De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 26 augustus pagina 5

26 augustus 1888 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 583 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. dit-jaar, volgens opdracht van de Keizerlijk Rus sische archeologische commissie, in de nabijheid van het station Krymslaja, de door de Tartaren Karagodeuasch" genoemde Kurgan geopend en heeft men daarbij ontdekkingen gedaan, die zeker ook in ruimer kring de belangstelling zullen opwek ken. Men ontdekte in den Kurgan drie vertrek ken, waarheen een gang geleidt. De lengteas van het geheele gebouw bedraagt ongeveer 60 a 70 voet. De' wanden bestaan -uit dikke, uitstekend gehouwen steenen platen van ongeveer vier voet hoog. Zij zijn gewit en rijk met fresco's versierd; de vloer bestaat eveneens uit steenen platen, die door cement met elkaar verbonden zijn. De deur, waardoor men de eerste kamer inkomt, is met een kroonlijst versierd. De hoogte der kamers bedraagt 7 tot 11 voet; de gewelven in het mid den van het gebouw zijn ingestort. De deur der voorste kamer was door steenen platen gesloten; daar achter vond men de overblijfselen van een ijzeren rad en midden in de kamer lagen been deren van paarden en overblijfselen van toornen. Ongetwijfeld zal in de eerste kamer een inge spannen wagen gestaan hebben. In den hoek rechts stond een groote leemen amphora en daar naast een zilveren kan; ook lagen daar nog de overblijfselen van een koperen lepel en een klein schaaltje van geglazuurd aardewerk, benevens 150 stuks verschillende kralen, waaronder er waren van Egyptischen oorsprong, andere in de vorm van een menschenhoofd, en nog andere in die van een in'zilver gevat glazen medaillon. Opeen dier medaillons ziet men de afbeelding van een leeuw, op een tweede, die van een Romeinsch .keizer, op een derde, die van een krijgsman in volle wapenrusting, met pantser, helm, schild en speer. Evenwydig aan den linkerzijwand van de eerste kamer, lag, met het hoofd naar het Oosten, het geraamte eener jonge vrouw, naar allen schijn een koningin, ten minste de zware gouden ring, dien zij om den hals had, wijst daarop; naast den schedel lag een dunne gouden plaat, in den vorm van een driehoek, waarvan elk der zijden 20 cM. lang is; in de hoeken zijn er gaatjes in geboord Blijkbaar is dit gouden schildje op het hoofdtooisel der koningin vastgenaaid geweest. Op dit plaatje is in relief een jonge Scyth afgebeeld, die aan de zittende koningin een drinkhoorn aanbiedt; de .koningin is rijk gekleed en draagt op haar hoofd een spits toeloopende muts met een dergelijk driehoekig schildje als men naast den schedel vond. Rechts en links van de koningin staat aan elke zijde een vrouw, die echter geen niuts dragen, maar wier hoofden met doeken omwonden zgn; verder naar rechts overreikt een andere Scyth ook nog eon soort kruik. Onder op het plaatje, aan de voeten der koningin en der andere figuren zijn drie Medusahoofden aangebracht en boven de hoofden der afgebeelde personen twee grijsaaards en een met twee paarden bespannen wagen. Geheel boven aan op het plaaije ziet men een vrouw met een krans in de hand. Dit schildje vooral is van hooge waarde voor de wetenschap, want het geeft een voontelling van tooneelen uit het ScythischBosporisch leven. Naast dit plaatje vond men 16 uit bladgoud vervaardigde, ongeveer een halven duim groote duiven, benevens een vijftig kleinere gouden plaatjes, waarop Medusahoofden, maskers en sterretjes afgebeeld waren. Daar al deze plaatjes doorboord zijn waren ook deze ongetwijfeld op de muts vastgenaaid. In de nabijheid der slaapbeenderen lagen twee gouden oorhangers van zeer fijn tiligrainwerk. De gouden ring om haar hals is eveneens filigrainwerk en in het midden er van is een stieren kop zeer kunstig afgebeeld; aaneen der vingers van de rechterhand, zat nog een groote .gouden ring met do beeldtenis der muse Erato, die op do lier speelt, Beide armen waren getooid met massieve arm banden in de vorm eener slang, en aan den staart dezer slangen waren paarden met het lichaam eener slang aangebracht. De vloer dezer kamer was met een dikke laag asch en kolen bedekt. Onder de deur der tweede kamer vond men weer scherven eener amphora. Deze kamer was geheel ledig. Achter de tweede kamer begint een gang en op een der muren daarvan is in stucadoorwork eon hert met gewei afgebeeld. Aan het einde dier gang lagen de geraamten van eenigo paarden be nevens een groot aantal overblijfselen van tuigen. Bij den ingang naar de derde kamer lagen de scherven van groote, leemen amphoren die on getwijfeld door het instorten van het gewelf ver brijzeld zijn. Deze laatste kamer is ongeveer vier voet hooger dan de anderen, de steenen platen zijn grooter en broedere wisselen mot smallere af. Rechts, evenwijdig met den zijwand, staan eenige half' vermolmde vaten, een zeer groote en een eenigszins kleinere koperen kruik, twee koperen ketels en een lampje van aardewerk; in den hoek, een groote; ongeschonden amphora. Hier naast vond men een groote koperen plaat, waarop twee zilveren drinkhoorns kruiselings over elkaar waren ' neergelegd; een van deze heeft een gouden rand, waarop vliegende vogels zijn afgebeeld; daar naast stonden twee zilveren schalen mot hand vatsels en dicht er bij lagen ook do overblijfselen van eon groot koperen schild, dat uiteen viel, toon men het wilde opnemen. Op dit schild lagen eveneens twee drinkhoorns kruiseling over elkaar. Een van deze is voorzien van een broeden gouden rand, waarop zwanen, ganzen enz. afgebeeld zijn. De andere drinkhooru liep in een gouden punt uit, die door don kop van cea ram gevormd werd. Verder vond men hier nog een zilveren zoef, met een handvatsel in de gedaante van een zwanenkop. Evenwijdig aan den linkerzijmuur, lag een ge raamte, waarschijnlijk van een Scytischen koning, met een dikken, meer dan een pond zwaren, gou don ring om den hals. Hierop zijn leeuwen ge graveerd, die ever-zwijneu verscheuren ; naast den schedel vond men gouden plaatjes met ruw daarop aangebrachte sterretjes on maskers, die ongetwij feld op de muts van den koning vastgenaaid ge weest waren. Dicht bij zijn hoofd lagen de ver molmde overblijfselen van een pijlkoker, die mot bladgoud bekleed was en waarop, behalve' krijgs lieden met helmen, toga's, pantsers en zwaarden, op zeer kundige wijze vliegende geniën voorgesteld waren. De koker bevatte ongeveer vijftig koperen pij len; links van het geraamte lagen do overblijfse len van een anderen koker mot gouden plaatjes versierd en hierin waren ongeveer 100 koperen pijlen; aan de linkerkant vond men een ook reeds bijna geheel verteerd scytisch zwaard met gouden greep en een cylindervormigen doorboorden slijpsteen; blijkbaar werd deze aan den gordel be vestigd. Bij den muur lagen twaalf ijzeren speer punten. Volgens de meening van alle kenners hebben wij hier de begraafplaats van een Scythischen koning voor ons. Belangwekkend ook is het, dat bij de beide geraamten verrotte planken en verroeste spijkers zijn gevonden, welke er op schynen te wijzen, dat men bij de Scythen, ten minste de vorsten in kisten begroef. Het gewicht der gouden voorwerpen bedraagt meer dan drie pond. Alles wat gevonden werd, en sommigen schatten de waarde daarvan alleen aan metaal op ongeveer 50000 roebels, werd naar St Peters burg gezonden. Ontdekking van handschriften. Bij de voor kort begonnen herziening der universiteits-bibliotheek te Innsbrück, deed men, naar aan den TiiglicJien Rundschau van daar bericht werd, een ontdekking van zeer groote waarde. De opper-bibliothecaris, dr. Ludwig von Hórmann, vond namelijk brok stukken van een zeer oud Walthari-handxehrift, met Duitsche, voor taalvorschers zeer belangwek kende kantteekeningen. Deze fragmenten moeten naar allen schijn afkomstig zijn uit de lle eeuw en dus mede tot de oudste handschriften van het Walthari-lied behooren. De brokstukken zijn op perkament geschreven en waren gebruikt tot het inbinden van boeken. Deze hoogst belangwekkende vondst zal binnen kort door de zorgen van den Praagschen germanist, professor Schönbach, het licht zien! Dr. vonHórmann ontdekte ook de overblijfselen vaneen zeer oud, tot nu toe onbekend kerstlied; en eindelijk deed hij een zeer belangwekkende vondst, voor de (geschiedenis der boekdrukkunst, door de ontdekking van een ouden plaatdruk." Deze laatste werden, zooals bekend is, gebruikt in den tijd, toen men nog geen losse letters kende; met hen werd op dezelfde wijze gedrukt als men nu houtsneden vervaardigt. De plaatdrukken zijn zoo zeldzaam, dat men voor enkele bladen 300 a 400 gulden betaalt. Een herinnering ean Frank Holl. Uit Londen wordt bericht: De onlangs overleden schilder Frank Holl schilderde de portretten der beide staatslieden Gladstone en Bright, ongeveer ccn jaar nadat zij met elkander gebroken hadden. Bright werd het eerst geschilderd. Eens, terwijl hij voor den schilder zat, maakte Hoil de opmer king, dat het hem pijnlijk gevallen moest zijn, zich, na zoovele jaren met hem op politiek terrein samengewerkt te hebben, van Gladstone af te schei den. Inderdaad was dat pijnlijk," antwoordde John Bright zuchtend, en waarom'? Omdat in Glad stone een bullebak was opgestaan, die hem van het pad der plicht en van het verstand doet afwijken. Geloof mij, mijnheer Holl, ik ben heilig overtuigd.|d«i het verstand van mijn ouden vriend ondermijnd is. Eenigen tijd later schilderde Holl den expremier in zijn slot te Hawarden. Men sprak over het portret van Bright. Hoe vondt gij hem?" vroeg Gladstone. Tamelijk goed", was het antwoord en hij heeft op zeer vriendelijke wijze over u ge sproken.",, Werkclijk?"zeide Gladstone nadenkende: Het was een harde slag, na een leven vol gemeenschappelijken arbeid en wedorzijdsche achting van elkaar te moeten scheiden, vooral omdat de stand van zaken zoo duidelijk was. Zeg mij eens, mijnheer Holl", en hier kwam er eon trek om Gladstone's mondhoeken, alsof hij een innerlijke aandoening bestreed, zeg mij eens, of gij in het gedrag van mijn ouden vriend niets ontdekt hebt, dat op u den indruk maakte, alsof het in zijn bovenverdieping niet recht pluis was." Het Théatre Libre te Parijs, onder directie van den jongen dilettant-acteur Antoine, zal dezen winter weder eene merkwaardige reeks van noitveautfy opvoeren. Het kondigt aan: La patrie en dant/ev, van de gebroeders de Gonconrt; Riqitet a ia Houppe, van Théodore de Banvillc, Yantis van Jean Lorrain, Ompdrailles van Léon Cladel en Le Capitaine Fracasse van Euiilc Bergerat; twee ver talingen : Shakespeare's Kiiip Lear door Adam, Griftin en Kalm, en Hendrik Ibsen's Spoken; voorts nieuwe werken van Hennique, Geard, Maxime Guy, Catullo Mendès, Paul Bourget, Jean Ricliepin, Octavo Mirbeau, Villicrs de l' Isle Adam, Métenier, on ook een stuk van Zola. Muurschilderingen in de kruisr/ang van den Hildeaheimer dom. Xaar aan het Centrallilatt .der Baurerwalliuiy uit Hildcsheiiu medegedeeld wordt, zijn bij de restauratie der muurversicringen aan de zuidzijde der beroemde kruisgang van den dom aldaar, dezer dagen muurschilderingen ont dekt, die door hare uitgestrektheid (zij bedekken bijna den geheelen achterwand der gang) en door de schoonheid van hare teekening zeer zeker in hooge mate de aandacht der kunstvrienden zullen trekken. Deze afbeeldingen, welke helaas, nog slechts flauw te onderscheiden zijn, beslaan de bovenste helft van den wand en bestaan in het geheel uit 20 vierkante vakken, in elk waarvan twee personen, die druk met een of ander bezig zijn, voorkomen. Onder elke groep schijnt een verklarend opschrift gestaan te hebben in gothischc letters. Deze letters, evenals de kleederdracht met het nauw sluitend onderkleed, waarover een ruime mantel geworpen is, benevens de slank heid der lichaamsvormen dragen nog kot karakter der gothiek of van het allereerste begin der renaissance. Het onderkleed is meestal licht, het oppergewaad donker. De gezichten zijn nauwlijks te herkennen. Reeds vroeger heeft men in do noordelijke gang op den achterwand sporen eener vroegere beschildering ontdekt, maar van deze waren de techniek en de teekening veel onbeholpener, terwijl zij ook op grooter maatstaf waren aangelegd dan de nu onlangs ontdekte. Terwijl bij de reeds bekenden do omtrekken door scherpe lijnen werden aangegeven, wordt hier slechts do aandacht door de vormen zelve getrokken, ofschooR hare omtrekken een vaste kunstenaarshand verraden. Of het gelukken zal het onderwerp of tenminste den samenhang tusschen de verschillende afbeeldingen vast te stellen, valt nog te beslissen, in allen ge valle is h'et reeds een aanwinst voor de vrienden der oude kunstgeschiedenis, dat zij zekerheid ver kregen hebben, omtrent het voorhanden zijn der voormalige beschildering op deze plaats, omdat daardoor een nieuw veld geopend is voor een behandeling en restauratie naar de eischen der kunst van dergelijke muurschilderingen. De photografie als getuige voor het gerecht. Tengevolge van de grove ongeregeldheden, die zooals men weet, eenigen tijd geleden, te Brussel plaats hadden, bij de kerkelijke inzegening van het huwelijk van den prins van Croy met eene prinses Aremberg, had het ministerie een onder zoek bevolen en dat opgedragen aan het gerechts hof te Brussel. Het onderzoek vorderde, daar de deelnemers zeer moeielijk op te sporen waren, slechts uiterst langzaam; in de laatste dagen hebben echter plotseling vele personen, tot hun niet geringe verbazing, dagvaardingen gekregen. Het gerechtshof had vernomen, dat een photograaf op den bewusten dag, instantanée photographiën had gemaakt; zij liet deze vergrooten en kwam daardoor verscheiden deelnemers op het spoor. Toen een der gedagvaarden ontkende aan de onge regeldheden deelgenomen te hebben, legde de rech ter hem zijn conterfeitsel voor, dat hem schreeu wende en met een stok zwaaiende voorstelde. Uit Londen wordt het volgende bericht. De uitgever van de vertalingen van Zola's romans, Henri Vizetelli uit Henriettastreet, Coventgarden, verscheen gisteren voor den commissaris van politie Bridge in Bowstreet, onder beschuldiging, onzede lijke boeken, namelijk Zola's Nana, la Tem enz. uit te geven. Niettegenstaande de bewering van Vizetelli's advocaat, dat vooral het laatste boek met een uiterst zedelijk doel geschreven is, werd de zaak naar het crimineel-gerechtshof en de gezwo renen verwezen en Vizetelli slechts tegen een borg tocht vrijgelaten. Zoodra de avondbladen de beslissing van den commissaris meedeelden, ont stond er een geweldige schrik onder de boekhan delaren in de beruchte Holywellstreet in het Strand, waar dergelijke boeken voornamelijk ten verkoop worden uitgestald Alle boeken van Zola ver dwenen eensklaps en de boekhandelaars antwoord den aan hen, die er om kwamen, dat ze uitverkocht waren. Naar aanleiding van deze vervolging heeft de correspondent van Daily News te Parijs, zich naar Medan begeven om Zola te interviewen. Gij vraagt, welken indruk het bericht op mij maakt,;' zeide Zola. Niet den geringsten. Met de groot ste verbazing lees ik heden dat in uw land du zende exemplaren van mijn werken verkocht worden. Nooit heb ik er een halven stuiver voor ontvangen, behalve eens en toen kreeg ik 80 pond in plaats van de beloofde 120. Óf mijn werken in Amerika verboden worden, komt op hetzelfde neer; ook daarvan geniet ik niets.'1 Maar," vroeg de reporter, daar de boeken toch uw scheppingen zijn, voelt gij er dan niet zoo iets als een aanval op u zclven in 'i'' O," zcide Zola, uu roert ge den moreelen kant der zaak aan; ik sprak over den h'nancieelen, maar ook de andere raakt rnij weinig. Ik heb, als de meeste Franschen, het gebrek aan mijn eigen meening genoeg te hebben. Vervol gingen kunnen mij niet anders dan goed doen; in Frankrijk bezorgen zij mij vrienden. Men zal er vragen hoe Engeland, met Byron, met Shakespeare, mot Fielding, er over denkt, een puriteinsche vlag iu do litteratuur te hijschen." Fnedrich Hofmann, de Gartenlauben 'Hofmann zooals hij genoemd werd. want gedurende ruim 27 jaar maakte hij deel uit van de redactie van dit oudste en meest algemeen verspreide Duitsdie tijdschrift, is dezer dagen te Leipzig in den ouderdom van vijf' en zeventig jaren overleden. In 1813 te Koburg geboren, was hij een bominnenswaardig type van den warm gevoelenden, gemoedelijken Thüringer en als zoodanig heeft men hem ook gedurende zijn langjarige werkzaamheid als dichter en journalist loeren kennen. In zijn natuur was do zin naar vrijheid nauw verbonden met innige vaderlandsliefde, zooals dit in den tijd toen hij te Jena studeerde, geheel overeenkwam met de idealen der Duitsche Burschenschaften. Sedert 1841, toen hij in dienst trad bij Meyer's Bibliographisch Institut, redigeerde hij het Grosze Konversations-Lexicon,'' een reusachtig werk, want het omvat niet minder dan 4(1 doelen, die in een tijdruimte van ló jaar verschenen. Na Meyer's dood, in hot jaar 18.">i>, gaf bij nog eenige jaren lang diens Universum" uit. In IWl werd bij, op uitnoodiging van Keil, vaste medewerker van de Gartonlaube". Ook een andere onderne ming van Keil, Stoll's Illustrirter Düffharbicr" redigeerde hij na diens dood nog een poos lang alleen. Een der voornaamste bezigheden van Hofmann aan de Gartcnlaubo was die van .,Aufrufer'' dat wil zeggen, hij was belast een oproeping in dat invloedrijke volksblad te plaatsen, wanneer dit een inzameling van gelden wilde houden b. v. voor een of ander verwaarloosd talent o:' derge lijke. In zulke gevallen had hij steeds een ireestdrit'tvolle en toch eenvoudige welsprekendheid ter zijnor beschikking, die vrij van aile frazen. van hart tot hart ging. In deze, hem en anderen ge lukkig makende bozigheid bad hij het reeds zeer ver gebracht toen hij nog bij Meycr was. in wiens boekhandel do Weihnaehtsbaum." een s.-.ort van Duitsche Muzon-Almauak, van welker opbrengst met kerstmis uitdeelingcn aan arme kinderen werden gedaan, gedurende 5J5 jaav van 1SH tot 1866, verscheen. Gedurende de 25 jaren van zijn bestaan heeft de Wcihnachtsbaitni" meer dan loo.ooo hinderen kerstgaven verstrekt. Door middel van <ie Gartenlaube" was het ook Hofmann's werk de groote kerstuitdeeling, met Kerstmis l,S7d. welke de Duitsche kinderen hielden onder de noodlijdende kinderen in Kl/as-Lotharingcn en ('ie zich ook tot vele soldaten-kinderen in Duitsrhlaml zelf uitstrekte, in .Januari 1871 reisde hij iu opdracht van zijn blad zelf naar het oorlogstooneel. bereikte met een ambulance-trein Orleans en bezocht van daar don 7den Januari Parijs, als de eerste Duitsche schrijver, die zich na de capitulatie op helderlichten dag en onbeschermd in die wereldstad gewaagd heeft. Wanneer hij gedichten maal werd ook zyn lier meestal gestemd doorzgaw drift tot weldoen. Van het ontelbare aantal zijner zanjers-, si denten- en krijgsliederen zijn de beste opgenow in het eerst een paar jaar geleden uitgekom deel zijner Gesammelte Gedichte." Ook gaf in ernst en humor vaak in zijn gedichten la aan zijn liefde tot zijn eigenlijk vaderland, t Thüringen. Als dichter van kinderliederen > sprookjes (?Der Kinder Wundergarten" en K; derfeste") hebben weinigen het kinderhart zgetroffen als hij. De oude Hofmann" met zijn zilverwitte hars behoorde tot die zeldzaam voorkomende mensche die geen vijanden hebben. Bij den uitgever J. de Meester-van Nieuwe) huyse, te Rousselare, is ter perse eene prach uitgave Albrecht Kodenbachs Liederen, op muzie gebracht en met begeleiding van piano voorzie -door Antheunis, P. Benoit, J. Blockx, F. Deconincl J. Destoop. Gevaert, Huberti, Mervillie, K. Mest dagh, K. Miry. A. Reyns, J. Ronsse, E. Tine Vangheluwe & Wambach. OUD-AMSTERDAMSCHE VERSCHEIDENHEDEN. Iets over Haantjes. Hij wien vóór de revolutie van. 1795 het gelul was ten deel gevallen, dat hij het levenslicht ha< gezien te midden eener familie, die tot de regee rende kringen mocht gerekend worden te behooren was een waar zondagskind. Hij zou het in zijl leven al heel bar hebben moeten maken als hi tot armoede en ellende verviel, en als er geei regent in een van de generaliteitslanden of geer opperkoopman in dienst van de Oost-Indische Compagnie van hem kon groeien! De regeeringsfamiliën waren er op tut, zoo zij althans tot de zelfde coterie behoorden hetgeen niet altijd het geval was, want zij waren vaak in onderlingen twist om de opperheerschappij in de stedelijke aangelegenheden elkander en hunne vriendjes in stand te houden en den meest geschikten, na ze eens. in den stijgbeugel te hebben gezet, het opklimmen op de ladder der hiërarchie gemak kelijk te maken. Zoo stonden voor de zonen der patricische familiën twee wel te onderscheiden wegen open, die van eer en invloed, en die van de gemakkelijke verdiensten, met andere woorden: die der vette baantjes. Gevoelde een jong mensch van fatsoendelijke" familie en deze gold alleen voor fatsoendelijk" zoo eenige harer leden op het kussen had den gezeten roeping, om zich te wijden aan de publieke zaak, dan was het voor hem volstrekt nood zakelijk, om de gunst te winnen van een van de invloedrijke en hooggeplaatste leden van het cóterietje, aan welks leden hij door bloedverwantschap of vriendschap verbonden was. Viel hij in den smaak, dan werd hij op de lijst der wederzijdache beschermelingen gebracht, en hij moest zijn beurt afwachten. De machthebbenden hadden dit alles heel netjes onder elkander geregeld, zoodat de een over niets meer te beschikken had dan de ander. De jongelui werden nu benoemd tot kerk meester, tot regent van eenige godshuizen of dergelijke instellingen, waar zij gedurende enkele jaren zitting hadden naast ouderen van dagen, ook van de fatsoendelijke'' lui, wie een dergelijk eere ambt gegeven was, omdat zij hun deel ook eens moesten hebben, en naast zeer enkelen, die niet tot de rcgeeringsfamilien behoorden, maar wegens buitengewone diensten, of omdat zij een fatsoendelijk" huwelijk gedaan hadden, op die eer moch ten aanspraak maken. Zoo was b. v. Daniel Stalpaert, mede bouwmeester van 't stadhuis, kerk meester van de Arastelkerk, en Ferdinand Boll, die rijk was en een juffrouw Dell had getrouwd, regent van het O. Z. Huiszittenhuis. Terwijl deze categorie van lieden het niet verder bracht, werden onze jonge patriciërs woldra bevorderd tot eene of andere kleine bank van regeering, waarna zij weldra in eene kleine bank van rechts pleging overgingen, om na eenige jaren het schepengcstocltc te bezetten, gekozen te worden in den raad (vroedschap) en wellicht op gevorderden leeftijd als burgemeester op het kussen plaats te nemen. De hoogere rangen gaven toegang tot hot lidmaatschap der vertegenwoordigende licha men in den Haag. Had men het eenmaal tot de burgemeesterlijke waardigheid gebracht, dan zetelde men bijna als een halfgod op den troon. Amsterdam had er vier, die zoo naijverig waren op elkander, dat zij het presidentburgemeesterschap over hun dienst jaar onder elkaar eerlijk verdeelden en alzoo slechts drie maanden achtereen den hamer voer den. Ieder regcereml burgemeester had tal van ambten en ambljes te begeven, van dat van den turfdrager of turfdraigster af tot den postmees ter of den notaris toe. Al die ambten waren naar rang en beteekenis gesorteerd en om de beurt had ieder de beschikking over de op iedere lijst openvallende postjes. Zóó was het vrij eerlijk verdeeld. Kwamen er nu ambten opentevallen, die niet op deze wijs gesorteerd waren, dan werd of over de begeving gestemd, of er werd geloot \vie het recht van begeving zou hebben. Ook hier over kon niemand te klagen hebben. Merkwaardig nu is het om na te gaan, welk gebruik van de bevoegdheid tot benoeming ge maakt werd. Oude gcdienden werden op deze wijze zeer goedkoop en gemakkelijk gepensioneerd. Bracht zulk een postje naar verhouding van de gepraesteenle diensten te veel op, of stond men. niet hoog genoeg in de gunst, dan schroomde de burgemeester niet te bepalen, dat iemand, dien hij pas met een schippersplaats begiftigd had, jaarlijks een uitkeering van eenige honderden guldens aan een minvermogend nichtje van Zijn EdelGrootAcbtbare moest doen, dat een sluiswachter uit zijn inkomen zijn voorganger moest on derhouden. Wij kennen een aardig voorbeeld van den schilder Meyndert Hobboma, die bij zijn hu welijk met de dienstbode van burgemeester lleynst, door dezen met het wijnpeilersambt werd begif tigd, op voorwaarde dat hij aan do andere mei den des burgervaders een deel van de winsten zou afstaan. Werd ecu bier-, turf- of koreudra

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl