Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 582
Wil niemand zijn geloof en zijne kerk
ontnemen, zeggen wij niet Faust. Men valle
niemand lastig om zjjn geloofsovertuiging, en
allerminst ornaat hij den moed heeft voornaar
uit te komen.
Mr. Keuchenius betoont zich als belijder een
man uit n stuk. Het moet erkend worden, in
"dit opzicht laat hij de meesten verre achter
,zich. 'Maar hij had zijn credo even duide
lijk op andere wijs kunnen uitspreken. Met
een advertentie in enkele bladen te plaatsen
zou hij hetzelfde doel bereikt hebben.
De groote grief van de kerkelij ken tegen
de liberale regeering is geweest, dat deze op
slinksche wijs propaganda maakte voor het
ongeloof; zal nu de kerkelijke regeering in
? Nederland zelf door middel van de Staats
courant gaan ijveren voor het geloof? De
staat en de Staatscourant blijven beiden neu
traal !
Kunst en Letteren.
DE EIFFEL-TOREN. 3)
Ter loops gerijmd naar het oorspronklyJce van
COPPÉE.
De heb* den monsterbouw beklommen,
Den \jsren mast en 't harde want:
Onaf doet hij u reeds verstommen,
Van zoo'n afzichtlijk onverstand.
Een reus, ontbloot van stijl en schoonheid,
't Metaal ten afgodsbeeld bereid,
Die slechts onnutte kracht ten toon spreidt;
Triomftropee van' 't blinde feit.
Zijn ongerijmdheid heeft me omsuizeld;
'k Heb 't ijdel wonderstuk betast;
Ik ben de schroeftrap opgeduizeld,
Die altijd, onder 't klimmen, wast.
Krampachtig me aan de leuning klemmend,
Bedreigd, bedwelmd door tocht op tocht,
Heb 'k, als een spin haar web doorzwemmend,
Het maatloos ijsren net bezocht.
En-als een vogel, die ten leste
Zich neerzet in een vaste streek,
Nam ik den harden vloer ten beste,
Vol angst, dat men den hals nog breek.
'k Heb daar gezien, ver om mij henen:
Parijs, zijn gouden torenglans,
De blaauwe heuvlen die zich leenen
Tot voetstel van een verdren trans.
Maar onder mij, daar, ver, beneden,
Zie 'k op de ontelbre daken neer,
Van gordel-boulevards doorsneden,
Maar zielloos, als een stilstaand meer.
De schitterendste monumenten
Staan daar verkleind, beteeknisloos.
Als uitgeknipte stuiversprenten,
Of blokjens uit een speelgoeddoos.
Het groot Parijs, van hier te aanschouwen,
Is niets; haar Luxor zou een kind
Licht voor een telegraafpaal houên;
De Seine schijnt een taffen lint.
Bi ben bedreefd, bij 't geen 'k mij schame,
En, machtloos, innig wraak en vloek:
U are de triomphe en Notre Dame,
De Glorie en 't Gebed zijn zoek!
'k Zie van uw thronen, van uw outeren^
O waereld, slechts een flikkerster.
Wat doet men ons steeds hooger klauteren
De Hemel blijft toch even ver.
leeren, dacht aan den vreemden Cic'cu-Nanno
en aan de goedheid van die vrouwen. »Ruwe
maar, goede zielen'' en instinktmatig begon
ze langzamerhand van een leven vol geloof
in dien goeden God, een leven van onderwer
ping en berusting te droomen. Als de zon
en de bloemen maar terugkwamen, dan zou
* ze in de omstreken gaan wandelen om lichaam
en ziel te versterken, de armen in hun hutten
bezoeken en hen met een kleinigheid of _een
vriendelijk woord troosten; ze zou kleine lieve
versjes voor haar leerlingetjes schrijven; en
zou ze misschien niet eenmaal een vriendin
ontmoeten? Zijn er niet zelfs op de
afgelegenste plekjes teedere zielen, die jaar en dag
gewacht hebben om goed te doen, om zich
geheel weg te schenken met de hemelsche
vreugde eener algeheele toewijding! Haar
verbeelding deed voor haar zulk een vriendin
opkomen, een meisje van middelbare ge
stalte met diepdenkende oogen, zwart haar,
een bleek gelaat met een droeyigen glimlach
in de gelaatstrekken, een meisje dat weinig
sprak en dat haar de handen met innige harte
lijkheid drukte, in wier blik meer een ver
leden dan een toekomst lag, een verleden
van onverdiend verdriet van
onuitwischbare smart.... zonder er aan te denken
vond zij die vriendin in zich zelve en had
onbewust haar eigen portret gemaakt een
natuur tot liefde geneigd, die meer leed door
dat ze niets of niemand had om te beminnen,
dan omdat ze niet bemind werd.
Door het venster blies intusschen een koude
wind in haar gelaat en zij ontwaakte uit haar
droom;in het vuur vlogen knetterend de vonken
omhoog; zij zou hier gaarne bij het aanschouwen
der zonderling bewogen vonken in een zachte
bewusteloosheid ingesluimerd zijn; maar zij
bedwong zich, sloeg haar donker wollen.doek
om zich heen en zeide tot Uiccu-Nanno:
«Laat ons nu eens naar de schoolkamer
aan zien", vervolgens bleef zij een
opgenlik weifelen en dacht aan de nieuwsgierige
straatjeugd ; zij wilde niet tot een schouwspel
van anderen strekken en vroeg of er geen
andere dan de gewone weg was, waarop
CiccuNanno bevestigend antwoordde.
Mijn landsliên zie 'k om bijval prachen
Voor dit hun Babelplagiaat;
k Hoor den Mont-blanc den trots belachen
Van de Eiffeltoren-hoogtemaat.
Gij komt, mijn meesters, wel in de engte:
Vraagt wien gij wilt, die 't monster ziet:
Een monument van zulke lengte
Is groot, maar grootschheid heeft het niet.
O Middeleeuwen, Renaissance,
O kunstnaars, aan de kunst verknocht,
Wat dunkt u van den ijdlen glanse,
Door dwaasheid hier zoo duur gekocht?
Gij, eeuwen, toen de nijvre handen,
Door 't liefdevol geloot' bestierd,
Een leeftijd beitelden aan wanden,
Wier beeldwerk schaars genoten wierd;
Toen Jean Goujon zijn marmerbrokken
Zoo kwistig wijdde aan 's Konings huis,
Dat vogels in de vrouwenlokken
Hun nestjens bouwden per abuis.
Gij, oudheid, kunt gij ons verschoonen ?
Wij zullen volk bij volk voortaan
't Gegoten ijsren monster toonen
En de ezels, die 'tbewondren gaan.
En toch de sombre nederlagen
Zij hadden ons niet gants verplet:
Een lauwerkrans werd soms gedragen,
En d'overwonnene opgezet.
Maar hier er is van kunst geen sprake:
Als maar de doffe handwerksman
Aan 't zoo veel franks per etmaal rake,
En de ondernemer staaplen kan.
't Is uit met alle kunsttornooyen.
Ons ideaal schoon is niet meer.
Wij bouwen ijsrew menschenkooyen
Voor markt- en woelig spoorverkeer.
Bij deze domme pyramide
Stijgt Frankrijks esthetiek ten top:
Wie u een ander kunstwerk biede,
Dit klimt men voor vijf franken op.
De slenteraar langs onze straten,
Als hu die honderd vloeren ziet,
Vraagt: Wat zal ons die toren baten?
Of wordt de maan van daar bespied?
Staat Tamerlan voor onze muren,
En zal men, uit die hoogo sfeer,
Den weerstand licht het best besturen?"
Neen, 't is een restaurant, Meneer!"
Onze eeuw loopt op haar laatste beenen:
Ze is weinig streng, en keurt het goed
Dat deze toren, als voorhenen,
De fooitjens rijklijk reegnen doet.
Ellendig werk van geestelozen!
Wanstaltige kolos, zoo zwart!
Gij zijt voorzeker uit den boozen;
Gij martelt mij verstand en hart!
Gebogen op uw ijzerboorde,
Ziehier wat 'k, in mijn angst, verzon:
Dat 'k aan de grenzen 't rofflen hoorde,
En 't dondren van het Duitsch kanon.
Want als de dag ons zal gebeuren
Dat, Frankrijk, gij u wreken wilt,
Dan zullen wij met bloed betreuren
Het goud en 't ijzer hier verspild.
Dan hooren wij, van alle kanten,
Vervloeken, op de aloude wijs,
Dat wij dien dwazen mast eens plantten
Op 't schip van ons geliefd Parijs.
Symboliesch zeeschip, uit ons wapen
Waar voert ge ons heen, bij slecht getij ?
Zwart is de zee ; matrozen slapen :
Op welke zandbank stranden wij ?
Uit het Fransch. ALB. TH.
De weg met de huizen rechts en de haag
links was krom, modderig en eenzaam.
CiccuNanno ging met den hond vooruit en blies
in zijn handen om ze te warmen of hield de
armen kruiselings over elkander.
Het meisje liep op de teenen, hield den sleep
van haar japon op en ging voorzichtig
tusschen de ondiepten en de wagensporen door.
Toen zij aan het schoolvertrek kwam, een
lage kamer, hier en daar met salpeter en
schimmel bedekt, ontmoette zij den Syndicus,
die een groot Christusbeeld van papier-mach
aan den muur liet ophangen ; verder in den
eenen hoek een dennenhouten tafel en bank
voor de onderwijzeres, in den anderen een bord
van zwart geveri'd hout, om als lei te dienen.
Toen hij haar zag, zei hij, zonder de pijp uit
zijn mond te nemen : »Kijk ereis, je hebt alle
reden om tevreden te zijn, niet waar?" Zij,
daarentegen, vroeg naar de banken, de
muurkaarten, het rekenraam, de inktkokers, het por
tret van den koning. »Hei, hei wat ! Wou
je de gemeente ruïneeren ? Je moet 't maar
zonder die dingen bolwerken, het is al wel
dat we je aannemen en 't lokaal voor niet
geven." Het meisje drukte de lippen op elkaar
en boog het hoofd; zij verborg de bevende
handen onder den omslagdoek en steunde
tegen den muur. Haar ziel was diep geschokt,
zij leed ; men onthield haar dus de middelen
om nuttig te zijn, hoe moest zij het aanleggen.
De Syndicus ziende dat alles op zijn plaats
was, naderde haar en ging voort, alsof hij zijn
gesprek niet afgebroken had : »dus. kousen
breien en de christelijke leer en een beetje
lezen en schrijven". 'Hierop ging hij brom
mende heen niet zijn pijp in den mond. Het
meisje volgde hem met diep medelijden. Wat
een duisternis in die ziel, misschien niet kwaad
maar zeker ongelukkig. Zij schepte moed in
het bewustzijn, dat zij arm meisje zonder
bloedverwanten, zonder brood, hooger stond
dan het rijkeen gevreesde hoofd der gemeen te;
zij nam zich voor, naar plicht en geweten te
handelen.
(Wordt
l) De lezer herinnert zich, dat den architekt
Eiffel, ten spijt van het verzet veler kunstenaars
en letterkundigen, door den Minister Lockroy
het bouwen van een drie-honderd meter hoogen
toren, te midden van het terrein voor de aan
staande Parijsche Ten-toon-stelling, werd opge
dragen.
FRANK HOLL.
Den 30en September heeft de Engelsche
schilderschool een gevoelig verlies geleden, door den
dood van den heer Frank Holl, die op 43jarigen
leeftijd aan de kunst ontrukt werd. De oorzaak
van zijn dood moet gezocht worden in overspan
ning ; hij werkte te veel. Gedurende den Jaatsten
tyd was hij reeds gedwongen geweest vele be
stellingen van de hand te wijzen en zich tot n
zitting per dag te bepalen, vroeger soms 5.
Ongeveer eon maand geleden was hij teruggekeerd
van een reis naar Spanje, waarheen hij gegaan
was op aandringen van Sir John Millais, die hem
had aangeraden Velasquez te bestudeeren, maar
niet te werken of copieën te maken, Dat zal
uw werk ten goede komen, mijn jongen," had hij
gezegd, maar Velasquez overtreft u niet."
Holl begon zijn loopbaan als genreschilder, tot
onderwerp van de meeste zijner stukken koos hij
tooneelen uit het leven der armen, ongelukkigen
en misdadigen, niet zoozeer omdat hij zich daar
toe buitengewoon gevoeld aangetrokken, maar om
dat hij daardoor de hoogere standen de armoede
en het ongeluk, benevens de oorzaken, die daar
dikwijls toe leiden, beter wilde doen kennen.
Een zijner roerendste en meest bekende schil
derijen is door hem genoemde Did you ever kill
anybody, Father ?" (Hebt gij wel eens iemand
gedood, vader ?) Zij stelt voor een klein meisje,
dat bij een generaal op schoot zit en terwijl zij
diens sabel half uit de scheede trekt, hem aan
ziet. Dat meisje is Holl's dochtertje, die zijn atelier
was binnengeslopen, toen hij bezig was het portret
van Lord Wolseley te schilderen en die hij ver
raste in de houding, zooals op gemelde schilderij
is weergegeven.
Een zeer sprekende trek in Holl's karakter was
zijn volharding en zelfvertrouwen, Om zich daarin
te oetenen, zeide hij, had hij zich als teekenaar
aan de Graphic" verbonden. Drie jaren was hij
aan genoemd blad werkzaam en daarna wierp hij
hij zich met hart en ziel en uitsluitend op het
schilderen. Hij schilderde toen The Lord gave
and the Lord hath taken away" De koningin
wenschte deze roerende schilderij te koopen, maar
de eigenaar weigerde haar af te staan en daarom
schilderde Holl voor haar een even grootsch en
roerend stuk A message from the sea".
Zijne met groote bekwaamheid geschilderde
stukken werden echter door de kunstcritici on
gunstig beoordeeld, hoewel zij hem in 1878 de
poorten der Royal Academy" openden,
iih 1878 schilderde hij het portret van den
graveur Cousins en daar dit de algemeone aan
dacht trok en door een ieder geprezen werd,
terwijl men bijna niet sprak over de gelijktijdig
door hem vervaardigde schilderij Newgate:
Committed for Trial", (dezelfde, die hem echter tot
lid der Royal Academy deed kiezen), besloot hij
zich voortaan alleen op het portretschilderen
toe te leggen.
Uitsluitend bepaalde hij zich tot het schilderen
van mannenportretten en hierin muntte hij zoo
danig uit, dat de aanzienlijkste mannen zich in
zijn atelier verdrongen en er zooveel van zijn
arbeidskracht gevorderd werd, dat hij er ten laatste
onder bezweek.
Onder de portretten, die hij schilderde, noemen
wij die van den prins van Wales (2), Gladstone,
John Bright, Chamberlain, generaal Sir Frederick
Roberts, baron De Worms, den hertog van Cambridge,
Sir John Millais, Lord Wolseley, Lord Hampden,
Sir George Trevelyan, Lord Dufterin, Lord Spencer,
mr. Wilson Barret, mr. W. S. Gilbert, den bis
schop van Gloucester, den bisschop van
Peterborough, Lord Spencer enz.
Geen zijner portretten is meer besproken, dan
dat van Gladstone, dat nu in Burlington-House
hangt. Iemand, die hem zeer goed gekend heeft,
bezocht hem eens in zijn atelier, toen daar ver
schillende portretten, waaronder ook die van
Gladstone en Lord Spencer, tentoongesteld wa
ren ; Holl vroeg hem wat hij het beste vond.
Toen deze hun antwoordde, dat van Lord Spen
cer, antwoordde hij eenigszins ter nocr gesla
gen: Het spijt mij, dat gij dat zegt, maar gij
zijt niet do eerste. Ik ben teleurgesteld, niet
omdat Lord Spencer niet een onderwerp is, zoo
goed als men maar kan verlangen, want werke
lijk hij is een wandelende Velasquez. maar omdat
ik in dat van Gladstone al mijn kennis, geheel
mij zelf heb neergelegd, omdat ik daaraan al
mijne krachten gewijd heb. Ik had er niet den
lust in, hem te schilderen en ik ging dus niet
bijzonder opgewekt naar Ha warden Castle. Maar
reeds de ontvangst aldaar boezemde mij ver
trouwen in. Ik had gedacht te Hawarden niets
te zullen zien dan puntige boorden en
boomstompen ; boomstompen nu zijn er bijna niet te vinden,
maar door Gladstone's boord werd ik eerst vreeselijk
ontgoocheld. Hij gaf mij hot vertrek, dat het beste
licht had, zijn bibliotheek en hij zat voor mij op
een wijze, die ieder model tot voorbeeld kan
strekken. Gedurende vijf opeenvolgende dagen zat
of liever stond hij voor mij, in een door hemzelf
aangenomen houding, van elf uur tot half twee,
met vijf minuten rust tusschen in. Ik geloof, dat
ik te Hawarden 's nachts geen twee uur sliep. En
zelfs gedurende dien tijd droomde ik van mijn
werk en meer dan eens sprong ik uit bed en
haalde de schilderij te voorschijn om er naar te
zien".
Beter dan iets kan dit een denkbeeld geven
van do ernst en nauwgezetheid vau Holl, want
het bovenstaande zijn zijn eigen woorden, door
iemand, die hem zeer goed kende" uit zijn mond
opgeteekcnd.
TOLA DORIAN.
In onze dagen van geestesmatheid gebeurt het
slechts zelden meer, dat een dichter met n
enkelen vleugelslag de hoogten mag bereiken,
vanwaar hij rustig neer kan zien op de verre
aan zijne voeten voortzwoegende menigte, die
in het zweet des aanschijns den berg van den
Roem poogt te beklimmen. Voor negen-en-negentig
van de honderd dergelyke pelgrims is de parodie
van kracht, door een geestig schrijver op het
bekende vers gemaakt:
Aux petits des oiseaux II donne la pature,
Et sa bontés'arrête a ... la littérature.
Eene gelukkige uitzondering op dezen regel
maakt de vrouw, wier levensgeschiedenis en poëzie
wij in deze kolommen gaan bespreken. Mevrouw
Dorian nog wel cene Russische van geboorte
heeft in enkele dagen met haar juist bij Marpon
en Flammarion verschonen bundel alle Fransehe
harten veroverd en een geestdrift verwekt, die
aan de gulden eeuw der thans anders zoo op
den achtergrond gedrongen dichtkunst herinnert.
Zelve was de zangeres zóó weinig op een der
gelijke zegepraal bedacht, dat wij op de voorlaatste
bladzijde van haar boekdeel het navolgende vers
lezen, door haar Peut-être getiteld:
D'un ternel défi je t'ai bravée, 6 foulo!
J'ai leve contro toi mon front audacieux;
Sous la fange ta force indifferente foule
L'homme dont Ie regard ne veut voir que les cieux.
Je n'ai pas courtiséta tendresse frivole:
Ma révolte tranquille a portémon dédain.
Je n'ai jamais flattéta vcnale parole
Ta haine répondait a mon rêve hautain.
Je n'ai su que chanter la douleur ternelle
De 1'ame humaine en proie a l'éternel espoir,
Qui souffrait d'autant plus que sa soif fut cruelle:
Dés l'aube j'ai prié, j'ai pleuréjusqu'au soir.
Mais les temps passeront; sur ma tracéoubliée
Ta pale aurore, gloire, un jour se lèvera;
Dans les bras de la mort mon ame repliée
Sans ouïr ton appel doucoment dormira."
Het was op een Dinsdagavond, aan huis bij
Victor Hugo, dat wij do dichteres leerden kennen.
Reeds was het laatste levensjaar vau Frankrijk's
grootsten burger aangebroken, en als gewoonlijk
dommelde hij sprakeloos voort op zijne plaats bij
den grooten haard der receptie-zaal. Aan de over
zijde, eveneens bij het vuur, en gemakkelijk in een
grooten leuningstocl weggedoken, met half geslo
ten oogen, als een poes, die zich om geen ster
veling bekommert, zoolang zijzelve zich maar in
de warmte mag blijven koesteren, lag zooals altijd
mevrouw Lockroy,Hugo 's schoondochter,uitgestrekt.
Zij groette niemand, richtte nooit tot wien dan
ook het woord, hief zich geen enkele maal over
eind om een binnentredende te ontvangen, en
scheen er slechts op bedacht te wezen evenals
Jeanne, haar dochtertje, het beeld der meest on
beschaamde ongemanierdheid te vertegenwoordigen.
Hoe gemakkelijk had die bceldschoone vrouw door
een weinig beminnelijkheid die recepties van den
grijzen vader kunnen veraangenamen. Victor Hugo
hield er van, dat zij werkelijk druk bezocht wer
den; ofschoon hij zich zelden meer in bet gesprek
mengde, zeide het hem dat zijn roem niet onder
ging, dat men nog altijd van heinde en verre
toestroomde om hem hulde te brengen; maar zijn
omgeving wist zoodanig alle gastvrijheid uit zijne
woning te verbannen; Frankrijk's tegenwoordige
minister wist zóó goed do onheuschheid zijner
vrouw en stiefdochter aan te vullen, door met
Georges de bezoekers op merkbare wijze uit te
lachen, dat week op week de groote kamers lediger
werden, en wij bij onzen laatsten tocht derwaarts
slechts nog twee andere bezoekers telden.
Wat de vroegere muziek-onderwijzeres van het
eiland Jersey naliet, trachtte een andere vrouw,
zoo dikwijls zij daar aanwezig was, met heel den
tact harer beschaving en fijnbesnaarde ziel, te
vergoeden. Het was de trouwe vriendin van den
dichter, mevrouw Tola Dorian. Ook zij gevoelde
zich onophoudelijk gekrenkt door haar, wie een
gedwongen huwelijk aan Charles Ilugo had ver
bonden; maar ter wille van den meester, wiens
jongsten levenstijd zij dank zij hare
echt-dochterlijke liefde nog een laatste vleugje van geluk
verleende, bleef zij daar komen, en toonde zij
alleen hare eigene gevoeligheid aan dit gemis van
alle hoffelijkheid, door zich op de liefste wijze het
lot aan te trekken van hen, die gekomen waren
om hunne vereering voor den heer des huizes aan
den dag te leggen en als indringers of belache
lijke afgodendienaars bejegend werden.
Wij ontmoetten haar daarop in haar eigen huis,
en lazen enkele harer nog in manuscript zijnde
verzen. Zij waren onovertroffen schoon. Ook een
proza-stuk, waaraan wij eene plaats verzekerden
in de Revue de Florence van Gubernatis: La
vierge de I' Ukraine" was een meesterstuk. Het
leed voor ons geen twijfel meer of haar werk
droeg den stempel der meest onbetwistbare geni
aliteit; dat het publiek dit zoo spoedig erkend
heeft, bewijst alleen voor den smaak van dat
publiek; en al mag het ons aangenaam verrassen,
geen triomf werd ooit meer onverdeeld verdiend.
Omtrent haar levensgeschiedenis deelt een
Fransch blad, dat haren verzen den hoogsten lof
toezwaait, het volgende mede:
Zij is, gelijk wij reeds zeiden, eene Russische
van geboorte. Uit een aanzienlijk geslacht en
fabelachtig rijk, groeide zij op in de schaduw van
den troon ; hare moeder was hofdame der Keizerin,
haar vader een edelman, gelijk men er daar ginds
zoo velen heeft, die ongeveer aan alle hoeken van
het rijk goederen, bezitten, even uitgestrekt als
eene provincie.
Tola's kindsheid verliep als een sprookje. Beeld
schoon, altijd even goedhartig, bijzonder schrander
en ongeloofelijk stoutmoedig, ontving zij die zon
derlinge Slavische opvoeding, welke alleen hierin
bestaat, dat men de meisjes leert lezen, schrijven,
rooken en paardrijden. Eene dergelijke opvoeding
vormt verleidelijke, fantastische en oprechte wezens,
die wanneer zij in aanrakirg komen met onzo
beschaving, onvermijdelijk rampzalig worden en