Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 586
in de wetten, maar nog niet in de zeden van het
fransche volk verkregen heeft, zeggen de auteurs.
De Heeren van Lier gaan voort Elck wat wils''
te geven. Men moge zijn zinnen gesteld hebben
op dit of dat genre, het heeft zijn eigenaardige
voordeelen, dat men wat er goeds in ander
genre geleverd wordt, des verkiezende, aan onze
kennisneming kan onderwerpen. De schouwburg
in de Amstelstraat, genaamd Grand Théatre",
en dezen naam eigenaardig dragende wanneer de
hooge kunst van Possart of Sarah Bernhardt er
> ten tooneele wordt gebracht, schijnt vooral
bestemd beurtelings voor het Duitsche blij- of
kluchtspel en de Fransche moderne komedie; de
Fransche-Laanschouwburg discht gewoonlijk roman
tische zaken op, gelijk die door de Heeren
Veltman en I'otharst en Mevr. Ellenberger meer
bizonder vertegenwoordigd worden.
Dit-maal gaf men in het Grand Théatre" het
kluchtspel Knikkebeen van den Vijgendam". Het
is de geschiedenis der onaangenaamheden, geboren
uit de vergissingen van een plompen kruyer, wiens
uiterlijk het vermoeden wettigt, dat de jenever voor
een deel de schuld van al de aangerichte verwarrin
gen draagt: Een Professor in de scheikunde, een
zeer fatsoenlijk echtgenoot, komt geheel buiten zijn
toedoen onder de verdenking het hof te maken aan
twee andere vrouwen; zijne vrouw zelve wordt
verdacht den bruidegom eener waschvrouw tot
-iich getrokken te hebben. Een argloos
Boodgchaplooper valt in handen der politie, als
?* beschuldigd een horlogie te hebben gestolen; een
staf van waschmeisjens, politieagenten en habitués
vin het caféMaas" aan den Amsteldijk omgeeft
de hoofdpersonen
De Heer Mutters, die thands aan het Grand
Théatre" verbonden is, draagt niet weinig tot het
succes van zulk een volksstuk bij. De type, door
hem van den kruyer Knikkebeen gemaakt, was
uitmuntend; wat grime, houding, spel, ook stem
en spraak betreft. Een tooneelkunstenaar, die zoo
iets levert, staat niet beneden onze Ostaden,
Begaas, Dusarten enz., in tegendeel, de charakters
worden nog in vrij wat meerdere betrekkingen
geplaatst en geschilderd dan de aard der kunst
van die penceclhelden toelaat.
Nog troffen mij, door natuurstudie, de
fyzionomiën en bewegingen der beide agenten van
politie Hendrik en Pakvast, voorgesteld door twee
mij niet bekende akteurs, de HH. Meyens en
Koster. De voornaamste rollen waren verder in
handen van de Heeren André(den hooger ge
noemden Professor in de scheikunde), de Dames
Albregt en Verstraete (vrouwen van de beide
Professoren}, Mej. Kapper (de waschvrouw) en
Mevr. André-Meeuwissen (Lotje, dienstmaagd).
Het samenspel dor aangeduide massaas verdient
lof, om levendigheid, ijver en goed begrip. De
leiding" dankt men aan den Heer Saalborn. Een
flink zanger betoonde zich een mij nog onbekende
Heer Blazer.
Als auteurs der satyrieke koepletten maken
zich de Heeren Mutters en Trijtel bekend; terwijl
de Heer Benavonte, de verdienstelijke
orchestmeester, de Zauberflöte, Bobert, de Huyuenots,
en vooral den Mtkado druk op kontributie gezet
heeft, voor de muziekbegeleiding.
Dikwijls is het vraagstuk onderzocht, of zekere
standen zich in hun geheel gekompromitteerd
behooren te rekenen, wanneer uit hun midden
"?ant in eon min gunstig daglicht ton tooneele
' ''"t. Wanneer Molière een vrekkigen, of
.elen, of belachlijken vader opvoert, dan
men wel eens gezegd, dat dit onzedelijk
w<iS: want dat men, op die wijze, het vaderlijk
gezach aanrandde. Misverstand! Hij voert geen
vaders op; hij voert vrekken, halzen, dwazen op,
die tevens vaders zijn. Welke Generaal zal zich
aantrekken, dat het dezerteeren van een
soldaat in de dagbladen vermeld wordt ?
Ware dit niet het geval, moesten de
geneesheeren en de dichters boos op Molière zijn,
om dat hy belachelijke Diafoirussen en Irissotins
schildert, moesten er geen slechte charakters be
schreven worden, om dat de drager van zulk een
charakter allicht tot een geachten
maatschappeIjjken stand behoort, dan zou men het bedenke
lijk kunnen achten, dat, in de Posse Knikkebeen',
een lid van het voortreffelijke amsterdamsche
kruyersgild belachelijk wordt gemaakt en de politie,
gelyk ze hier vertegenwoordigd wordt, weinig
achtenswaardig schijnt: maar ons publiek weet
toch wel, dat men naar n exemplaar niet alle
vruchten beoordeelen moet, die aan den zelfden
boom groeyen.
U S. '88. A. TH.
KARL MEIXNER.
Te Weenen is een der meest populaire acteurs
?an het Burgtheater, Karl Meixner, aan een be
roerte gestorven. Hij was altoos een zeer
lichtgeraakt, knorrig en daarom voor zich zelf en ande
ren onaangenaam mensch geweest, maar dit was in
den laatsten tijd op verontrustende wijze toegeno
men, en toen hij van een stoel was getuimeld en
flauw gevallen, rieden de dokters hem, een tijdlang
in een inrichting voor zenuwlijders ziju intrek te
nemen. Meixner wilde daar echter niet blijven,
ofschoon men, tegen de reglementen in, aan zijne
dochter had toegestaan, een kamer naast de zijne
te betrekken. Hij vertrok na een paar uren, reed
naar een bevriende familie en vertelde er dat hij
uit een krankzinnigengesticht ontvlucht was. Ook
hier ried men hem, door den dokter gesteund, in
een sanatorium te gaan, en hij begaf zich daarheen.
Na vijf uren aldaar vertoefd te hebben, zette hij
zich op een sofa, zeeg ineen ea was dood.
Het verlies is voor het Burgtheater zeer groot.
Meixner was, ofschoon reeds bijua zeventig jaar,
steeds op zijn post, steeds krachtig en voor zijn
rol berekend. Hij was eenkoele verstaudskomiek",
een satyrieke kop en kende ziju publiek. Zijn
kort, gedrongen figuur, zijn scherpe gelaats
trekken, kleine spottende oogen, duune lippen,
spottende glimlach, behoorden tot eene oude school,
maar pasten in menig stuk vau het repertoire.
Meixner was te Königsberg geboren; voor jurist
bestemd, gaf hij de studie op en sloot zich bij een
reizend operagezelschap aan. Aau het tooneel te
Hamburg, onder Maurice, leerde hij zijn komische
veine ontdekken. Hij speelde daar langen tijd,
toen te Leipzig en te Stuttgart; eindelijk verbond
Laube hem in 1856 aan het Burgtheater. Dr. Wespe
was eeu zijner debuutrollen; Schmock" in Die
Journalisten eene zijner beste creatiëu; uit het
klassieke repertoire speelde hij den Capuziuer';
in Wallensteiris Lager gaarne. Coquelin, die hem
zag spelen, riep uit: Dat is een groot acteur!"
en de medespelenden beschouwden hem ook als een
der besten of wellicht den beste ouder hen.
Verleden jaar vierde hij, onder veel eerbetui
gingen, ziju 50-jarig jubileum als akteur.
Bauernfeld wijdde hem toen de volgeude verzen:
Du malst al fresco, aber wahr,
Seliaffst Charaetere stramm uud klar,
Und ziindeud schliigt au uuser Ohr
Dein scliarf sarcastischer Humor.
Meixuer's bijdrage in Der Dikamerone des Burg
theaters, het boekje dat eeuige jaren geleden
al de acteurs vau den \\eeiier schouwburg ge
zamenlijk ten voordeele van hun pensioenfonds
hebben uitgegeven geeft een fraaie beschrijving
van het acteursleven in vroeger tijd:
y Toestanden als destijds bestaan er zeker wel
niet meer. En toch waren er ook vroolijke uren.
Het rnaandelijksch salaris wisselde tusschen acht
en twaalf thaler; bijzonder uitstekende talenten
brachten het wel tot zestien thaler. De betaaldag
was ecliter niet vast ook werd tot het ver
mijden van alle buitensporigheden, de geheele som
nooit in eens betaald. Te Lüneburg was tegen
Nieuwjaar het voor het tooneel bestemde budget
der Lüneburgers uitgeput, en onze niuzentempcl
trok verder, rijk voorzien van gelukweuschcu, en
zouder geld. Een omnibus vervoerde ons allen. De
directeur Muller (als der Franzoseumiiller bekend)
hield er een paard op na, waarop hij, eeu oud
cavalerist, ons vergezelde.
Het was vinnig kond. De directeur Muller,
blauw van de konde, kwam naast het rijtuig rijden
en vroeg naar binnen, wie van ons in ziju plaats
een unrtje wilde rijden. Ik was de gelukkige, en
beklom, door de andereu om deze onderscheiding
benijd, het beest. Ik zal de/en rit, m den ijswind
en zouder behoorlijk beschermende kleeding, nooit
vergeten. Ten overvloede had mijn broek geen
sous-jrieds, eu was ook over 't geheel tegen der
gelijke buitengewone heldenfciteii zoo weinig
bestaud, dat ik hem na eeu kwartier
stevigen draf of wat bruiutjc zoo noemde,
wél ongeveer als mantel had kunnen gebruiken.
Het moot er fraai hebbeu uitgezien. De directeur
Theodor Muller on ziju corpulente wedcrhell't be
raadslaagden intusschcu over onzen toestand. Do
eventueele toestemming tot het geven van
tooneelvoorstellhigcn hing vau de burgemeesters in de
stadjes af. Zal zij in liet voor ons liggende stadje
te verkrijgen zijn ? Was dat niet het geval, wat
dan ? Contant geld was in de directiekas, de
rcticule vau Madame Muller, niet voorhanden;
ofschoon er de laatste dagen evenmin als vroeger
betaling had plaats gehad. Rondom sneeuw en ijs;
geen middagmaal, geen warme kleeding, en iu ons
allen levendig de herinnering aan den vricudelijken
ouderlijken haard, juist op dezen dag, het
was de heilige Kerstavond !"
Daarna vertelt Moixuer in komischeii trant, maar
werkelijk aandoenlijk, hoe de dapporc troep ein
delijk toch de concessie verkreeg, cu in het stadje
eeuige voorstellingen met hoogst magere opbrengst
gaf. De directeur was daarover zoo gelukkig, dat
hij allen met kerstgeschenken, die echter niet
van goud of zilver waren, bedeelde. Na deze schil
dering vau vroegere tooneelellende maakte Meixuer
eeu zeer grooten sprong en vertelde nit ziju
toonecltijd iu Wnrtemberg:
Iu het jaar 1848 was ik als koninklijk
Wurtembergseh hoftooucelspcler, van Leipzig uit aan
den destijds te Stuttgart almaehtigen hofraad
Hacklauder aanbevolen. Hij fungeerde als particulier
secretaris van dcu kroonprins. Hij ontving mij
allervriendelijkst en wij zijn steeds hartelijke
vrienden gebleven. Hij bewoonde de tweede etage
vau eeu vleugel iu het koninklijk paleis en
vereeuigde iedere week zijne vrienden tot ecu
whistavond. Ook ik behoorde tot de habitués.
Hacklander had, gelijk men weet, een alles
bcheerschende positie te Stuttgart. Ziju plotselinge val
en op pensioeustelling viel ouder ons als een vonk
in het kruit. Ik zat in het caféMarquardt, toen
Picbel binnen kwam stormen en mij het bericht
bracht: Hackliiuder is heden op pensioen gesteld!"
Den volgenden morgen om tien uur ijlde ik er
heen. Ik was gewoon in een vau de antichambres
een of twee koninklijke lakeien in hun roode
liverij te vinden, die zijne bevelen afwachtten. Iu
de laatste antichambre stond dan zijn kamerdie
naar, ik vind nu nergens een lakei, alles was stil
en ledig. Eindelijk zie ik zijn kamerdienaar, die
mij glimlachend aanziet, en mij uitiioodigt, maar
onaangediend binnen te gaan bij den hofraad. Deze
had voor zijne vrienden dat zoo bevolen, maar er
was nog niemand geweest. Ik trad binnen,
Ilackliinders studeerkamer was allerfraaist ingericht cu
zeer smaakvol versierd met allerlei, dat hij vau
ziju Oostersche reis had meegebracht. Het was een
koude dag. Hacklimder lag op een Turkschc
ottomane, in een bercnpcls gehuld.
Bravo, Meixuer, dat ge komt!" riep hij mij
toegemoet; »neem maar gauw eeu pels, daar hangt
er een!'' Ik keek hem na deze verwonderlijke
uitnoodiging vragend aan; hij begreep mijn zwijgende
vraag en gaf weldra de verklaring: , Merkt ge dan
niet, dat het hier ijskoud is? Gisteren ben ik op
pensioen gesteld; vandaag hebben de kerels de
kachel niet meer aangelegd."
Wisseling van het geluk! Gunst van mach
tigen en lake.ijen! Ik dacht nu opeens aan mijn
braven ranzosenmüller met zijn aandoenlijke
kerstgeschenken eu zijn trouw hart voor zijn
volkje; wij arme komediauten hadden het toen
toch indertijd minder koud, dan nu de gisteren
nog gevreesde man iu de vertrekken van het ko
ninklijk paleis!
TWEE DROOMEN VAN EMH^E ZOLA.
Omnia jam fiunt '
Een radicaal minister kan besluiten een zeer
bekend romanschrijver te decoreeren.
Het spreekt van zelf. dat er hier van Frank
rijk gehandeld wordt. Elders.... in ons land,
doch dit is genoeg bekend.
Dat in Frankrijk dus nu het nog Republiek
is door een minister als Floquet een legioen
van eer wordt toegekend aan Emile Zola, heeft
niets bevreemdends. De groepeering der
staaten letterkundige partijen maakt dit feit mogelijk,
en wekt zelfs minder verzet dan men zou gedacht
hebben. Dat Zola zelr er mee ingenomen is, be
hoeft geene buitengemeene verwondering te wek
ken. Velen zijner confrères hebbeu hun legioen
van eer met minder inspanning verdiend.
Een ding is echter bij uitstek bevreemdend. De
verstandige en practische Emile Zola heeft ver
klaard, dat hij, ingeval het zoo uitkwam, niet
voor een zetel in de Académie Vrancaise zou
bedanken. Welk een zonderlinge droom heeft
hem hierbij voor den geest gezweefd? Is het mis
schien een oude Bonapartistische volzin: Le
couronnement de l'édifice, die hem verleidde? Is het
de waan, dat de academische palmen eene officiëele
erkenning zijner theorie van het Naturalisme zullen
te weeg brengen? Zou hij zich in waarheid vleien,
dat de veertig onstorfelijken hem zijne zestien
deelen Itougon-Maequart en zijne campagnes
in Le Voltaire of Le Figaro zullen ten goede
houden ?
Dan is de aanval van Alphonse Daudet in
L'Iininortel in elk geval een verstandiger daad.
Daudet geeft Zola in dit boek eene les. Het boek
is partijdig, soms daalt hot tot don toon van oen
pamflet, maar hot openbaart den man van vaste
overtuiging. Zola en de Académie franfaise kunnen
nimmer in n adem genoemd wordon. Zijn stijl,
zijne woordenkeus, zijne verhalen, zijne theorieën,
zijne aanvallen op een vroeger letterkundig ge
slacht, dit alles maakt hem een onmogelijk
candidaat! Dat hij herleze bij zijn vriend Daudot, hoe
het den ongelnkkigon candiclaat Abel de Freydet
verging Deze ottert duizend franken op, om con
diner aan een twintigtal académicions te geven,
hij wijdt zich aan het métier Ie jilus bas et Ie plus
ennuyeux, visites maken aan de loden dor Acad
mie, en verkrijgt bij de stemming nul stemmen.
Daudot wijst op Balzac, dio ook nimmer lid
van do Académie is geworden, en hoe oen lid,
zelf oen romanschrijver, uitriep: Balzac, mais
l'avez-vous connu? Savez-vous, monsieur, de
qui vous parlez? ... Ie désordro, la bohème! . . .
un homme, monsieur, qui n'a jamais cu vingt
francs dans sa poche ... Je tieiis ce détail de
son ami Frédéric Lomaitre . . . Jamais vingt
francs . .. ot vous auriez voulu que l'Académie ...''
Uit deze schampere woorden volgt, dat do hoeren
onsterfelijkcn zich eon gezelschap van aristocraten
wanen do zakken vol twintig-franc-stukken, en
dikke vrienden met allerlei hertogen on prinsen
vau den bloode.
Hot is jammer, dat Zola oen dergelijken droom
droomt. Zestien deelen Rougon-JMacynart, acht
doelen novellen, zeven doelen critische studiën on
n deel toonoclstukkon, waarlijk er zou in dczo
letterkundige bagage wel de stof schuilen voor een
Académicien, indien maar de ongelukkige strijd
voor hot Naturalisme dat is de geheele Zola
met al wat hij betcekent hot hom niet onmo
gelijk had gemaakt, om onder het koepeldak van
het Instituut zitting te nomen.
Zeker, als letterkundige verdienste alloen ge
noeg was .... maar, daarbij komt nog zooveel.
Zoo iemand een letterkundig kunstenaar van
zeldzame beteekenis is, dan zeker Leconte de
Lisle, ieder gooft het toe maar de groote dichter
was 'de zestig jaren al geruiraon tijd te bo
ven, voordat het Institut hem, den genialen,
den armen, den eerlijken, den bescheiden
kunstenaar, zijne deuren opende. En, daar staat
tegenover, dat oen staatsman van bordpapier, als
Emile Ollivier, nog in 1870 door laffe kuiperij onder
de onsterfelijken werd opgenomen.
Zou het niet beter zijn geweest, als Emile Zola
zich oen weinig nadenken had getroost, on het
de voorkeur gegeven had met Scarron, Molière,
La Rochefoucauld, Malebranchc, Lo Sago, l'Abb
Prévost, Rousseau, Andró Chonier, Boaumarchais,
Benjamin Constant, Stendhal, Balzac, Béranger,
de oude Dumas, Théophile Gautior, Quinet en
Michelet buiten de academie te blijven? Het
ergste is, dat de vele benijders on tegenstanders
van don auteur dor Histoire naturelle et sociale
d'une familie sous Ie second empire hem nu on
barmhartig zullen bespotten. La fin d'an
homme' zal het heetcn, en het jonge Frankrijk,
eerst gereed hem te volgen, gaat nu zijne deur
voorbij.
* *
*
Zola heeft in zijne schildering van ocne bur
gerlijke familie tijdens het tweede keizerrijk
oen gevaarlijke titel, daar hij sinds 1871 reeds vrij
wat moeite moest inspannen, om binnen de gren
zen te blijven bijna geen enkele held of heldin
doen optreden, die voor de veertig onsterfelijken
in de minste mate aantrekkelijk of boeiend was
Zijne aristocraten, zijno fatsoenlijke burgers,
zijn volk, zijne arbeiders en zijne boeren hebben
hom juist in aanzienlijke kringen vele tegenstan
ders verschaft. Men beschuldigt hem Frankrijk
te boleedigen door de Franschen zoo zwart te tee
kenen. Sympathie heeft hot hem niet verworven,
dat zijne bekoorlijkste figuren uit zijn eerste
Eougon-Macquart-iora&n twee kinderen waren,
Silvere en Miette, voortreffelijk getoekend, maar
stervend, omdat ze zich aansloten bij oen gewa
pend verzet tegen den Coup d'Etat van Decem
ber 1851.
Geon lid der Académie tenzij misschien Coppée
of de tweede Alexander Dumas hooft hem ver
geven, dat hij in zijn tweedon roman do fatsoenlijke
vrouwen uit het tweede keizerrijk zoo diep ver
dorven voorstelde, als Renée, de echtgenoot van
den zelfzuchtigen schurk Aristide Saccard. Een
minnehandel met den piopjongen stiefzoon Maxime,
brengt Ronée in de cabinetsparticulièrs der groote
restaurants, om te staven, dat het keizerrijk Parijs
bedorven had. Li grande chasse impériale, la chasse
aux amntures, aux femmes, aux millions
commenyait. En daarenbovoven voegde hij er nog bij:
L*Empire allidt faire de Paris Ie mauvais lieu de
VEurope.
De Académie is zeer conservatief en duldt der
gelijke ontboezemingen niet. En nu, zoo, tot
verbazing en diepen spijt van allen, die Frankrijk
liefhebben, het aan eerzuchtige hansworsten als
Boulanger gelukt het leven der republiek in govaar
te brengen, wat zal het nieuw Bonapartisme vrij
goed vertegenwoordigd in de Académie van
Zola's candidatuur maken? Het zal zich herin
neren hoe een zijner voortreffelijkste meesterstuk
ken, Le Ventre de Paris, de lijdensgeschiedenis
bevat van den mageren Florent, slachtoffer der
misdaad van 2, 3 en 4 December 1851; dat zijn
vierde roman: La conquéte de Plassans" de verra
derlijke kuiperijen van een priester, verklikker,
omgekocht door Bonapartistische agenten schil
dert; dat Rouher met boel zijne bende en al zijne lis
ten voorkomt in zijn zesden roman: Son Excellence
Euyène Kougon. In do latere deelen, na 1876
uitgekomen, ireedt de strijd tegen do ellenden
van hot Bonapartisme naar den achtergrond, In
Nana (1880) komon nog twee ter Tuilerieün zeer
geëerde edelen, de Graaf Muffat do Beuville en
do Markies do Chouard, twee oppervlakkige licht
missen, wier dwaasheden ergerlijker worden, naar
mate zij hooger in jaren klommen. Doch in de
latere romans schijnt de herinnering aan liet Kei
zerrijk langzaam to vcrbleokon. Evenwel do schrij
ver hoeft beloofd?zal hij die belofte houden?
oen roman over hot Leger, over dcu val van het
Keizerrijk, over Sedan,.... en dat hij de waarheid
zal zeggen. In dat geval mag hij bij zijne candi
datuur voor de Academie niet rekenen op don steun
van Emile Ollivier.
*
* *
Dit is n dor beide droomen.
En de andere is Le lieve de zestiende
roman uit den cyclus der Ilouyon-Maquart,
waarvan nu elf hoofdstukken verschenen zijn in de
lieeue illustrée.
Zoo als dit boek vóór ons ligt, bestaat er
kans, dat er con meesterstuk van wordt.
Had Zola niets anders geschreven dan La I'\iute
de l'abbéMouret (1874), Unepage d'ainoiir (1878),
Au BonJieur des Dames (188JÏ) on Le lltïe, hot
waro niet onwaarschijnlijk, dat men hora mot eene
groote meerderheid van stommen tot lid der
Académie franchise benoemde.
Juist Le Kéce heeft iots zoo verheven idyllisch,
dat de rijkere en bontere voorstelling van Lu
faute de l'abbéMouret er voor onderdoet. Om
zijne heldin Anyélique te verbinden aan do genea
logie der Rouyon-Macqnurt, heeft hij nog oen aan
hangsel tot den stamboom moeten uitvinden, waarop
hij in 1878, bij het openbaar maken van dezen,
niet rekende. Hij kiest de boozc Sidonie, zuster
van den minister Fugèno Rougon (Rouher), die
alleen in de beide eerste romans eene korte rol
spoelt, om haar tot moeder te rnakcn van Ang
liqne, later to vondeling gelogd, en als dochter
aangenomen door twee brave echtelieden, de
Huhcrts to Bcaumont.
Het hoofdonderwerp is de liefdedroom van
Antiélifi'te. Het arme, onderlooze borduurstortje
wint do liefde van eon glasschilder, dio weldra
blijkt oen schatrijk edelman, zoon van eon Bis
schop, to zijn. En oen marquis d'llautc-Coeur
zou ccne vondelinge huwen! Aiu^liqne gelooft
hot, omdat zo do wereld niet kent, on haar ge
loof zal bergen verzotten.
Het is vooral do frischhcid, waarmee de liefde
van l^éUcien en -4m/^7i<j<teisgcteekend; de geest
drift, waarmee Vitmour ingénu zoo duizend
maal door duizenden van zangers, van don
Gangcs tot aan den Ebro, geprezen op nieuw in
zijne lijnste trekken is ontleed, welke dezen nieu
wen roman onderscheiden.
In hot voorlaatste hoofdstuk (IX) komt
een zoer verrassende trek. Anyéliqiic deinst, daar
zij rein en onschuldig is, niet terug, om aan de
zijde van Jfélicien des avonds in den tuin van
het bisschoppelijk paleis te wandelen. Zij woet
reeds, dat de arme glasschilder een schatrijke
markies is. Zij volgt hom in zijne studeerkamer.
Zij vindt daar de gereedschappen van zijne glas
schilderkunst, eone liefhebberij van dcu rijken
edelman.
O, wat zullen wc gelukkig zijn.' Beiden zullen
we werken, schilderen en borduren!
Hij hield hare banden vast, beiden zwegen.
Angéliqiie begon opnieuw te spreken'
Dus hot is afgesproken?"
Wat?" vroeg hij, glimlachend.
Dat wij zullen trouwen!"
Hij aarzelde eene seconde. Zijn. gelaat werd
plotseling donkerrood. Zij word ongerust.
Ben-jo boos op me?"
Maar reeds drukte hij met warmte hare beide
handen.
'tIs afgesproken: 't Is genoog, dat je iets
verlangt! Ondanks alle bezwaren, zal het geschie
den. Ik heb niets anders te doen, dan naar je te
luisteren."
Toen fonkelden hare oogen.
Wij zullen trouwen, altijd bij elkaar blijven,
elkaar altijd liefhebben!"
Zij twijfelde niet meer. Dat zou den volgenden
dag gebeuren als in een wonder uit de Heiligen
levens. Aau zwarigheden dacht ze niet. Wie zou
hen scheiden, nu zij elkander liefhaddon. Zij was
opgetogen van naamlooze blijdschap.
Afgesproken!" hernam zo. Geef mo je hand
er op."
Hij kuste de toppen van hare vingers.
Afgesproken!" herhaalde hij.
Toen wilde ze weg, het werd laat. Zij wilde
niet hebben, dat hij mee zou gaan en fluisterde:
Tot morgen!"
Maar dat morgen" zal niet spoedig komen.
Duizend bezwaren doen zich nu op. Angélique
bekampt ze met de onuitputtelijke geestdrift van
haar geloof in de liefde van Félicien.
Mij dunkt Zola heeft haar de victorie toege
dacht, schoon het nog niet bekend mag zijn, wat
hij voor zijne heldin heeft weggelegd.
Een ding is zeker. Le lière" heeft aanspraak
op don naam van meesterstuk, na de voltooiing
misschien op dion van zijn meesterstuk."
DR. JAK TEN BKINK.
DECADENTE POËZIE.
Te Brussel is eene vertaling van Edgor Poë's
gedichten in hot Fransch verschenen. The Baren
en The Bells waren reeds vroeger vertaald, maar
het opmerkelijke dor uitgave is, dat zij vooraf
gegaan wordt door een sonnet in zoogenaamd
Fransch van den vertaler Stéphane Mallarmé, Le
tombeau d'Edgard Poe. Het luidt als volgt: