De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 16 september pagina 4

16 september 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 586 in de wetten, maar nog niet in de zeden van het fransche volk verkregen heeft, zeggen de auteurs. De Heeren van Lier gaan voort Elck wat wils'' te geven. Men moge zijn zinnen gesteld hebben op dit of dat genre, het heeft zijn eigenaardige voordeelen, dat men wat er goeds in ander genre geleverd wordt, des verkiezende, aan onze kennisneming kan onderwerpen. De schouwburg in de Amstelstraat, genaamd Grand Théatre", en dezen naam eigenaardig dragende wanneer de hooge kunst van Possart of Sarah Bernhardt er > ten tooneele wordt gebracht, schijnt vooral bestemd beurtelings voor het Duitsche blij- of kluchtspel en de Fransche moderne komedie; de Fransche-Laanschouwburg discht gewoonlijk roman tische zaken op, gelijk die door de Heeren Veltman en I'otharst en Mevr. Ellenberger meer bizonder vertegenwoordigd worden. Dit-maal gaf men in het Grand Théatre" het kluchtspel Knikkebeen van den Vijgendam". Het is de geschiedenis der onaangenaamheden, geboren uit de vergissingen van een plompen kruyer, wiens uiterlijk het vermoeden wettigt, dat de jenever voor een deel de schuld van al de aangerichte verwarrin gen draagt: Een Professor in de scheikunde, een zeer fatsoenlijk echtgenoot, komt geheel buiten zijn toedoen onder de verdenking het hof te maken aan twee andere vrouwen; zijne vrouw zelve wordt verdacht den bruidegom eener waschvrouw tot -iich getrokken te hebben. Een argloos Boodgchaplooper valt in handen der politie, als ?* beschuldigd een horlogie te hebben gestolen; een staf van waschmeisjens, politieagenten en habitués vin het caféMaas" aan den Amsteldijk omgeeft de hoofdpersonen De Heer Mutters, die thands aan het Grand Théatre" verbonden is, draagt niet weinig tot het succes van zulk een volksstuk bij. De type, door hem van den kruyer Knikkebeen gemaakt, was uitmuntend; wat grime, houding, spel, ook stem en spraak betreft. Een tooneelkunstenaar, die zoo iets levert, staat niet beneden onze Ostaden, Begaas, Dusarten enz., in tegendeel, de charakters worden nog in vrij wat meerdere betrekkingen geplaatst en geschilderd dan de aard der kunst van die penceclhelden toelaat. Nog troffen mij, door natuurstudie, de fyzionomiën en bewegingen der beide agenten van politie Hendrik en Pakvast, voorgesteld door twee mij niet bekende akteurs, de HH. Meyens en Koster. De voornaamste rollen waren verder in handen van de Heeren André(den hooger ge noemden Professor in de scheikunde), de Dames Albregt en Verstraete (vrouwen van de beide Professoren}, Mej. Kapper (de waschvrouw) en Mevr. André-Meeuwissen (Lotje, dienstmaagd). Het samenspel dor aangeduide massaas verdient lof, om levendigheid, ijver en goed begrip. De leiding" dankt men aan den Heer Saalborn. Een flink zanger betoonde zich een mij nog onbekende Heer Blazer. Als auteurs der satyrieke koepletten maken zich de Heeren Mutters en Trijtel bekend; terwijl de Heer Benavonte, de verdienstelijke orchestmeester, de Zauberflöte, Bobert, de Huyuenots, en vooral den Mtkado druk op kontributie gezet heeft, voor de muziekbegeleiding. Dikwijls is het vraagstuk onderzocht, of zekere standen zich in hun geheel gekompromitteerd behooren te rekenen, wanneer uit hun midden "?ant in eon min gunstig daglicht ton tooneele ' ''"t. Wanneer Molière een vrekkigen, of .elen, of belachlijken vader opvoert, dan men wel eens gezegd, dat dit onzedelijk w<iS: want dat men, op die wijze, het vaderlijk gezach aanrandde. Misverstand! Hij voert geen vaders op; hij voert vrekken, halzen, dwazen op, die tevens vaders zijn. Welke Generaal zal zich aantrekken, dat het dezerteeren van een soldaat in de dagbladen vermeld wordt ? Ware dit niet het geval, moesten de geneesheeren en de dichters boos op Molière zijn, om dat hy belachelijke Diafoirussen en Irissotins schildert, moesten er geen slechte charakters be schreven worden, om dat de drager van zulk een charakter allicht tot een geachten maatschappeIjjken stand behoort, dan zou men het bedenke lijk kunnen achten, dat, in de Posse Knikkebeen', een lid van het voortreffelijke amsterdamsche kruyersgild belachelijk wordt gemaakt en de politie, gelyk ze hier vertegenwoordigd wordt, weinig achtenswaardig schijnt: maar ons publiek weet toch wel, dat men naar n exemplaar niet alle vruchten beoordeelen moet, die aan den zelfden boom groeyen. U S. '88. A. TH. KARL MEIXNER. Te Weenen is een der meest populaire acteurs ?an het Burgtheater, Karl Meixner, aan een be roerte gestorven. Hij was altoos een zeer lichtgeraakt, knorrig en daarom voor zich zelf en ande ren onaangenaam mensch geweest, maar dit was in den laatsten tijd op verontrustende wijze toegeno men, en toen hij van een stoel was getuimeld en flauw gevallen, rieden de dokters hem, een tijdlang in een inrichting voor zenuwlijders ziju intrek te nemen. Meixner wilde daar echter niet blijven, ofschoon men, tegen de reglementen in, aan zijne dochter had toegestaan, een kamer naast de zijne te betrekken. Hij vertrok na een paar uren, reed naar een bevriende familie en vertelde er dat hij uit een krankzinnigengesticht ontvlucht was. Ook hier ried men hem, door den dokter gesteund, in een sanatorium te gaan, en hij begaf zich daarheen. Na vijf uren aldaar vertoefd te hebben, zette hij zich op een sofa, zeeg ineen ea was dood. Het verlies is voor het Burgtheater zeer groot. Meixner was, ofschoon reeds bijua zeventig jaar, steeds op zijn post, steeds krachtig en voor zijn rol berekend. Hij was eenkoele verstaudskomiek", een satyrieke kop en kende ziju publiek. Zijn kort, gedrongen figuur, zijn scherpe gelaats trekken, kleine spottende oogen, duune lippen, spottende glimlach, behoorden tot eene oude school, maar pasten in menig stuk vau het repertoire. Meixner was te Königsberg geboren; voor jurist bestemd, gaf hij de studie op en sloot zich bij een reizend operagezelschap aan. Aau het tooneel te Hamburg, onder Maurice, leerde hij zijn komische veine ontdekken. Hij speelde daar langen tijd, toen te Leipzig en te Stuttgart; eindelijk verbond Laube hem in 1856 aan het Burgtheater. Dr. Wespe was eeu zijner debuutrollen; Schmock" in Die Journalisten eene zijner beste creatiëu; uit het klassieke repertoire speelde hij den Capuziuer'; in Wallensteiris Lager gaarne. Coquelin, die hem zag spelen, riep uit: Dat is een groot acteur!" en de medespelenden beschouwden hem ook als een der besten of wellicht den beste ouder hen. Verleden jaar vierde hij, onder veel eerbetui gingen, ziju 50-jarig jubileum als akteur. Bauernfeld wijdde hem toen de volgeude verzen: Du malst al fresco, aber wahr, Seliaffst Charaetere stramm uud klar, Und ziindeud schliigt au uuser Ohr Dein scliarf sarcastischer Humor. Meixuer's bijdrage in Der Dikamerone des Burg theaters, het boekje dat eeuige jaren geleden al de acteurs vau den \\eeiier schouwburg ge zamenlijk ten voordeele van hun pensioenfonds hebben uitgegeven geeft een fraaie beschrijving van het acteursleven in vroeger tijd: y Toestanden als destijds bestaan er zeker wel niet meer. En toch waren er ook vroolijke uren. Het rnaandelijksch salaris wisselde tusschen acht en twaalf thaler; bijzonder uitstekende talenten brachten het wel tot zestien thaler. De betaaldag was ecliter niet vast ook werd tot het ver mijden van alle buitensporigheden, de geheele som nooit in eens betaald. Te Lüneburg was tegen Nieuwjaar het voor het tooneel bestemde budget der Lüneburgers uitgeput, en onze niuzentempcl trok verder, rijk voorzien van gelukweuschcu, en zouder geld. Een omnibus vervoerde ons allen. De directeur Muller (als der Franzoseumiiller bekend) hield er een paard op na, waarop hij, eeu oud cavalerist, ons vergezelde. Het was vinnig kond. De directeur Muller, blauw van de konde, kwam naast het rijtuig rijden en vroeg naar binnen, wie van ons in ziju plaats een unrtje wilde rijden. Ik was de gelukkige, en beklom, door de andereu om deze onderscheiding benijd, het beest. Ik zal de/en rit, m den ijswind en zouder behoorlijk beschermende kleeding, nooit vergeten. Ten overvloede had mijn broek geen sous-jrieds, eu was ook over 't geheel tegen der gelijke buitengewone heldenfciteii zoo weinig bestaud, dat ik hem na eeu kwartier stevigen draf of wat bruiutjc zoo noemde, wél ongeveer als mantel had kunnen gebruiken. Het moot er fraai hebbeu uitgezien. De directeur Theodor Muller on ziju corpulente wedcrhell't be raadslaagden intusschcu over onzen toestand. Do eventueele toestemming tot het geven van tooneelvoorstellhigcn hing vau de burgemeesters in de stadjes af. Zal zij in liet voor ons liggende stadje te verkrijgen zijn ? Was dat niet het geval, wat dan ? Contant geld was in de directiekas, de rcticule vau Madame Muller, niet voorhanden; ofschoon er de laatste dagen evenmin als vroeger betaling had plaats gehad. Rondom sneeuw en ijs; geen middagmaal, geen warme kleeding, en iu ons allen levendig de herinnering aan den vricudelijken ouderlijken haard, juist op dezen dag, het was de heilige Kerstavond !" Daarna vertelt Moixuer in komischeii trant, maar werkelijk aandoenlijk, hoe de dapporc troep ein delijk toch de concessie verkreeg, cu in het stadje eeuige voorstellingen met hoogst magere opbrengst gaf. De directeur was daarover zoo gelukkig, dat hij allen met kerstgeschenken, die echter niet van goud of zilver waren, bedeelde. Na deze schil dering vau vroegere tooneelellende maakte Meixuer eeu zeer grooten sprong en vertelde nit ziju toonecltijd iu Wnrtemberg: Iu het jaar 1848 was ik als koninklijk Wurtembergseh hoftooucelspcler, van Leipzig uit aan den destijds te Stuttgart almaehtigen hofraad Hacklauder aanbevolen. Hij fungeerde als particulier secretaris van dcu kroonprins. Hij ontving mij allervriendelijkst en wij zijn steeds hartelijke vrienden gebleven. Hij bewoonde de tweede etage vau eeu vleugel iu het koninklijk paleis en vereeuigde iedere week zijne vrienden tot ecu whistavond. Ook ik behoorde tot de habitués. Hacklander had, gelijk men weet, een alles bcheerschende positie te Stuttgart. Ziju plotselinge val en op pensioeustelling viel ouder ons als een vonk in het kruit. Ik zat in het caféMarquardt, toen Picbel binnen kwam stormen en mij het bericht bracht: Hackliiuder is heden op pensioen gesteld!" Den volgenden morgen om tien uur ijlde ik er heen. Ik was gewoon in een vau de antichambres een of twee koninklijke lakeien in hun roode liverij te vinden, die zijne bevelen afwachtten. Iu de laatste antichambre stond dan zijn kamerdie naar, ik vind nu nergens een lakei, alles was stil en ledig. Eindelijk zie ik zijn kamerdienaar, die mij glimlachend aanziet, en mij uitiioodigt, maar onaangediend binnen te gaan bij den hofraad. Deze had voor zijne vrienden dat zoo bevolen, maar er was nog niemand geweest. Ik trad binnen, Ilackliinders studeerkamer was allerfraaist ingericht cu zeer smaakvol versierd met allerlei, dat hij vau ziju Oostersche reis had meegebracht. Het was een koude dag. Hacklimder lag op een Turkschc ottomane, in een bercnpcls gehuld. Bravo, Meixuer, dat ge komt!" riep hij mij toegemoet; »neem maar gauw eeu pels, daar hangt er een!'' Ik keek hem na deze verwonderlijke uitnoodiging vragend aan; hij begreep mijn zwijgende vraag en gaf weldra de verklaring: , Merkt ge dan niet, dat het hier ijskoud is? Gisteren ben ik op pensioen gesteld; vandaag hebben de kerels de kachel niet meer aangelegd." Wisseling van het geluk! Gunst van mach tigen en lake.ijen! Ik dacht nu opeens aan mijn braven ranzosenmüller met zijn aandoenlijke kerstgeschenken eu zijn trouw hart voor zijn volkje; wij arme komediauten hadden het toen toch indertijd minder koud, dan nu de gisteren nog gevreesde man iu de vertrekken van het ko ninklijk paleis! TWEE DROOMEN VAN EMH^E ZOLA. Omnia jam fiunt ' Een radicaal minister kan besluiten een zeer bekend romanschrijver te decoreeren. Het spreekt van zelf. dat er hier van Frank rijk gehandeld wordt. Elders.... in ons land, doch dit is genoeg bekend. Dat in Frankrijk dus nu het nog Republiek is door een minister als Floquet een legioen van eer wordt toegekend aan Emile Zola, heeft niets bevreemdends. De groepeering der staaten letterkundige partijen maakt dit feit mogelijk, en wekt zelfs minder verzet dan men zou gedacht hebben. Dat Zola zelr er mee ingenomen is, be hoeft geene buitengemeene verwondering te wek ken. Velen zijner confrères hebbeu hun legioen van eer met minder inspanning verdiend. Een ding is echter bij uitstek bevreemdend. De verstandige en practische Emile Zola heeft ver klaard, dat hij, ingeval het zoo uitkwam, niet voor een zetel in de Académie Vrancaise zou bedanken. Welk een zonderlinge droom heeft hem hierbij voor den geest gezweefd? Is het mis schien een oude Bonapartistische volzin: Le couronnement de l'édifice, die hem verleidde? Is het de waan, dat de academische palmen eene officiëele erkenning zijner theorie van het Naturalisme zullen te weeg brengen? Zou hij zich in waarheid vleien, dat de veertig onstorfelijken hem zijne zestien deelen Itougon-Maequart en zijne campagnes in Le Voltaire of Le Figaro zullen ten goede houden ? Dan is de aanval van Alphonse Daudet in L'Iininortel in elk geval een verstandiger daad. Daudet geeft Zola in dit boek eene les. Het boek is partijdig, soms daalt hot tot don toon van oen pamflet, maar hot openbaart den man van vaste overtuiging. Zola en de Académie franfaise kunnen nimmer in n adem genoemd wordon. Zijn stijl, zijne woordenkeus, zijne verhalen, zijne theorieën, zijne aanvallen op een vroeger letterkundig ge slacht, dit alles maakt hem een onmogelijk candidaat! Dat hij herleze bij zijn vriend Daudot, hoe het den ongelnkkigon candiclaat Abel de Freydet verging Deze ottert duizend franken op, om con diner aan een twintigtal académicions te geven, hij wijdt zich aan het métier Ie jilus bas et Ie plus ennuyeux, visites maken aan de loden dor Acad mie, en verkrijgt bij de stemming nul stemmen. Daudot wijst op Balzac, dio ook nimmer lid van do Académie is geworden, en hoe oen lid, zelf oen romanschrijver, uitriep: Balzac, mais l'avez-vous connu? Savez-vous, monsieur, de qui vous parlez? ... Ie désordro, la bohème! . . . un homme, monsieur, qui n'a jamais cu vingt francs dans sa poche ... Je tieiis ce détail de son ami Frédéric Lomaitre . . . Jamais vingt francs . .. ot vous auriez voulu que l'Académie ...'' Uit deze schampere woorden volgt, dat do hoeren onsterfelijkcn zich eon gezelschap van aristocraten wanen do zakken vol twintig-franc-stukken, en dikke vrienden met allerlei hertogen on prinsen vau den bloode. Hot is jammer, dat Zola oen dergelijken droom droomt. Zestien deelen Rougon-JMacynart, acht doelen novellen, zeven doelen critische studiën on n deel toonoclstukkon, waarlijk er zou in dczo letterkundige bagage wel de stof schuilen voor een Académicien, indien maar de ongelukkige strijd voor hot Naturalisme dat is de geheele Zola met al wat hij betcekent hot hom niet onmo gelijk had gemaakt, om onder het koepeldak van het Instituut zitting te nomen. Zeker, als letterkundige verdienste alloen ge noeg was .... maar, daarbij komt nog zooveel. Zoo iemand een letterkundig kunstenaar van zeldzame beteekenis is, dan zeker Leconte de Lisle, ieder gooft het toe maar de groote dichter was 'de zestig jaren al geruiraon tijd te bo ven, voordat het Institut hem, den genialen, den armen, den eerlijken, den bescheiden kunstenaar, zijne deuren opende. En, daar staat tegenover, dat oen staatsman van bordpapier, als Emile Ollivier, nog in 1870 door laffe kuiperij onder de onsterfelijken werd opgenomen. Zou het niet beter zijn geweest, als Emile Zola zich oen weinig nadenken had getroost, on het de voorkeur gegeven had met Scarron, Molière, La Rochefoucauld, Malebranchc, Lo Sago, l'Abb Prévost, Rousseau, Andró Chonier, Boaumarchais, Benjamin Constant, Stendhal, Balzac, Béranger, de oude Dumas, Théophile Gautior, Quinet en Michelet buiten de academie te blijven? Het ergste is, dat de vele benijders on tegenstanders van don auteur dor Histoire naturelle et sociale d'une familie sous Ie second empire hem nu on barmhartig zullen bespotten. La fin d'an homme' zal het heetcn, en het jonge Frankrijk, eerst gereed hem te volgen, gaat nu zijne deur voorbij. * * * Zola heeft in zijne schildering van ocne bur gerlijke familie tijdens het tweede keizerrijk oen gevaarlijke titel, daar hij sinds 1871 reeds vrij wat moeite moest inspannen, om binnen de gren zen te blijven bijna geen enkele held of heldin doen optreden, die voor de veertig onsterfelijken in de minste mate aantrekkelijk of boeiend was Zijne aristocraten, zijno fatsoenlijke burgers, zijn volk, zijne arbeiders en zijne boeren hebben hom juist in aanzienlijke kringen vele tegenstan ders verschaft. Men beschuldigt hem Frankrijk te boleedigen door de Franschen zoo zwart te tee kenen. Sympathie heeft hot hem niet verworven, dat zijne bekoorlijkste figuren uit zijn eerste Eougon-Macquart-iora&n twee kinderen waren, Silvere en Miette, voortreffelijk getoekend, maar stervend, omdat ze zich aansloten bij oen gewa pend verzet tegen den Coup d'Etat van Decem ber 1851. Geon lid der Académie tenzij misschien Coppée of de tweede Alexander Dumas hooft hem ver geven, dat hij in zijn tweedon roman do fatsoenlijke vrouwen uit het tweede keizerrijk zoo diep ver dorven voorstelde, als Renée, de echtgenoot van den zelfzuchtigen schurk Aristide Saccard. Een minnehandel met den piopjongen stiefzoon Maxime, brengt Ronée in de cabinetsparticulièrs der groote restaurants, om te staven, dat het keizerrijk Parijs bedorven had. Li grande chasse impériale, la chasse aux amntures, aux femmes, aux millions commenyait. En daarenbovoven voegde hij er nog bij: L*Empire allidt faire de Paris Ie mauvais lieu de VEurope. De Académie is zeer conservatief en duldt der gelijke ontboezemingen niet. En nu, zoo, tot verbazing en diepen spijt van allen, die Frankrijk liefhebben, het aan eerzuchtige hansworsten als Boulanger gelukt het leven der republiek in govaar te brengen, wat zal het nieuw Bonapartisme vrij goed vertegenwoordigd in de Académie van Zola's candidatuur maken? Het zal zich herin neren hoe een zijner voortreffelijkste meesterstuk ken, Le Ventre de Paris, de lijdensgeschiedenis bevat van den mageren Florent, slachtoffer der misdaad van 2, 3 en 4 December 1851; dat zijn vierde roman: La conquéte de Plassans" de verra derlijke kuiperijen van een priester, verklikker, omgekocht door Bonapartistische agenten schil dert; dat Rouher met boel zijne bende en al zijne lis ten voorkomt in zijn zesden roman: Son Excellence Euyène Kougon. In do latere deelen, na 1876 uitgekomen, ireedt de strijd tegen do ellenden van hot Bonapartisme naar den achtergrond, In Nana (1880) komon nog twee ter Tuilerieün zeer geëerde edelen, de Graaf Muffat do Beuville en do Markies do Chouard, twee oppervlakkige licht missen, wier dwaasheden ergerlijker worden, naar mate zij hooger in jaren klommen. Doch in de latere romans schijnt de herinnering aan liet Kei zerrijk langzaam to vcrbleokon. Evenwel do schrij ver hoeft beloofd?zal hij die belofte houden? oen roman over hot Leger, over dcu val van het Keizerrijk, over Sedan,.... en dat hij de waarheid zal zeggen. In dat geval mag hij bij zijne candi datuur voor de Academie niet rekenen op don steun van Emile Ollivier. * * * Dit is n dor beide droomen. En de andere is Le lieve de zestiende roman uit den cyclus der Ilouyon-Maquart, waarvan nu elf hoofdstukken verschenen zijn in de lieeue illustrée. Zoo als dit boek vóór ons ligt, bestaat er kans, dat er con meesterstuk van wordt. Had Zola niets anders geschreven dan La I'\iute de l'abbéMouret (1874), Unepage d'ainoiir (1878), Au BonJieur des Dames (188JÏ) on Le lltïe, hot waro niet onwaarschijnlijk, dat men hora mot eene groote meerderheid van stommen tot lid der Académie franchise benoemde. Juist Le Kéce heeft iots zoo verheven idyllisch, dat de rijkere en bontere voorstelling van Lu faute de l'abbéMouret er voor onderdoet. Om zijne heldin Anyélique te verbinden aan do genea logie der Rouyon-Macqnurt, heeft hij nog oen aan hangsel tot den stamboom moeten uitvinden, waarop hij in 1878, bij het openbaar maken van dezen, niet rekende. Hij kiest de boozc Sidonie, zuster van den minister Fugèno Rougon (Rouher), die alleen in de beide eerste romans eene korte rol spoelt, om haar tot moeder te rnakcn van Ang liqne, later to vondeling gelogd, en als dochter aangenomen door twee brave echtelieden, de Huhcrts to Bcaumont. Het hoofdonderwerp is de liefdedroom van Antiélifi'te. Het arme, onderlooze borduurstortje wint do liefde van eon glasschilder, dio weldra blijkt oen schatrijk edelman, zoon van eon Bis schop, to zijn. En oen marquis d'llautc-Coeur zou ccne vondelinge huwen! Aiu^liqne gelooft hot, omdat zo do wereld niet kent, on haar ge loof zal bergen verzotten. Het is vooral do frischhcid, waarmee de liefde van l^éUcien en -4m/^7i<j<teisgcteekend; de geest drift, waarmee Vitmour ingénu zoo duizend maal door duizenden van zangers, van don Gangcs tot aan den Ebro, geprezen op nieuw in zijne lijnste trekken is ontleed, welke dezen nieu wen roman onderscheiden. In hot voorlaatste hoofdstuk (IX) komt een zoer verrassende trek. Anyéliqiic deinst, daar zij rein en onschuldig is, niet terug, om aan de zijde van Jfélicien des avonds in den tuin van het bisschoppelijk paleis te wandelen. Zij woet reeds, dat de arme glasschilder een schatrijke markies is. Zij volgt hom in zijne studeerkamer. Zij vindt daar de gereedschappen van zijne glas schilderkunst, eone liefhebberij van dcu rijken edelman. O, wat zullen wc gelukkig zijn.' Beiden zullen we werken, schilderen en borduren! Hij hield hare banden vast, beiden zwegen. Angéliqiie begon opnieuw te spreken' Dus hot is afgesproken?" Wat?" vroeg hij, glimlachend. Dat wij zullen trouwen!" Hij aarzelde eene seconde. Zijn. gelaat werd plotseling donkerrood. Zij word ongerust. Ben-jo boos op me?" Maar reeds drukte hij met warmte hare beide handen. 'tIs afgesproken: 't Is genoog, dat je iets verlangt! Ondanks alle bezwaren, zal het geschie den. Ik heb niets anders te doen, dan naar je te luisteren." Toen fonkelden hare oogen. Wij zullen trouwen, altijd bij elkaar blijven, elkaar altijd liefhebben!" Zij twijfelde niet meer. Dat zou den volgenden dag gebeuren als in een wonder uit de Heiligen levens. Aau zwarigheden dacht ze niet. Wie zou hen scheiden, nu zij elkander liefhaddon. Zij was opgetogen van naamlooze blijdschap. Afgesproken!" hernam zo. Geef mo je hand er op." Hij kuste de toppen van hare vingers. Afgesproken!" herhaalde hij. Toen wilde ze weg, het werd laat. Zij wilde niet hebben, dat hij mee zou gaan en fluisterde: Tot morgen!" Maar dat morgen" zal niet spoedig komen. Duizend bezwaren doen zich nu op. Angélique bekampt ze met de onuitputtelijke geestdrift van haar geloof in de liefde van Félicien. Mij dunkt Zola heeft haar de victorie toege dacht, schoon het nog niet bekend mag zijn, wat hij voor zijne heldin heeft weggelegd. Een ding is zeker. Le lière" heeft aanspraak op don naam van meesterstuk, na de voltooiing misschien op dion van zijn meesterstuk." DR. JAK TEN BKINK. DECADENTE POËZIE. Te Brussel is eene vertaling van Edgor Poë's gedichten in hot Fransch verschenen. The Baren en The Bells waren reeds vroeger vertaald, maar het opmerkelijke dor uitgave is, dat zij vooraf gegaan wordt door een sonnet in zoogenaamd Fransch van den vertaler Stéphane Mallarmé, Le tombeau d'Edgard Poe. Het luidt als volgt:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl