Historisch Archief 1877-1940
l
.No. 583
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
duur niet aanbevelenswaardig voor?een zuinig
jongmensch, en voor hem die dat niet is, nog
veel minder.
Kleine excursies heb ik natuurlijk zoo nu en
dan viel gedaan in de binnenlanden" ben ik
echter in 't geheel nog niet doorgedrongen.
Wat ik op een van die tochtjes 't was 'n avond
wandeling om me eens op te frisschen van de duffe
kantoorlucht tegen veil en dank keb genoten,
moet ik je toch even vertellen, 't Zal op jou
misschien hoegenaamd geen indruk maken, maar
voor mij blijft het een onuitwischbare herinnering,
die af en toe. door het noodlot, zelfs nog wel eens
opgefrischt wordt.
't Was op een der eerste dagen na mijn aan
komst in deze weelderige stad, dat ik al kuierend
in een, naar de huizen te oordeelen, tamelijk fatsoen
lijke straat terecht was gekomen. De zon was voor
een paar dagen over", zoodat degoedo menschen,
zich verbeeldend dat het zomer was, ramen en
vensters wijd hadden opengezet. Daar hoor ik
achter me een snerpend, knetterend geluid en
meteen schiet me, in kleinen draf", een man
voorbij met een ratel in de hand, een soort losse
blauwe kiel aan en een glimmenden helm op, als
een moderne heraut.
Flap! daar vallen plotseling de ramen overal
met 'n doffen- bons omlaag en kleppen de vensters
vinnig toe. Eensklaps vervult en vervuilt 'n geur
de lucht, die geroken, maar niet besproken kan
worden De vereenigde essence der uitwasemin
gen van de welriekende wateren in de hoofd
en de hpfstad zou er slechts een nevelachtig
begrip van geven.
Als ik nu reeds een gare" Amsterdammer ge
weest was, had ik, zonder naar meer te verlangen,
mijn hielen aan mijn achterhoofd gebracht en was
ik dien goeden klepperman, ? o! als van Alphen
dat had moeten beleven, zoo spoedig mogelijk
voorbijgestreefd. Nu bleef ik staan rondzien vol
verwondering van waar die geur kon ko
men, en met een waggelenden zwaai draaide
het voorwerp mijner nieuwsgierigheid den hoek
der straat om; een log, zwart gevaarte, er uitziend
als een souffleurshok, met een verlengstuk naar
voren, waaraan een paard gespannen was.
Op den bok zat een heer ia dezelfde schilder
achtige liverei als de heraut'' en aan den rijken
oogst die ik uit onderhuizen of kelders van iederen
kant zoo kwistig op zag dragen" begreep ik dat
het niet de hondenkar was die ik had gezien.
Ik had 't inderdaad gedacht en_ ik beklaagde
reeds in stilte de arme dieren die in dat souf
fleurshok moesten logeeren. Maar nu.. .. O!
Dierenbeschermers doe toch ook eens een goed
woordje voor de menschen 't carbol is niet
duur! een emmertje met carbol bij de kar s. v. p. V
Nieuws? Och! 't nieuwste nieuws is, dat er
geen nieuws is; alleen de Amcrikaanscho
stamverwanten, de Holland-Society-lui zijn hier de
topic of the day."
Ik heb er nog niemand van gesproken of gezien,
maar een van mijn table d'höte-kennissen, Mijn
heer Jonas, reporter voor een paar kleine pro
vinciale bladen, hij zit meestal naast mo aan
tafel, vertelde mo hoe hij met een van die
veranierikaanschte Hollanders had kennis gemaakt.
Jonas," vroeg ik gisterenmiddag, terwijl we aan
het dessert zaten, heb jij al eens zoo'n
Hollaiidschen Amerikaan ontdekt?"
Zekar," antwoordde hij kortaf, terwijl hij met
de handigheid van oen ervaren huisvrouw voortging
de bessen op zijn bord met een vork af te
stroopen.
Alleen maar gezien of heb je er een van ge
sproken?" informeerde ik nieuwsgierig.
Gesproken!" zei hij weer even lakonisch. ter
wijl hij een lepel vol bessou aan zijn mond bracht,
Zijn telegramachtig antwoord prikkelde mij.
zoodat ik verder vroeg: En wat zei hij, beviel
't hem hier, vond hij de ontvangst niet hartelijk?''
Langzaam kauwend wilde Jonas misschien weer
een even afgemeten antwoord geven toen zijn ge
zicht eensklaps op een zonderlinge wijze veranderde;
zijn samengeknepen mond trok verachtelijk naar
omlaag en de hoeken van zijn oogeii gingen mee
naar beneden.
Bijt je op een pitje" vroeg ik op medelijdenden
toon maar met een lachje vol schaclenfreiule"
want «7o houd niet van bessen.
Ja, vind je 't goed V" antwoordde hij, boos wor
dend, omdat ik lachte om zijn beproeving; terwijl
zijn trek scheen te verdwijnen naar de glanzende,
roode vruchtjos, dio hot licht tot kleine spie
geltjes maakte, waarin het hem, ondeugend, zijn
scheven mond liet zien. Hij schoof zijn bord met
een nijdig duwtje van zich af on zich naar mij
keerend zei hij: Och! ik liep gisteren op den Dam
om een beetje te droogon, want een van die ver
kwikkende sproeiwagens had mijn pantalon, meer
dan noodig was, ingevocht, toeu ik eensklaps 'n
lang. spichtig man opmerkte, die vooreerst geen
vrees voor vetvorming behoeft te koesteren. Hij
droog een geruit grijs pak, hooge boorden, waar
hij over h?cn keek als een nuchter schaap over
een heining, en een roodc das. Op zijn hoofd ba
lanceerde een grijze helmhoed mot groene voile.
In de cene hand hield hij een parapluie, in de
andere een rood boekje; natuurlijk oen Baedekcr.
Ik vond hem echt Yankoeachtig, maar niet erg
tashionabel. Zijn gezicht was zoo grauw van tint
en zoo vol putjes als een sneecljo goed gerezen,
weitebrood. Onder zijn neus, die hier of daar een
ergen deuk had opgeloopen, prijkte ecu rossige
knevel en een dito sik ontlook aan de kin; boven
dien hadden zijn wangen do eigenaardigheid, dat
do eene opzwol, naarmate de andere slonk, 't Vi'as
alsof daarbinnen iets heen en weer gegooid werd,
waarvan een bruine infusie zich af en toe sissend
tusschen de tanden heen, door de grove lippen
een uitweg baande.
Ik begreep dadelijk dat ik een echte Amerikaan
voor me had, vooral door dio laatste bijzonder
heid, want 'n vriend van me, die ccn sigarenwinkel
heeft, had me juist verteld dat hij een der jon
gere leden van de Holland-Society in zijn maga
zijn had gehad en dat die al zijn merken en
prijzen met den grootston ernst had genoteerd
om toon hoen te gaan zonder iets te koopcn, ech
ter niet zonder een mozaïk van tabaksap ais sou
venir op den vloer te hebben geè'tst.
Plotseling begon het reportersblocd in me te
spreken en besloot ik dien Yankee te interviewen
zoo goed en kwaad als 't ging want ik wil wel beken
nen dat ik altijd min of meer met het Engolsch
overhoop lig, maar dat doet er niet toe, dacht
ik, hij moet spreken, jij niet; je hebt hem alleen
maar op gang te brengen en daarom dook ik er
maar flinkweg in.
Speak you English sir ?"
Yes !"
American ?"
Yes."
Holland-Society ?"
Yes !"
Beauüful weer, lekker to day!''
Yes!"
Die Amerikaan kwam mo bij nader bekijken
toch verduiveld bekend voor, hoewel ik toch zeker
wist dat ik hem nog niet gezien kon hebben,
want ik ben nooit in hun buurt geweest. Hij
leek precies op een Amsterdamschen kruier; nu
we zijn au fond" toch kinderen van n stam
vader, dacht ik en 't is eigenlijk te verwonderen
dat je over het algemeen zoo weinig familiegelij
kenis ziet.
Dat voortdurend ge-yes" begon me in tusschen
erg te vervelen.
Ik raapte al mijn brutaliteit met mijn Engolsch
te zamen en zei achter elkaar, zoo rad ik 't maar
uit kon brengen:
Mister American, how are you. I am glad too
see you. verduiveld glad. Beafsteak, plumpuclding,
pale-ale, oxtail-soup. The sun is shining bright,
hè? Put your hat and your jacket on. God save the
queen. Do you know mij little Mary, oh ? Yankee
deodle, time is money. God Mess you!" en toen
gaf ik hom een vrieridelijken slag op zijn schou Ier.
De man wreef even dat lichaamsdeel, terwijl
hij me aankeek, alsof hij een opgezette hond hoorde
blaffen, en zei toen met een verwezen gezicht,
wel niet in zuiver, maar toch in verstaanbaar
Hollandsen:
Och, meheor, uwe bent zeker een transjee,
ik verstaan u wel zoo wat, maar ik bin 't fransch
toch niet machtig ziet uwee? Gaat u ereis daar
op 't hoekie van de Nuwedijk bij dien agent, die
zal uwe wel terecht helpen."
Je begrijpt dat ik dadelijk weer tot mijn moe
dertaal terugkeerde en den vent vroeg waarom
hij dan zoo Ameiïkaansch toegetakeld rondliep.
Och wat zal'k u zegge meheer," zei de man
en gaf een nijdigen knauw op zijn versnapering,
't geelt alweer 'n broodje. Yoor 'n daalder daags
loop ik in dit harlikijnpak rond en als er me een
wat vraagt most ik maar Jes" zeggen, hebben
ze me gczeid van de direksie. Nou do een doet
't zus en de ander weer zoo, maar we spoule toch
eigentlijk alle maal komedie," voegde do man
er wijsgeerig bij. 't Is wel een beroerd klein
beetje gold voor dat slenteren zoo'n heelen dag,
want je bint 's avonds bek-at assieblieft!" Toen
opende hij hot roode boekje dat ik voor een
Baedeker had gehouden en gaf me een büjct
waarop ik las: Ultimo Angnstus-Opening van The
American Holland-Socicty-Store" 't Soliedsto en
goedkoopste confectie-magazijn, hier ter stede.
O empora, o Mores! dacht ik; de reclame is
de wereld nog niet uit, van Houten heeft zijn
meestor gevonden "
Uitstekend," zei ik, toen Jonas zijn verhaal
geëindigd had, je hebt me daar heel aardig in
laten loopen." maar hij zag me hoog ernstig aan
en zei op eenigszins theatraleu toon: M'neen-v!
ik ben reporter, ergo: waaiiheidlievend! L' houdt
me toch niet voor een opsnijer of 'n
praatjesniaLer. mencorrr Dandoly?''
Ik stelde hem lachend gorust; 't is 'n rare snui
ter, waar ik eigenlijk nog niet recht wijs uit kan
worden, daarvoor kon ik hem ook nog to kort,
maar ik zal hem to vrind houden en je trouw
vertellen wat ik van hem hoor.
Nu adieu, voor ditmaal, spoedig meer en naar
ik hoop boter.
Steeds je toegenegen
Kunst en Letteren.
DE ZEVEN COMPONISTEN DE H
MA11SE1LLA18E.
Evenals zeven steden van Griekenland elkander
de eer betwisten, do geboorteplaats van Homerus
te zijn, zijn cv in den loop van jaren ook zeven
musici aangeduid deels door hen zelf aange
duid als componisten van het volkslied der
Republiek, do Mafseülaisc. Het is geen geringe
eer, een lied gecomponeerd te hebben, dat de
Revolutie leidde, met de soldaten der jonge Re
publiek te velde toog, en naar de uitspraak van
vriend en vijand, Eranschcn en Duitschers, ware
wonderen verrichte. Een generaal der Republiek
schroef toch, in den trots en don roos der over
winning, aan de conventie: De slag is gewonnen,
de Marseillaisx streed mede!'' Ecu ander bevel
hebber vroeg om versterking: duizend man en
duizend exemplaren der l\[ur*e.illaixe\'' Eendorde
schreef: Zonder de Mlarfeilinixe had ik ccn tegen
twee moeten vechten, met huar vecht ik gaarne
een tegen vier!" ivlopstock, die zelf van de macht
van hot lied kon mede.Mireken, zcido tot Rouge t
do Lislc. toen liij dezen te Hamburg ontmoette,
dat de 'MuraeilltttóC aan 40,000 Duitsclicrs liet
leven gekost had, en riep hem toe, iu den stijl
van dien tijd: Barbaar! Hoevclen mijner broeders
heeft uw zang gedood'."'
Gelijk men weet, was do genic-ofiicicr
Rouget de Lisle de dichter van het lied; hij was
toen i\2 jaar. In den nacht van 4 op 5 April
170üschreef hij te Straatsburg de coupletten neer.
wier leuzen, gelijk uit nieuwe onderzoekingen
gebleken is, grootendeels aan destijds algemeen
gangbare uitroepen cnphrascn ontlcendzijn. Daar
enboven kende Itouget de Lisle goed zijn klas
siekcn. geheelo volzinnen zijn uit Racine's Eathcr
en AUtalic. Den volgenden dag reeds werd de
.hymne met muziek uitgevoerd, zonder dat de
dichter zich destijds ook als componist noemde.
Integendeel, men vindt als componist genoemd »>i
a'lteiiiand de Jfiinini/an. een geheimzinnig persoon,
omtrent wien niets nadcrs bekend is. Eerst in
1825, nadat er nog drie andere namen van com
ponisten van het lied genoemd waren, dus .">;< jaar
na bet ontstaan ervan, maakte Rouget de Lhle
aanspraak op de eer, als uitvinder der machtige
melodie bekend te zijn.
Een van do drie pretendenten heette Chovalier
d'Iluna", ook al een geheimzinnige persoonlijk
heid, van wien in 1788 te Lausanno op een con
cert een lied met de compleete melodie der
Marseillaise moet gezongen zijn; de dame, die het lied
zong, heeft dit later, in hoogen ouderdom, aan ver
schillende getuigen mededeeld.
Vervolgens komt aan do beurt een naam, die
op den titel van eene uitgave van het lied uit
1793 voorkomt, die van den Parijschcn violist
Navoigille, vroeger violist in de kapel van den
hertog van Orléans; en ten vijfde noemde zich
een leerling van Navoigille, de beroemde
vioolvirtuoos Alexandre Bouclier f Alexander do Groote
bijgenaamd en bekend als dubbelganger van Na
poleon I) luide en in het openbaar, te Marseille
en te Parijs als de werkelijke componist. Hij
be^ weert, de melodie in zijne jeugd, vóór het
uit, breken der revolutie, als marseh te Marscilla
gej componeerd te hebben, waar destijds Rouget de
ITsle als gevangene in bet Fort St. Jcan zat en
wellicht de melodie kon liooren.
Na deze vijf komt een Duitschcr. Deze zesde
pretendent is een geheel onbekende kerkcomponist
met den geheel roemloozen naam van Holtzmann.
Zijn ontdekker is Fridolin Hanima, en deze noemt
hcrn keurvorstelijk Palzisch hofkapelmeester to
Meersburg" (aan het meer van Constanz). Deze
Holtzmann zou dezelfde zijn als de kapelmeester
to Mannheim, over wien Mozart zijn vader veel
schreef; inderdaad was deze kennis een beroemd
keurvorstelijk Palzisch hofkapelnieester, maar
heette toevallig Holzbauer. nio* Holzmann. Door
deze, voor een man van 'het vak bijna onbegrij
pelijke- verwisseling, is in de Duitsclio
muzikaalbiographischc litteratuur, en van daar in de
Conservations-lexica, cene verwarring ontstaan, die
geheel tot de bewuste font terug te brengen ia.
Volgens Ilamma dan moet zich te Meersburg am
Bodorisce, eene mis van dezen HoltzmanuJ van
1775, gemerkt No. 4, ex G." bevinden, wier
Credo geheel de melodie der Marseillaise teruggeeft.
Fridolin Jlamma heelt dit niet mot bewijzen
toegelicht; maar anderen zijn aan bet zoeken
gegaan. Etienne l'asquéreisde naar Meersburg in den
zomer van 188(5; het stadje is oud en interressant,
maar de schrijver kon evenmin als vele anderen
uit Frankrijk en Duitschland, die per brief infor
meerden, tot oenig resultaat komen. Iets verder
kwam de heer Arnold, organist van de
Jezuitenkerk te Mannheim, waar Ilolzbauer (niet Holtz
mann) keurvorstelijk Palzisch hofkapelnieester ge
weest is. Arnold vond toch in liet stof van de biblio
theek van kerkmuziek werkelijk een mis van
Holzbauer, gemerkt No. 4, ex U.," maar daarin
komt noch in het credo, noch in een ander deel,
een melodie of notenreeks voor, die aan de Mar
seillaise doet denken.
* '"' *
Bij de zes pretendenten is nu in 188(5 een
zevemle gekomen, die ernstiger schijnt. De melodie
toch kan noot voor noot worden aangewezen, en
de weg waarlangs Rouget do Lisle tot haar gekomen
kan zijn,is i:ict onwaarschijülrk.De componist is een
Fransclinian, en zonderling genoeg een kerkcom
ponist ; do melodie der woeste JMi:rseiUninc is als
^?owiidv; aria in de wereld gekomen.
Gelijk uit het hierboven gemelde gebleken is.
hadden do Franschen reeds lang getwijfeld aan
Ronget do Lisle's vaderschap van het beroemde
lied. In 18'i.'> schreef F.-tis. een autoriteit, do
opsteller van liet standaardwerk Hiot/rujiltie
L'nirersdlc de.-; ?iimstcicitx. over het onderwerp in
de Umie cl G «zette. Mnxictile Ook hij ontzeidc aan
Rouget de Lisle bet uitvinden der melodie, en
daar ('astii-Blaza in 185:4 van Navoigille gespro
ken had en Fétis het hierboven vermelde exem
plaar van 17'ii! door een toeval ontdekte, noemde
hij Navoigille als componist.
Zulk eene handelwijze v;<n een man van de
befeekcnis van Fétis tegenover Rouget de Lisio, wien
men reeds in 18.'!(! te Choisy-le-üoy een
gedeiiktceken had opgericht, baarde opzien. Feu proces
volgde terstond. Een neef van den dooue trad als
verdediger op, nam het voor de valselielijk door
Fétis geschonden eer van zijn oom inev kracht op j
en een naschrift van Fétis in het 7de deel zijner j
Utoip'/iji/iie L'iiii'crxelli-' was het eerste resultaat
van dit geding. Dit was nog niet afgoloopcn, de
quaestie was nog hangende, toen Fétis onver
wacht een bondgenoot kreeg in den kapelmeester
der kerk St. Roch te Parijs. Charles Vervoitte. j
Deze vond namelijk, bet manuscript van eenoud
oratorium, in zijn bezit, doorziende, op de eerste j
bladzijde de volledige melodie der Marseillaiso, [
met den naam van den componist. De naam was j
niet Navoigiilc en vooral niet Houset do Lisic j
Waarom maakte Fétis niet eogenblikkelijk de/c j
ontdekking wereldkundig, en versloeg zo-revierend
zijn tegenstander? Fétis was een bescheiden ge
leerde, een snuli'elaar; hij hield niet van olat |
en vooral niet van processen. |
Al wat hij deed was dus. in eenvoud den te- j
gcnstander zijne ontdekking mee to doelen ; deze j
wachtte zich wel, publiciteit aan ds zaak te ge
ven, maar trok zijn aanklacht terug, en het- p u- '
bliek, dat met spanning den afloop van hot proces
wachtte, zag zich teleurgesteld. Yervoitte was ook
geen ni:ui voor processen, zelfs niet voor de pers;
ook hij zweeg, gaf Fétis liet manuscript cadeau en
alles Meel' zooals hot was. In 1871 stierf Fétis,
eenige jaren later Yervoitte. en Rouget de Lislc
behield nog steeds de geusurpeerdc plaats opliet
voetstuk, als dichter en componist tegelijk.
Gelukkig had Fétis ijverige erfgenamen, die zijn
nalatenschap recht wisten te doen wedervaren.
In 1880 verscheen van Artbur Loth, ccn bloed
verwant van Yervoitte. een boek, Le damt (le In
J/(,T.s'Ci7i.'!/>«i et wil ririinblc uiilenr: dat een vol
ledig en overtuigend overzicht van de geheelo ge
schiedenis geelt. Tekst en melodie worden er in
behandeld en in het boek is oen facsimile van
het manuscript gevoegd, dat wil zeggen van de j
eerste bladzijde van hel oratorium, hetwelk geen
twijfei overlaat.
liet oratorium beet Kxllicr; het bestaat uit drie
deden en is ontleend aan do tragedie van Ratine, !
waarin, zooals men weet, koren en solo's voorko- i
men. De tekst der introductie, het eenige ge
deelte waarvan bier sprake is, we:-d ontleend aan
de derde scène van het derde bedrijf. Do volledige
titel, die den naam van den componist bevat, luidt:
Estlier
de Mr. Grison, chef de maltrise a la
cathédrale de St. O nier.
Deze Grison is geen onbekende. Joan-Baptiste
Lucien Grison was van 1755 tot 1787 kapelmeester
van de Kathedraal van St. Omer (dep. Pas-de
Calais). Daar hij op den titel nog chef de
maitrise heet, en in 1787 aftrad, is dus bewezen, dat
de compositie,?men heeft door vergelijking van
schrift uitgemaakt, dat het manuscript van Grison's
eigen hand is minstens vijf jaar ouder moet
zijn, dan de Miirseilluise van Rouget de Lisle.
Trouwens, na 17'J'2 zou iemand, wien zijn hoofd
lief'was. zich wel gewacht hebben, een kerkelijken
en royalistiscbeii tekst als Racine's Estlier op
muziek to brengen en er zijn naam bij to zetten.
Dat Rouget de Lisle te St. Omcr de compositie
gehoord beeft, is niet niet zekerheid uit te maken;
maar een sterk bewijs daarvoor, dat bij de melodie
met bewustheid aan Grison's J'JstJw ontleend
heeft, vindt men in den tekst dor MuneiUuise,
die telkens beelden of halve regels uit Ktilier en
Atludie bevat. Reeds r/u' un gang impur cbrence nos
siilons on féroccs aoldais in bet eerste couplet
zijn zuiver Louis XI'S.
Rouget do Lisle heeft zelfs in zijn eersten
regel denzelfden rijmklank als zijn voorbeeld. De
introductie heeft als sous-titi'e: La calontnie. De
melodie is, evenals die der eerste uitgave der
3'Iai'scïllaiie, (C/tuut de guerre pour T Armee du
lihin), in C-dur en -/u maat. ulla breve, ge
schreven ; het tempo is Allegro Een solo-sopraan
zingt de drie coupletten (Racine heeft er vier,
het tweede daarvan ontbreekt) die aan elkaar
gecomponeerd zijn, en waarvan het derde door
het koor herhaald wordt. Do tekst luidt:
Rois, chasscz la calomnie:
Ses criuiinels atteutats
Des plus paisibles tats
Troublent rheivrensühaimonie.
De ce monstre si farouche
Craignez la feinle donceur,
La vengcance est dans pon coeur
Et la pitiédans sa bouche.
La fraude adroite et subtile
iSónie de eurs sou chcniin ;
Mais sur scs pas vient enfin
Le repentir inutile.
Wellicht zullen zich, ondanks deze bewijzen
nog eenige stemmen in Frankrijk ton gunste Van
Rouget de Lisle blijven doen iiooren ; tegenover
de kritiek zullen echter zijne aanspraken niet
kunnen worden volgehouden. Yiotta's L-.vicon der
Tuonl:ir,iyr, waarvan het derde doel in 188."> ver
schoen, heeft van het boek van Arthur Loth nog
geen kennis kunnen nemen.
Ox TUK BW.VK. A conicdiet/rt in
o/te ucl. by JACK T. GUEIX, London
and N'ow-York, Samuei French.
WOVTEII KX DoOKE!CEX.x MiwiCXjid
",n n l-Scdrij/> tl u u r Fi.o-JiiK VAN
WESTKIIVOOIIT. Antwerpen.
Lodewijk Jansseiis, 1888.
Frcnch's (late Lacy's) actiug Fdiiion is nu al
aan haar ];!0e deel, of l!Me tooneolstuk. Het
voorlaatste is Ou the Brink" van onzen geestigen
landgenoot, den lieer Jack T. Grein. Al/nd
lircuiicrs verwaarloost een weinig zijn jonge, lieve
vrouw. Hij gaat, avond aan avond naar de Club."
Feu vriend van hen, een Franschman "jJcclor
Valicnl, die op het punt is geweest baar ten
huwelijk te vragen, maar door A!/:ml voorkomen
werd, belast zich niet do zorg voor haar tijdver
drijf; hij weet. hoc vervelend liet is alleen te zit
ten (bl. ). Lülie 'lioriilon, een vriendin van
lux,: Jiïciiitem waar.-.chuwt haar voor het, hieraan
verbonden gevaar. De jonge vrouw ziet dit niet
in, lot dat Liliie Laar den inhoud van een pas
verschenen boekjen vertelt, getiteld On t'ie liruik,
en dat juist den tot-stand schetst, die hier aan
wezig is. Daar spreekt zelfs de vriend j!) zich uit;
maar /i/////c, likc- any truc Fng'isli womau",
wijst hem met verontwaardiging af en geeft haar
hart te-rug aan haar echtgenoot. Dit waakt indruk
op Viusn en zij verzoekt Uccloi' zijn bezoeken,
bij afwezigheid van J>i'ei'.nern ie staken; dan doet
ook hij een deklaraüe; ma;:r JLUKC wijst bom de
deur. Vervolgens komt de man te-huis, vindt zijn
vrouw iu een opgewonden stoiiimiiu;, verneemt
van baar what's tbc isalier".
van hel curimi* liiüc bi:</l; .,(
begrijpt, dat Jticlur zich een
betouut. vraag' haar. of -il//'
loedigd hoeft ;"'zij audwo.irdt I
of being Oiiendüd", cu Aifird beiomt. dat voort
aan zijn bonie v, 111 hè(iiisj club".
Dit is ongetwijfeld een zeer zedelijk sdikien:
Een brave, inooyt!, jonge, engelschc vrouw, die,
ondanks de verwiiarlozing door haren man, een
franschen vriend, dien zij zijn blijven zien. ofschoon
beiden wisten, dat hij op baar verliefd was ge
weest, afviijst. en zich nader bij naren man aan
sluit. De gesprekken zijn los en wel in 't
charakter der personen geschreven, door een vreem
deling in Engeland met bewonderenswaardig
gemak en natuurlijkheid. Maar is deze toestand
nieuw en belangrijk genoeg, om op liet tooneel
te kunnen behagen, zoo geheel zonder knoop?
Er is niet do minste poging gedaan, om een
dramatische kompositie te verkrijgen. Zelfs die
Jufvrouw 'J'/ioniiaii is niets meer dan oen meubel,
een koelise. Ik zou dus vreezen, dat op tooneelen,
waar uien gewoon is aktie. hartstocht, sai
cnhorting van levenselementen te zien te krijgen, deze
wat bicoke teekening. hoe korrckt ook, bezwaar
lijk zal kunnen voldoen.
Ecno lijne charakterstudie levert I;loris van
Westervoort (do Keer L, Kettmaun), in zijn Wou
ter cu Dooreken'', ''t Is zeker geen der zwakste
nieuwe spelen, reeds door boni geschreven. liet
stuk, de idxlle"', zegt de schrijver-zelf, is opge
dragen aan Mevr. Phil. Jonkers en den lieer jan
Dilis. die du kunst vn-s.tnan de Mimiespelen var.
onzen vroegcren stadgenoot, thands booid-régisscur
van liet Yhuunsche i'ooneol te Andwerpen, zoo
schoon en treffend eenvoudig'" to veriolkeü.
Het is een jong landmeter. die boel aardig do
dwaasheden schotst van /Uu broer l\ot. cu va;:
Zij spreek; hem
i jhe brink", hij
trin:-.1. ioos vriend
tiia,// haar
be