De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 19 augustus pagina 3

19 augustus 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 582 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?veelal bezwijken. Men herinnere zich slechts Sopbie Galitzin, hertogin de Chaulnest Tola was minder ongelukkig dan zij, omdat in haar de toorts van het Genie voortsmeulde en dat hare wilskracht het noodlot overwonnen heeft. En toch, welk een rusteloos bestaan! Op haar vijftiende jaar, huwde de Czaar haar uit aan prins Mestchersky, die nog slechts twintig jaren telde. Zulke poppen-huwelyken zijn zelden gelukkig, drie jaar later waren zy gescheiden. Op haar achttiende jaar was zij dus zoo goed als weduwe, schatrijk, betooverend als een fee, en sleepte zy door de zalen van het paleis der Romanoffs haar troosteloos en ledig bestaan voort. Op zekeren dag bracht het toeval haar in aan raking met Troubetskoy, den grooten Russischen rebel. De ontmoeting was voor haar als een open baring; zij raadde in hem een meester; van zijn kant begreep hij aanstonds welk een nuttig werk tuig hij hier tot zijne plannen gevonden had. En de samenzwering begon. Zij verloochende zonder leedwezen haar hoogen irang, haar rijkdom, tot zelfs 'haar liefde tot wereldsche tooisels; en voortaan leidde prinses Mestchersky, in volksdracht gehuld, met half afgesneden haar, kortgeknipte nagels, het harde leven der fabrieksvrouwen, ten einde proselieten aan te werven, de zielen te ontbolsteren, en het Evangelie-voor te lezen aan redelooze schepselen die z\j tot denkende wezens vormde. In dien strijd zag zij hare zuster, wier verstand niets te wenschen overliet, in een krankzinnigen kerker begraven; de besten onder haar partijgenooten in vestingen opsluiten of naar Siberi verbannen; haar liefste vriendinnen onder beulshanden sterven; en na een laatste en bovenmenschelijke worsteling, werd zijzelve ten slotte als een wrakhout op Frankrijk's bodem geworpen, door een vonnis van ballingschap, dat haar van al hare bezittingen beroofde. Maar haar vader die haar vergoodde was onmetelyk rijk gebleven, en weinige jaren later trouwde zij den heer Charles Dorian. Zij leidde daarop eenigen tijd lang het leven eener eenvou dige burgeres, in een midden van opgekomen^ lieden, die even weinig overeenkomst hadden met de prinses als met de nihiliste. Opnieuw greep eene doodelijke afmatting de jonge vrouw in haar roofvogelsklauwen vast. Maar een bestaan als het hare tracht zich altijd wederom te verheffen. Zij hervond weldra een nieuw levensdoel. Hugo had de droefgeestigheid opgemerkt dier bleeke- Russische, die zelden sprak en nimmer glimlachte. Hij sprak haar toe en betoonde zich vol goedheid, gelijk hij dat wist te zijn tegenover de smart eener vrouw of de pijnen van een kind. Hij was op dat oogenblik, in weerwil van alle vergoding, een arme vijf-en-zeventigjarige grijsaard, die veel meer van een grootvader dan van een Bwrgrave had en van zijn genie niet anders had overgehouden dan kortstondige vlagen, gelijk de bliksemstralen, die nu en dan in donkeren zomer nacht de saamgepakte wolken doorklieven en het aardrijk verlichten. Van dien dag af had de grijze zanger eene dochter hervonden; Tola Dorian kwam hem dagelijks bezoeken, of tot een wandelrit afhalen in haar phaëton, bespannen met een Russisch paardje, dat zij zelf bestuurde en dat de vlugheid eener gazelle bezat. Zij verliet den dichter niet tijdens zijne laatste ziekte, onder PArc de triomphe bleef zij bij zijn stoffelijk overschot waken, en zij begeleidde hem mede ter laatste rustplaats. Sedert is de droefheid voor altijd over haar leven gedaald en zoekt zij nog -enkel troost in hare kunst." Wy laten hier enkele gedeelten uit hare ge dichten volgen, die genoegzaam zullen getuigen welk eene dichteres in haar is opgestaan. Het schoonste stuk uit den bundel is ontegenzeggelijk Les Faucheuses", Victor Hugo heett eens in een zÜner verzen een Turkschen marsch willen terug geven; op eiken regel zijn de lettergrepen dus talrijker en talrijker, tot zij weer verminderen en eindelijk geheel ophouden; de marsch der Rus sische maaisters is daArom nog schooner en kun stiger, omdat de vorm hoogst eenvoudig is, en de voeten noch afnemen, noch klimmen, maar gansch het zinsbegoochelende effect aan de woordekens is te danken. Jammer dat het gedicht te lang is om het in zijn geheel over te schrijven. Wij be ginnen bij de derde strophe: Wij zijn in Ukraine, het is lente: Dans les hauteurs se pame un silence inouï; Parfois vme cigogne au bec rouge, qui pass Pour regagner son nid de verveine fleuri, Semble tre un clair blanc dans Ie limpide espace. L'air lourd et chaud n'est plus qu'un brasier parfumé; A l'horizon s'effume un transparent nuage; Soudain nait, faible encore, un grand souffl rythmé, Un murmure confus dans la lande sauvage. Dominant la rumeur retentit une voix Forte, male, profonde. Elle entonne un chant grave: Le choeur lointain répond, s'interrompant parfois: La brise porte au loin l'harmonieuse octave. Des femmes a pas lents, fermes et cadencés, Le front baignéd'azur et les pieds dans les Aux obliques rayons par l'Occident versés, Viennent: leurs larges yeux ont Ie regard des Leurs bras lisses et bruns portent de hautes faux, Et les lames d'acier sembleut de grandos ailes Au pennage courbé, d'héraldiques Oiseaux, Dont les chocs ont un fier cliquetis d'étincelles. Autour des souples reins s'enroule en noir serpent Leur ceinture, serrant la dalmatique blanche; Plus bas que les genoux leur brune tresse pend; Elles vont, appuyant une mam sur la hanche. En na eene heerlijke schildering te meer: Elles passent: leur ombre onduleuse les suit, S'allongeant, pas a pas, sur les steppes humides; On dirait des lambeaux du voile de la nuit Que traiuent les beaux pieds de ces caryatides. Et Ie choral s'éloigne; il faiblit, puis se tait Les faucheuses s'en vont, dans une brume blonde Qui monte a Phorizon oüIe soir s'attardait. Et couvre d'or blémi l'apaisement du monde. Un grand silenoe tombe et les lointains palis S'endorment vacillants sous l'ombre envahissante; Le fleuve répond seul aux plaintes des courlis, Et dans Ie ciel s'allume une toile naissante. En verderop in het boek getiteld: Largo, dit krachtig gedicht: Je ne veux pas tremper la plume de mon aile Dans un ruisseau quimouille a grand' peine son bord, Non, je veux m'abimer sous une onde ternelle, Jetée inassouvie aux plages de la mort. Je hais l'ennui honteux des choses passagères, Fantdmes inféconds d'un désir fainéant: Mon ame est suspendue auxgrandes voix des sphères, Tonnerres et clameurs de l'infini béant! Ah! mourons assoiffés d'ardente sécheresse Sans mendier la goutte avare du ciel bleu: Je veux l'aurore immense ou l'infernale ivresse, Les clartés .... ou la nuit mais du regard d'un Dieu. En eindelijk dit lied, waard op muziek gezet te worden: Répands sur moi les ardentes tendresses De ton amour sans mesure, sans frein; Vide ton coeur, puise les ivresses: Qui peut savoir! serai-je la demain!... Répète encor tes chants dont 1'harmonie Charme pour moi l'ombre du jour humain, J'entends toujours leur douceur infinie: Pourrai-je encor les couter demain ? .... Regarde aux cieux les toiles saus nombre; Vois-tu les flots des océans sans fin? Prodigue ainsi ton ame! Tout est sombre, Mais dans tes bras que m'importe demain!" CLAUDICS. RENAN OVER DE LIEFDE. De redactie van Figaro stelt van tijd tot tijd vragen en zendt die ter oplossing aan de perso nen, die zij voor de meest bevoegde houdt. Zoo had zij onlangs de vraag, of het voor een diplo maat nuttig is, getrouwd te zijn, of niet; en een aantal adviezen van Fransche diplomaten en per sonen, die over dit onderwerp eene meening mo gen hebben, o. a. mad. Adam, werden op genomen. Thans was de quaestie: Welk is het boek, waarin op de meest kiesche en welsprekende wijze over de Liefde gesproken wordt?" De lezeressen kenden geen Nederlandsch en konden dus de laatst verschenen monographie over het onderwerp niet aanhalen. Eenige hadden den Bijbel en de Imitatio Ghristi genoemd, waarop de redactie van Figaro aan Ernest Renan vroeg, wat hij van deze keus dacht. Renan zond aan de redactie een merkwaardigen, curieusen en wei sprekenden brief, waarvan wij de vertaling laten volgen. PERBOS GUIEBC, 4 Aug. '88 Waarde Heer! Gij wilt gaarne mijne meening weten, naar aan leiding der aantrekkelijke prijsvraag, die gij voor uwe lezeressen hebt uitgeschreven: welk is het boek, waarin op de meest kiesche en welsprekende wijze over de liefde gesproken wordt?" Gij deelt mij mede, dat een groot aantal uwer lezeressen als 't ware afgesproken hebben om te antwoorden: de Bijbel, de JSvangeliën, de Imitatie, en gij vraagt mij, wat ik van dien samenloop denk. Spotters zullen er misschien een verfijnde huichelarij in zien, alsof uw dames correspondenten daarmede hadden willen bewijzen, dat zij geen andere boeken lezen. Die tegenwerping zou op mij geen grooten indruk maken, want, ik wil het wel bekennen, ik boud van de vrouwen, die voor eenige lectuur haar misboek hebben, als zij daarbij maar goed en schoon zijn. Maar laat ons die spotters ter zijde laten; ik zal de quaestie, daar gij het wilt, met al de onpartijdigheid van een nauwgezet gezworene onderzoeken. Mijne meening is, dat de geestige lezeressen, welke op die wijze op uwe vraag geantwoord heb ben, zeer goed hebben geantwoord. Inhaar^arftpris om enkel godsdienstige boeken aan te halen. ligt de erkenning eener groote waarheid: dat liefde en godsdienst in den grond identiek zijn. Ja, de Bijbel en de Evangeliën, bewonderenswaardige boeken in zoo velerlei opzichten, zijn dat vooral om de wijze, waarop de verhouding tusschen de beido seksen erin wordt behandeld. Het leven van den grooten evangelischen charmeur is op iedere bladzijde een slag in het aangezicht der Farizeërs, hetzij van het kamp der al te strengen, hetzij van dat der vrijdenkers. De rol van Maria van Magdala, in het ontstaan van het geloof aan de opstanding, is het toppunt en inderdaad het wonder der liefde. In de groote compilatie, die wij den Bijbel noe men, maken wij onderscheidingen, waarvan uwe lieftallige abonnees zeer terecht niets willen weten. De heerlijke idyllen, die altoos den Bijbel zijn ongeëvenaarden rang onder do boeken zullen blijven aanwijzen, bevinden zich in die gedeelten der oude verhalen, die van een zekeren, overal gemakkelijk te herkennen verteller, afkomstig zijn. Het is de schrijver van die scboone bladzijden van Ge nesis, waarin zich de grootsche Jehovah aftcckent, die de wereld schept, en er dan berouw over gevoelt, die zeer goed inziet, dat het beste middel om de menschheid te hervormen zou zijn, haar te vernietigen, en die toch, na de mislukte proef van den zondvloed, besluit haar voortaan maar naar haar eigen inzicht te laten voortwandelen. Die geniale pessimist, de uitvinder der erfzonde, is vooral bewonderenswaardig in al wat de rol der vrouw in de menschelijke zaken betreft. Zoodra hij dit onderwerp aanvat, is hij diep zinnig, aandoenlijk, geheimzinnig. Zijn vreeselijke reus, Jehovah, bemoeit zich met huwelijken, stelt belang in minnende paren. Aan dien wijsgeer, die somber is als Schopenhauer of de heer Van Hartmann, hebben wij de patriarchale idyllen van Izaak en Rebecca, van Jacob en Rachel te danken. In een verre schemering toont hij ons de zonen der goden, opmerkende dat de dochteren den menschen schoon zijn, en geheel in den aanvang vertelt hij ons ook van de vrouw, die uit de zijde van den man werd genomen (de schoonste mythe, die in eenigen godsdienst te vinden is), van de oorspronkelijke naaktheid, waarover de bewoners van Eden niet bloosden, van de schaamte die met de schuld ontstaat, van de groote bladeren van den Indischen vijgeboom, die tot eersten sluier dienen, n daarna van de kleeding uit dierenvellen, waarmede Jehovah, een cosiumier in den trant van Michel-Angelo, met eigen hand de verbannenen bedekt. Het boek Ruth is uit dezelfde school. Niets overtreft in toederheid den strenge van zeden. Al die oude fabelen zijn wonderen van grootschheid, van sobere, vaste teekening, zonder een enkele van die literaire bijgedachten, die alles bederven. Wat mij betreft, ik kan ze niet zonder tranen lezen. En voorzeker, ik houd ook veel van dien aandoenlijken namelooze, dien ouden monnik, die tot de volmaakte wijsheid gekomen is, en die in de Imitatie den grondregel der volmaakte liefde heeft neergeschreven: ama nesciri! Indien ik had deelgenomen aan uwe prijsvraag, zou ik misschien, afdalend tot meer menschelijke kringen zonder het mystische te verlaten, aan deze bijna goddelijke boeken eenige groote werken van den christelijken geest hebben toegevoegd, bijvoor beeld de Bekentenissen van St. Augustinus, of de Inleiding tot het godsdienstig leven van St. Franciscus van Sales. Welke verrukkelijke boeken! Vooral de Inleiding! Ik heb het boek hier niet bij de hand. Maar ik herinner mij het hoofdstuk over de echtelijke liefde als een der bekoorlijkste bladzijden die bestaan. De heilige bisschop heeft omtrent de liefde in het huwelijk een zonderling stelsel. Hij meent dat, daar het huwelijk op zich zelf een bezwarende, onaangename zaak is, vol lasten en plichten, kortom een vagevuur, de Almachtige er in zijne oneindige goedheid iets bijzonder aangenaams aan heeft toegevoegd, dat men met een gerust geweten genieten kan, daar het als vergoe ding dient voor eene overigens zoo knellende keten. Zoo bemerkte Abïmelek, koning van Gerara, toen hij Izaiik en Rebekka, het kuischste paar echtgenooten van het geheele Oude Testament" in zijne staten ontving, al spoedig, ofschoon zij zich voor broeder en zuster uitgaven, dat zij ge heel iets anders waren, 's Avonds door de straten van Gerara wandelend, raadde hij de waarbeid aan de wijze waarop zij tot elkander glimlachten. De commentaar van St. Franciscus van Sales bij dit verhaal is een meesterstuk van fijne, wereldsche ironie, veredeld door innige goedheid. Is daarom do redeneering van den heiligen bis schop zoo afdoende, en is het compensatiestelsel van den Almachtige wel zoo blijkbaar, als bij het aanneemt? Dit is zeker voor discussie vat baar. Want, immers, als liet genot door God alleen was uitgevonden om bet huwelijk dragelijk te maken, moest men daaruit besluiten, dat bet buiten bet huwelijk niet bestaat. Zoo ver nu durft de heilige bisschop niet gaan on men mag dan vinden dat zijne theorie omtrent Gods geheime plannen met het uitvinden der liefde, wat zwak is in den grondslag. Er ligt misschien ook wel iets gebrekkigs, juist door do ironie, in de wijze, waarop Franciscus de Sales, in datzelfde hoofdstuk, wil dat men oude echt genooten behandelen zal. Men moet ze, volgens hem, als rijpe vruchten behandelen. Mankeert er niets aan, hebben zij geen enkel vlokjo, dat kan doen vreezen dat zij beurscb worden, dan kunnen ze voor den winter bewaard werden; bet beste middel is dan ze maar optebinden in de bladen die hen in hun frisschen tijd omgaven Die bladen ver schaffen hun dan een kring, een milten, gewoonten, waarin zij zich verbeelden, nog voorttcleven. Maar hebben zij een rot plekje, een begin van bederf, dan zijn zij nog alleen goed om geconfijt te wor den. Het confijten is vanzelf de vroomheid, die ze conserveert en hun een zoetigheid geeft, welke bun anders misschien zou ontbreken. Ik geef het recept van den goeden bisschop van Annecy voor niet meer dan het waard is. Om die bladzijde zou ik hem niet voor de prijsvraag genoemd hebben. Maar zeker is het. dat de toon dien hij tegenover zijne Philothea volhoudt, die van een uitstekend man is. Hij hield veel van de vrouwen, en wist er verwonderlijk zijn voordeel mee te doen, omdat hij zich altoos strikt aan den regel van zijn ambt wist te honden. Hij erkende de mogelijkheid van eene teedere samenwerking en zeer intieme betrekkingen tusschen een man en een vrouw, ten gunste van oen werk dat beide gemeenschappelijk liefhadden. Dat is ook eender geheimen van de Kerk van Jezus, en daarin ligt de verklaring van het gevoel dat de vrouwen, in sommige landen, vaak den priester toedragen. Zij vinden hem boven hare mannon staande, en ter wijl de priestergelofte haar een zekere gerustheid inboezemt, geven zij zich zonder gewetensbezwaar over aan een gevoel, dat zij onder alle andere omstandigheden zouden bestrijden. Bekroon dus, zonder aarzelen, diegenen onder uwe lezeressen, die voor de heilige boeken hebben gestemd. Zij hebben volkomen begrepen, voor eerst, dat de ware wijze om van liefde to spre ken is, overal haar geest en baar geur in te brongen, niet er rechtstreeks op schoolmeesteracbtigen toon over te leeraren; en ten tweede, dat de mystici, met andere woorden, zij, die het minst misbruik hebben gemaakt van de liefde, er het best over spreken kunnen. Geef aan deze ernstige lezeressen als geschenk een exemplaar van de Inleiding tot het yodsdiemtig leven, editie van Sacy, bij Techcner, in jausenistischen band. Het is een benijdenswaardig voorrecht voor die oude boeken, in de kerk te kunnen gelezen worden door vrome vrouwen, ter wijl zij, met neergeslagen oogen, zonder aiieiding, al bare gedachten op God gericht bonden, met niets dan teederheid, liefde en goedheid in het hart! Dikwijls wensch ik, te blijven leven in eenige volzinnen, die, in zulke oogenblikken, zij voor wie bet oude misboek niet meer voldoende is, kun nen doorzien. Helaas! ik weet niet of mij dat vergund zal zijn! Laat ons nu echter voor afgesproken bonden, dat als gij andere oplossingen hebt ontvangen, wereldscher, vroolijker, waarder misschien, gij deze ook niet van hun belooning moet berooven. Geef in dat geval twee prijzen, in overeenstemming met de tweeërlei richting, die de eenige grondslag der menschelijke natuur is, en iedereen zal tevre den zijn; daarop komt het toch aan. Wees overtuigd van mijn toegenegenheid. ERNST RENAN. HONGAARSCHE LYRIEK door DR. H. C. MULLEK. (1) In de te Hallo verschijnende Bibliothek der Gesamt-Literatur des In- und Auslandes" is over de lyrische dichtkunst der Hongaren pas een werkje verschenen, dat ik met een enkel woord wensch aan te bevelen. Vooraf echter een woord over de onderneming zelve. Zij stelt zich ten doel op goedkoope wijze de schatten der wereldlitera tuur algemeen te verspreiden, en daartoe zijn reeds in nette uitvoering een aantal bandjes ver schenen. Wij noemen hier o. a. de Helleensche vertel lingen van Boltz, de vertalingen van Dickens, van de gedichten van de Génestet, van Longfellow, van Molière en Musset, van de gedichten van Petöfi, van Shakespeare, Tegnèr, Tolstoi, enz. In deze verzameling is nu ook pas uitgegeven de Hongaarsche Lyriek" van Alex. Kisfaludy tot aan den tegenwoordigen tijd, met biograpbische bijzonderheden en een schets der Magyaarsche letterkunde, door D. Hack. Terwijl ik den belangstellenden lezer verwijs naar de uitvoerige voorrede, waarin zoowel een overzicht der ' letterkunde van af de 12e en 13e eeuw wordt gegeven als een groot aantal schrij vers met hunne werken worden opgesomd en besproken, wil ik hier ter plaatste door eenige vertalingen van het schoonste aantooncn, hoezeer de Hongaarsche lyriek ook ten onzent algemeene beoefening verdient. Karel Kisfaludy (1788?1831), met Petöfi een der grootste Magyaarsche dichters, is hier verte genwoordigd door eenige lyrische en satirieke gedichten, waaruit wij n volkslied mededeelen. DE SCHAAPHERDER Arm wel is mijn liefste, maar 'k Min hem meer dan alle rijken; Wie in 't dorp, van heel de schaar. Is met Paul te vergelijken? Moedertje is wel boos als hij 's Morgens gaat, veel eer dan allen, Met zijn schaapjes naar de wei, En ze luid zijn zweep hoort knallen. Knal niet meer, mijn liefste knaap ! Die de rust mij bebt ontnomen 'k Mag u zien, wanneer ik waak, Maar ik kus u in mijn droomen ! Na Kisfaludy noemen wij Alexander Petöfi, wiens gedichten ver over de grenzen van zijn vaderland zijn gedrongen en een plaats in de wereldliteratuur hebben veroverd. Petöfi (1822 1849) heeft in deze verzameling een aantal deels krachtige deels roerende en gevoelvolle gedichten, die een vertolking overwaardig zijn. Hij deed ook met geestdrift mee aan de revolutie van 1848, en zijn lied Talpra. Magyar" (op, Magyaar!) werd in dien tijd algemeen gezongen. Van zijne werken bestaan een aantal vertalingen, en dit is zeker dat hij (met Jokai en anderen) de Hongaarsche letterkunde het meest in het buitenland bekend hesft gemaakt. Naast hem moet terstond genoemd worden Johan Arany (1817?1882), die zoowel in bet epos als in de lyriek uitmuntte en ook in het komische genre een meester was. Men vergelijke b.v. in de hier genoemde bloemlezing liet gedicht Der ungriscbe Micbel", dat overvloeit van kostelijken en natuurlijken humor. Het volgende allerliefste lied is van Frans Mentovich (geb. 1819) : HET LEVEN. Een struik met rozen is het leven, Die beido, knop en doorn, kan geven. Hoop is de stengel, half verborgen Door vele stekelende zorgen. De vreugde is bet rozeblad, Waarop de dauw der smarten spat. Voor zulk een struik, o liefste mijn, Moge aan uw borst een plaatsje zijn! De knop van vele rozestruiken Moog heerlijk orn uw boofd ontluiken! De doornen en den dauw der rozen, De smarten heb ik uitgekozen! Van den bekenden Maurits Jokai, (geb. 1825), den grootsten romanschrijver van Hongarije, vin den wij n enkel satiriek gedicht, dat met ver andering van personen en toestanden ook op an dere landen toepasselijk is. HONGAARSCHE MAGNATEN. 'k Zat aan uwe rijke tafel, Heel voortrefflijk was uw wijn, Dat uw kelder goed voorzien is Kan niet twijfelachtig zijn. 'k Reed in uwe equipage, 'k Ben uw stallen doorgegaan, Heerlijk waren uwe rossen, En een sieraad van de baan. Uw tabak en uwe pijpen Waren schoon tentoongesteld Nergens vindt men zulke schatten In de dorpen, op bet veld. Uwe vrouw en uwe dochters Pianisten, op en top, De collectie van uw wapens Stapelt zich gedurig op.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl