De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 26 augustus pagina 3

26 augustus 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

l .No. 583 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. duur niet aanbevelenswaardig voor?een zuinig jongmensch, en voor hem die dat niet is, nog veel minder. Kleine excursies heb ik natuurlijk zoo nu en dan viel gedaan in de binnenlanden" ben ik echter in 't geheel nog niet doorgedrongen. Wat ik op een van die tochtjes 't was 'n avond wandeling om me eens op te frisschen van de duffe kantoorlucht tegen veil en dank keb genoten, moet ik je toch even vertellen, 't Zal op jou misschien hoegenaamd geen indruk maken, maar voor mij blijft het een onuitwischbare herinnering, die af en toe. door het noodlot, zelfs nog wel eens opgefrischt wordt. 't Was op een der eerste dagen na mijn aan komst in deze weelderige stad, dat ik al kuierend in een, naar de huizen te oordeelen, tamelijk fatsoen lijke straat terecht was gekomen. De zon was voor een paar dagen over", zoodat degoedo menschen, zich verbeeldend dat het zomer was, ramen en vensters wijd hadden opengezet. Daar hoor ik achter me een snerpend, knetterend geluid en meteen schiet me, in kleinen draf", een man voorbij met een ratel in de hand, een soort losse blauwe kiel aan en een glimmenden helm op, als een moderne heraut. Flap! daar vallen plotseling de ramen overal met 'n doffen- bons omlaag en kleppen de vensters vinnig toe. Eensklaps vervult en vervuilt 'n geur de lucht, die geroken, maar niet besproken kan worden De vereenigde essence der uitwasemin gen van de welriekende wateren in de hoofd en de hpfstad zou er slechts een nevelachtig begrip van geven. Als ik nu reeds een gare" Amsterdammer ge weest was, had ik, zonder naar meer te verlangen, mijn hielen aan mijn achterhoofd gebracht en was ik dien goeden klepperman, ? o! als van Alphen dat had moeten beleven, zoo spoedig mogelijk voorbijgestreefd. Nu bleef ik staan rondzien vol verwondering van waar die geur kon ko men, en met een waggelenden zwaai draaide het voorwerp mijner nieuwsgierigheid den hoek der straat om; een log, zwart gevaarte, er uitziend als een souffleurshok, met een verlengstuk naar voren, waaraan een paard gespannen was. Op den bok zat een heer ia dezelfde schilder achtige liverei als de heraut'' en aan den rijken oogst die ik uit onderhuizen of kelders van iederen kant zoo kwistig op zag dragen" begreep ik dat het niet de hondenkar was die ik had gezien. Ik had 't inderdaad gedacht en_ ik beklaagde reeds in stilte de arme dieren die in dat souf fleurshok moesten logeeren. Maar nu.. .. O! Dierenbeschermers doe toch ook eens een goed woordje voor de menschen 't carbol is niet duur! een emmertje met carbol bij de kar s. v. p. V Nieuws? Och! 't nieuwste nieuws is, dat er geen nieuws is; alleen de Amcrikaanscho stamverwanten, de Holland-Society-lui zijn hier de topic of the day." Ik heb er nog niemand van gesproken of gezien, maar een van mijn table d'höte-kennissen, Mijn heer Jonas, reporter voor een paar kleine pro vinciale bladen, hij zit meestal naast mo aan tafel, vertelde mo hoe hij met een van die veranierikaanschte Hollanders had kennis gemaakt. Jonas," vroeg ik gisterenmiddag, terwijl we aan het dessert zaten, heb jij al eens zoo'n Hollaiidschen Amerikaan ontdekt?" Zekar," antwoordde hij kortaf, terwijl hij met de handigheid van oen ervaren huisvrouw voortging de bessen op zijn bord met een vork af te stroopen. Alleen maar gezien of heb je er een van ge sproken?" informeerde ik nieuwsgierig. Gesproken!" zei hij weer even lakonisch. ter wijl hij een lepel vol bessou aan zijn mond bracht, Zijn telegramachtig antwoord prikkelde mij. zoodat ik verder vroeg: En wat zei hij, beviel 't hem hier, vond hij de ontvangst niet hartelijk?'' Langzaam kauwend wilde Jonas misschien weer een even afgemeten antwoord geven toen zijn ge zicht eensklaps op een zonderlinge wijze veranderde; zijn samengeknepen mond trok verachtelijk naar omlaag en de hoeken van zijn oogeii gingen mee naar beneden. Bijt je op een pitje" vroeg ik op medelijdenden toon maar met een lachje vol schaclenfreiule" want «7o houd niet van bessen. Ja, vind je 't goed V" antwoordde hij, boos wor dend, omdat ik lachte om zijn beproeving; terwijl zijn trek scheen te verdwijnen naar de glanzende, roode vruchtjos, dio hot licht tot kleine spie geltjes maakte, waarin het hem, ondeugend, zijn scheven mond liet zien. Hij schoof zijn bord met een nijdig duwtje van zich af on zich naar mij keerend zei hij: Och! ik liep gisteren op den Dam om een beetje te droogon, want een van die ver kwikkende sproeiwagens had mijn pantalon, meer dan noodig was, ingevocht, toeu ik eensklaps 'n lang. spichtig man opmerkte, die vooreerst geen vrees voor vetvorming behoeft te koesteren. Hij droog een geruit grijs pak, hooge boorden, waar hij over h?cn keek als een nuchter schaap over een heining, en een roodc das. Op zijn hoofd ba lanceerde een grijze helmhoed mot groene voile. In de cene hand hield hij een parapluie, in de andere een rood boekje; natuurlijk oen Baedekcr. Ik vond hem echt Yankoeachtig, maar niet erg tashionabel. Zijn gezicht was zoo grauw van tint en zoo vol putjes als een sneecljo goed gerezen, weitebrood. Onder zijn neus, die hier of daar een ergen deuk had opgeloopen, prijkte ecu rossige knevel en een dito sik ontlook aan de kin; boven dien hadden zijn wangen do eigenaardigheid, dat do eene opzwol, naarmate de andere slonk, 't Vi'as alsof daarbinnen iets heen en weer gegooid werd, waarvan een bruine infusie zich af en toe sissend tusschen de tanden heen, door de grove lippen een uitweg baande. Ik begreep dadelijk dat ik een echte Amerikaan voor me had, vooral door dio laatste bijzonder heid, want 'n vriend van me, die ccn sigarenwinkel heeft, had me juist verteld dat hij een der jon gere leden van de Holland-Society in zijn maga zijn had gehad en dat die al zijn merken en prijzen met den grootston ernst had genoteerd om toon hoen te gaan zonder iets te koopcn, ech ter niet zonder een mozaïk van tabaksap ais sou venir op den vloer te hebben geè'tst. Plotseling begon het reportersblocd in me te spreken en besloot ik dien Yankee te interviewen zoo goed en kwaad als 't ging want ik wil wel beken nen dat ik altijd min of meer met het Engolsch overhoop lig, maar dat doet er niet toe, dacht ik, hij moet spreken, jij niet; je hebt hem alleen maar op gang te brengen en daarom dook ik er maar flinkweg in. Speak you English sir ?" Yes !" American ?" Yes." Holland-Society ?" Yes !" Beauüful weer, lekker to day!'' Yes!" Die Amerikaan kwam mo bij nader bekijken toch verduiveld bekend voor, hoewel ik toch zeker wist dat ik hem nog niet gezien kon hebben, want ik ben nooit in hun buurt geweest. Hij leek precies op een Amsterdamschen kruier; nu we zijn au fond" toch kinderen van n stam vader, dacht ik en 't is eigenlijk te verwonderen dat je over het algemeen zoo weinig familiegelij kenis ziet. Dat voortdurend ge-yes" begon me in tusschen erg te vervelen. Ik raapte al mijn brutaliteit met mijn Engolsch te zamen en zei achter elkaar, zoo rad ik 't maar uit kon brengen: Mister American, how are you. I am glad too see you. verduiveld glad. Beafsteak, plumpuclding, pale-ale, oxtail-soup. The sun is shining bright, hè? Put your hat and your jacket on. God save the queen. Do you know mij little Mary, oh ? Yankee deodle, time is money. God Mess you!" en toen gaf ik hom een vrieridelijken slag op zijn schou Ier. De man wreef even dat lichaamsdeel, terwijl hij me aankeek, alsof hij een opgezette hond hoorde blaffen, en zei toen met een verwezen gezicht, wel niet in zuiver, maar toch in verstaanbaar Hollandsen: Och, meheor, uwe bent zeker een transjee, ik verstaan u wel zoo wat, maar ik bin 't fransch toch niet machtig ziet uwee? Gaat u ereis daar op 't hoekie van de Nuwedijk bij dien agent, die zal uwe wel terecht helpen." Je begrijpt dat ik dadelijk weer tot mijn moe dertaal terugkeerde en den vent vroeg waarom hij dan zoo Ameiïkaansch toegetakeld rondliep. Och wat zal'k u zegge meheer," zei de man en gaf een nijdigen knauw op zijn versnapering, 't geelt alweer 'n broodje. Yoor 'n daalder daags loop ik in dit harlikijnpak rond en als er me een wat vraagt most ik maar Jes" zeggen, hebben ze me gczeid van de direksie. Nou do een doet 't zus en de ander weer zoo, maar we spoule toch eigentlijk alle maal komedie," voegde do man er wijsgeerig bij. 't Is wel een beroerd klein beetje gold voor dat slenteren zoo'n heelen dag, want je bint 's avonds bek-at assieblieft!" Toen opende hij hot roode boekje dat ik voor een Baedeker had gehouden en gaf me een büjct waarop ik las: Ultimo Angnstus-Opening van The American Holland-Socicty-Store" 't Soliedsto en goedkoopste confectie-magazijn, hier ter stede. O empora, o Mores! dacht ik; de reclame is de wereld nog niet uit, van Houten heeft zijn meestor gevonden " Uitstekend," zei ik, toen Jonas zijn verhaal geëindigd had, je hebt me daar heel aardig in laten loopen." maar hij zag me hoog ernstig aan en zei op eenigszins theatraleu toon: M'neen-v! ik ben reporter, ergo: waaiiheidlievend! L' houdt me toch niet voor een opsnijer of 'n praatjesniaLer. mencorrr Dandoly?'' Ik stelde hem lachend gorust; 't is 'n rare snui ter, waar ik eigenlijk nog niet recht wijs uit kan worden, daarvoor kon ik hem ook nog to kort, maar ik zal hem to vrind houden en je trouw vertellen wat ik van hem hoor. Nu adieu, voor ditmaal, spoedig meer en naar ik hoop boter. Steeds je toegenegen Kunst en Letteren. DE ZEVEN COMPONISTEN DE H MA11SE1LLA18E. Evenals zeven steden van Griekenland elkander de eer betwisten, do geboorteplaats van Homerus te zijn, zijn cv in den loop van jaren ook zeven musici aangeduid deels door hen zelf aange duid als componisten van het volkslied der Republiek, do Mafseülaisc. Het is geen geringe eer, een lied gecomponeerd te hebben, dat de Revolutie leidde, met de soldaten der jonge Re publiek te velde toog, en naar de uitspraak van vriend en vijand, Eranschcn en Duitschers, ware wonderen verrichte. Een generaal der Republiek schroef toch, in den trots en don roos der over winning, aan de conventie: De slag is gewonnen, de Marseillaisx streed mede!'' Ecu ander bevel hebber vroeg om versterking: duizend man en duizend exemplaren der l\[ur*e.illaixe\'' Eendorde schreef: Zonder de Mlarfeilinixe had ik ccn tegen twee moeten vechten, met huar vecht ik gaarne een tegen vier!" ivlopstock, die zelf van de macht van hot lied kon mede.Mireken, zcido tot Rouge t do Lislc. toen liij dezen te Hamburg ontmoette, dat de 'MuraeilltttóC aan 40,000 Duitsclicrs liet leven gekost had, en riep hem toe, iu den stijl van dien tijd: Barbaar! Hoevclen mijner broeders heeft uw zang gedood'."' Gelijk men weet, was do genic-ofiicicr Rouget de Lisle de dichter van het lied; hij was toen i\2 jaar. In den nacht van 4 op 5 April 170üschreef hij te Straatsburg de coupletten neer. wier leuzen, gelijk uit nieuwe onderzoekingen gebleken is, grootendeels aan destijds algemeen gangbare uitroepen cnphrascn ontlcendzijn. Daar enboven kende Itouget de Lisle goed zijn klas siekcn. geheelo volzinnen zijn uit Racine's Eathcr en AUtalic. Den volgenden dag reeds werd de .hymne met muziek uitgevoerd, zonder dat de dichter zich destijds ook als componist noemde. Integendeel, men vindt als componist genoemd »>i a'lteiiiand de Jfiinini/an. een geheimzinnig persoon, omtrent wien niets nadcrs bekend is. Eerst in 1825, nadat er nog drie andere namen van com ponisten van het lied genoemd waren, dus .">;< jaar na bet ontstaan ervan, maakte Rouget de Lhle aanspraak op de eer, als uitvinder der machtige melodie bekend te zijn. Een van do drie pretendenten heette Chovalier d'Iluna", ook al een geheimzinnige persoonlijk heid, van wien in 1788 te Lausanno op een con cert een lied met de compleete melodie der Marseillaise moet gezongen zijn; de dame, die het lied zong, heeft dit later, in hoogen ouderdom, aan ver schillende getuigen mededeeld. Vervolgens komt aan do beurt een naam, die op den titel van eene uitgave van het lied uit 1793 voorkomt, die van den Parijschcn violist Navoigille, vroeger violist in de kapel van den hertog van Orléans; en ten vijfde noemde zich een leerling van Navoigille, de beroemde vioolvirtuoos Alexandre Bouclier f Alexander do Groote bijgenaamd en bekend als dubbelganger van Na poleon I) luide en in het openbaar, te Marseille en te Parijs als de werkelijke componist. Hij be^ weert, de melodie in zijne jeugd, vóór het uit, breken der revolutie, als marseh te Marscilla gej componeerd te hebben, waar destijds Rouget de ITsle als gevangene in bet Fort St. Jcan zat en wellicht de melodie kon liooren. Na deze vijf komt een Duitschcr. Deze zesde pretendent is een geheel onbekende kerkcomponist met den geheel roemloozen naam van Holtzmann. Zijn ontdekker is Fridolin Hanima, en deze noemt hcrn keurvorstelijk Palzisch hofkapelmeester to Meersburg" (aan het meer van Constanz). Deze Holtzmann zou dezelfde zijn als de kapelmeester to Mannheim, over wien Mozart zijn vader veel schreef; inderdaad was deze kennis een beroemd keurvorstelijk Palzisch hofkapelnieester, maar heette toevallig Holzbauer. nio* Holzmann. Door deze, voor een man van 'het vak bijna onbegrij pelijke- verwisseling, is in de Duitsclio muzikaalbiographischc litteratuur, en van daar in de Conservations-lexica, cene verwarring ontstaan, die geheel tot de bewuste font terug te brengen ia. Volgens Ilamma dan moet zich te Meersburg am Bodorisce, eene mis van dezen HoltzmanuJ van 1775, gemerkt No. 4, ex G." bevinden, wier Credo geheel de melodie der Marseillaise teruggeeft. Fridolin Jlamma heelt dit niet mot bewijzen toegelicht; maar anderen zijn aan bet zoeken gegaan. Etienne l'asquéreisde naar Meersburg in den zomer van 188(5; het stadje is oud en interressant, maar de schrijver kon evenmin als vele anderen uit Frankrijk en Duitschland, die per brief infor meerden, tot oenig resultaat komen. Iets verder kwam de heer Arnold, organist van de Jezuitenkerk te Mannheim, waar Ilolzbauer (niet Holtz mann) keurvorstelijk Palzisch hofkapelnieester ge weest is. Arnold vond toch in liet stof van de biblio theek van kerkmuziek werkelijk een mis van Holzbauer, gemerkt No. 4, ex U.," maar daarin komt noch in het credo, noch in een ander deel, een melodie of notenreeks voor, die aan de Mar seillaise doet denken. * '"' * Bij de zes pretendenten is nu in 188(5 een zevemle gekomen, die ernstiger schijnt. De melodie toch kan noot voor noot worden aangewezen, en de weg waarlangs Rouget do Lisle tot haar gekomen kan zijn,is i:ict onwaarschijülrk.De componist is een Fransclinian, en zonderling genoeg een kerkcom ponist ; do melodie der woeste JMi:rseiUninc is als ^?owiidv; aria in de wereld gekomen. Gelijk uit het hierboven gemelde gebleken is. hadden do Franschen reeds lang getwijfeld aan Ronget do Lisle's vaderschap van het beroemde lied. In 18'i.'> schreef F.-tis. een autoriteit, do opsteller van liet standaardwerk Hiot/rujiltie L'nirersdlc de.-; ?iimstcicitx. over het onderwerp in de Umie cl G «zette. Mnxictile Ook hij ontzeidc aan Rouget de Lisle bet uitvinden der melodie, en daar ('astii-Blaza in 185:4 van Navoigille gespro ken had en Fétis het hierboven vermelde exem plaar van 17'ii! door een toeval ontdekte, noemde hij Navoigille als componist. Zulk eene handelwijze v;<n een man van de befeekcnis van Fétis tegenover Rouget de Lisio, wien men reeds in 18.'!(! te Choisy-le-üoy een gedeiiktceken had opgericht, baarde opzien. Feu proces volgde terstond. Een neef van den dooue trad als verdediger op, nam het voor de valselielijk door Fétis geschonden eer van zijn oom inev kracht op j en een naschrift van Fétis in het 7de deel zijner j Utoip'/iji/iie L'iiii'crxelli-' was het eerste resultaat van dit geding. Dit was nog niet afgoloopcn, de quaestie was nog hangende, toen Fétis onver wacht een bondgenoot kreeg in den kapelmeester der kerk St. Roch te Parijs. Charles Vervoitte. j Deze vond namelijk, bet manuscript van eenoud oratorium, in zijn bezit, doorziende, op de eerste j bladzijde de volledige melodie der Marseillaiso, [ met den naam van den componist. De naam was j niet Navoigiilc en vooral niet Houset do Lisic j Waarom maakte Fétis niet eogenblikkelijk de/c j ontdekking wereldkundig, en versloeg zo-revierend zijn tegenstander? Fétis was een bescheiden ge leerde, een snuli'elaar; hij hield niet van olat | en vooral niet van processen. | Al wat hij deed was dus. in eenvoud den te- j gcnstander zijne ontdekking mee to doelen ; deze j wachtte zich wel, publiciteit aan ds zaak te ge ven, maar trok zijn aanklacht terug, en het- p u- ' bliek, dat met spanning den afloop van hot proces wachtte, zag zich teleurgesteld. Yervoitte was ook geen ni:ui voor processen, zelfs niet voor de pers; ook hij zweeg, gaf Fétis liet manuscript cadeau en alles Meel' zooals hot was. In 1871 stierf Fétis, eenige jaren later Yervoitte. en Rouget de Lislc behield nog steeds de geusurpeerdc plaats opliet voetstuk, als dichter en componist tegelijk. Gelukkig had Fétis ijverige erfgenamen, die zijn nalatenschap recht wisten te doen wedervaren. In 1880 verscheen van Artbur Loth, ccn bloed verwant van Yervoitte. een boek, Le damt (le In J/(,T.s'Ci7i.'!/>«i et wil ririinblc uiilenr: dat een vol ledig en overtuigend overzicht van de geheelo ge schiedenis geelt. Tekst en melodie worden er in behandeld en in het boek is oen facsimile van het manuscript gevoegd, dat wil zeggen van de j eerste bladzijde van hel oratorium, hetwelk geen twijfei overlaat. liet oratorium beet Kxllicr; het bestaat uit drie deden en is ontleend aan do tragedie van Ratine, ! waarin, zooals men weet, koren en solo's voorko- i men. De tekst der introductie, het eenige ge deelte waarvan bier sprake is, we:-d ontleend aan de derde scène van het derde bedrijf. Do volledige titel, die den naam van den componist bevat, luidt: Estlier de Mr. Grison, chef de maltrise a la cathédrale de St. O nier. Deze Grison is geen onbekende. Joan-Baptiste Lucien Grison was van 1755 tot 1787 kapelmeester van de Kathedraal van St. Omer (dep. Pas-de Calais). Daar hij op den titel nog chef de maitrise heet, en in 1787 aftrad, is dus bewezen, dat de compositie,?men heeft door vergelijking van schrift uitgemaakt, dat het manuscript van Grison's eigen hand is minstens vijf jaar ouder moet zijn, dan de Miirseilluise van Rouget de Lisle. Trouwens, na 17'J'2 zou iemand, wien zijn hoofd lief'was. zich wel gewacht hebben, een kerkelijken en royalistiscbeii tekst als Racine's Estlier op muziek to brengen en er zijn naam bij to zetten. Dat Rouget de Lisle te St. Omcr de compositie gehoord beeft, is niet niet zekerheid uit te maken; maar een sterk bewijs daarvoor, dat bij de melodie met bewustheid aan Grison's J'JstJw ontleend heeft, vindt men in den tekst dor MuneiUuise, die telkens beelden of halve regels uit Ktilier en Atludie bevat. Reeds r/u' un gang impur cbrence nos siilons on féroccs aoldais in bet eerste couplet zijn zuiver Louis XI'S. Rouget do Lisle heeft zelfs in zijn eersten regel denzelfden rijmklank als zijn voorbeeld. De introductie heeft als sous-titi'e: La calontnie. De melodie is, evenals die der eerste uitgave der 3'Iai'scïllaiie, (C/tuut de guerre pour T Armee du lihin), in C-dur en -/u maat. ulla breve, ge schreven ; het tempo is Allegro Een solo-sopraan zingt de drie coupletten (Racine heeft er vier, het tweede daarvan ontbreekt) die aan elkaar gecomponeerd zijn, en waarvan het derde door het koor herhaald wordt. Do tekst luidt: Rois, chasscz la calomnie: Ses criuiinels atteutats Des plus paisibles tats Troublent rheivrensühaimonie. De ce monstre si farouche Craignez la feinle donceur, La vengcance est dans pon coeur Et la pitiédans sa bouche. La fraude adroite et subtile iSónie de eurs sou chcniin ; Mais sur scs pas vient enfin Le repentir inutile. Wellicht zullen zich, ondanks deze bewijzen nog eenige stemmen in Frankrijk ton gunste Van Rouget de Lisle blijven doen iiooren ; tegenover de kritiek zullen echter zijne aanspraken niet kunnen worden volgehouden. Yiotta's L-.vicon der Tuonl:ir,iyr, waarvan het derde doel in 188."> ver schoen, heeft van het boek van Arthur Loth nog geen kennis kunnen nemen. Ox TUK BW.VK. A conicdiet/rt in o/te ucl. by JACK T. GUEIX, London and N'ow-York, Samuei French. WOVTEII KX DoOKE!CEX.x MiwiCXjid ",n n l-Scdrij/> tl u u r Fi.o-JiiK VAN WESTKIIVOOIIT. Antwerpen. Lodewijk Jansseiis, 1888. Frcnch's (late Lacy's) actiug Fdiiion is nu al aan haar ];!0e deel, of l!Me tooneolstuk. Het voorlaatste is Ou the Brink" van onzen geestigen landgenoot, den lieer Jack T. Grein. Al/nd lircuiicrs verwaarloost een weinig zijn jonge, lieve vrouw. Hij gaat, avond aan avond naar de Club." Feu vriend van hen, een Franschman "jJcclor Valicnl, die op het punt is geweest baar ten huwelijk te vragen, maar door A!/:ml voorkomen werd, belast zich niet do zorg voor haar tijdver drijf; hij weet. hoc vervelend liet is alleen te zit ten (bl. ). Lülie 'lioriilon, een vriendin van lux,: Jiïciiitem waar.-.chuwt haar voor het, hieraan verbonden gevaar. De jonge vrouw ziet dit niet in, lot dat Liliie Laar den inhoud van een pas verschenen boekjen vertelt, getiteld On t'ie liruik, en dat juist den tot-stand schetst, die hier aan wezig is. Daar spreekt zelfs de vriend j!) zich uit; maar /i/////c, likc- any truc Fng'isli womau", wijst hem met verontwaardiging af en geeft haar hart te-rug aan haar echtgenoot. Dit waakt indruk op Viusn en zij verzoekt Uccloi' zijn bezoeken, bij afwezigheid van J>i'ei'.nern ie staken; dan doet ook hij een deklaraüe; ma;:r JLUKC wijst bom de deur. Vervolgens komt de man te-huis, vindt zijn vrouw iu een opgewonden stoiiimiiu;, verneemt van baar what's tbc isalier". van hel curimi* liiüc bi:</l; .,( begrijpt, dat Jticlur zich een betouut. vraag' haar. of -il//' loedigd hoeft ;"'zij audwo.irdt I of being Oiiendüd", cu Aifird beiomt. dat voort aan zijn bonie v, 111 hè(iiisj club". Dit is ongetwijfeld een zeer zedelijk sdikien: Een brave, inooyt!, jonge, engelschc vrouw, die, ondanks de verwiiarlozing door haren man, een franschen vriend, dien zij zijn blijven zien. ofschoon beiden wisten, dat hij op baar verliefd was ge weest, afviijst. en zich nader bij naren man aan sluit. De gesprekken zijn los en wel in 't charakter der personen geschreven, door een vreem deling in Engeland met bewonderenswaardig gemak en natuurlijkheid. Maar is deze toestand nieuw en belangrijk genoeg, om op liet tooneel te kunnen behagen, zoo geheel zonder knoop? Er is niet do minste poging gedaan, om een dramatische kompositie te verkrijgen. Zelfs die Jufvrouw 'J'/ioniiaii is niets meer dan oen meubel, een koelise. Ik zou dus vreezen, dat op tooneelen, waar uien gewoon is aktie. hartstocht, sai cnhorting van levenselementen te zien te krijgen, deze wat bicoke teekening. hoe korrckt ook, bezwaar lijk zal kunnen voldoen. Ecno lijne charakterstudie levert I;loris van Westervoort (do Keer L, Kettmaun), in zijn Wou ter cu Dooreken'', ''t Is zeker geen der zwakste nieuwe spelen, reeds door boni geschreven. liet stuk, de idxlle"', zegt de schrijver-zelf, is opge dragen aan Mevr. Phil. Jonkers en den lieer jan Dilis. die du kunst vn-s.tnan de Mimiespelen var. onzen vroegcren stadgenoot, thands booid-régisscur van liet Yhuunsche i'ooneol te Andwerpen, zoo schoon en treffend eenvoudig'" to veriolkeü. Het is een jong landmeter. die boel aardig do dwaasheden schotst van /Uu broer l\ot. cu va;: Zij spreek; hem i jhe brink", hij trin:-.1. ioos vriend tiia,// haar be

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl