiën te Leiden
ontvangen, en daar hij een lieve stem had maakte
hij muziek met de Dames. Hij had een paar
oude volksliedjes met de melodiën ontdekt en al
grimlachte de Professor, de dochters hoorden ze
den geestigen Duitscher met genoegen zingen.
Op de Professoren wreekte Hoffman zich echter
bloedig. Gemeenzaam met onze XIIIc,
XFV-eeuwsche taal, maakte hij-zelf een dozijn allerliefste
oude romancen en minnezangen, die hij later,
onder den titel van Loverkens," aan zijne ver
zameling van 12 of 13 deelen Horre Belgicre"
toevoegde. De Hollanders liepen er in. Onze
letterkundigen vonden deze liederen haast de
mooiste, die de lyriek der middeleeuwen ons had
nagelaten. Kretschmer, meen ik, ontdekte zelfs
de melodiën van sommige (!) en onze dichters
zett'cn ze in nieuw Nederlandsen over. Toen
kwam Hoffman uit den hoek, en hield om eene
bestelling van- nieuwe liedjens schaterlachend aan.
In het vijfde decennium dezer Eeuw kwam
Hoffmann ander-maal naar herwaards afzakken.
Ik was toen, met mijn broeder den muzikus bezig
een bundel waereldscho liederen van de XVIe en
XVIIe Eeuw te bewerken, na dat wij onze geeste
lijke liederen, text en muziek, uitgegeven hadden.
Hoffmann kwam mij aan mijn woonhuis opzoeken
??Heerengracht, hoek Koksteeg 's morgens
in de vroegte. Ik was zoo blij hem te zien Ik
vroeg hem dien middag ten eten en 's anderen
daags om een bezoek aan mijn bibliotheek.
Deze verzameling, thands in het Rijksmuzeüm
toegankelijk, had ik toen voor negen tienden in
een zaal bij-een achter mijn winkel en kantoor
in de sedert verbouwde Stilsteeg No. 14. Toon
Hoffmann mij verlaten had, vloog ik naar mijn
kantoor, en stelde mijn broeder vóór eenige van
's mans Loverkens" te komponeeren. Dit ge
beurde Ik noodigde mijn zuster Antoinette (sedert
Mcv. Cuypers) aan ons middagmaal deel te nemen
en op het nagerecht de liedjens te zingen.
Wij hadden alleen franschen rooden wijn in
huis. Wij leenden eenige flesschenRhijnwijnen de
noodige groene glazen.
Ach ja," zeide Hoffmann, eer wij aan tafel
gingen, dan noodigt men mij ten disch en zet
mij Rhijnwijn voor, maar dan moot ik uit die don
kere groene glazen drinken, die einen so misera
bel machen". Mijne vrouw sloop de kamer uit,
om spoedig de glazen te gaan veranderen.
Gij zijt een zanger, llerr doctor!" zeido ik,
bij het nagerecht, Mijne zuster, Mor, is ook een
warme muziekliefhebster ... Zij heeft zelfs," liet
ik er niet zonder ijdelheid op volgen, mot Jenny
Lind in 't openbaar gezongen .... Als gij mis
schien eens oen paar hollandsche liederen wilt
hooren " En Antoinette hief aan:
Wat let ons dat wi vrolic siin!"
en Corte daghen, langhe nachten!"
of wel
;,Mijn liofston is mijn somer,
Mijn licht en mine lust,
En alle roson bloeyen
So dicmaol si mi cust."
Iloffmann, do vrolijke, lustige Duitscher, was tot
tranen geroerd: nu eerst haddon zijn liederen
hun eisch."
Hij had het lied zoo Kof, zcidc hij. nlch war
in Jlonn, in ccn logement; ik zat in de zaal en
was bozig de kopie voor een dool der Hora:
belgiciu" gereed te maken. Ik word verdacht van,
voor 't minst, ccn koniiigsmoord te beramen. Een
politieman, mot oen paar helpers, komt binnen,
en cischt rnij mijtte verdachte papieren af'.
Ik geef hem een bundel oud-IIollandschc liodorcn.
Hij zag ze in, verstond zo niet, maar achtte den
schrijver niet moer si-aatycführlieh."
In mijn bibliotheek grasduinde hij naar harte
lust. Ik had toevallig twee exemplaren van
Stalpaerts zeldzamon liederbundel op de Feest
dagen dor Heiligen, tcxt on muziek. Verrukt
stelde hij mij voor, in ruil voor eon der twee,
mijn exemplaar van zijn werken te completeeren.
Hij nam den bundel rneé, maar vergat natuurlijk
zijne belofte.
De brieven, door Iloffmann met Hendrik van
Wyn on Hendrik Willom Tydeman gewisseld, zijn
niet zeer belangrijk. Zij bevatten alloen enkele
bizondcrheden van hot letterkundige vorkoor dier
dagen : Windm. 1820?21 lul. 182:2'' die echter
gcon bijzonder licht worpen op onze middclncd.
studiën,
Er worden hier ook een paar brieven gegeven
door Jacob Grimm met van Wyn gewisseld: een
Latjjnsche van den Duitscher (23 Jul. 1810), een
Fransche van van Wyn (in antwoord ! 27 Oct.
1812), een Fransche van Grimm (8 Dec. 1812).
Het Franschjen van den Ryks-Archivaris" is zeer
zwak, dat van den Auditeur an Conseüd'état et
Bibliothécaire" te Kassei wel iets beter. Merk
waardig genoeg maakt hij echter van alle werk
woorden naamwoorden: l'ecrire des lettres ne
vous incommode pas trop", quelles difficultés pour
Ie communiquer intellectuellement sur les objets
les plus indifférens du monde!"
Deze brieven loopen vooral over de Reinaert".
Na de werken van Willems, Snellaert en
Jonckbloet, hebben wij hier niets meer uit te leeren:
maar fotografiën van vroegere geestestoestanden
zijn altijd bezienswaardig.
De Duitsche letterkundigen hebben elkander
dikwerf ondervraagd aangaande de zielenood, die
de dichter J. W. H. Gleim, den 29n Aug. 1771,
met veel sentimentaliteit aan zijn vriend AVilh.
Heinse klaagt. Ik ben misantrop" geworden,
schreit Gleim. Dr. Gaedertz heeft ontdekt, hoe dat
is toogegaan, in een brief aan den bekenden filo
loog Laurens van Santen, geschreven door de
dichteres Anna Luise Karschin. Deze leelijke,
50-jarige deutsche Sappho" bekent, namelijk,
aan den 25-jarigen Hollander, dat zij haren
boezemvriend den Domherr" Gleim, met wien
zij, in de grootste innigheid, de gedichten van
Klopstock plach te lezen, in etn spotgedicht heeft
uitgelachen. Zij heeft er groot berouw over, en
zal zich zeker ten opzichte van Van Santen iets
dergelijks nooit veroorlooven!
Van Klopstock aan Van Santen komen hier ook
nog eenige briefjens voor, die zich door een zeer
dwaze spelling onderscheiden.
De Heer Gaedertz voegt aan zijne letterkundige
sprokkelingen eonige Anmerkungen" toe, die het
overvloedig bewijs leveren van zijne uitgebreide
belezenheid en van eene naauwkeurigheid, waarin
ik don eerbied liefheb, die er uit spreekt voor
de letterkundige wetenschap.
30 Juli 88. ALB. TH.
Men leze in mijne bijdrage (Amst. 29 Juli)
bl. 4, kol. 3, rog. 34 v. o. niet fier", maar teer".
De bloemen van jufr. Roosenboom zijn teer van
kleur. In no. 580, bl. 2 kol. 2 regel 14, is
glimlag verkeerdelijk mot g gespeld, in regel 61
moet hun" hem" zijn.
VARIA.
De Sixtijnsclie Madonna van Ferrara. Uit
het dorp St. Moriz (Opper-Engadin) bericht men:
In het buitenland en vooral in Duitschland,
schijnt het nog weinig bekend te zijn, dat hier,
nog een weinig hooger dan de Majolipas of de
Rigi, eon Madonna van San Sisto te zien is, die
niet minder zijn moet, dan een orgineele schil
derij van do hand van Rafaël, wanneer hot niet
zelfs do het eerst door hem geschilderde is. De
bezitter van het groote hotel Kulm hier ter plaatse,
heeft langzamerhand een groote verzameling kunst
werken, fraai gebeeldhouwde kisten en banken,
vooral echter schilderijen bijeengebracht en sedert
korten tijd bevindt zich daaronder ook deze Ma
donna Volgons de modedeelingen van dozen heer,
Badruth, is hij op de volgende wijze in het bezit
daarvan gekomen: Van de familie van een inge
nieur te Reggio Emilia kocht hij dikwijls koper
gravures on daar aan huis zag hij do schilderij,
die reeds sedert bijna een eeuw aan de familie
moest toebehoord hebbon on door haar in hooge
waarde gehouden werd, hoewel zij zich in zeer
slechten toestand bevond.
De ingenieur stierf, zijn dochters vroegen voor
de schilderij 40000 lire, mijnheer Badruth bood
aanmerkelijk minder, maar eerst toon ook de
dochters overleden waren, werd zijn aanbod door
hare erfgenamen aangenomen. In dien iijd ver
keerde de schilderij in oen toestand, die het
moeilijk maakte do waarde er van te erkennen,
Een scheur en twee lichte strepen, waarschijnlijk
veroorzaakt door de kaarsen, die er voor gebrand
hadden, liepen van onder af naar hot midden toe,
de kleuren waren vervuild, do beide engeltjes on
deraan bijna niet meer te onderscheiden. Daarop
word de schilderij ('en vorigen winter door H. Lesar
te Augsburg gerestaureerd, en nu is haar eigenaar
er van overtuigd, niet slechts eon echten llafaül
to bezitten, maar er zelfs betere hoedanigheden
dan in do beroemde Dresdoner Madonna in te
ontdekken. Hij is van meening. dat hot zijn schil
derij on niet dio uit Dresden is, die omstreeks
1512 door Kafaël voor een korkbanier geschilderd
werd, want de Dresdonsche is op dun linnen, de
zijne op damast. Hij noemt haar de Madonna c
San Sisto di Ferrara", in de meening, dat zij aan
den hertog Alfonso l van Ferrara heoft toebehoord.
Of nn de schilderij werkelijk door Rafaël of
onder zijne medewerking geschilderd is, of zij
slechts een latere copic is, of in hoeverre zij wer
kelijk die hoogo waarde heeft, die do eigenaar er
aan toekent, daarover matig ik mij geen oordeel
aan ; dit eene geloof ik echter te mogen zoggen,
dat zij oen buitengewoon fraaie schilderij is. Zij
is zoowat oven groot als dio van do Dresdcnsche
galerij (202 bij lul centimeter). Do scheur en de
lichte strepen zijn verdwenen, die engeltjes onder
aan bijgeschilderd. Hot effect der kleuren is prach
tig ; hoeveel van hare frischheid voor rekening
van hem, die de schilderij restaureerde, komt,
vraag ik niet te beslissen, maar do kleuren van
! het origineel kunnen niet anders dan zeer fraai
geweest zijn. De toekoning is in hoofdzaak gelijk
aan dio dor Dresdener schilderij, maar hier zijn
do voeten der madonna sierlijker. Aan den man
tel van San Sisto ontbreekt de naar achter gesla
gen tip. De wolken, waarop de madonna zweeft,
zijn fraai geleed on doorschijnend.
De heilige Barbara kijkt er minder vriendelijk
op. dan op do Drosdenscho schilderij en in het
aigcmcen maakt het gezicht op mij eon minder
goeden indruk. Het gelaat der madonna is min
der lieflijk, dan dat dor Dresdensche, niet zoo
jonkvrouweiijk zoet, maar ernstiger; het doet
moer aan Murillo denken, vooral de oogen schijnen