Historisch Archief 1877-1940
No. 583
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
dit-jaar, volgens opdracht van de Keizerlijk Rus
sische archeologische commissie, in de nabijheid
van het station Krymslaja, de door de Tartaren
Karagodeuasch" genoemde Kurgan geopend en
heeft men daarbij ontdekkingen gedaan, die zeker
ook in ruimer kring de belangstelling zullen opwek
ken. Men ontdekte in den Kurgan drie vertrek
ken, waarheen een gang geleidt. De lengteas van
het geheele gebouw bedraagt ongeveer 60 a 70
voet. De' wanden bestaan -uit dikke, uitstekend
gehouwen steenen platen van ongeveer vier voet
hoog. Zij zijn gewit en rijk met fresco's versierd;
de vloer bestaat eveneens uit steenen platen, die
door cement met elkaar verbonden zijn. De deur,
waardoor men de eerste kamer inkomt, is met
een kroonlijst versierd. De hoogte der kamers
bedraagt 7 tot 11 voet; de gewelven in het mid
den van het gebouw zijn ingestort. De deur der
voorste kamer was door steenen platen gesloten;
daar achter vond men de overblijfselen van een
ijzeren rad en midden in de kamer lagen been
deren van paarden en overblijfselen van toornen.
Ongetwijfeld zal in de eerste kamer een inge
spannen wagen gestaan hebben. In den hoek rechts
stond een groote leemen amphora en daar
naast een zilveren kan; ook lagen daar nog de
overblijfselen van een koperen lepel en een klein
schaaltje van geglazuurd aardewerk, benevens 150
stuks verschillende kralen, waaronder er waren
van Egyptischen oorsprong, andere in de vorm
van een menschenhoofd, en nog andere in die
van een in'zilver gevat glazen medaillon. Opeen
dier medaillons ziet men de afbeelding van een
leeuw, op een tweede, die van een Romeinsch
.keizer, op een derde, die van een krijgsman in
volle wapenrusting, met pantser, helm, schild en
speer.
Evenwydig aan den linkerzijwand van de eerste
kamer, lag, met het hoofd naar het Oosten, het
geraamte eener jonge vrouw, naar allen schijn
een koningin, ten minste de zware gouden ring,
dien zij om den hals had, wijst daarop; naast den
schedel lag een dunne gouden plaat, in den vorm
van een driehoek, waarvan elk der zijden 20 cM.
lang is; in de hoeken zijn er gaatjes in geboord
Blijkbaar is dit gouden schildje op het hoofdtooisel
der koningin vastgenaaid geweest. Op dit plaatje
is in relief een jonge Scyth afgebeeld, die aan de
zittende koningin een drinkhoorn aanbiedt; de
.koningin is rijk gekleed en draagt op haar hoofd
een spits toeloopende muts met een dergelijk
driehoekig schildje als men naast den schedel
vond. Rechts en links van de koningin staat aan
elke zijde een vrouw, die echter geen niuts dragen,
maar wier hoofden met doeken omwonden zgn;
verder naar rechts overreikt een andere Scyth
ook nog eon soort kruik. Onder op het plaatje,
aan de voeten der koningin en der andere figuren
zijn drie Medusahoofden aangebracht en boven de
hoofden der afgebeelde personen twee grijsaaards
en een met twee paarden bespannen wagen.
Geheel boven aan op het plaaije ziet men een vrouw
met een krans in de hand. Dit schildje vooral is van
hooge waarde voor de wetenschap, want het geeft
een voontelling van tooneelen uit het
ScythischBosporisch leven. Naast dit plaatje vond men
16 uit bladgoud vervaardigde, ongeveer een halven
duim groote duiven, benevens een vijftig kleinere
gouden plaatjes, waarop Medusahoofden, maskers
en sterretjes afgebeeld waren. Daar al deze plaatjes
doorboord zijn waren ook deze ongetwijfeld op de
muts vastgenaaid. In de nabijheid der
slaapbeenderen lagen twee gouden oorhangers van zeer
fijn tiligrainwerk. De gouden ring om haar hals
is eveneens filigrainwerk en in het midden er van
is een stieren kop zeer kunstig afgebeeld; aaneen
der vingers van de rechterhand, zat nog een groote
.gouden ring met do beeldtenis der muse Erato,
die op do lier speelt,
Beide armen waren getooid met massieve arm
banden in de vorm eener slang, en aan den staart
dezer slangen waren paarden met het lichaam
eener slang aangebracht. De vloer dezer kamer
was met een dikke laag asch en kolen bedekt.
Onder de deur der tweede kamer vond men weer
scherven eener amphora. Deze kamer was geheel
ledig. Achter de tweede kamer begint een gang
en op een der muren daarvan is in stucadoorwork eon
hert met gewei afgebeeld. Aan het einde dier
gang lagen de geraamten van eenigo paarden be
nevens een groot aantal overblijfselen van tuigen.
Bij den ingang naar de derde kamer lagen de
scherven van groote, leemen amphoren die on
getwijfeld door het instorten van het gewelf ver
brijzeld zijn. Deze laatste kamer is ongeveer vier
voet hooger dan de anderen, de steenen platen
zijn grooter en broedere wisselen mot smallere af.
Rechts, evenwijdig met den zijwand, staan eenige
half' vermolmde vaten, een zeer groote en een
eenigszins kleinere koperen kruik, twee koperen
ketels en een lampje van aardewerk; in den hoek,
een groote; ongeschonden amphora. Hier naast
vond men een groote koperen plaat, waarop twee
zilveren drinkhoorns kruiselings over elkaar waren
' neergelegd; een van deze heeft een gouden rand,
waarop vliegende vogels zijn afgebeeld; daar
naast stonden twee zilveren schalen mot hand
vatsels en dicht er bij lagen ook do overblijfselen
van eon groot koperen schild, dat uiteen viel,
toon men het wilde opnemen. Op dit schild lagen
eveneens twee drinkhoorns kruiseling over elkaar.
Een van deze is voorzien van een broeden gouden
rand, waarop zwanen, ganzen enz. afgebeeld zijn.
De andere drinkhooru liep in een gouden punt
uit, die door don kop van cea ram gevormd werd.
Verder vond men hier nog een zilveren zoef, met
een handvatsel in de gedaante van een zwanenkop.
Evenwijdig aan den linkerzijmuur, lag een ge
raamte, waarschijnlijk van een Scytischen koning,
met een dikken, meer dan een pond zwaren, gou
don ring om den hals. Hierop zijn leeuwen ge
graveerd, die ever-zwijneu verscheuren ; naast den
schedel vond men gouden plaatjes met ruw daarop
aangebrachte sterretjes on maskers, die ongetwij
feld op de muts van den koning vastgenaaid ge
weest waren. Dicht bij zijn hoofd lagen de ver
molmde overblijfselen van een pijlkoker, die mot
bladgoud bekleed was en waarop, behalve' krijgs
lieden met helmen, toga's, pantsers en zwaarden,
op zeer kundige wijze vliegende geniën voorgesteld
waren.
De koker bevatte ongeveer vijftig koperen pij
len; links van het geraamte lagen do overblijfse
len van een anderen koker mot gouden plaatjes
versierd en hierin waren ongeveer 100 koperen
pijlen; aan de linkerkant vond men een ook reeds
bijna geheel verteerd scytisch zwaard met gouden
greep en een cylindervormigen doorboorden
slijpsteen; blijkbaar werd deze aan den gordel be
vestigd. Bij den muur lagen twaalf ijzeren speer
punten. Volgens de meening van alle kenners
hebben wij hier de begraafplaats van een
Scythischen koning voor ons. Belangwekkend ook is
het, dat bij de beide geraamten verrotte planken
en verroeste spijkers zijn gevonden, welke er op
schynen te wijzen, dat men bij de Scythen, ten
minste de vorsten in kisten begroef. Het gewicht
der gouden voorwerpen bedraagt meer dan drie
pond. Alles wat gevonden werd, en sommigen
schatten de waarde daarvan alleen aan metaal
op ongeveer 50000 roebels, werd naar St Peters
burg gezonden.
Ontdekking van handschriften. Bij de voor kort
begonnen herziening der universiteits-bibliotheek
te Innsbrück, deed men, naar aan den TiiglicJien
Rundschau van daar bericht werd, een ontdekking
van zeer groote waarde. De opper-bibliothecaris,
dr. Ludwig von Hórmann, vond namelijk brok
stukken van een zeer oud Walthari-handxehrift,
met Duitsche, voor taalvorschers zeer belangwek
kende kantteekeningen. Deze fragmenten moeten
naar allen schijn afkomstig zijn uit de lle eeuw
en dus mede tot de oudste handschriften van het
Walthari-lied behooren. De brokstukken zijn op
perkament geschreven en waren gebruikt tot het
inbinden van boeken. Deze hoogst belangwekkende
vondst zal binnen kort door de zorgen van den
Praagschen germanist, professor Schönbach, het
licht zien!
Dr. vonHórmann ontdekte ook de overblijfselen
vaneen zeer oud, tot nu toe onbekend kerstlied;
en eindelijk deed hij een zeer belangwekkende
vondst, voor de (geschiedenis der boekdrukkunst,
door de ontdekking van een ouden plaatdruk."
Deze laatste werden, zooals bekend is, gebruikt
in den tijd, toen men nog geen losse letters kende;
met hen werd op dezelfde wijze gedrukt als men
nu houtsneden vervaardigt. De plaatdrukken zijn
zoo zeldzaam, dat men voor enkele bladen 300
a 400 gulden betaalt.
Een herinnering ean Frank Holl. Uit Londen
wordt bericht: De onlangs overleden schilder
Frank Holl schilderde de portretten der beide
staatslieden Gladstone en Bright, ongeveer ccn
jaar nadat zij met elkander gebroken hadden.
Bright werd het eerst geschilderd. Eens, terwijl
hij voor den schilder zat, maakte Hoil de opmer
king, dat het hem pijnlijk gevallen moest zijn, zich,
na zoovele jaren met hem op politiek terrein
samengewerkt te hebben, van Gladstone af te schei
den. Inderdaad was dat pijnlijk," antwoordde John
Bright zuchtend, en waarom'? Omdat in Glad
stone een bullebak was opgestaan, die hem van het
pad der plicht en van het verstand doet afwijken.
Geloof mij, mijnheer Holl, ik ben heilig overtuigd.|d«i
het verstand van mijn ouden vriend ondermijnd
is. Eenigen tijd later schilderde Holl den
expremier in zijn slot te Hawarden. Men sprak over
het portret van Bright. Hoe vondt gij hem?"
vroeg Gladstone. Tamelijk goed", was het antwoord
en hij heeft op zeer vriendelijke wijze over u ge
sproken.",, Werkclijk?"zeide Gladstone nadenkende:
Het was een harde slag, na een leven vol
gemeenschappelijken arbeid en wedorzijdsche achting
van elkaar te moeten scheiden, vooral omdat de
stand van zaken zoo duidelijk was. Zeg mij eens,
mijnheer Holl", en hier kwam er eon trek om
Gladstone's mondhoeken, alsof hij een innerlijke
aandoening bestreed, zeg mij eens, of gij in het
gedrag van mijn ouden vriend niets ontdekt hebt,
dat op u den indruk maakte, alsof het in zijn
bovenverdieping niet recht pluis was."
Het Théatre Libre te Parijs, onder directie van
den jongen dilettant-acteur Antoine, zal dezen
winter weder eene merkwaardige reeks van
noitveautfy opvoeren.
Het kondigt aan: La patrie en dant/ev, van de
gebroeders de Gonconrt; Riqitet a ia Houppe,
van Théodore de Banvillc, Yantis van Jean
Lorrain, Ompdrailles van Léon Cladel en Le
Capitaine Fracasse van Euiilc Bergerat; twee ver
talingen : Shakespeare's Kiiip Lear door Adam,
Griftin en Kalm, en Hendrik Ibsen's Spoken;
voorts nieuwe werken van Hennique, Geard, Maxime
Guy, Catullo Mendès, Paul Bourget, Jean
Ricliepin, Octavo Mirbeau, Villicrs de l' Isle Adam,
Métenier, on ook een stuk van Zola.
Muurschilderingen in de kruisr/ang van den
Hildeaheimer dom. Xaar aan het Centrallilatt
.der Baurerwalliuiy uit Hildcsheiiu medegedeeld
wordt, zijn bij de restauratie der muurversicringen
aan de zuidzijde der beroemde kruisgang van den
dom aldaar, dezer dagen muurschilderingen ont
dekt, die door hare uitgestrektheid (zij bedekken
bijna den geheelen achterwand der gang) en door
de schoonheid van hare teekening zeer zeker in
hooge mate de aandacht der kunstvrienden zullen
trekken. Deze afbeeldingen, welke helaas, nog
slechts flauw te onderscheiden zijn, beslaan de
bovenste helft van den wand en bestaan
in het geheel uit 20 vierkante vakken, in elk
waarvan twee personen, die druk met een of ander
bezig zijn, voorkomen. Onder elke groep schijnt
een verklarend opschrift gestaan te hebben in
gothischc letters. Deze letters, evenals de
kleederdracht met het nauw sluitend onderkleed, waarover
een ruime mantel geworpen is, benevens de slank
heid der lichaamsvormen dragen nog kot karakter
der gothiek of van het allereerste begin der
renaissance. Het onderkleed is meestal licht, het
oppergewaad donker. De gezichten zijn nauwlijks te
herkennen. Reeds vroeger heeft men in do
noordelijke gang op den achterwand sporen eener
vroegere beschildering ontdekt, maar van deze
waren de techniek en de teekening veel
onbeholpener, terwijl zij ook op grooter maatstaf waren
aangelegd dan de nu onlangs ontdekte. Terwijl
bij de reeds bekenden do omtrekken door scherpe
lijnen werden aangegeven, wordt hier slechts do
aandacht door de vormen zelve getrokken, ofschooR
hare omtrekken een vaste kunstenaarshand verraden.
Of het gelukken zal het onderwerp of tenminste den
samenhang tusschen de verschillende afbeeldingen
vast te stellen, valt nog te beslissen, in allen ge
valle is h'et reeds een aanwinst voor de vrienden
der oude kunstgeschiedenis, dat zij zekerheid ver
kregen hebben, omtrent het voorhanden zijn der
voormalige beschildering op deze plaats, omdat
daardoor een nieuw veld geopend is voor een
behandeling en restauratie naar de eischen der
kunst van dergelijke muurschilderingen.
De photografie als getuige voor het gerecht.
Tengevolge van de grove ongeregeldheden, die
zooals men weet, eenigen tijd geleden, te Brussel
plaats hadden, bij de kerkelijke inzegening van
het huwelijk van den prins van Croy met eene
prinses Aremberg, had het ministerie een onder
zoek bevolen en dat opgedragen aan het gerechts
hof te Brussel. Het onderzoek vorderde, daar de
deelnemers zeer moeielijk op te sporen waren,
slechts uiterst langzaam; in de laatste dagen
hebben echter plotseling vele personen, tot hun
niet geringe verbazing, dagvaardingen gekregen.
Het gerechtshof had vernomen, dat een photograaf
op den bewusten dag, instantanée photographiën
had gemaakt; zij liet deze vergrooten en kwam
daardoor verscheiden deelnemers op het spoor.
Toen een der gedagvaarden ontkende aan de onge
regeldheden deelgenomen te hebben, legde de rech
ter hem zijn conterfeitsel voor, dat hem schreeu
wende en met een stok zwaaiende voorstelde.
Uit Londen wordt het volgende bericht. De
uitgever van de vertalingen van Zola's romans,
Henri Vizetelli uit Henriettastreet, Coventgarden,
verscheen gisteren voor den commissaris van politie
Bridge in Bowstreet, onder beschuldiging, onzede
lijke boeken, namelijk Zola's Nana, la Tem enz.
uit te geven. Niettegenstaande de bewering van
Vizetelli's advocaat, dat vooral het laatste boek
met een uiterst zedelijk doel geschreven is, werd
de zaak naar het crimineel-gerechtshof en de gezwo
renen verwezen en Vizetelli slechts tegen een borg
tocht vrijgelaten. Zoodra de avondbladen de
beslissing van den commissaris meedeelden, ont
stond er een geweldige schrik onder de boekhan
delaren in de beruchte Holywellstreet in het Strand,
waar dergelijke boeken voornamelijk ten verkoop
worden uitgestald Alle boeken van Zola ver
dwenen eensklaps en de boekhandelaars antwoord
den aan hen, die er om kwamen, dat ze uitverkocht
waren.
Naar aanleiding van deze vervolging heeft de
correspondent van Daily News te Parijs, zich naar
Medan begeven om Zola te interviewen. Gij
vraagt, welken indruk het bericht op mij maakt,;'
zeide Zola. Niet den geringsten. Met de groot
ste verbazing lees ik heden dat in uw land du
zende exemplaren van mijn werken verkocht
worden. Nooit heb ik er een halven stuiver voor
ontvangen, behalve eens en toen kreeg ik 80
pond in plaats van de beloofde 120. Óf mijn
werken in Amerika verboden worden, komt op
hetzelfde neer; ook daarvan geniet ik niets.'1
Maar," vroeg de reporter, daar de boeken
toch uw scheppingen zijn, voelt gij er dan niet
zoo iets als een aanval op u zclven in 'i''
O," zcide Zola, uu roert ge den moreelen
kant der zaak aan; ik sprak over den
h'nancieelen, maar ook de andere raakt rnij weinig.
Ik heb, als de meeste Franschen, het gebrek aan
mijn eigen meening genoeg te hebben. Vervol
gingen kunnen mij niet anders dan goed doen;
in Frankrijk bezorgen zij mij vrienden. Men zal
er vragen hoe Engeland, met Byron, met
Shakespeare, mot Fielding, er over denkt, een
puriteinsche vlag iu do litteratuur te hijschen."
Fnedrich Hofmann, de Gartenlauben 'Hofmann
zooals hij genoemd werd. want gedurende ruim
27 jaar maakte hij deel uit van de redactie van
dit oudste en meest algemeen verspreide Duitsdie
tijdschrift, is dezer dagen te Leipzig in den
ouderdom van vijf' en zeventig jaren overleden.
In 1813 te Koburg geboren, was hij een
bominnenswaardig type van den warm gevoelenden,
gemoedelijken Thüringer en als zoodanig heeft men
hem ook gedurende zijn langjarige werkzaamheid
als dichter en journalist loeren kennen. In zijn
natuur was do zin naar vrijheid nauw verbonden
met innige vaderlandsliefde, zooals dit in den tijd
toen hij te Jena studeerde, geheel overeenkwam
met de idealen der Duitsche Burschenschaften.
Sedert 1841, toen hij in dienst trad bij Meyer's
Bibliographisch Institut, redigeerde hij het
Grosze Konversations-Lexicon,'' een reusachtig
werk, want het omvat niet minder dan 4(1 doelen,
die in een tijdruimte van ló jaar verschenen. Na
Meyer's dood, in hot jaar 18.">i>, gaf bij nog eenige
jaren lang diens Universum" uit. In IWl werd
bij, op uitnoodiging van Keil, vaste medewerker
van de Gartonlaube". Ook een andere onderne
ming van Keil, Stoll's Illustrirter Düffharbicr"
redigeerde hij na diens dood nog een poos lang
alleen.
Een der voornaamste bezigheden van Hofmann
aan de Gartcnlaubo was die van .,Aufrufer''
dat wil zeggen, hij was belast een oproeping in
dat invloedrijke volksblad te plaatsen, wanneer dit
een inzameling van gelden wilde houden b. v.
voor een of ander verwaarloosd talent o:' derge
lijke. In zulke gevallen had hij steeds een
ireestdrit'tvolle en toch eenvoudige welsprekendheid ter
zijnor beschikking, die vrij van aile frazen. van
hart tot hart ging. In deze, hem en anderen ge
lukkig makende bozigheid bad hij het reeds zeer
ver gebracht toen hij nog bij Meycr was. in wiens
boekhandel do Weihnaehtsbaum." een s.-.ort van
Duitsche Muzon-Almauak, van welker opbrengst
met kerstmis uitdeelingcn aan arme kinderen
werden gedaan, gedurende 5J5 jaav van 1SH tot
1866, verscheen.
Gedurende de 25 jaren van zijn bestaan heeft
de Wcihnachtsbaitni" meer dan loo.ooo hinderen
kerstgaven verstrekt. Door middel van <ie
Gartenlaube" was het ook Hofmann's werk de groote
kerstuitdeeling, met Kerstmis l,S7d. welke de
Duitsche kinderen hielden onder de noodlijdende
kinderen in Kl/as-Lotharingcn en ('ie zich ook
tot vele soldaten-kinderen in Duitsrhlaml zelf
uitstrekte, in .Januari 1871 reisde hij iu opdracht
van zijn blad zelf naar het oorlogstooneel. bereikte
met een ambulance-trein Orleans en bezocht van
daar don 7den Januari Parijs, als de eerste Duitsche
schrijver, die zich na de capitulatie op
helderlichten dag en onbeschermd in die wereldstad
gewaagd heeft. Wanneer hij gedichten maal
werd ook zyn lier meestal gestemd doorzgaw
drift tot weldoen.
Van het ontelbare aantal zijner zanjers-, si
denten- en krijgsliederen zijn de beste opgenow
in het eerst een paar jaar geleden uitgekom
deel zijner Gesammelte Gedichte." Ook gaf
in ernst en humor vaak in zijn gedichten la
aan zijn liefde tot zijn eigenlijk vaderland, t
Thüringen. Als dichter van kinderliederen >
sprookjes (?Der Kinder Wundergarten" en K;
derfeste") hebben weinigen het kinderhart
zgetroffen als hij.
De oude Hofmann" met zijn zilverwitte hars
behoorde tot die zeldzaam voorkomende mensche
die geen vijanden hebben.
Bij den uitgever J. de Meester-van Nieuwe)
huyse, te Rousselare, is ter perse eene prach
uitgave Albrecht Kodenbachs Liederen, op muzie
gebracht en met begeleiding van piano voorzie
-door Antheunis, P. Benoit, J. Blockx, F. Deconincl
J. Destoop. Gevaert, Huberti, Mervillie, K. Mest
dagh, K. Miry. A. Reyns, J. Ronsse, E. Tine
Vangheluwe & Wambach.
OUD-AMSTERDAMSCHE
VERSCHEIDENHEDEN.
Iets over Haantjes.
Hij wien vóór de revolutie van. 1795 het gelul
was ten deel gevallen, dat hij het levenslicht ha<
gezien te midden eener familie, die tot de regee
rende kringen mocht gerekend worden te behooren
was een waar zondagskind. Hij zou het in zijl
leven al heel bar hebben moeten maken als hi
tot armoede en ellende verviel, en als er geei
regent in een van de generaliteitslanden of geer
opperkoopman in dienst van de Oost-Indische
Compagnie van hem kon groeien! De
regeeringsfamiliën waren er op tut, zoo zij althans tot de
zelfde coterie behoorden hetgeen niet altijd
het geval was, want zij waren vaak in onderlingen
twist om de opperheerschappij in de stedelijke
aangelegenheden elkander en hunne vriendjes
in stand te houden en den meest geschikten, na
ze eens. in den stijgbeugel te hebben gezet, het
opklimmen op de ladder der hiërarchie gemak
kelijk te maken. Zoo stonden voor de zonen der
patricische familiën twee wel te onderscheiden
wegen open, die van eer en invloed, en die van
de gemakkelijke verdiensten, met andere woorden:
die der vette baantjes.
Gevoelde een jong mensch van fatsoendelijke"
familie en deze gold alleen voor
fatsoendelijk" zoo eenige harer leden op het kussen had
den gezeten roeping, om zich te wijden aan de
publieke zaak, dan was het voor hem volstrekt nood
zakelijk, om de gunst te winnen van een van de
invloedrijke en hooggeplaatste leden van het
cóterietje, aan welks leden hij door bloedverwantschap
of vriendschap verbonden was. Viel hij in den
smaak, dan werd hij op de lijst der wederzijdache
beschermelingen gebracht, en hij moest zijn beurt
afwachten. De machthebbenden hadden dit alles
heel netjes onder elkander geregeld, zoodat de
een over niets meer te beschikken had dan de
ander. De jongelui werden nu benoemd tot kerk
meester, tot regent van eenige godshuizen of
dergelijke instellingen, waar zij gedurende enkele
jaren zitting hadden naast ouderen van dagen, ook
van de fatsoendelijke'' lui, wie een dergelijk eere
ambt gegeven was, omdat zij hun deel ook eens
moesten hebben, en naast zeer enkelen, die niet
tot de rcgeeringsfamilien behoorden, maar wegens
buitengewone diensten, of omdat zij een
fatsoendelijk" huwelijk gedaan hadden, op die eer moch
ten aanspraak maken. Zoo was b. v. Daniel
Stalpaert, mede bouwmeester van 't stadhuis, kerk
meester van de Arastelkerk, en Ferdinand Boll,
die rijk was en een juffrouw Dell had getrouwd,
regent van het O. Z. Huiszittenhuis. Terwijl deze
categorie van lieden het niet verder bracht,
werden onze jonge patriciërs woldra bevorderd
tot eene of andere kleine bank van regeering,
waarna zij weldra in eene kleine bank van rechts
pleging overgingen, om na eenige jaren het
schepengcstocltc te bezetten, gekozen te worden in den
raad (vroedschap) en wellicht op gevorderden
leeftijd als burgemeester op het kussen plaats te
nemen. De hoogere rangen gaven toegang tot
hot lidmaatschap der vertegenwoordigende licha
men in den Haag.
Had men het eenmaal tot de burgemeesterlijke
waardigheid gebracht, dan zetelde men bijna als
een halfgod op den troon. Amsterdam had er
vier, die zoo naijverig waren op elkander, dat zij
het presidentburgemeesterschap over hun dienst
jaar onder elkaar eerlijk verdeelden en alzoo
slechts drie maanden achtereen den hamer voer
den. Ieder regcereml burgemeester had tal van
ambten en ambljes te begeven, van dat van den
turfdrager of turfdraigster af tot den postmees
ter of den notaris toe. Al die ambten waren naar
rang en beteekenis gesorteerd en om de beurt
had ieder de beschikking over de op iedere lijst
openvallende postjes. Zóó was het vrij eerlijk
verdeeld. Kwamen er nu ambten opentevallen, die
niet op deze wijs gesorteerd waren, dan werd of
over de begeving gestemd, of er werd geloot \vie
het recht van begeving zou hebben. Ook hier
over kon niemand te klagen hebben.
Merkwaardig nu is het om na te gaan, welk
gebruik van de bevoegdheid tot benoeming ge
maakt werd. Oude gcdienden werden op deze
wijze zeer goedkoop en gemakkelijk gepensioneerd.
Bracht zulk een postje naar verhouding van de
gepraesteenle diensten te veel op, of stond men.
niet hoog genoeg in de gunst, dan schroomde de
burgemeester niet te bepalen, dat iemand,
dien hij pas met een schippersplaats begiftigd had,
jaarlijks een uitkeering van eenige honderden
guldens aan een minvermogend nichtje van Zijn
EdelGrootAcbtbare moest doen, dat een
sluiswachter uit zijn inkomen zijn voorganger moest on
derhouden. Wij kennen een aardig voorbeeld van
den schilder Meyndert Hobboma, die bij zijn hu
welijk met de dienstbode van burgemeester lleynst,
door dezen met het wijnpeilersambt werd begif
tigd, op voorwaarde dat hij aan do andere mei
den des burgervaders een deel van de winsten
zou afstaan. Werd ecu bier-, turf- of
koreudra