De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 2 september pagina 4

2 september 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

? » *". DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 584 aan het Gymnasium te Amsterdam aan telkens nieuwe geslachten van welbeschaafde jongelieden onderwijs heeft gegeven, en dat zijne leerlingen allen met liefde en bewondering van hem spraken. Hoe schoon iödat gebleken op zijn zeventigsten verjaardag 27 Juni 1886 toen de meest ?dichterlijk gestemde zijner oud-leerlingen misschien toen de hoogleeraar Quack hem een blijden gelukwensch toesprak in de groote gehobrzaal van het OdfSon: Wy jongelieden kenden u niet!" klonk het maar we wisten toch, dat gij een dichter waart! Wij verheugden ons te zullen onderwezen worden door een dichter! Als wij ons verdiepten in de. moeilijkheden der Grieksche Syntaxis, zorgde onze voorzichtige leeraar dat de ramen van het schooilokaal gesloten, de gordijnen gevallen waren. Geen straatgerucht, geen zonne schijn mocht onze aandacht afleiden. Gij kwaamt en plotseling straalde er licht en lucht. De ramen werden opengeworpen l De gordijnen opge- haaldl Gij wist wel dat er slechts een deel der Amsterdamsche atmosfeer kon binnenstroomen, maar gij dacht aan den vroolijken zonneschijn, aan de frisscue bries van Kennemerland, die van verre U hare groeten bracht!" 2) ? Hofdijk heeft wakker gearbeid en gestreden heel zijn leven lang den strijd om te leven. In dien strijd heeft hij hulp en steun gevonden bij eene voorbeeldige moeder, Margaretha van Thuyl, die hij tot zijn negentiende jaar mocht behouden, die met een enkelen blik harer heldere oogen, al wat wilds en ontstuimigs in hem was, bedwong en hem ? als hij mij eens zeide tot een voller '?? harte onderworpen kind'' maakte. Hij heeft steun gevonden in het hem kenmerkend gevoel van be?wondering voor Holland's schoone natuur. Hij heeft als knaap in het statige Bosch van Foreest", in de nabijheid van Alkmaar, zijne roeping ont dekt schilder te worden der natuur. Hij was er zoo vol van, dat hij thuis aan zijne moeder lange verhalen deed, van al wat hem in het bosch had getroffen; zoodat Magaretha van Thuyl meer malen tegen hem zeide: Kind! hoe onthoü-je dat zoo!" Hij heeft steun gevonden in zijne tot aanbid ding geklommen liefde voor Helena Ukena, zijne Theda, zijne Engel, die na den dood zijner moeder hem als eene goede genius vergezelde. Helena was dertien jaren oud, toen hij haar leerde ken nen. Zestien jaren moest hij wachten, voordat hij haar de zijne mocht noemen. En dat voor recht duurde maar n jaar. Vrouw en kind werden hem ontscheurd in Mei 1853. De droef heid van den hartstochtelijken dichter was zoo uitbundig, dat men voor hem vreesde; dat men hem in zijn eenzaam vertrek alleen vond, badende in tranen, den gelen stroohoed met blauw lint zijner Theda onafgebroken beschouwend, zonder boeken of papieren, onbewust van tijd of plaats. Hij heeft steun gevonden in zijne geboorte plaats in het innig lieve, aantrekkelijke Alk maar" als hij zeide bij den zeventigsten ver jaardag van zijne oude vriendin, mevrouw Bosboom-Toussant steun bij den smaakvollen P. Spanjaardt, bij den Burgemeester Druyveetein, bij den Secretaris De Dieu Fontein Verschuer, die, toen onze geniale landgenoot Jan Bosboom in den jongen Hofdijk een aanleg voor landschapscbilder meende te ontdekken, bem in 1847 een jaar verlof gaven met behoud van tractement, blijvende zijn kantoorkruk gedurende dien tijd onbezet en voor hem open, zoo hij niet mocht slagen in de schilderkunst." Hij heeft steun gevonden in den man, die zoovelen zijner jongere en talentvolle kunstgenoo ten heeft geholpen, in mr. Jacob van Lennep, die als curator van het Amsterdamsche Gymnasium hem de betrekking bezorgde, waarin hij het grootste deel van zijn leven doorbracht. Hoe snood Van Lennep ook eene enkele maal zijne edel moedigheid miskend zag, Hofdijk bleef zijn vriend tot op het laatst, Hofdijk logeerde met kinder lijke vreugde bij Van Lennep aan De Steen in de jongste zomers van het leven des beminnelijken grijsaards. Maar Hofdijk heeft zijn voornaamsten steun gevonden bij het Nederlandsche volk. Zijne proza-geschriften, zijne gedichten, zijne voordrachten zijn op hoogen prijs gesteld. Het spreekt van zelf dat er hier van eene meerderheid gesproken wordt. De mannen der wetenschap in Vaderlandsche Geschiedenis en Letterkunde konden wel aanwijzen waarin hij te kort schoot, maar hielden zich liever bezig met het waardee ren zijner verdiensten zijne noeste vlijt, zijne ongemeene volharding, zijn frisschen, kleurrijken stijl. De letterkundige critiek heeft hem nimmer miskend. Men herleze het oordeel van Potgieter in 1860 geveld: Onder onze letterkun digen van middelbaren leeftijd kennen wij er maar weinigen, die zoo volhardend, zoo eerlijk als hij hebben gestreefd, beide, geest en gemoed, te ont wikkelen, en hartelijk hebben wij er ons in verhengd, zoo vaak wij de schare, die dit waardeerde, zagen aanwassen. Hij is met bedenkelijk hoofd schudden door enkelen, dien de fortuin gunstiger was dan liemt voor veel schrijven gewaarschuwd; doch viel de vlugheid zijner veder met weinige uitzonderingen niet slechts uit maatschappelvjJce verplichtingen te vergoelijken; de arbeid volstond veelal, om zich te rechtvaardigen; elk zijner ge schriften getuigt van goede trouw, getuigt van geweten." Met dit oordeel van een man, zoo weinig voor optimisme vatbaar als Potgieter, kan Hofdijk te vreden zijn. Als deze hem in bescherming neemt, kunnen maar weinigen hem miskennen. Moge edelmoedige dankbaarheid zijn dichterkroon groen houden! Hij heeft de twee-en-zeventig jaren van zijn arbeidzaam leven wel besteed! Dr. JAN TEN BRINK. 1) En aan het tijdschrift Nederland eene her innering aan den ondergang der Spaansche Armadaas". 2) Misschien doe ik de welsprekendheid van den redenaar te kort, daar deze woorden alleen vol gens mijne herinnering werden teruggegeven. DAS MODERNE HOLLAND". Mejuffrouw Marie L. F. Mohr, die Busken Huets Land van Rembrand in het Duitsch vertaalde, heeft gemeend haar landgenoot en nog nader met onze natie bekend te moeten maken en dus Rembrands Heimat door iets oorspronkelijks laten volgen. Dos Moderne Holland. Skiezen und Umrisse aus dem Lande der Wasserbauten biedt zij onze naburen aan, en stelt zij tevens bij P. Gouda Quint te Arnhem verkrijgbaar, opdat Duitschers en Nederlanders te zamen onderricht mogen wor den, aangaande de eigenaardigheden der hedendaagsche bewoners van ons waterlandje. Als die brave Huët eens kon weten, hoe hij door zijn Land van Rembrand een welwillende dame verleid heeft een boek te schrijven, waarin het moderne Holland geheel te goeder trouw, zoo treurig misteekend wordt! Want dit is inderdaad het geval. Mejuffr. Mohr, die niet slechts een Hollaiidsche huishouding meent te kunnen beschrijven, maar het intellectueel leven, de plastische kunst, de muziek, de letterkunde, het tooneel, de kerk, den handel, de staatkunde, de zenuwachtigheid! het stand-vooroordeel, de ko loniën en hun bestuur, het volkskarakter, de le venswijs, de dienstboden, het fatsoen net nationaliteitsgevoel enz. enz. als zoovele onderwerpen harer bespiegeling durft nemen, behoort tot dat aangename soort van schrijvers en schrijfsters, die meenen, dat men om alles te weten en te begrijpen, maar iets verder behoeft te zien, dan zijn neus lang is. Het zou onbegonnen werk zijn de vele misvat tingen, de halve en heele dwalingen aan te wijzen, die mej. Mohr's pen van streek brengen. Het geheel is een te zamenvoeging van waarheid en verdichting, blijkbaar bijeen gegaard door een leergrage ziel, die over alles en nog wat heeft gelezen en heeft hooren babbelen, zonder van iets stelselmatig studie te hebben gemaakt. In het boek heerscht eene oppervlakkigheid, die aan de wijsgeerige allures van de schrijfster een komisch karakter verleent. Als proeve daar van geven wij het hoofdstuk De kerk en het kerkelijk leven", om dit te doen volgen door Huiselijk leven en positie der rrouio in Holland", ten einde haar ook het woord te laten voeren over een onderwerp, waaromtrent zij terecht zich eroepen kon achten de Duitsche dames in te lichten. De Hollander is, zooals men van de Noordsche volken in het algemeen kan zeggen, van nature godsdienstig gezind. Bij zijn vochtig, nevelig kli maat, bij de onvriendelijkheid en de karigheid van het landschap, dat hem omringt, kan de op gewekte levenslust van den bewoner der zuide lijke landen niet bij hem opkomen. Daar der halve het leven zelf den Hollander zoo weinig biedt, en het op zich zelf kleur en bekoring ont beert, nuchteren en weinig bevredigend is, maar tevens in de menschelijke natuur eene diepe be hoefte aan geluk, een verlangen naar ideale toe standen ligt, welke het leven, in het bijzonder in deze Noordsche landen, niet aanbiedt, blijft als toevlucht slechts het bovenzinnelijke over, de wereld Gods met hare paradijsbeloften, met hare ten slotte alles verzoenende gerechtigheid, met hare oplossing van alle aardsche wanklanken. De Hollander is dus in het algemeen godsdien stig gestemd, hetgeen bij de gewone, oppervlak- j kige naturen, bij den Philister, tot kerkelijkheid ! wordt, en zich bij de hoogerbegaafden openbaart in wijsgeerige bespiegelingen en; in een inwendigen strijd uitgistend, het verloren geraakte religieuse goed tracht te vervangen. Geheel zonder geloofsbelijdenis kan geen Hollander zijn ; vandaar de vele sekten, van welke de meesten zich slechts door formaliteiten van elkander onderscheiden. Voor den godsdienstigen Hollander echter bestaan er op het stuk van religie geen bijzaken; daar is voor hem alles belangrijk. Ter wille van deze zoogenoemde formaliteiten gaat hij van de eene sekte tot de andere over. Er zijn in het land Lutherschen, Hervormden, Remonstranten, Mennonieten, Nieuw-Lutherschen, Nieuw-Hervormden, Katholieken enz. Voor eenigen tijd heeft zich weder eene nieuwe sekte gevormd (als men eene vereeniging of eene vergadering van menschen zoo noemen wil), die, met alle overleveringen brekend, den godsdienst en den bijbel van een wetenschappe lijk standpunt opvat, niet van God, maar van het goddelijke" spreekt, het element van het schoone, de kunst, als met dat van het goede nauw samen hangend, in hare geloofsleer opneemt, en Jezus houdt voor een mensch, die aan de volmaaktheid zeer nabij, doch ook niet vrij van fouten is ge weest. Deze sekte, aanvankelijk gevormd door twee predikanten, vader en zoon, die zich van de her vormde gemeente afscheidden, noemt zich de vrije gemeente". Bij hare godsdienstoefeningen wordt niet gebeden; de preek, of liever de ge houden voordracht vermijdt stelselmatig alles wat dogmatisch is, predikt algemeene menschenliefde, humaniteit, beschaving, kunst, waarbij dikwijls dichters worden aangehaald?kortom, tracht zoo menschelijk en zoo natuurlijk mogelijk te zijn, en bevindt zich daarbij in bewuste tegenstelling met de geinanierdheid, den pedanten dogmenrommel en de verouderde, doode vormen van de heerschende Protestantsche kerk. In de tusschenpoozen der rede zingt de gemeente in plaats van psalmen of kerkliederen ernstige gezangen van Schumar.n, Schubert, Mendelssohn of anderen, De verhouding tusschen de wetenschap en de kerk is in Holland in zoover eene gansch andere dan in Duitschland, als hier beiden baars weegs gaan, en do wetenschap de kerk trotsch ignoreert, waardoor zich eene tegenstelling ontwikkelt, wel ker vijandigheid een eigenaardig verschijnsel is, terwijl in Holland de beiden geheel zijn ingesmolten, zoodat het de geestelijken zijn, die van den kansel den vooruitgang en het vrije denken verkondigen. De leden der jongere school bij de Protestantsche geestelijkheid (vooral bij de Her vormden) zijn bijna allen wijsgeerig gevormd. Daar echter waarheid en eerlijkheid van zin een in het oog loopende karaktertrek van den Hollander zijn, voert deze philosophische vorming tot z waren inwendigen strijd, veroorzaakt door de onvereenigbaarheid der kerkelijke leerstellingen en dogmen met de stel lingen en de ervaringen der wetenschap. Deze we tenschappelijke" geestelijken noemen zich aan hangers der moderne richting." Om nu hun ge weten met hun beroep in overeenstemming te brengen, zoeken zij het kerkelijke met het wijs geerige te vereenigen, het dogma zooveel mogelijk terzyde te stellen, de verouderde theorieën ea geloofsvormen door nieuwe beschouwingen te ver vangen en moraal, voor alle dingen moraal te prediken. Of ook en het zijn er niet weinigen, die dezen weg kiezen zij doen geheel afstand van hun ambt en zoeken een ander, meer wereld lijk beroep. Zoo heeft men in den laatsten tijd in Holland niet zelden gezien, dat gewezen geeste lijken directeuren van fabrieken, leeraren aan burgerscholen en dagbladredacteuren werden. Vooral aan de pers plegen deze afvalligen gaarne hunne gaven te wijden. Velen ook geven. d'.;or gewetensbezwaren gedrongen, hunne betrekking op, omdat zij het niet over zich kunnen verkrij gen, aan het volk te verkondigen, wat zij zelvcn niet gelooven." Velen doen dit zonder uitzicht op schadeloosstelling en geven zich daardoor prijs aan eene onzekere toekomst. De anderen echter, die blijven en de moderne richting" verkondigen, zijn wel is waar op denzelfden weg als de vrije gemeente" maar gaan toch nog niet zoover. (Naar ik hoor, worden door den kerkeraad tegenwoordig uitsluitend orthodoxe geestelijken gekozen.) Zij laten het geheel niet weg; zij roepen ook een God" aan, en niet bet goddelijke", zooals die anderen; het kerkgezang en de moeste der oude gebruiken worden door hen gehandhaafd, maar zij trachten daaraan eene nieuwe, meer met den tijd overeenstemmende beteekenis te geven. Jezus Chris tus is ook voor hen slechts een mensch, en de hei lige drieeenigheid slechts een symbool. Zij treden met grooten nadruk op, en bezitten in Amsterdam eenige werkelijk voortreffelijke redenaars. Al be reiken zij het radicalisme der vrije gemeente" niet, al bevinden zij zich in den grond, door ge deeltelijk aan het oude vast te houden en dit gedeeltelijk te verwerpen, in een overgangsstadium, toch prediken zij eene leer en eene zienswijze welke men in Duitschland niet van den kansel zou mogen verkondigen. Gelijk wij boven reeds aanduidden, is het in Duitschland eenmerkwaar dig verschijnsel, dat philosophie en theologie, in plaats van zich met elkander te versmelten, als onverzoenlijke tegenstellingen naast elkander blij ven voortbestaan. Terwijl de kerk met eene voor den vooruitgang onzer eeuw eigenlijk volkomen ongeoorloofde klein geestigheid en bekrompenheid aan alle dogmen, zelfs de meest middelccuwsche en niet de resul taten der wetenschap in do scherpste tegenstelling staande, blijft vasthouden, en doet. alsof de wetenschap sedert de middeleeuwen had stil ge staan, heeft do philosophie niet alleen de dogmen, maar ook het innerlijkste wezen van den gods dienst zelf in zijne grondtrekken ontleed, deze zelf (voor zoover zij optreedt in den vorm eener heersclicnde geloofsbelijdenis) ad acta gelegd, en, omdat de eene of andere zedeleer voor de wereld toch onmisbaar is, zich beijverd om eene op eene wetenschappelijke basis berustende ethica te grond vesten. Daar deze echter door ieder wijsgeer en geleerde weder anders wordt opgevat en van an dere beginselen uitgaat, waarbij de grenzen nu eens nauw, dan ruim worden getrokken, kan voorloopig van eene algemeene geldigheid nog geen sprake zijn. Dat zich deze beide richtingen in Duitschland naast elkander kunnen hand haven, en dat op deze oneindige ladder, waar van zij, die aan het wonder gelooven, op do onder ste sport, de philosophen en sceptici op de boven ste sport staan, sceptici, voor welke alles relatief, subjectief, verschijnsel is, en die zells niet geheel zeker zijn, of 2 X 2 4 is, dat op die ladder iedere sport haar eigen belijders heeft, bewijst alleen de ontzaglijke verscheidenheid dorgcestcsontwikkeling en de menigvuldigheid harer scha keeringen bij een en hetzelfde volk. In Holland is dit alles geheel anders; daar is zooals wij reeds zeiden, de samensmelting van de wijsbegeerte met den godsdienst meer of' min volkomen tot stand gebracht. Dat wil zeggen: meer of min, omdat eene volkomen samensmelting van deze beide voorloopig wel niet mogelijk zal zijn, althans niet met practisch nut voor het volk. Ook in Holland zijn er vakgeleerden, die met de kerk geheel hebben gebroken en haar, evenals hunno collega's in Duitschland als een afgedaan standpunt op den weg van liet onderzoek van het bovenzinnelijke eenvoudig ignoreeren. Behalve de genoemde van elkandej moer of min verschillende sekten bestaat in Holland nog het ge nootschap of de gemeenschap der fijnen" (ortho doxen). Dit zijn dedweepers van den evangelischcn godsdienst: zij hebben in hunne religieuse zienswijze iets van de vromen van het Wupperdal en van de Geneefsche pietisten. Ieder geoorloofd genot is voor hen zonde, en het leven alleen bestemd, om zich {zelf onophoudelijk geestelijk en lichamelijk te kastijden. Zij hebben gelijk hunne geestver wanten te Elberfeld en te Genève, hun eigen kerken en kanselredenaars. De katholieken zijn in Holland over het alge meen in de minderheid. Holland is een overwe gend Protestantsch land, welks religieuse eman cipatie van Rome gelijktijdig tot stand kwam met zijne losrrukking van Spanje, in den grooten onafhankelijkheidsoorlog tegen deze mogendheid, en wel in het nauwste verband met de politieke zijde van dien oorlog. Hollands opstand tegen een afval van Spanje was in hoofdzaak een gevolg van de gewelddadige onderdrukking van hot pas ontkiemende, in Hol land diepe wortelen schietende Protestantisme De Hollander laat zich zijne gewetensvrijheid niel ontnomen; had de verdrukking van Filips niel een bij uitstek godsdienstig karakter gehad, dan zouden de Hollanders wellicht nog lang de wille keur der Spaansche heerschappij hebben verdragen hunnen godsdienst echter, die voor hen het hoogste was, konden zij niet laten aantasten. Daarop ont stonden de Geuzen, de water- en landgeuzen, die den oorspronkelijken scheldnaam Gucux (bedelaars' tot een eernaam verheffend, verklaarden in dien zin bedelaars te zijn, dat zij goed en bloed vei hadden voor de bevrijding des lands en niets voor zich wenschten te behouden, derhalve niet rijker dan bedelaars wilden zijn Deze geuzen met hunne vertwijfelde vaderlandsliefde en hunne onbeperkte alles wat persoonlijk was opofferende toewijding hebben den Spaanjaarden van die dagen niet wei nig te doen gegeven. Maar om weder op de Katholieken terug te :omen, deze zijn, al maken zij slechts eene min derheid uit, over het «Igemeen wat men goede katholieken noemt, getrouw aan den paus, en oor de onfeilbaarheid" levend en stervend. De Jezuïeten- vinden in Holland een niet onruchtbaar arbeidsveld. De Hollandsche Zondag heeft, wat vervelendleid betreft, eenige overeenkomst met den Engelschen. Alle winkels zijn den geheelen dag gesloten n werden noch des avond, noch na afloop van de godsdienstoefeningen geopend. Eone uitzon dering maken de restaurants en de drankwinkels. Des morgens stroomt alles, met het gezangboek n de hand, naar de kerk; de vromen bezoeken iet godshuis ook wel tweemaal per dag, maar minstens eens te gaan houden zelfs de meeste anders niet bijzonder kerkelijke" Christenen voor nm plicht. Ten slotte nog oen woord over de Joden en mnne positie in Holland. De Joden werden, zooals men weet, in de zestiende en zeventiende eeuw, toen zij uit Spanje en Portugal werden verdreven, in Holland gastvrij ontvangen. Nochans wijzen de vele Spaansche en Portugeesche namen (de Castro, de Leo Laguna, Meudes de Leon, enz.) op dezen historischen oorsprong. Sun werd eene eigene wijk ingeruimd, die echter geen Ghetto was, dat tegen den avond werd ge sloten, zooals de Judengasse te Frankfort aan den Main, maar eene opene, vrij ruime stadswijk, waarin de Joden dezelfde vrijheden genoten als de andere staatsburgers. Heden echter bestaat in dit opzicht volstrekt geen onderscheid meer tusschen Joden en Christenen, en kunnen de eersten, vooral als zij tot de hoogere standen behooren, zich ene woning kiezen waar het hun goeddunkt. De jo den der lagere volksklasse wonen echter grootendeels nog in het oude kwartier, dat wegens zijne bonte afwisseling een geliefkoosd verblijf voor de schil ders is. De jegens de joden vijandige stemming, die zich in Duitschland en Rusland heeft ge openbaard, bestaat in Holland niet. Wel zijn ze ook daar juist niet bemind, en worden ook nu en dan geparodieerd en bespot maar altijd op goedige manier, zonder iets van die scherp te on dien haat, die in Duitschland en vooral in Rusland tot de zoogenaamde Judenhetsen aanleiding gaven. Deze vervolgingen zouden reeds door het scherp ingeprente rechtsgevoel der Hollanders en door de constitutie, die hunne per soonlijke vrijheid waarborgt, niet worden toege laten. De Jood geniet, zoodra hij aan zijne plich ten als staatsburger voldoet, in dezelfde mate als de Christen de bescherming der grondwet. De Hollander met zijne eeuwen lang gehandhaafden zeliregeering, met zijn aangeboren of door opvoeding verkregen eerbied voor de rechten van den mensch, ziet in de Joden medeburgers die volkomen gelijke rechten bezitten; daarom behoo ren tegen de Joden gerichte buitensporigheden van zelf' tot de zeldzaamheden. Indien zij (de Joden) verstandig en knap zijn, hetgeen dikwijls het geval is, worden zij ook gekozen voor de Kamer van Koophandel en voor de Tweede Kamer, en niemand ergert zich hieraan. Ook aan hnnne benoeming tot minister staat niets in den weg." HET LEERLING-STELSEL. Van de leekenschool voor lütnst-AmbacJtlcit, door de Amsterdamsche afdeeling der Vereeniging tot bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid in Nederland opgericht, is het zevende jaarverslag verschenen. Het wijst weder op ccn allergunstigst en toestand; de school bevat sinds jaar en dag zooveel leerlingen als de lokalen maar kunnen bevatten; zij bleef met dezelfde onderwij zers, hetzelfde programma en hetzelfde bestuur als het vorige jaar werken. Dit bestuur bestaat uit de hoeren: R. W. J. C. van den Wall Bate, voorzitter; Joh. C. Zimmerman, vice-voorzitter; J. R. do Kruijtf, secretaris; J. II. W. Kemman, penningmeester; F. A. Hoeker; mr. II P. G. Quack; B. Hagen, voorzitter der Meubelmakers-Vcrecni ging Amstels Eendracht", en Th. C. Lasthuijzen, secretaris der Schilders-Vereeniging Vooruitgang zij ons doel". Directeur is de heer J. G. Steenbeek. liet on derwijs werd gevolgd door 198 leerlingen; van deze waren 76 schilders, 17 meubelmakers, 14 beeldhouwers, 13 behangers, 10 lithografen; voorts waren de leerlingen zilver- en goudsmeden, stu kadoors, steenhouwers, graveurs, pliotografen, kunstdraaiers, enz. De timmerlieden, smeden en instrumentmakers worden tegenwoordig naar een andere school, die van Concordialnter NOS" ver wezen, en naar de ambachts- avondschool; toch waren er nog een twaalftal van den vorigen cur sus, die blijven mochten. Aan het slot van hot verslag zegt de secretaris dor commissie van Bestuur, de heer J. R. de Kruyff, eenige woorden omtrent de ervaring, door middel der school opgedaan. liet schijnt thans uitgemaakt dat onze teckcnschool in een werkelijke behoefte voorziet, waar voor, onder meer het groot aantal leerlingen pleit, dat zich telken jare aanmeldt; meer dan er kun nen geplaatst worden. En nog veel grooter zou dit aantal zijn, wanneer maar alle werkgevers waren doordrongen van het gewicht cener .betere theoretische opleiding hun ner leerlingen. Dan zouden er spoedig avondteekcnscholen tekort komen. Want naar onze bescheiden meening, is het geen quacstie, dat vooral avond-teekenscholen zijn aangewezen tot aanvulling van den leertijd over dag in de werkplaats. Avondscholen zijn hier overal drukker dan anderen bezocht. Zelfs merkt men dat op in de Kunstnijverheid school in het Rijksmuseum, waar geen licht mag branden, en alleen overdag de lessen worden ge geven: immers de eigentlijk gezegde beoefenaars van eenig kunstambacht aankomende patroons in het meubelvak bijvoorbeeld en dergelijken laten zich maar zelden inschrijven; de leerlingen zijn er hoofdzakelijk décoratioschildcrs (die weer overdag beter dan 's avonds kunnen werken) en modelleurs voor decoratieve doeleinden. De Dagscholen, bestemd voor het ambacht (in engeren zin voor het kunstambacht) ze missen hun doel of streven hun doel voorbij. En

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl