De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 2 september pagina 3

2 september 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 584 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 woordde: Ja, och, ziet u, 't is een beetje gek om te zeggen, maar meneer werd zoo vrij op 't laatst; als ik boven kwam om te fcedienen, dat doen we zelf dan deed ie ook altijd net als u daarstraks deed en u begrypt, dat wou Moe volstrekt niet hebben." Zonder te blikken of te blozen antwoordde Jonas met het vrome gezicht van oen collectant: Daar had je moe gelijk aan; commensalenliefde is trek vogelliefde, kind; je moe is een verstandige vrouw, zeg maar dat we van de week nog wel eens aan komen, dan maak ik meteen kennis met die waar dige dame. Goedenmiddag, jongejuifrouw." Hoe vindt je 't er?" vroeg ik toen we op straat waren gekomen. Erg duf!" was het met een grafstem gegeven laconisch bescheid. No. 2 was in de Kerkstraat, had geen alkoof en geen riant uitzicht, die twee eigenschappen ?werden, tenminste in het briefje niet vermeld. Eenwitharig klein dienstmeisje,zóó klein dat haar direct door Jonas gevraagd werd of 't al lang ge leden was, dat ze uit den poppenwinkel kwam, deed ons open en nadat ze ons in een smal zij kamertje gelaten had, verdween ze om de juffrouw" te waarschuwen. Zij kwam een spichtig vrou welijk wezen, zoo dun, rond als een potlood en met koontjes even rood als een tomaatappel. Nadat de, eerste formaliteiten van weerskanten vervuld waren, verraste zij gns met de eenigszins zonderlinge vraag, of ik ook in het bezit was van een forte-piano?" Toen ik haar bekende dat ik zulk een kostbaar ?voorwerp niet onder mijn aardsche bezittingen tellen mocht, klaarde haar gezicht, dat er wel een beetje zuur uitzag, eenigszins op en vertelde ze ons in vertrouwen hoe 'n last ze had van haar tegenwoordigen huurder een forte-pianomuzikant." Den heelen dag, als hij niet uit was of sliep, roffelde hy op zijn instrument, soms tot laat in den nacht. De buren klaagden steen en been en dreigden dat ze haar zouden laten dagvaarden wegens burengerucht, haar, 't stilste ? schepsel op Gods aardbodem!" en ze kon den muzikant" maar niet weg krijgen, hij zei maar dat ie niet ging en dat hij, als ze hem van de kamer liet zetten, 's avonds vóór haar deur zou gaan liggen, zoodat ieder die uit- of inging, over hem rollen en van de stoep tuimelen zou, maar ze wou toch wel eens zien of er geen recht te krijgen was in een vrij land. Ziet u", besloot de juffrouw, hij is nu net thuis, maar y,Is de heeren 't eens zouden willen probeeren, misschien dat ie dan de kamer wel wil laten zien". Hoewel de hospita me alles behalve aanstond, be sloot ik in elk geval dien wonderlijken huurder even te gaan zien en zoo togen we naar boven. Op het portaal klopte de juffrouw zeer bedeesd aan een deur, waarop een zware mannenstem van binnen riep: wat heb je nou weer?" Zijn hospita opende de kamerdeur zonder de knop los te laten en haar hoofd door de opening stekend, zei ze vleiend: Och, mijnheer, zou u zoo goed willen wezen om die heeren te permitteeren even de kamer te zien?'' Nou, laat ze dan niet op het portaal staan!" klonk de stem weer en de juffrouw opende de deur wat wijder, om ons in de kamer te laten gaan, maar toen ze eveneens het vertrek \vou binnentreden, sprong de bewoner eensklaps van een soort rustbank op en barsch klonk het: Snij je uit, allo, gauw, waar is mijn pistool]'' en de man tastte om zich heen alsof hij werkelijk naar zulk een gevaarlijk wapen zocht; in minder dan geen tijd was de verschrikte schoone verdwenen. Zoo moet je dat wijvengoed behandelen," zei de mijnheer op de rustbank, een mager man met lang zwart haar en donkerbruine oogen met ?vreemde, soms wilde uitdrukking er in. Dan hou je ze goed, 't bevalt me hier wel niet, maar tegen haar zeg ik dat niet, er moet tot 't laatste toe vrees in blijven, 't Is me een omgeving! Heb je die kleine meelworm al ge zien, ze heeft je zeker opengedaan, zoo'n klein witharig monster ze kan amper loopen nou da's je bediening, 'k Heb al om twintig dingen geroepen voordat ze me 't eerste nog gebracht heeft." Is 't gepermitteerd?" vroeg Jonas, die nog vóór de toestemming reeds een kastdeur had geopend, Ga gerust je gang/' klonk het terug, je hebt het gauw afgezien. Achter dat schut staat het bed. Als je gewoon bent op een slijpplank te liggen, dan kan je er heel lekker op slapen, maar anders hoef je het niet te probeeren; er is een waschtafel en n stoel, de rest kan je zelf wel zien zonder dat je op hoeft te staan." Ik wierp een blik op de meubelen die hij door een hoofdknik had aangewezen en toen weer op den bewoner met zijn min of meer verloopen voorkomen, terwijl ik overlegde wat hij eigenlijk wezen kon. Met zijn gekromden wijsvinger sloeg Jonas een paar toetsen op de piano, het beste meubel in de gansche kamer aan en sprak: dat is de beruchte forte-piano" hè, -waarmee je het leven van je schoone hospita vergalt door laat in den nacht nog er op te rammelen." Wat moet ik anders doen?" zei de man, dio na het vertrek der juffrouw weer in zijn liggende, onverschillige houding was vervallen, maar zich nu, klaarblijkelijk met moeite, ophief en op een tafeltje naast hem een bierglas halfvol met cognac schonk. Vóór hij het aan zijn lippen bracht zei hij: Kan ik do heeren ook iets presenteeren? Zoo onschuldig als water en veel gezonder; in Davos moeten ze het bij waschkommen vol drinken." Wij bedankten evenwel en nadat hij het glas geledigd had ging hij voort met een doffe stem, die onder uit zijn lichaam schoen te komen: Vroeger zou ik er geen tijd voor gehad hebben, toen had ik veel lessen, heel vcol lessen, maar ik ben zo kwijt geraakt" ik keek naar de cognacflesch en begreep waardoor en nu heb ik tijd genoeg, tijd in overvloed," herhaalde hij 'somber. Hij bleef' een oogenblik zoo zitten met zijn hoofd op de borst en zijn oogen op den grond gericht; toen sprak hij, terwijl hij met onvasten, wanke lenden tred op de piano toetrad en zich op het tabouretje er voor plaatste, Ik ben 's avonds gaan spelen in café's en dergelijken. 't Geeft veel geld en 't is betrekkelijk makkelijk verdiend, maar 't is de pest voor menig jongmensch^ je moet vast in je schoenen staan, om dat te kunnen uithouden; die presenteert je dit en een ander weer dat en 't duurt meestal tot een uur of twee in den nacht en zoo raak je aan den boemel. Ik had wel wat kunnen worden, ik ben er zeker van, maar toen ik eenmaal daar verzeild was heb ik gauw schipbreuk geleden. Hij plaatste zijn handen op de toetsen en een oogenblik rolden de tonen, vol, krachtig en zuiver, door de armoedige kamer, maar plotseling brak de pianist af met een ruwen dissonant; 't klonk in mijn ooren als een spottende schaterlach die niet gemeend was en ik huiverde en zich met een scherpen draai van zijn krukje meer naar ons wendend, zei hij: Tegenwoordig neem ik alles aan wat ik krijgen kan, op 't oogenblik ben ik bij de Midgets om ze te accompagneeren bij hun Engelsche kraakstemmetjes . , " Dat had ik waarachtig bijna vergeten Dandoly, als je lust hebt gaan we er even heen. van avond, 'k heb ook zooveel van die dingen na te loopen," zei Jonas tot mij en tot den pianist: Pers heeft vrije toegang natuurlijk?" Ik weet 't niet. Bent u reporter?" een half achterdochtige blik trof Jonas. Jas', antwoordde deze op zijn korte wijze. Zijn ze aardig, de moeite waard?" Alleraardigst," antwoordde de man, die zijn sombere bui van straks geheel vergeten scheen. Heeren en dames ?" Ja, vier dametjes en twee heeren, allen keurig netjes; miniatuur-menschen allerliefst om te zien. Eene der dames, de oudste, is vijf jaar getrouwd geweest ?" Toch waarachtig ? En kindertjes ?" Neen, haar huwelijk is helaas kinderloos geble ven," zei de pianist lachend, maar men kan niet weten, later misschien .... op 't oogenblik is mijnheer in Londen, om zich te laten bekijker,. 't Is een leuk boeltje. Twee der dames zijn hevige medeminnaressen, die naar de gunsten van Prins Midge dingen ; maar al de vrouwelijke exemplaren, zonder onderscheid, zijn verliefd -op mij en 't is een klucht om hun jaloezie te zien. 't Zijn aller liefste dotjes, de grootste reikt niet hooger dan mijn knie", en opstaande rekte hij zijn lange, magere gestalte uit. Nu dat is een geluk voor haar en voor jou, kerel," antwoordde Jonas op zijn onverschilligen, brntalen toon, want als ze hooger kwamen en je cognacgeur roken, was hun verliefdheid spoedig over. Adieu!'' Dienzelfden avond nog zagen we de Midgets, wer kelijk allerliefste Liüiputters, maar dat zal ik je een volgenden keer misschien beschrijven; ik durf van de redactie geen ruimte en van jou geen geduld meer te vergen. Na groete, t. t. DANDOLY. Kunst en Letteren. EEN HANDSCHRIFT VAN HOFDIJK UIT HET JAAR 1839. ^ &?s /-& &~e^s..-ff< &r, . _ WILLEM JACOBSZ. HOFDIJK. 27 Juni 1816 28 Augustus 1888. Hoe lispelen de winden, Met klagelijk geluid, Door 'tloover van de linden, En langs het hooge kruid. Hoe ruischon zachte vlerken, Met naauw bemerkt gerucht, Langs 't loover van de berken, En door de dunne lucht. Hoe weeko tonen stroomen, Van uit het groen verschiet, Als zong er in zijn droomen, Een nachtegaal zijn lied." In 1842, op zes-en-twintig jarigen leeftijd, heeft Willem Jacobsz, Hofdijk bovenstaande fraaie lyri sche strophen geschreven ? en zij, die nu treuren bij zijn verscheiden, zij, die later zullen opgaan naar zijn graf te Rozendaal, kunnen met weemoed deze verzen van den jongen dichter herhalen. In 1842 was Hofdijk klerk bij de stedelijke secretarie te Alkmaar; had hij de liefde van haar, die hij zijne schutsongel noemde, van Ilolena Ukena gewonnen , en wijdde haar een. lied van den minstreel van Kennemerland", eene ballade, onder den titel: De Bruiflsdans, aan welke boven staande coupletten zijn ontleend. En nu in dezen winterachtigen zomer van 1888 is hij op twee- en zeventigjarigen leeftijd heenge gaan, door heel Nederland bekend en bemind; beroemd als Nederlandscli dichter en proza schrijver, die nog in de maand van zijn dood aan het tijdschrift: de Gids eene uitnemende schets van den Kenneiner Avonturier", Claes Compaen. 1) afstond; gewaardeerd als geschiedschrijver die al onze nationale glorie in welsprekende woorden aan het levend geslacht heeft verhaald; geacht als kloek staatsburger yan den minsten pakjes drager tot aan den koning toe, den koning, die hom onderscheidde uit duizenden en gaarne een oogenblik met hem bleef spreken; geacht als leeraar en geleerde, omdat hij met zeldzame vol harding en niet minder groote eerlijkheid tot op zijn ouderdom toe gestreefd heeft geest en gemoed beide fo ontwikkelen. Hofdijk dankt zijne vorming het meest aan zich zelf. Hij was do zoon van een goudsmid te Alk maar, dien hij nimmer gekend heeft door zijn vroegtijcligen dood. Als jongen werd hij door zijn stiefvader Sieuwerts tot leerling in de goudsmidszaak gemaakt, maar bij duidelijk blijkende onge schiktheid ging hij voor schoolmeester studeeren, waarbij reken- en wiskunde hem velerlei zwarig heden baarden. Als ondermeester is hij to Heerhugowaard zijne loopbaan begonnen; als secon dant is hij drie jaren in Gelderland aan een jongenskostschool werkzaam geweest; in 1842 kwam hij op do stedelijke secretarie te Alkmaar; in 1847 ging hij zich op het landschapschilderen toeleggen; in October 1851 -werd hij tot Leeraar in de Neuerlandschc Geschiedenis en Letterkunde aan het Gymnasium te Amsterdam benoemd, eeno betrekking, dio hij tot zijn zeventigste jaar (1886) bleef waarnemen. Dit is zijn eenvoudige staat van dienst, zonder vermelding der buitengewone werkzaamheden door hem in ieder jaar van zijn leven voltooid. Hofdijk heelt alleen eenige jaren als knaap lager onderwijs genoten; het overige leerde hij van de bosschen en beemden in Kennemerland en Gelderland, of maakte hij zich eigen door taaie een zijner geliefkoosde woorden inspanning en eerbiedwaardige vlijt. Hofdijk is dus autodidact; zijne letterkundige en wetenschappelijke beschaving dankt hij aan. eigen inspanning. Verdienstelijk in do hoogste mate als self-made-man toonde hij in alles dat de strijd om er te komen, hem moeite gekost had. Wie herinnert zich niet de eigenaardig trillende stem, wanneer hij vol blijdschap bij eeno onver wachte ontmoeting, soms met een slag van zijn stok zijne vrienden aauklampende, u de hand drukte en allerlei hartelijke vragen op elkander stapelde? Wie herinnert zich niet den karakte ristieken grijzen hoed formaat kachelpijp dien hij zelfs op zijn groot geschilderd portret in do hand houdt ? Wie ziet niet zijn eigcnaardigen broeden stap, den stap van den wandelaar bij uitnemendheid, die met een potlood en een aanteekeningboekje door de wouden en wegen van Noord-llolland dwaalde? Wie hoort niet zijne karakteristieke, kernachtige taal in den dagolijkscheu omgang, als hij altijd vol vuur over het een of ander schoons dat hem trof, op luiden, soms een weinig te luiden toon zijne bewondering uit sprak ? Hofdijk was een door en door ongemeene per soonlijkheid in zijne groote verdiensten, in zijne kleine gebreken. Zijn bloed als Kennemcrlander heeft zich nooit verloochend. Wat kloekheid en wilskracht vermochten tot stand te brengen, heeft hij tot stand gebracht. Ten bewijze lette men op het eenvoudig feit, dat hij, die zelf van anderen niets geleerd had. gedurende vyf-en-dtrtuj jaren

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl