De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 19 augustus pagina 4

19 augustus 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 582. Uwe ploeg- en zaaimachines, Op ,de hoogte van den tijd! Ieder jager prijst uw honden, Als tot elke sport bereid. En uw park, uw broeikasplanten, 'n Duizendvoudig allerlei Eén ding kon ik slechts niet vinden, En dat was: uw boekerij. . Men leze verder in deze verzameling de roe rende verzen van Paul Guylai (geb. 1826). SLECHTS NOG EENMAAL. Slechts nog eenmaal wil ik u aanschouwen, In den tuin daar, onder gene boomen, Hooren uwer stemme zoeten klank, Met u bloemen plukken van de perken, Droomen, ach, den weeldedroom der jeugd! of het lentelied van Koloman Lissnay (1823 1863). LENTE. 'k Zie met de morgenkoelte Een rozeblaadje zweven, Dat met geheime teekens De lente heeft beschreven. Met zonnestralen heeft zij De letters daar gegrut, Het rossig licht der zonne Was haar tot teekenschrift. En met een morgendauwdrop Gezegeld, naar 't behoort, Zoo zweeft het rozeblaadje Met duizend geuren voort. Het is een minnebriefje Der fladderende lent', Dat ze over berg en dalen Aan heel de wereld zendt. De ruimte laat niet toe hier ter plaatse nog veel meer mede te deelen, anders zouden wij gaarne nog een en ander vertalen van JosefKiss (geb. 1843), een der grootste van de tegenwoor dige Magyaarsche dichters, of bij voorbeeld het diepgevoelde gedicht Vaderlijke raad" van Emil Abranyi (geb. 1851), of iets van de humoristische poëzie van Andreas Szabo (geb. 1849), den mede werker van Jokai. Met een enkel woord wenschen wij echter nog te wijzen op de kernachtige en schoone volkslie deren, die als toegift achter dezen bundel zijn opgenomen. Enkele er van zijn bijzonder karak teristiek, zooals het volgende: VOLKSLIED. Zondags drink ik meestal wijn, Maandag kan geen werkdag zijn, Dinsdags leg ik mij dan neer En verrijs des Woensdags weer, Donderdags moet 'k krachten winnen, En des Vrijdags mij bezinnen, Tot ik Zaterdags weer vraag: Ja, wat zal ik doen vandaag? Tot zoover onze vertolkingen, die naar wij hopen, hoe gebrekkig ook, voldoende zijn om de kennismaking aan te bevelen met een zoo rijk begaafd volk, welks literatuur in het westelijk Europa zoo goed als niet gekend is. Als men nu, behalve de lyrische voortbrengselen waarvan Hack's bloemlezing zulk een rijken schat aan biedt, nog in aanmerking neemt dat de Hongaarsche natie bij uitnemendheid dramatisch is en dat er, vooral in den laatsten tijd, vele dra matische dichters zijn opgestaan die wel is waar niet de hoogte bereikten van een Petöfi en een Arany in hun genre, maar die toch getuigenis afleggen van den vooruitgang en den bloei der nationale letterkunde, dan zal men aan de studie daarvan de plaats toekennen die haar binnen den kring der fraaie letteren toekomt, en den Duitschen uitgever dankbaar zijn omdat hij door zulk een reeks van vloeiende vertalingen ons een nieuwen schat voor hoofd en hart beide geschon ken heeft. Amsterdam, Juni 1888. (1) Men vergel, nog liet Handbuch der ungrischen Poesie, van Franz Toldy, 2 dln. (1878), waarop ik later hoop terng te komen, en een art. over het Magy aarsche drama in het Magazin für die Literatur, u. s. w. Ang. 1887. Pas verschenen is een biographie yan Petöfi door A. Fischer, terwijl weldra zal ver schijnen een Geschiedenis der Hongaarache Letter kunde, door J. H. Schwicker (Leipzig, Friedrich.) VARIA. Verklaring ten gunste der gymnasia. Een aantal professoren der Hoogeschool te Heidelberg, hebben de volgende verklaring onderteekend ten gunste van het onderwijs, dat aan de Duitsche gymnasia gegeven wordt: De voortdurende aanvallen, die sedert eenigen tijd in Duitschland tegen het humanistische gym nasium gericht worden en die vergezeld gaan van een aansporing om dit geheel anders in te rich ten, nopen de ondergeteekenden tot de volgende verklaring: Wij beweren niet, dat de inrichting der gymnasia bij ons te lande, die immers geens zins overal dezelfde is, volmaakt is. Maar het treurige tafereel, dat men tegenwoordig ophangt van het onderwijs aan de humanistische gymna sia, van de verstandsontwikkeling, het gemoeds leven en den lichamelijken toestand hunner leer lingen, is naar hetgeen wij daaromtrent kunnen opmerken, geheel bezijden de waarheid, sterk in tegenspraak met de ervaringen, die aangaande de leerlingen dier inrichtingen aan de hooge- en polytechnische scholen worden opgedaan en in strijd met hetgeen zij later in de maatschappij tot stand brengen. Wij gelooven, dat het Duit sche volk alle reden heeft, dankbaar te zijn voor dat, wat dooi- het gymnasium bereikt werd en nog wordt, en wij betreuren het levendig, dat het oude vaderlandsche gebrek, om alles wat wij bezitten gering te achten, hier optreedt tegenover inrichtingen, die ons in het buitenland dikwijls benijd worden. Moge de regeling van het onderwijs naar lichaam en geest aan onze gym nasia, moge de behandeling der verschillende leer vakken (ook op het gebied der klassieke talen) nog veel verbetering noodig hebben, zoo is toch onzerzijds de eisch gerechtvaardigd, dat in grondtrekken het leerplan der humanistische gymnasia, vooral wat betreft de Grieksche taal- eu letter kunde, onveranderd moet blijven. Slechts veran deringen, die op den bestaanden voet voortbouwen, het bestaande niet afbreken, kunnen wij wenschenswaardig achten voor een inrichting, waarop voor een goed deel de bloei der Duitsche weten schap berust. Heidelberg, Juli 1888. Geheimraad dr. Otto Becker, prof. in de med.; geheimr. dr. Immanuel Bekker, grof. in de rechten; geheimr. dr. Robert Bunsen, prof. in de scheikunde; hofraad dr. Erdmansdörffer, prof. in de geschiedenis; geheimraad dr. Kuno Fischer, prof. in de philosophie; geheimr. dr. Gegenbaur, prof. in de me dicijnen ; geheimr. dr. Heinze, prof. in do rechten; dr. Holsten, prof: in de theologie; A. v. Horn, gep. generaal-majoor; geheimr. dr. Köningsberger, prof. in de wiskunde; geheimr. prof. dr. Hermann Kopp: geheim hofr. dr. Quincke, prof. in de natuur kunde ; geheimr. dr. Hermann Schulze, prof. in de rechten; dr. Hengel, prof. in de landhuishoudkunde. Clovis Hwgues, de dichter en afgevaardigde uit Marseille, liet, naar uit Parijs gemeld wordt, dezer dagen in de Opéra-Comique, voor de eerste en eenige maal, een tooneels,;el in verzen, in vijf bedrijven, opvoeren. Le Sommeil de Danton." Zoo noemden Danton's tijdgenooten de wittebroods weken van zijn tweede huwelijk, gedurende welke hij zich te Arcis-sur-Aube terugtrok en Robespierre toestond, alleen te heerschen. Clovis Hugues heeft boven een wettige de voorkeur gege ven aan een amourette-verbindtenis, waarvan de heldin, half een dame van de wereld, half een courtisane, door den haat van Robespierre ver volgd en in de gevangenis geworpen wordt. Danton tracht haar te redden en wordt in zijn po gingen ondersteund door Fouquier-Tinville, den bloedigen aangever, maar Lavaux verraadc hem. Het voornaamste tooneel speelt tusschen Danton en Robespierre en moet op de algemeene repe' titie stormachtig toegejuicht zijn, terwijl het pu bliek, dat bij de voorstelling tegenwoordig was, en dat toch eveneens grootendeels uit genoodigde j gasten en landslieden van den Provencaalschen dichter bestond, er koel onder bleef, misschien wel om zich op den eersten zomeravond van dit jaar niet al te zeer te verhitten. Voor het overige gevoelde men zich zoo zeer onder bekenden, dat de toehoorders, in het bewustzijn, hun Clovis voor hun voortdurend gegaap te moeten schadeloos stellen, hem na het vallen van do gordijn op het tooneel riepen. De Parijzenaars kunnen zoo iets niet begrijpen, maar de Provencalen waren ovcrgelukkig en zwoeren, dat men in Marseillo don Slaap van Danton" geheel anders zou weten te waardeeren. Te St. Petersburg zal, naar wij uit Petersbur ger bladen ontleonen, Angelo Neumann, dedi-^cteur van den Duitschen schouwburg te Praag, ge durende het volgende winterseizoen een reeks opvoeringen van den Ring der Nibelungen" geven. Do dezer dagen te Heidelberg overleden ge schiedkundige Georg Weber, beeft zich niet alleen als geschiedvorscher, maar ook als geschiedschrijver hoogst verdienstelijk gemaakt. Zijn grooto Weltgeschichte für die gebildetcn Stande", in 15 deelen, was wel is waar niet zoo algemeen verspreid als die van Schlosser, maar zeer zeker was zij niet minder beroemd. De 20 drukken van zijn: Lehrbuch der Weltgeschichte" en van de Weltgeschichte in bersichtlicher Darstellung" bewijzen welken invloed hij op het onderwijs in de geschiedenis uitoefende, Hij gaf dan ook zijn betrekking bij het onderwijs op, om zich uitsluitend met historische studiën bezig te houden. Den loden Februari 1808 te Bergzabern geboren, (het was hem vergund dit jaar, krachtig naar lichaam en geest, zijn 80sten geboortedag te vieren) ontving hij het voorbereidend onderwijs te Spiors en studeerde vervolgens te Erlangen in de theo logie en philogie. Te Iloidelberg wijdde hij zich uitsluitend aan de studie der oude geschiedenis en mocht hij zich daarbij verheugen in don voor zijne ontwikkeling zoo vruchtbaren omgang met zijne leermeesters K. Fr. Hermann en Sehlösser. Een betrekking als gouverneur bij een Engelsche familie bood hem de gelegenheid aan, ge durende langeren tijd in Zwitserland, in Frank rijk, en in Italiëte vertoeven (1833?'35). In 1836 werd Weber rector van do Latijnscbc school in zijn vaderstad, in 1839 leeraar aan de Hoogere Burgerschool te Heidelberg. waarvan hij in 1848 directeur werd. Dit bleef hij tot 1872. Zijn eerste geschiedkundige werk was Der Calvinismus in Verhaltuiss zum Staat" (lleidelberg 1830). Hierop volgde de Geschichtc der englischen Rcformation (2 deelen 1845, 53) eu de verhandeling over de prozawerken van Milton in Raumer's historisches Taschenbuch." Vervolgens nam de Weltgeschichte" jaren lang al zijn krach ten in beslag. De eerste druk daarvan was in 1880 voltooid. De 2e druk, waarbij \Vcbcr de medewerking van andere geleerden genoot, is nog niet geheel verschenen. Te zamen met Holtzmann schreef hij omstreeks 1865 de Gescliichte des Volkes Israël en der Entstehung des Christcntlmms". Zijn godsdienstig standpunt was dat van een liberaal protestant. Aan zijn onderwijzer Schlosser wijdde hij in 18G7 een afzonderlijk ge denkschrift. Ook zijn eigen levensloop schilderde hij (Mein Leben und IJildungsgang, 1883) Bij gelegenheid van het 5(M)jarig jubibeum dor Ilooge school te Heidelberg gaf hij zijn: Heidelberger Erinnerungen" uit. Zijn helderheid van geest verliet hem niet, dan kort voor zijn dood; nog slechts enkele dagen geleden kwam van zijn hand in de Münchcner Altgeincine Xeitung een artikel voor gewijd aan do nagedachtenis van Wessenberg. Hoc men van Gladxtone een romanschrijver ge maakt heeft. Zooals bekend is, heeft eenigen tijd geleden een Amerikaan, Ignatius Donnelly, de reeds dikwijls weerlegde bewering, dat Shakespeare's werken eigenlijk niet door Shakespeare maar door den kanselier Bacon geschreven zijn, nogmaals te berde gebracht, en wel op een wijze die alle zucht tot spot buiten sloot en oprecht medelijden met den armen man moest inboezemen. Lange jaren heeft Ignatius Donnelly er namelijk aan besteed, om alle letters en lettergrepen van Shakespeare's werken te tellen; met deze ge tallen heeft hij voortdurend rekenkunstige be werkingen uitgevoerd en ten slotte het groote kryptogram" ontdekt, hetwelk, ontcijferd, de levensgeschiedenis van den kanselier Bacon ver haalt en tevens de omstandigheden, die den kan selier er toe gebracht hebben, het vaderschap zijner onsterflijke werken aan den onbekenden tooneelspeler Shakespeare af te staan. Mijnheer Donnelly heeft, om deze ontdekking te bewijzen, twee dikke boekdeelcn geschreven, en niet al leen Engelsche, maar ook andere schrijvers heb ben het werk van hun Amerikaanschen collega uitvoerig besproken. Maar vooral in Engeland dreigde deze nieuwste litteraire monomanie be paald in een soort krankzinnigheid, die men den naam Donnellisme" gaf, te ontaarden. Het Cornhill Magazine" heeft nu het Donnel lisme op geestige wijze geparodieerd. Het past Donnelly's stelsel van onderzoek toe op Dickcns' romans en bewijst, dat deze romans klaarblijkelijk door niemand anders dan door Gladstone geschre ven zijn. Wie herinnert zich niet met genoegen de roem rijke ontdekking, waardoor de groteske held Pickwick zijn naam gegrondvest heeft? Pickwick vindt op zekeren dag een steen, met het inschrift: Sill Stumps. Door zijn weergalooze scherpzin nigheid en door een wetenschappelijke kritiek, die alle archeologen der wereld met nijd vervulde, bewijst Pickwick, dat die schijnbaar zoo gewone woorden een buitengewoon diepe, historische beteekenis hebben. Nu bewijst Cornhill Magazine" van zijn kant, dat in die woorden de sleutel van het litteraire geheim verborgen is. Staat daar niet, dat BUI" dat inschrift gemaakt heeft ? Maar is Bill" niet een verkorting van Williara", en is William" niet de voornaam van Gladstone? Staat er niet, dat mijnheer Pickwick zeer blij (glad) was over de ontdekking van den steen (stone), en vormen die twee woorden te zamen niet den gehoelen naam van den beroemden staats man? Wanneer men nu deze vingerwijziging opvolgt, wanneer men hier 15 woorden, daar 20 regels, ver derop 10 bladzijden enz. weglaat, dan vindt men de geheele biographio van Gladstono en ook een bio graphie van Dickens, ja zelfs een geheele geschie denis van Engeland van overoude tijden af' tot koningin Victoria toe. Op deze wijze b.v krijgt men de volgende belangwekkende biographische bijzonderheden: Dickens had veel last van ergo maagkramp, omdat hij do gewoonte had, veel seltserwater te drinken" of Gladstone wist in zijn openbaar leven op uitmuntende wijze de dichter lijke gaven to verbergen, dio blijken uit zijn romans, welke onder don naam van Dickens verschenen", of Engeland kende bij de troonsbestijging van koningin Victoria het electrisohe licht nog niet." i Wordt daarmede niet alles bewezen ? j En ondanks deze uitstekend geslaagde parodie zal Ignatius Donnelly in Engeland en Amerika j steeds nieuwe aanhangers vinden, ja zelfs zijn er in andere landen geleerden, die naief genoeg zijn, om het noodig to vinden, de beweringen van den Amerikaan iu lange, hoogst geleerde artikelen te ! Ontdekking van tegels met spijkerscJtrift te Tel-el-Amarna in Opper-Egypte, Naar professor Savcc in de Cotdeinporary lieriew schrijft, is dit jaar de groote gebeurtenis op i archeologisch gebied de ontdekking van een j groot aantal tegels -niet npijkerschrift to Telol-Amarna, in Opper-Egypte. Tel-el-Amarna ligt op do plaats, waar Amenophis IV, do schisinatioke koning uit de achttiende dynastie, na zijn breuk mot de priesters, zijn nieuwe hoofd stad gebouwd bad. Deze stad bestond niet lang; zij werd verlaten toen het Egyptische hof' tot het j rechtzinnige geloof' terugkeerde eu viel al spoe- j dig in puin. Onder deze bouwvallen nu hebben j de feliah's een geheele bibliotheek teruggevon- j don; zij bestond uit tegels, die van inschritteu | in spijkerschrift en iu de Babylonische taal voor- j zien waren. Doze tegels zijn voor het grootste gedeelte, brie ven en berichten over militaire zaken, die door l de koningen van Palestina, Syrië, Mesopotamië' l en Babyloniëaan Amenophis III eu IV gericht zijn. Uit een aanteekening in het schrift der Egyptische priesters aan een dezer documenten i toegevoegd, blijkt dat zij met het overige deel i der koninklijke archieven van Thebe naar do nieuwe hoofdstad zijn overgebracht. j Palestina was op dat tijdstip door Egyptische troepen, in gemelde berichten matsurire genoemd, bezet, en de gemachtigden van hot Egyptische gouvernement bleven niet in gebreke, dit uitvoe rige berichten van alles, wat om hen heen gebeurde, te doen toekomen. Onder de steden van Palestina i vanwaar deze berichten verzonden werden, noemen j wij Byblos, Simyra, Akko of Acre, Megiddo en Achkclon. Op een dezer tegels is er sprake van oen verbond, aan het hoofd waarvan de koning van Gath stond. Vijf dezer brieven zijn afkomstig van BurnaBuryas, van Babylonië, die omstreeks 1430 voor Christus' geboorte leefde; hierdoor wordt dus ook ten naaste bij het tijdstip van de regeering van Amenophis IV vastgesteld Maar het grootste aan tal dezer berichten heeft betrekking op do koningin Tii zijn moeder, dio, naar het schijnt, een dochter was van Dusratha, den vorst van Mitanni, op den rechteroever van den Euphraat, Door deze prinses is Amenophis IV waarschijnlijk tot den zonnedienst, dien hij te vergeefs zijn onderdanen trachtte op te dringen, bekeerd. Ten tijde der 18de dynastie oefenden de bewoners van Mitanni (ook wol llaharina genoemd) de hegemonie over geheel Syriëuit en eerst na de troonsbeklimining der li)de dynastie werden zij door de Hittiten verjaagd. Maar deze overweldigers uit het Noor den bedreigden toen reeds hen, die zij ten slotte | overwonnen, want in eon dier met spijkerschrift bedekte tegels wordt dringend Egypte's hulp in geroepen om hen terug te drijven. Op een anderen tegel wordt melding gemaakt van een targumanu of drogman, die te gelijk met hem ge zonden werd, om den inhoud te vertalen; voor zoover bekend, is dit de e erste maal, dat er mel ding gemaakt wordt van een persoon, die een maal zulk een groote rol in de Oostersche wereld zou vervullen. Deze onverwachte ontdekking van de zeer le vendige betrekking, die er op politiek en litterair gebied bestond tusschen de twee uitersten van het Oosten, lang voor het tijdstip dat de egyptologen voor den uittocht der Israëlieten he'bben vastgesteld, brengt eene geheele ommekeer in de leeringen der geschiedkundigen te weeg en werpt veel omver van hetgeen tot nu als waar was aan genomen, liet belangrijkste is misschien het feit, dat de taal, waarin deze berichten geschreven zijn en het schrift, waarvan men zich bediend heeft, dat van Babyloniëis. Wel is waar schijnen verschillende aanduidingen er op te wijzen, dat zij, die deze berichten schreven, niet van Baby lonische afkomst waren ; bij voorbeeld geven zij den koning den titel van zonnegod, zooals de Egyptische etikette dat meebracht, en duiden zij den eersten persoon aan door het Phoemcische woord anirfci, in plaats van zich van het Assyrische woord anaku te bedienen. Maar het Babylonische schrift is over 't algemeen zeer nauwkeurig gespeld, en de schrijvers, die het op de tegels gegrift hebben, toonen volkomen bekend geweest te zijn met het alphabet van het spijker schrift. Het is hoogst waarschijnlijk, dat WestAziëuitstekende scholen bezat, waar de Babylo nische letterkunde met zorg werd bestudeerd. Hierin kan men voortaan een verklaring vinden van de namen der Assyrische godheden, zooals Nebo of Rimmon, dat men in het land van Kanaiin vindt. Maar het meest belangrijke punt van deze archeologische ontdekking is misschien wol, dat zij ons de zekerheid geeft, dat ten minste een zeker aantal der in Kanaan bewaarde documenten in spijkerschrift geschreven moeten geweest zijn en niet op papyrus, maar op onvergankelijke tegels. Men mag dus hopen, dat wanneer eens steden als Tyrus en Kirjath-Sepher, de stad der boeken" opgodolven zullen worden, men er dergelijke biblio theken als te Ninive en Babyloniëzal vinden. Wij weten nu zeker, niet alleen dat het volk van Kanaan, voordat dit door de Israëlieten veroverd werd, kon lezen en schrijven, maar ook dat het op tegels schreef. De schrijvers" die in het boek der Richteren, in het lied van Deborah, genoemd worden, zijn dus een historische waar heid geworden. Ken onuitgegeven ^t?erk van Sfeycrlieer. Onder dezen titel deelt een te Rome verschijnende cou rant, 11 Diritto, hot volgende bericht mede, dat baar uit München toegezonden is. Ziet hier iets nieuws, dat zeker in geen der biographiën van Mcyerbeer opgenomen is. Gij weet ongetwijfeld dat Meyerbcer in 182') een com positie, getiteld: liayerische ScliützcnmarscU, aan Lodewijk I van Beieren gezonden bad; bot noodlot wilde echter, dat deze compositie van den grooten meester vergeten werd en dat men haar verloren waande. Maar nu, bij gelegenheid van het eeuwfeest van koning Lodewijks geboorte, hoeft men er overal naar. gezocht en deze onderzookingen zijn niet vruchteloos gebleven; men hoeft den marsch in de archieven van den koninklijken schouwburg teruggevonden. De partituur is geschreven op twee-en-zoventig velletjes gewoon papier, dio bij elkaar ingebonden zijn; zij is geheel eigenhandig door Meyerbeor geschreven en was vergezeld van een zeer langen, aan den koning gerichtcn brief, waarop Lodewijk I den 2i)sten Octobcr 1821) ant woordde, om te bedanken. Meyerbcer componeerde dezen marsch op een gedicht, dat in 1814 door den zelfden Lodewijk l, toen nog kroonprins, geschreven was. Aan de zorgeloosheid van de commissie, belast met hot toezicht op de verbouwing van do kathe draal te Sevilla, is het te wijten, dat een der pilaren, die de gewelven ondersteunen, bezweken en daardoor een verschrikkelijke verwoesting aan gericht is. Sedert 1882 was men bezig doze prachtige kerk te restaureeron, en daar de mid delen daarvoor aangewezen, zeer gering waren, ging hot erg langzaam, wat ten gevolge had, dat oen der pilaren van hot middenschip instortte. Een gedeelte van oen der zijschepen word mee gesleurd en daardoor werd groote schade aange richt; hot in 151!) door Sancho Munoz gcsmcede ijzeren hok, dat hot koor met de kunstig gesnoden gothische koorstoelcu van het overige der kerk scheidde, is geheel verbrijzeld, evenals na tuurlijk ook die stoeien, het in 17G(J gebouwde orgel on andere voorwerpen, der bij de gods dienstoefening gebruikt weren De schade is niet te herstellen en het is te hopen, dat een ouderzoek do schuldigen voor den rechterstoel zal bren gen, opdat de heerlijke kunstschatten, dio Spanje tot nu toe voor de menschheid bewaard heeft, niet op dezefde wijze door nalatigheid te gronde gaan. De minister van onderwijs Canalejas is terstond naar Sevilla vertrokken en leidt de werk zaamheden aan den herbouw verbonden. Do jonge minister is in genoemde stad geboren en zijne bomoeingen worden door het stedelijk bestuur en déburgerij met geestdrift ondersteund. Terwijl in vroegere jaren de geestelijkheid die prachtige gebouwen oprichtte, zijn bet nu de staat, vereenigingen en de burgerij, die die gedenkteekenen weer opbouwen," riep de minister zijn juichende toe hoorders toe. Deze woorden zullen zeker uiet in den geest vallen van den bisschop van Madrid, Alcala Sancho, die nog onlangs in eon herder lijk schrijven de Italiaanscho regeering aanklaag de, omdat dezo de kunstschatten van Rome onder hare bescherming genomen had. Castelar raadt in den Globo zijn voormaligen vriend Crispi aan, deze vrome uitingen niet to ernstig op te nemen, want het zijn, volgens hem, slechts bisschoppe lijke beminnolijkhcden, ad usnm Delpliini. Naar wij aan de Tagl. liundschau ontleonen, zijn de resultaten van eenige der waarnemingen, die men gedaan heeft met den reuzeuteleseoop van de Lick-sterrewacht in CaJiformëpubliek gemaakt. Reeds herhaaldelijk werd de aandacht

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl