Historisch Archief 1877-1940
? » *".
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 584
aan het Gymnasium te Amsterdam aan telkens
nieuwe geslachten van welbeschaafde jongelieden
onderwijs heeft gegeven, en dat zijne leerlingen
allen met liefde en bewondering van hem spraken.
Hoe schoon iödat gebleken op zijn zeventigsten
verjaardag 27 Juni 1886 toen de meest
?dichterlijk gestemde zijner oud-leerlingen misschien
toen de hoogleeraar Quack hem een blijden
gelukwensch toesprak in de groote gehobrzaal van
het OdfSon: Wy jongelieden kenden u niet!"
klonk het maar we wisten toch, dat gij een
dichter waart! Wij verheugden ons te zullen
onderwezen worden door een dichter! Als wij ons
verdiepten in de. moeilijkheden der Grieksche
Syntaxis, zorgde onze voorzichtige leeraar dat de
ramen van het schooilokaal gesloten, de gordijnen
gevallen waren. Geen straatgerucht, geen zonne
schijn mocht onze aandacht afleiden. Gij kwaamt
en plotseling straalde er licht en lucht. De
ramen werden opengeworpen l De gordijnen
opge- haaldl Gij wist wel dat er slechts een deel der
Amsterdamsche atmosfeer kon binnenstroomen,
maar gij dacht aan den vroolijken zonneschijn, aan
de frisscue bries van Kennemerland, die van verre
U hare groeten bracht!" 2)
? Hofdijk heeft wakker gearbeid en gestreden heel
zijn leven lang den strijd om te leven. In
dien strijd heeft hij hulp en steun gevonden bij
eene voorbeeldige moeder, Margaretha van Thuyl,
die hij tot zijn negentiende jaar mocht behouden, die
met een enkelen blik harer heldere oogen, al wat
wilds en ontstuimigs in hem was, bedwong en
hem ? als hij mij eens zeide tot een voller
'?? harte onderworpen kind'' maakte. Hij heeft steun
gevonden in het hem kenmerkend gevoel van
be?wondering voor Holland's schoone natuur. Hij
heeft als knaap in het statige Bosch van Foreest",
in de nabijheid van Alkmaar, zijne roeping ont
dekt schilder te worden der natuur. Hij was
er zoo vol van, dat hij thuis aan zijne moeder
lange verhalen deed, van al wat hem in het bosch
had getroffen; zoodat Magaretha van Thuyl meer
malen tegen hem zeide: Kind! hoe onthoü-je dat
zoo!"
Hij heeft steun gevonden in zijne tot aanbid
ding geklommen liefde voor Helena Ukena, zijne
Theda, zijne Engel, die na den dood zijner moeder
hem als eene goede genius vergezelde. Helena
was dertien jaren oud, toen hij haar leerde ken
nen. Zestien jaren moest hij wachten, voordat
hij haar de zijne mocht noemen. En dat voor
recht duurde maar n jaar. Vrouw en kind
werden hem ontscheurd in Mei 1853. De droef
heid van den hartstochtelijken dichter was zoo
uitbundig, dat men voor hem vreesde; dat men
hem in zijn eenzaam vertrek alleen vond, badende
in tranen, den gelen stroohoed met blauw lint
zijner Theda onafgebroken beschouwend, zonder
boeken of papieren, onbewust van tijd of plaats.
Hij heeft steun gevonden in zijne geboorte
plaats in het innig lieve, aantrekkelijke Alk
maar" als hij zeide bij den zeventigsten ver
jaardag van zijne oude vriendin, mevrouw
Bosboom-Toussant steun bij den smaakvollen
P. Spanjaardt, bij den Burgemeester
Druyveetein, bij den Secretaris De Dieu Fontein
Verschuer, die, toen onze geniale landgenoot Jan
Bosboom in den jongen Hofdijk een aanleg voor
landschapscbilder meende te ontdekken, bem in
1847 een jaar verlof gaven met behoud van
tractement, blijvende zijn kantoorkruk gedurende
dien tijd onbezet en voor hem open, zoo hij niet
mocht slagen in de schilderkunst."
Hij heeft steun gevonden in den man, die
zoovelen zijner jongere en talentvolle kunstgenoo
ten heeft geholpen, in mr. Jacob van Lennep, die
als curator van het Amsterdamsche Gymnasium
hem de betrekking bezorgde, waarin hij het
grootste deel van zijn leven doorbracht. Hoe snood
Van Lennep ook eene enkele maal zijne edel
moedigheid miskend zag, Hofdijk bleef zijn vriend
tot op het laatst, Hofdijk logeerde met kinder
lijke vreugde bij Van Lennep aan De Steen in
de jongste zomers van het leven des
beminnelijken grijsaards.
Maar Hofdijk heeft zijn voornaamsten steun
gevonden bij het Nederlandsche volk.
Zijne proza-geschriften, zijne gedichten, zijne
voordrachten zijn op hoogen prijs gesteld. Het
spreekt van zelf dat er hier van eene meerderheid
gesproken wordt. De mannen der wetenschap
in Vaderlandsche Geschiedenis en Letterkunde
konden wel aanwijzen waarin hij te kort schoot,
maar hielden zich liever bezig met het waardee
ren zijner verdiensten zijne noeste vlijt,
zijne ongemeene volharding, zijn frisschen,
kleurrijken stijl. De letterkundige critiek heeft hem
nimmer miskend. Men herleze het oordeel van
Potgieter in 1860 geveld: Onder onze letterkun
digen van middelbaren leeftijd kennen wij er maar
weinigen, die zoo volhardend, zoo eerlijk als hij
hebben gestreefd, beide, geest en gemoed, te ont
wikkelen, en hartelijk hebben wij er ons in
verhengd, zoo vaak wij de schare, die dit waardeerde,
zagen aanwassen. Hij is met bedenkelijk hoofd
schudden door enkelen, dien de fortuin gunstiger
was dan liemt voor veel schrijven gewaarschuwd;
doch viel de vlugheid zijner veder met weinige
uitzonderingen niet slechts uit maatschappelvjJce
verplichtingen te vergoelijken; de arbeid volstond
veelal, om zich te rechtvaardigen; elk zijner ge
schriften getuigt van goede trouw, getuigt van
geweten."
Met dit oordeel van een man, zoo weinig voor
optimisme vatbaar als Potgieter, kan Hofdijk te
vreden zijn. Als deze hem in bescherming neemt,
kunnen maar weinigen hem miskennen. Moge
edelmoedige dankbaarheid zijn dichterkroon groen
houden! Hij heeft de twee-en-zeventig jaren van
zijn arbeidzaam leven wel besteed!
Dr. JAN TEN BRINK.
1) En aan het tijdschrift Nederland eene her
innering aan den ondergang der Spaansche
Armadaas".
2) Misschien doe ik de welsprekendheid van den
redenaar te kort, daar deze woorden alleen vol
gens mijne herinnering werden teruggegeven.
DAS MODERNE HOLLAND".
Mejuffrouw Marie L. F. Mohr, die Busken Huets
Land van Rembrand in het Duitsch vertaalde,
heeft gemeend haar landgenoot en nog nader met onze
natie bekend te moeten maken en dus Rembrands
Heimat door iets oorspronkelijks laten volgen.
Dos Moderne Holland. Skiezen und Umrisse
aus dem Lande der Wasserbauten biedt zij onze
naburen aan, en stelt zij tevens bij P. Gouda
Quint te Arnhem verkrijgbaar, opdat Duitschers
en Nederlanders te zamen onderricht mogen wor
den, aangaande de eigenaardigheden der
hedendaagsche bewoners van ons waterlandje.
Als die brave Huët eens kon weten, hoe hij door
zijn Land van Rembrand een welwillende dame
verleid heeft een boek te schrijven, waarin het
moderne Holland geheel te goeder trouw, zoo
treurig misteekend wordt!
Want dit is inderdaad het geval. Mejuffr. Mohr,
die niet slechts een Hollaiidsche huishouding meent
te kunnen beschrijven, maar het intellectueel leven,
de plastische kunst, de muziek, de letterkunde,
het tooneel, de kerk, den handel, de staatkunde, de
zenuwachtigheid! het stand-vooroordeel, de ko
loniën en hun bestuur, het volkskarakter, de le
venswijs, de dienstboden, het fatsoen net
nationaliteitsgevoel enz. enz. als zoovele onderwerpen
harer bespiegeling durft nemen, behoort tot dat
aangename soort van schrijvers en schrijfsters,
die meenen, dat men om alles te weten en te
begrijpen, maar iets verder behoeft te zien, dan
zijn neus lang is.
Het zou onbegonnen werk zijn de vele misvat
tingen, de halve en heele dwalingen aan te wijzen,
die mej. Mohr's pen van streek brengen. Het
geheel is een te zamenvoeging van waarheid en
verdichting, blijkbaar bijeen gegaard door een
leergrage ziel, die over alles en nog wat heeft
gelezen en heeft hooren babbelen, zonder van
iets stelselmatig studie te hebben gemaakt.
In het boek heerscht eene oppervlakkigheid,
die aan de wijsgeerige allures van de schrijfster
een komisch karakter verleent. Als proeve daar
van geven wij het hoofdstuk De kerk en het
kerkelijk leven", om dit te doen volgen door
Huiselijk leven en positie der rrouio in Holland",
ten einde haar ook het woord te laten voeren
over een onderwerp, waaromtrent zij terecht zich
eroepen kon achten de Duitsche dames in te
lichten.
De Hollander is, zooals men van de Noordsche
volken in het algemeen kan zeggen, van nature
godsdienstig gezind. Bij zijn vochtig, nevelig kli
maat, bij de onvriendelijkheid en de karigheid
van het landschap, dat hem omringt, kan de op
gewekte levenslust van den bewoner der zuide
lijke landen niet bij hem opkomen. Daar der
halve het leven zelf den Hollander zoo weinig
biedt, en het op zich zelf kleur en bekoring ont
beert, nuchteren en weinig bevredigend is, maar
tevens in de menschelijke natuur eene diepe be
hoefte aan geluk, een verlangen naar ideale toe
standen ligt, welke het leven, in het bijzonder
in deze Noordsche landen, niet aanbiedt, blijft
als toevlucht slechts het bovenzinnelijke over, de
wereld Gods met hare paradijsbeloften, met hare
ten slotte alles verzoenende gerechtigheid, met
hare oplossing van alle aardsche wanklanken.
De Hollander is dus in het algemeen godsdien
stig gestemd, hetgeen bij de gewone, oppervlak- j
kige naturen, bij den Philister, tot kerkelijkheid !
wordt, en zich bij de hoogerbegaafden openbaart
in wijsgeerige bespiegelingen en; in een
inwendigen strijd uitgistend, het verloren geraakte
religieuse goed tracht te vervangen. Geheel zonder
geloofsbelijdenis kan geen Hollander zijn ; vandaar
de vele sekten, van welke de meesten zich slechts
door formaliteiten van elkander onderscheiden.
Voor den godsdienstigen Hollander echter bestaan
er op het stuk van religie geen bijzaken; daar is
voor hem alles belangrijk. Ter wille van deze
zoogenoemde formaliteiten gaat hij van de eene
sekte tot de andere over. Er zijn in het land
Lutherschen, Hervormden, Remonstranten,
Mennonieten, Nieuw-Lutherschen, Nieuw-Hervormden,
Katholieken enz. Voor eenigen tijd heeft zich
weder eene nieuwe sekte gevormd (als men eene
vereeniging of eene vergadering van menschen zoo
noemen wil), die, met alle overleveringen brekend,
den godsdienst en den bijbel van een wetenschappe
lijk standpunt opvat, niet van God, maar van het
goddelijke" spreekt, het element van het schoone,
de kunst, als met dat van het goede nauw samen
hangend, in hare geloofsleer opneemt, en Jezus
houdt voor een mensch, die aan de volmaaktheid
zeer nabij, doch ook niet vrij van fouten is ge
weest. Deze sekte, aanvankelijk gevormd door twee
predikanten, vader en zoon, die zich van de her
vormde gemeente afscheidden, noemt zich de
vrije gemeente". Bij hare godsdienstoefeningen
wordt niet gebeden; de preek, of liever de ge
houden voordracht vermijdt stelselmatig alles wat
dogmatisch is, predikt algemeene menschenliefde,
humaniteit, beschaving, kunst, waarbij dikwijls
dichters worden aangehaald?kortom, tracht zoo
menschelijk en zoo natuurlijk mogelijk te zijn, en
bevindt zich daarbij in bewuste tegenstelling met
de geinanierdheid, den pedanten
dogmenrommel en de verouderde, doode vormen van de
heerschende Protestantsche kerk. In de
tusschenpoozen der rede zingt de gemeente in plaats van
psalmen of kerkliederen ernstige gezangen van
Schumar.n, Schubert, Mendelssohn of anderen,
De verhouding tusschen de wetenschap en de
kerk is in Holland in zoover eene gansch andere
dan in Duitschland, als hier beiden baars weegs
gaan, en do wetenschap de kerk trotsch ignoreert,
waardoor zich eene tegenstelling ontwikkelt, wel
ker vijandigheid een eigenaardig verschijnsel is,
terwijl in Holland de beiden geheel zijn
ingesmolten, zoodat het de geestelijken zijn, die van
den kansel den vooruitgang en het vrije denken
verkondigen. De leden der jongere school bij de
Protestantsche geestelijkheid (vooral bij de Her
vormden) zijn bijna allen wijsgeerig gevormd. Daar
echter waarheid en eerlijkheid van zin een in het
oog loopende karaktertrek van den Hollander zijn,
voert deze philosophische vorming tot z waren
inwendigen strijd, veroorzaakt door de onvereenigbaarheid
der kerkelijke leerstellingen en dogmen met de stel
lingen en de ervaringen der wetenschap. Deze we
tenschappelijke" geestelijken noemen zich aan
hangers der moderne richting." Om nu hun ge
weten met hun beroep in overeenstemming te
brengen, zoeken zij het kerkelijke met het wijs
geerige te vereenigen, het dogma zooveel mogelijk
terzyde te stellen, de verouderde theorieën ea
geloofsvormen door nieuwe beschouwingen te ver
vangen en moraal, voor alle dingen moraal te
prediken. Of ook en het zijn er niet weinigen,
die dezen weg kiezen zij doen geheel afstand
van hun ambt en zoeken een ander, meer wereld
lijk beroep. Zoo heeft men in den laatsten tijd
in Holland niet zelden gezien, dat gewezen geeste
lijken directeuren van fabrieken, leeraren aan
burgerscholen en dagbladredacteuren werden.
Vooral aan de pers plegen deze afvalligen gaarne
hunne gaven te wijden. Velen ook geven. d'.;or
gewetensbezwaren gedrongen, hunne betrekking
op, omdat zij het niet over zich kunnen verkrij
gen, aan het volk te verkondigen, wat zij zelvcn
niet gelooven." Velen doen dit zonder uitzicht
op schadeloosstelling en geven zich daardoor prijs
aan eene onzekere toekomst. De anderen echter,
die blijven en de moderne richting" verkondigen,
zijn wel is waar op denzelfden weg als de vrije
gemeente" maar gaan toch nog niet zoover. (Naar
ik hoor, worden door den kerkeraad tegenwoordig
uitsluitend orthodoxe geestelijken gekozen.) Zij
laten het geheel niet weg; zij roepen ook een
God" aan, en niet bet goddelijke", zooals die
anderen; het kerkgezang en de moeste der oude
gebruiken worden door hen gehandhaafd, maar zij
trachten daaraan eene nieuwe, meer met den tijd
overeenstemmende beteekenis te geven. Jezus Chris
tus is ook voor hen slechts een mensch, en de hei
lige drieeenigheid slechts een symbool. Zij treden
met grooten nadruk op, en bezitten in Amsterdam
eenige werkelijk voortreffelijke redenaars. Al be
reiken zij het radicalisme der vrije gemeente"
niet, al bevinden zij zich in den grond, door ge
deeltelijk aan het oude vast te houden en dit
gedeeltelijk te verwerpen, in een overgangsstadium,
toch prediken zij eene leer en eene zienswijze
welke men in Duitschland niet van den kansel
zou mogen verkondigen. Gelijk wij boven reeds
aanduidden, is het in Duitschland eenmerkwaar
dig verschijnsel, dat philosophie en theologie, in
plaats van zich met elkander te versmelten, als
onverzoenlijke tegenstellingen naast elkander blij
ven voortbestaan.
Terwijl de kerk met eene voor den vooruitgang
onzer eeuw eigenlijk volkomen ongeoorloofde klein
geestigheid en bekrompenheid aan alle dogmen,
zelfs de meest middelccuwsche en niet de resul
taten der wetenschap in do scherpste tegenstelling
staande, blijft vasthouden, en doet. alsof de
wetenschap sedert de middeleeuwen had stil ge
staan, heeft do philosophie niet alleen de dogmen,
maar ook het innerlijkste wezen van den gods
dienst zelf in zijne grondtrekken ontleed, deze
zelf (voor zoover zij optreedt in den vorm eener
heersclicnde geloofsbelijdenis) ad acta gelegd, en,
omdat de eene of andere zedeleer voor de wereld
toch onmisbaar is, zich beijverd om eene op eene
wetenschappelijke basis berustende ethica te grond
vesten. Daar deze echter door ieder wijsgeer en
geleerde weder anders wordt opgevat en van an
dere beginselen uitgaat, waarbij de grenzen nu
eens nauw, dan ruim worden getrokken, kan
voorloopig van eene algemeene geldigheid nog geen
sprake zijn. Dat zich deze beide richtingen
in Duitschland naast elkander kunnen hand
haven, en dat op deze oneindige ladder, waar
van zij, die aan het wonder gelooven, op do onder
ste sport, de philosophen en sceptici op de boven
ste sport staan, sceptici, voor welke alles relatief,
subjectief, verschijnsel is, en die zells niet geheel
zeker zijn, of 2 X 2 4 is, dat op die ladder
iedere sport haar eigen belijders heeft, bewijst
alleen de ontzaglijke verscheidenheid
dorgcestcsontwikkeling en de menigvuldigheid harer scha
keeringen bij een en hetzelfde volk. In Holland
is dit alles geheel anders; daar is zooals wij reeds
zeiden, de samensmelting van de wijsbegeerte met
den godsdienst meer of' min volkomen tot stand
gebracht. Dat wil zeggen: meer of min, omdat
eene volkomen samensmelting van deze beide
voorloopig wel niet mogelijk zal zijn, althans niet met
practisch nut voor het volk. Ook in Holland zijn
er vakgeleerden, die met de kerk geheel hebben
gebroken en haar, evenals hunno collega's in
Duitschland als een afgedaan standpunt op den
weg van liet onderzoek van het bovenzinnelijke
eenvoudig ignoreeren.
Behalve de genoemde van elkandej moer of min
verschillende sekten bestaat in Holland nog het ge
nootschap of de gemeenschap der fijnen" (ortho
doxen). Dit zijn dedweepers van den evangelischcn
godsdienst: zij hebben in hunne religieuse zienswijze
iets van de vromen van het Wupperdal en van de
Geneefsche pietisten. Ieder geoorloofd genot is
voor hen zonde, en het leven alleen bestemd, om
zich {zelf onophoudelijk geestelijk en lichamelijk
te kastijden. Zij hebben gelijk hunne geestver
wanten te Elberfeld en te Genève, hun eigen
kerken en kanselredenaars.
De katholieken zijn in Holland over het alge
meen in de minderheid. Holland is een overwe
gend Protestantsch land, welks religieuse eman
cipatie van Rome gelijktijdig tot stand kwam
met zijne losrrukking van Spanje, in den grooten
onafhankelijkheidsoorlog tegen deze mogendheid,
en wel in het nauwste verband met de politieke
zijde van dien oorlog.
Hollands opstand tegen een afval van Spanje was
in hoofdzaak een gevolg van de gewelddadige
onderdrukking van hot pas ontkiemende, in Hol
land diepe wortelen schietende Protestantisme
De Hollander laat zich zijne gewetensvrijheid niel
ontnomen; had de verdrukking van Filips niel
een bij uitstek godsdienstig karakter gehad, dan
zouden de Hollanders wellicht nog lang de wille
keur der Spaansche heerschappij hebben verdragen
hunnen godsdienst echter, die voor hen het hoogste
was, konden zij niet laten aantasten. Daarop ont
stonden de Geuzen, de water- en landgeuzen, die
den oorspronkelijken scheldnaam Gucux (bedelaars'
tot een eernaam verheffend, verklaarden in dien
zin bedelaars te zijn, dat zij goed en bloed vei
hadden voor de bevrijding des lands en niets voor
zich wenschten te behouden, derhalve niet rijker
dan bedelaars wilden zijn Deze geuzen met hunne
vertwijfelde vaderlandsliefde en hunne onbeperkte
alles wat persoonlijk was opofferende toewijding
hebben den Spaanjaarden van die dagen niet wei
nig te doen gegeven.
Maar om weder op de Katholieken terug te
:omen, deze zijn, al maken zij slechts eene min
derheid uit, over het «Igemeen wat men goede
katholieken noemt, getrouw aan den paus, en
oor de onfeilbaarheid" levend en stervend.
De Jezuïeten- vinden in Holland een niet
onruchtbaar arbeidsveld.
De Hollandsche Zondag heeft, wat
vervelendleid betreft, eenige overeenkomst met den
Engelschen. Alle winkels zijn den geheelen dag gesloten
n werden noch des avond, noch na afloop van
de godsdienstoefeningen geopend. Eone uitzon
dering maken de restaurants en de drankwinkels.
Des morgens stroomt alles, met het gezangboek
n de hand, naar de kerk; de vromen bezoeken
iet godshuis ook wel tweemaal per dag, maar
minstens eens te gaan houden zelfs de meeste
anders niet bijzonder kerkelijke" Christenen voor
nm plicht.
Ten slotte nog oen woord over de Joden en
mnne positie in Holland. De Joden werden,
zooals men weet, in de zestiende en zeventiende
eeuw, toen zij uit Spanje en Portugal werden
verdreven, in Holland gastvrij ontvangen.
Nochans wijzen de vele Spaansche en Portugeesche
namen (de Castro, de Leo Laguna, Meudes de
Leon, enz.) op dezen historischen oorsprong.
Sun werd eene eigene wijk ingeruimd, die echter
geen Ghetto was, dat tegen den avond werd ge
sloten, zooals de Judengasse te Frankfort aan den
Main, maar eene opene, vrij ruime stadswijk,
waarin de Joden dezelfde vrijheden genoten
als de andere staatsburgers. Heden echter bestaat
in dit opzicht volstrekt geen onderscheid meer
tusschen Joden en Christenen, en kunnen de eersten,
vooral als zij tot de hoogere standen behooren, zich
ene woning kiezen waar het hun goeddunkt. De jo
den der lagere volksklasse wonen echter grootendeels
nog in het oude kwartier, dat wegens zijne bonte
afwisseling een geliefkoosd verblijf voor de schil
ders is. De jegens de joden vijandige stemming,
die zich in Duitschland en Rusland heeft ge
openbaard, bestaat in Holland niet. Wel zijn
ze ook daar juist niet bemind, en worden ook
nu en dan geparodieerd en bespot maar altijd
op goedige manier, zonder iets van die scherp
te on dien haat, die in Duitschland en vooral
in Rusland tot de zoogenaamde Judenhetsen
aanleiding gaven. Deze vervolgingen zouden
reeds door het scherp ingeprente rechtsgevoel der
Hollanders en door de constitutie, die hunne per
soonlijke vrijheid waarborgt, niet worden toege
laten. De Jood geniet, zoodra hij aan zijne plich
ten als staatsburger voldoet, in dezelfde mate als
de Christen de bescherming der grondwet.
De Hollander met zijne eeuwen lang
gehandhaafden zeliregeering, met zijn aangeboren of door
opvoeding verkregen eerbied voor de rechten van
den mensch, ziet in de Joden medeburgers die
volkomen gelijke rechten bezitten; daarom behoo
ren tegen de Joden gerichte buitensporigheden
van zelf' tot de zeldzaamheden. Indien zij (de
Joden) verstandig en knap zijn, hetgeen dikwijls
het geval is, worden zij ook gekozen voor de
Kamer van Koophandel en voor de Tweede Kamer,
en niemand ergert zich hieraan. Ook aan hnnne
benoeming tot minister staat niets in den weg."
HET LEERLING-STELSEL.
Van de leekenschool voor lütnst-AmbacJtlcit,
door de Amsterdamsche afdeeling der Vereeniging
tot bevordering van Fabrieks- en
Handwerksnijverheid in Nederland opgericht, is het zevende
jaarverslag verschenen. Het wijst weder op ccn
allergunstigst en toestand; de school bevat sinds
jaar en dag zooveel leerlingen als de lokalen maar
kunnen bevatten; zij bleef met dezelfde onderwij
zers, hetzelfde programma en hetzelfde bestuur
als het vorige jaar werken. Dit bestuur bestaat
uit de hoeren: R. W. J. C. van den Wall Bate,
voorzitter; Joh. C. Zimmerman, vice-voorzitter;
J. R. do Kruijtf, secretaris; J. II. W. Kemman,
penningmeester; F. A. Hoeker; mr. II P. G. Quack;
B. Hagen, voorzitter der Meubelmakers-Vcrecni
ging Amstels Eendracht", en Th. C. Lasthuijzen,
secretaris der Schilders-Vereeniging Vooruitgang
zij ons doel".
Directeur is de heer J. G. Steenbeek. liet on
derwijs werd gevolgd door 198 leerlingen; van
deze waren 76 schilders, 17 meubelmakers, 14
beeldhouwers, 13 behangers, 10 lithografen; voorts
waren de leerlingen zilver- en goudsmeden, stu
kadoors, steenhouwers, graveurs, pliotografen,
kunstdraaiers, enz. De timmerlieden, smeden en
instrumentmakers worden tegenwoordig naar een
andere school, die van Concordialnter NOS" ver
wezen, en naar de ambachts- avondschool; toch
waren er nog een twaalftal van den vorigen cur
sus, die blijven mochten.
Aan het slot van hot verslag zegt de secretaris
dor commissie van Bestuur, de heer J. R. de
Kruyff, eenige woorden omtrent de ervaring, door
middel der school opgedaan.
liet schijnt thans uitgemaakt dat onze
teckcnschool in een werkelijke behoefte voorziet, waar
voor, onder meer het groot aantal leerlingen pleit,
dat zich telken jare aanmeldt; meer dan er kun
nen geplaatst worden.
En nog veel grooter zou dit aantal zijn, wanneer
maar alle werkgevers waren doordrongen van het
gewicht cener .betere theoretische opleiding hun
ner leerlingen. Dan zouden er spoedig
avondteekcnscholen tekort komen.
Want naar onze bescheiden meening, is het
geen quacstie, dat vooral avond-teekenscholen zijn
aangewezen tot aanvulling van den leertijd over
dag in de werkplaats.
Avondscholen zijn hier overal drukker dan
anderen bezocht.
Zelfs merkt men dat op in de Kunstnijverheid
school in het Rijksmuseum, waar geen licht mag
branden, en alleen overdag de lessen worden ge
geven: immers de eigentlijk gezegde beoefenaars
van eenig kunstambacht aankomende patroons
in het meubelvak bijvoorbeeld en dergelijken
laten zich maar zelden inschrijven; de leerlingen
zijn er hoofdzakelijk décoratioschildcrs (die weer
overdag beter dan 's avonds kunnen werken) en
modelleurs voor decoratieve doeleinden.
De Dagscholen, bestemd voor het ambacht
(in engeren zin voor het kunstambacht) ze
missen hun doel of streven hun doel voorbij. En