Historisch Archief 1877-1940
No. 582
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?veelal bezwijken. Men herinnere zich slechts
Sopbie Galitzin, hertogin de Chaulnest
Tola was minder ongelukkig dan zij, omdat in
haar de toorts van het Genie voortsmeulde en dat
hare wilskracht het noodlot overwonnen heeft.
En toch, welk een rusteloos bestaan!
Op haar vijftiende jaar, huwde de Czaar haar
uit aan prins Mestchersky, die nog slechts twintig
jaren telde. Zulke poppen-huwelyken zijn zelden
gelukkig, drie jaar later waren zy gescheiden.
Op haar achttiende jaar was zij dus zoo goed
als weduwe, schatrijk, betooverend als een fee,
en sleepte zy door de zalen van het paleis der
Romanoffs haar troosteloos en ledig bestaan voort.
Op zekeren dag bracht het toeval haar in aan
raking met Troubetskoy, den grooten Russischen
rebel. De ontmoeting was voor haar als een open
baring; zij raadde in hem een meester; van zijn
kant begreep hij aanstonds welk een nuttig werk
tuig hij hier tot zijne plannen gevonden had. En
de samenzwering begon. Zij verloochende zonder
leedwezen haar hoogen irang, haar rijkdom, tot
zelfs 'haar liefde tot wereldsche tooisels; en
voortaan leidde prinses Mestchersky, in volksdracht
gehuld, met half afgesneden haar, kortgeknipte
nagels, het harde leven der fabrieksvrouwen, ten
einde proselieten aan te werven, de zielen te
ontbolsteren, en het Evangelie-voor te lezen aan
redelooze schepselen die z\j tot denkende wezens
vormde.
In dien strijd zag zij hare zuster, wier verstand
niets te wenschen overliet, in een krankzinnigen
kerker begraven; de besten onder haar
partijgenooten in vestingen opsluiten of naar Siberi
verbannen; haar liefste vriendinnen onder
beulshanden sterven; en na een laatste en
bovenmenschelijke worsteling, werd zijzelve ten slotte
als een wrakhout op Frankrijk's bodem geworpen,
door een vonnis van ballingschap, dat haar van
al hare bezittingen beroofde.
Maar haar vader die haar vergoodde was
onmetelyk rijk gebleven, en weinige jaren later
trouwde zij den heer Charles Dorian. Zij leidde
daarop eenigen tijd lang het leven eener eenvou
dige burgeres, in een midden van opgekomen^
lieden, die even weinig overeenkomst hadden met
de prinses als met de nihiliste. Opnieuw greep
eene doodelijke afmatting de jonge vrouw in haar
roofvogelsklauwen vast. Maar een bestaan als
het hare tracht zich altijd wederom te verheffen.
Zij hervond weldra een nieuw levensdoel.
Hugo had de droefgeestigheid opgemerkt dier
bleeke- Russische, die zelden sprak en nimmer
glimlachte. Hij sprak haar toe en betoonde zich
vol goedheid, gelijk hij dat wist te zijn tegenover
de smart eener vrouw of de pijnen van een kind.
Hij was op dat oogenblik, in weerwil van alle
vergoding, een arme vijf-en-zeventigjarige grijsaard,
die veel meer van een grootvader dan van een
Bwrgrave had en van zijn genie niet anders had
overgehouden dan kortstondige vlagen, gelijk de
bliksemstralen, die nu en dan in donkeren zomer
nacht de saamgepakte wolken doorklieven en het
aardrijk verlichten. Van dien dag af had de grijze
zanger eene dochter hervonden; Tola Dorian
kwam hem dagelijks bezoeken, of tot een
wandelrit afhalen in haar phaëton, bespannen met
een Russisch paardje, dat zij zelf bestuurde en
dat de vlugheid eener gazelle bezat. Zij verliet den
dichter niet tijdens zijne laatste ziekte, onder
PArc de triomphe bleef zij bij zijn stoffelijk
overschot waken, en zij begeleidde hem mede ter
laatste rustplaats. Sedert is de droefheid voor
altijd over haar leven gedaald en zoekt zij nog
-enkel troost in hare kunst."
Wy laten hier enkele gedeelten uit hare ge
dichten volgen, die genoegzaam zullen getuigen
welk eene dichteres in haar is opgestaan. Het
schoonste stuk uit den bundel is ontegenzeggelijk
Les Faucheuses", Victor Hugo heett eens in een
zÜner verzen een Turkschen marsch willen terug
geven; op eiken regel zijn de lettergrepen dus
talrijker en talrijker, tot zij weer verminderen en
eindelijk geheel ophouden; de marsch der Rus
sische maaisters is daArom nog schooner en kun
stiger, omdat de vorm hoogst eenvoudig is, en de
voeten noch afnemen, noch klimmen, maar gansch
het zinsbegoochelende effect aan de woordekens
is te danken. Jammer dat het gedicht te lang is
om het in zijn geheel over te schrijven. Wij be
ginnen bij de derde strophe: Wij zijn in Ukraine,
het is lente:
Dans les hauteurs se pame un silence inouï;
Parfois vme cigogne au bec rouge, qui pass
Pour regagner son nid de verveine fleuri,
Semble tre un clair blanc dans Ie limpide
espace.
L'air lourd et chaud n'est plus qu'un brasier
parfumé;
A l'horizon s'effume un transparent nuage;
Soudain nait, faible encore, un grand souffl
rythmé,
Un murmure confus dans la lande sauvage.
Dominant la rumeur retentit une voix
Forte, male, profonde. Elle entonne un chant grave:
Le choeur lointain répond, s'interrompant parfois:
La brise porte au loin l'harmonieuse octave.
Des femmes a pas lents, fermes et cadencés,
Le front baignéd'azur et les pieds dans les
Aux obliques rayons par l'Occident versés,
Viennent: leurs larges yeux ont Ie regard des
Leurs bras lisses et bruns portent de hautes faux,
Et les lames d'acier sembleut de grandos ailes
Au pennage courbé, d'héraldiques Oiseaux,
Dont les chocs ont un fier cliquetis d'étincelles.
Autour des souples reins s'enroule en noir serpent
Leur ceinture, serrant la dalmatique blanche;
Plus bas que les genoux leur brune tresse pend;
Elles vont, appuyant une mam sur la hanche.
En na eene heerlijke schildering te meer:
Elles passent: leur ombre onduleuse les suit,
S'allongeant, pas a pas, sur les steppes humides;
On dirait des lambeaux du voile de la nuit
Que traiuent les beaux pieds de ces caryatides.
Et Ie choral s'éloigne; il faiblit, puis se tait
Les faucheuses s'en vont, dans une brume blonde
Qui monte a Phorizon oüIe soir s'attardait.
Et couvre d'or blémi l'apaisement du monde.
Un grand silenoe tombe et les lointains palis
S'endorment vacillants sous l'ombre envahissante;
Le fleuve répond seul aux plaintes des courlis,
Et dans Ie ciel s'allume une toile naissante.
En verderop in het boek getiteld: Largo, dit
krachtig gedicht:
Je ne veux pas tremper la plume de mon aile
Dans un ruisseau quimouille a grand' peine son bord,
Non, je veux m'abimer sous une onde ternelle,
Jetée inassouvie aux plages de la mort.
Je hais l'ennui honteux des choses passagères,
Fantdmes inféconds d'un désir fainéant:
Mon ame est suspendue auxgrandes voix des sphères,
Tonnerres et clameurs de l'infini béant!
Ah! mourons assoiffés d'ardente sécheresse
Sans mendier la goutte avare du ciel bleu:
Je veux l'aurore immense ou l'infernale ivresse,
Les clartés .... ou la nuit mais du regard d'un
Dieu.
En eindelijk dit lied, waard op muziek gezet
te worden:
Répands sur moi les ardentes tendresses
De ton amour sans mesure, sans frein;
Vide ton coeur, puise les ivresses:
Qui peut savoir! serai-je la demain!...
Répète encor tes chants dont 1'harmonie
Charme pour moi l'ombre du jour humain,
J'entends toujours leur douceur infinie:
Pourrai-je encor les couter demain ? ....
Regarde aux cieux les toiles saus nombre;
Vois-tu les flots des océans sans fin?
Prodigue ainsi ton ame! Tout est sombre,
Mais dans tes bras que m'importe demain!"
CLAUDICS.
RENAN OVER DE LIEFDE.
De redactie van Figaro stelt van tijd tot tijd
vragen en zendt die ter oplossing aan de perso
nen, die zij voor de meest bevoegde houdt. Zoo
had zij onlangs de vraag, of het voor een diplo
maat nuttig is, getrouwd te zijn, of niet; en een
aantal adviezen van Fransche diplomaten en per
sonen, die over dit onderwerp eene meening mo
gen hebben, o. a. mad. Adam, werden op
genomen.
Thans was de quaestie: Welk is het boek,
waarin op de meest kiesche en welsprekende wijze
over de Liefde gesproken wordt?"
De lezeressen kenden geen Nederlandsch en
konden dus de laatst verschenen monographie over
het onderwerp niet aanhalen. Eenige hadden den
Bijbel en de Imitatio Ghristi genoemd, waarop
de redactie van Figaro aan Ernest Renan vroeg,
wat hij van deze keus dacht. Renan zond aan
de redactie een merkwaardigen, curieusen en wei
sprekenden brief, waarvan wij de vertaling laten
volgen.
PERBOS GUIEBC, 4 Aug. '88
Waarde Heer!
Gij wilt gaarne mijne meening weten, naar aan
leiding der aantrekkelijke prijsvraag, die gij voor uwe
lezeressen hebt uitgeschreven: welk is het boek,
waarin op de meest kiesche en welsprekende wijze
over de liefde gesproken wordt?" Gij deelt mij
mede, dat een groot aantal uwer lezeressen als 't
ware afgesproken hebben om te antwoorden:
de Bijbel, de JSvangeliën, de Imitatie, en gij vraagt
mij, wat ik van dien samenloop denk. Spotters
zullen er misschien een verfijnde huichelarij in zien,
alsof uw dames correspondenten daarmede hadden
willen bewijzen, dat zij geen andere boeken lezen.
Die tegenwerping zou op mij geen grooten indruk
maken, want, ik wil het wel bekennen, ik boud
van de vrouwen, die voor eenige lectuur haar
misboek hebben, als zij daarbij maar goed en schoon
zijn. Maar laat ons die spotters ter zijde
laten; ik zal de quaestie, daar gij het wilt, met
al de onpartijdigheid van een nauwgezet gezworene
onderzoeken.
Mijne meening is, dat de geestige lezeressen,
welke op die wijze op uwe vraag geantwoord heb
ben, zeer goed hebben geantwoord.
Inhaar^arftpris om enkel godsdienstige boeken aan te halen.
ligt de erkenning eener groote waarheid: dat liefde en
godsdienst in den grond identiek zijn. Ja, de Bijbel
en de Evangeliën, bewonderenswaardige boeken in
zoo velerlei opzichten, zijn dat vooral om de wijze,
waarop de verhouding tusschen de beido seksen
erin wordt behandeld. Het leven van den grooten
evangelischen charmeur is op iedere bladzijde
een slag in het aangezicht der Farizeërs, hetzij
van het kamp der al te strengen, hetzij van dat
der vrijdenkers. De rol van Maria van Magdala,
in het ontstaan van het geloof aan de opstanding,
is het toppunt en inderdaad het wonder der liefde.
In de groote compilatie, die wij den Bijbel noe
men, maken wij onderscheidingen, waarvan uwe
lieftallige abonnees zeer terecht niets willen weten.
De heerlijke idyllen, die altoos den Bijbel zijn
ongeëvenaarden rang onder do boeken zullen blijven
aanwijzen, bevinden zich in die gedeelten der oude
verhalen, die van een zekeren, overal gemakkelijk
te herkennen verteller, afkomstig zijn. Het is
de schrijver van die scboone bladzijden van Ge
nesis, waarin zich de grootsche Jehovah
aftcckent, die de wereld schept, en er dan berouw over
gevoelt, die zeer goed inziet, dat het beste middel
om de menschheid te hervormen zou zijn, haar
te vernietigen, en die toch, na de mislukte proef
van den zondvloed, besluit haar voortaan maar
naar haar eigen inzicht te laten voortwandelen.
Die geniale pessimist, de uitvinder der erfzonde,
is vooral bewonderenswaardig in al wat de rol der
vrouw in de menschelijke zaken betreft.
Zoodra hij dit onderwerp aanvat, is hij diep
zinnig, aandoenlijk, geheimzinnig. Zijn vreeselijke
reus, Jehovah, bemoeit zich met huwelijken, stelt
belang in minnende paren. Aan dien wijsgeer,
die somber is als Schopenhauer of de heer Van
Hartmann, hebben wij de patriarchale idyllen van
Izaak en Rebecca, van Jacob en Rachel te danken.
In een verre schemering toont hij ons de zonen
der goden, opmerkende dat de dochteren den
menschen schoon zijn, en geheel in den aanvang
vertelt hij ons ook van de vrouw, die uit de zijde
van den man werd genomen (de schoonste mythe,
die in eenigen godsdienst te vinden is), van de
oorspronkelijke naaktheid, waarover de bewoners
van Eden niet bloosden, van de schaamte die
met de schuld ontstaat, van de groote bladeren
van den Indischen vijgeboom, die tot eersten
sluier dienen, n daarna van de kleeding uit
dierenvellen, waarmede Jehovah, een cosiumier in
den trant van Michel-Angelo, met eigen hand
de verbannenen bedekt.
Het boek Ruth is uit dezelfde school. Niets
overtreft in toederheid den strenge van zeden.
Al die oude fabelen zijn wonderen van
grootschheid, van sobere, vaste teekening, zonder een
enkele van die literaire bijgedachten, die alles
bederven. Wat mij betreft, ik kan ze niet zonder
tranen lezen. En voorzeker, ik houd ook veel van
dien aandoenlijken namelooze, dien ouden monnik,
die tot de volmaakte wijsheid gekomen is, en die
in de Imitatie den grondregel der volmaakte
liefde heeft neergeschreven: ama nesciri!
Indien ik had deelgenomen aan uwe prijsvraag,
zou ik misschien, afdalend tot meer menschelijke
kringen zonder het mystische te verlaten, aan deze
bijna goddelijke boeken eenige groote werken van
den christelijken geest hebben toegevoegd, bijvoor
beeld de Bekentenissen van St. Augustinus, of de
Inleiding tot het godsdienstig leven van St.
Franciscus van Sales. Welke verrukkelijke boeken!
Vooral de Inleiding! Ik heb het boek hier niet bij de
hand. Maar ik herinner mij het hoofdstuk over de
echtelijke liefde als een der bekoorlijkste bladzijden
die bestaan. De heilige bisschop heeft omtrent de
liefde in het huwelijk een zonderling stelsel. Hij
meent dat, daar het huwelijk op zich zelf een
bezwarende, onaangename zaak is, vol lasten en
plichten, kortom een vagevuur, de Almachtige er
in zijne oneindige goedheid iets bijzonder
aangenaams aan heeft toegevoegd, dat men met een
gerust geweten genieten kan, daar het als vergoe
ding dient voor eene overigens zoo knellende
keten.
Zoo bemerkte Abïmelek, koning van Gerara,
toen hij Izaiik en Rebekka, het kuischste paar
echtgenooten van het geheele Oude Testament"
in zijne staten ontving, al spoedig, ofschoon zij
zich voor broeder en zuster uitgaven, dat zij ge
heel iets anders waren, 's Avonds door de straten
van Gerara wandelend, raadde hij de waarbeid
aan de wijze waarop zij tot elkander glimlachten.
De commentaar van St. Franciscus van Sales
bij dit verhaal is een meesterstuk van fijne,
wereldsche ironie, veredeld door innige goedheid.
Is daarom do redeneering van den heiligen bis
schop zoo afdoende, en is het compensatiestelsel
van den Almachtige wel zoo blijkbaar, als bij
het aanneemt? Dit is zeker voor discussie vat
baar. Want, immers, als liet genot door God
alleen was uitgevonden om bet huwelijk dragelijk
te maken, moest men daaruit besluiten, dat bet
buiten bet huwelijk niet bestaat. Zoo ver nu durft
de heilige bisschop niet gaan on men mag dan
vinden dat zijne theorie omtrent Gods geheime
plannen met het uitvinden der liefde, wat zwak
is in den grondslag.
Er ligt misschien ook wel iets gebrekkigs, juist door
do ironie, in de wijze, waarop Franciscus de Sales,
in datzelfde hoofdstuk, wil dat men oude echt
genooten behandelen zal. Men moet ze, volgens
hem, als rijpe vruchten behandelen. Mankeert er
niets aan, hebben zij geen enkel vlokjo, dat kan
doen vreezen dat zij beurscb worden, dan kunnen
ze voor den winter bewaard werden; bet beste
middel is dan ze maar optebinden in de bladen die
hen in hun frisschen tijd omgaven Die bladen ver
schaffen hun dan een kring, een milten, gewoonten,
waarin zij zich verbeelden, nog voorttcleven. Maar
hebben zij een rot plekje, een begin van bederf,
dan zijn zij nog alleen goed om geconfijt te wor
den. Het confijten is vanzelf de vroomheid, die
ze conserveert en hun een zoetigheid geeft, welke
bun anders misschien zou ontbreken.
Ik geef het recept van den goeden bisschop
van Annecy voor niet meer dan het waard is. Om
die bladzijde zou ik hem niet voor de prijsvraag
genoemd hebben. Maar zeker is het. dat de toon
dien hij tegenover zijne Philothea volhoudt, die van
een uitstekend man is. Hij hield veel van de
vrouwen, en wist er verwonderlijk zijn voordeel
mee te doen, omdat hij zich altoos strikt aan den
regel van zijn ambt wist te honden. Hij erkende
de mogelijkheid van eene teedere samenwerking
en zeer intieme betrekkingen tusschen een man
en een vrouw, ten gunste van oen werk dat beide
gemeenschappelijk liefhadden. Dat is ook eender
geheimen van de Kerk van Jezus, en daarin ligt
de verklaring van het gevoel dat de vrouwen, in
sommige landen, vaak den priester toedragen. Zij
vinden hem boven hare mannon staande, en ter
wijl de priestergelofte haar een zekere gerustheid
inboezemt, geven zij zich zonder gewetensbezwaar
over aan een gevoel, dat zij onder alle andere
omstandigheden zouden bestrijden.
Bekroon dus, zonder aarzelen, diegenen onder
uwe lezeressen, die voor de heilige boeken hebben
gestemd. Zij hebben volkomen begrepen, voor
eerst, dat de ware wijze om van liefde to spre
ken is, overal haar geest en baar geur in te
brongen, niet er rechtstreeks op
schoolmeesteracbtigen toon over te leeraren; en ten tweede,
dat de mystici, met andere woorden, zij, die het
minst misbruik hebben gemaakt van de liefde, er
het best over spreken kunnen.
Geef aan deze ernstige lezeressen als geschenk
een exemplaar van de Inleiding tot het
yodsdiemtig leven, editie van Sacy, bij Techcner, in
jausenistischen band. Het is een benijdenswaardig
voorrecht voor die oude boeken, in de kerk te
kunnen gelezen worden door vrome vrouwen, ter
wijl zij, met neergeslagen oogen, zonder aiieiding,
al bare gedachten op God gericht bonden, met
niets dan teederheid, liefde en goedheid in het
hart! Dikwijls wensch ik, te blijven leven in eenige
volzinnen, die, in zulke oogenblikken, zij voor wie
bet oude misboek niet meer voldoende is, kun
nen doorzien. Helaas! ik weet niet of mij dat
vergund zal zijn!
Laat ons nu echter voor afgesproken bonden,
dat als gij andere oplossingen hebt ontvangen,
wereldscher, vroolijker, waarder misschien, gij deze
ook niet van hun belooning moet berooven. Geef
in dat geval twee prijzen, in overeenstemming
met de tweeërlei richting, die de eenige grondslag
der menschelijke natuur is, en iedereen zal tevre
den zijn; daarop komt het toch aan.
Wees overtuigd van mijn toegenegenheid.
ERNST RENAN.
HONGAARSCHE LYRIEK
door
DR. H. C. MULLEK. (1)
In de te Hallo verschijnende Bibliothek der
Gesamt-Literatur des In- und Auslandes" is over
de lyrische dichtkunst der Hongaren pas een
werkje verschenen, dat ik met een enkel woord
wensch aan te bevelen. Vooraf echter een woord
over de onderneming zelve. Zij stelt zich ten doel
op goedkoope wijze de schatten der wereldlitera
tuur algemeen te verspreiden, en daartoe zijn
reeds in nette uitvoering een aantal bandjes ver
schenen.
Wij noemen hier o. a. de Helleensche vertel
lingen van Boltz, de vertalingen van Dickens,
van de gedichten van de Génestet, van Longfellow,
van Molière en Musset, van de gedichten van
Petöfi, van Shakespeare, Tegnèr, Tolstoi, enz.
In deze verzameling is nu ook pas uitgegeven de
Hongaarsche Lyriek" van Alex. Kisfaludy tot
aan den tegenwoordigen tijd, met biograpbische
bijzonderheden en een schets der Magyaarsche
letterkunde, door D. Hack.
Terwijl ik den belangstellenden lezer verwijs
naar de uitvoerige voorrede, waarin zoowel een
overzicht der ' letterkunde van af de 12e en 13e
eeuw wordt gegeven als een groot aantal schrij
vers met hunne werken worden opgesomd en
besproken, wil ik hier ter plaatste door eenige
vertalingen van het schoonste aantooncn, hoezeer
de Hongaarsche lyriek ook ten onzent algemeene
beoefening verdient.
Karel Kisfaludy (1788?1831), met Petöfi een
der grootste Magyaarsche dichters, is hier verte
genwoordigd door eenige lyrische en satirieke
gedichten, waaruit wij n volkslied mededeelen.
DE SCHAAPHERDER
Arm wel is mijn liefste, maar
'k Min hem meer dan alle rijken;
Wie in 't dorp, van heel de schaar.
Is met Paul te vergelijken?
Moedertje is wel boos als hij
's Morgens gaat, veel eer dan allen,
Met zijn schaapjes naar de wei,
En ze luid zijn zweep hoort knallen.
Knal niet meer, mijn liefste knaap !
Die de rust mij bebt ontnomen
'k Mag u zien, wanneer ik waak,
Maar ik kus u in mijn droomen !
Na Kisfaludy noemen wij Alexander Petöfi,
wiens gedichten ver over de grenzen van zijn
vaderland zijn gedrongen en een plaats in de
wereldliteratuur hebben veroverd. Petöfi (1822
1849) heeft in deze verzameling een aantal
deels krachtige deels roerende en gevoelvolle
gedichten, die een vertolking overwaardig zijn.
Hij deed ook met geestdrift mee aan de revolutie
van 1848, en zijn lied Talpra. Magyar" (op,
Magyaar!) werd in dien tijd algemeen gezongen.
Van zijne werken bestaan een aantal vertalingen,
en dit is zeker dat hij (met Jokai en anderen)
de Hongaarsche letterkunde het meest in het
buitenland bekend hesft gemaakt.
Naast hem moet terstond genoemd worden
Johan Arany (1817?1882), die zoowel in bet
epos als in de lyriek uitmuntte en ook in het
komische genre een meester was. Men vergelijke
b.v. in de hier genoemde bloemlezing liet gedicht
Der ungriscbe Micbel", dat overvloeit van
kostelijken en natuurlijken humor.
Het volgende allerliefste lied is van Frans
Mentovich (geb. 1819) :
HET LEVEN.
Een struik met rozen is het leven,
Die beido, knop en doorn, kan geven.
Hoop is de stengel, half verborgen
Door vele stekelende zorgen.
De vreugde is bet rozeblad,
Waarop de dauw der smarten spat.
Voor zulk een struik, o liefste mijn,
Moge aan uw borst een plaatsje zijn!
De knop van vele rozestruiken
Moog heerlijk orn uw boofd ontluiken!
De doornen en den dauw der rozen,
De smarten heb ik uitgekozen!
Van den bekenden Maurits Jokai, (geb. 1825),
den grootsten romanschrijver van Hongarije, vin
den wij n enkel satiriek gedicht, dat met ver
andering van personen en toestanden ook op an
dere landen toepasselijk is.
HONGAARSCHE MAGNATEN.
'k Zat aan uwe rijke tafel,
Heel voortrefflijk was uw wijn,
Dat uw kelder goed voorzien is
Kan niet twijfelachtig zijn.
'k Reed in uwe equipage,
'k Ben uw stallen doorgegaan,
Heerlijk waren uwe rossen,
En een sieraad van de baan.
Uw tabak en uwe pijpen
Waren schoon tentoongesteld
Nergens vindt men zulke schatten
In de dorpen, op bet veld.
Uwe vrouw en uwe dochters
Pianisten, op en top,
De collectie van uw wapens
Stapelt zich gedurig op.