Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEEDAMMER
1888
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgever: Tj. VAN H O L K E M A, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 30 September.
Abonnement per 3 maanden ? 1.?. fr. p. p. f 1.15.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . ,, 0.10.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer . . . 0.20.
Reclames per regel . 0.40.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ. - FEUILLE
TON : Een Gelukskind, (Slot). Dr. Mezger's
besluit. KUNST EN LETTEREN: Het tooneel
te Amsterdam, door Alb. Th. Muziek in de
hoofdstad, door H. C. P. D. Muziekaal
Overzicht, door V. Het Conservatoire te Parijs.
Duitsche kunstbeschouwing, door Patriot. Aan
Hofdijk bij Brederode, door N. Bernhard Roozen.
Het leven en de brieven van Gustave Flaubtrt.
VARIA. SCHAAKSPEL. - Op het
Begijnenhof. De pijp, naar AndréTheuriet. Voor
Dames door E-e. ALLERLEI. RECLAMES.
BEURSOVERZICHT. ADVERTENTIËN.
Van verre en van nabij.
Sedert langen tijd heeft geen geschrift zoo
grooten indruk gemaakt, als de fragmenten
uit keizer Friedrich's dagboek, waarmede de
Deutsche, Rundscliau haren vijftienden jaargang
opent. Toen gedurende het droevige lijden van
den betreurden vorst en na diens dood het
vrijzinnige deel der natie duidelijk uitsprak,
dat Friedrich III, ware zijn leven gespaard
gebleven, een vorst zou zijn geweest, onder
?wiens regeering de rechten en vrijheden des
volks niet slechts in naam, maar inderdaad
en ten volle zouden worden geëerbiedigd, ant
woordde men in het kamp der conservatieven en
der nationaal-liberalen met schamperen toon,
dat een Hohenzollern niet kon afdalen tot het
peil der Duitschvrijzinnigen, wier onmacht
en onvruchtbaarheid op politiek gebied zoo
dikwijls was gebleken. En toen de bladen
van de linkerzijde zich, ook na keizer Frie
drich's dood, met denkbare ingenomenheid
bleven bezighouden met de talrijke bewijzen
van humaniteit en ware liberaliteit, die de
ontslapen vorst als kroonprins en gedurende
zijne al te kortstondige regeering liad gege
ven, werd er schande geroepen over de on
eerlijke pogingen, om »den dooden keizer
tegen den levenden uit te spelen."
Thans brengt de nationaal-liberale
Rundschau, die men niet van sympathie voor de
heeren Richter, Virchow en Rickert zal ver
denken, het bovengenoemde uittreksel uit het
door den kroonprins Friedrich Wilhelm ge
durende de jaren 1870 en 1871 gehouden
dagboek. Dit dagboek is, volgens de redactie
van het tijdschrift, door den keizer waar
schijnlijk in afschrift aan den ongenoemden
inzender medegedeeld. De bevoorrechte be
zitter heeft zich »om redenen van discretie"
beperkt tot een uittreksel, dat gevoegelijk den
titel zou kunnen dragen: »keizer Friedrich's
aandeel aan het tot stand komen van het
Duitsche rijk."
Op welke wijze de keizer die grootsche
taak wenschte te vervullen, moge blijken uit
de volgende aanhalingen.
29 Juli 1870. «Onze hoofdgedachte is, hoe
wij, na een den vijand afgedwongen vrede, de
vrijzinnige voltooiing (den freisinnigen Ausbau)
van Duitschland verder zullen brengen."
Feuilleton.
EEN _GOJJKSKim
(Slot.)
Het was inderdaad gewoonte in dat huis,
alle feest- en verjaardagen deftig te vieren
met opluistering van bouquetten en kleine
geschenken en Agatha, die officieel lid van
net gezin was, werd niet vergeten.
Oompraktizeerde zich tegen Nieuwjaar of tegen haar
verjaardag zelfs bijna suf, om te weten, «waar
mee men nichtje nu wel pleizier zou kunnen
doen." En dan gebeurde het, dat die praktische
man altijd een of ander bedacht met een twee
ledig doel, iets dat tegelijkertijd tijd ten
algemeenen nutte kon dienen en toch al den schijn
had, alsof het een presentje was ten behoeve
van Agatha alleen.
Nu was het een meubelstuk van zulke af
metingen, dat het onmogelijk in haar kamertje
geborgen kon worden; men eindigde met het
iiaar Beneden naar het salon te dragen, waar
juist en als door een gelukkig toeval, een
plaatsje gevonden werd precies alsof het er
voor was gemaakt, en daar bleef het Een
andermaal was het een zilveren koffiekan,
waarmede Agatha op zekeren nieuwjaarsmor
gen verrast werd, zopdat zij er waarlijk ver
legen mee werd en zich in woorden van dank
en erkentelijkheid voor zulk een prachtig ge
schenk uitputte. Maar twee of drie weken
later, toen men juist koffie zou gaan drinken,
riep oom als bij ingeving:
»Hé! als we Agatha's koffiekan nu eens
inwijdden!"
Het arme meisje sprong verheugd op, haalde
haar koffiekan, zorgvuldig in vloeipapier ge
wikkeld, te voorschijn en kwam er in triomf
mee aandragen. Iedereen was opgetogen over
de keurige afwerking, den goeden «naak van
18 October. «Deze geheel eenige viering van
mijn geboortedag wijst mij vooral op den ernst
van de taak, die ik eens op het gebied der
Duitsche politiek moet vervullen; want ik
hoop, dat ik in de toekomst geen oorlogen
meer zal beleven, en dat dit mijn laatste veld- ?
tocht zal zijn. Ontegenzeggelijk zien velen
op de taak, die eens, als God wil, aan mijne
handen zal worden toevertrouwd, omdat ik
weet, dat ik mij het in mij gestelde vertrouwen
waardig zal betoonen."
7 Maart 1871. «Ik [twijfel aan de oprechtheid
(van het streven) naar eene vrijzinnige vol
tooiing van het rijk, en ik geloof, dat slechts
een nieuwe tijd, die met mij rekening houdt,
deze zal beleven. Zulke ervaringen, als ik
sedert tien jaren heb opgedaan, kunnen niet
te vergeefs verkregen zijn. In. de thans
vereenigde natie zal ik een krachtigen steun
vinden voor mijne bedoelingen, te meer omdat
ik de eerste vorst zal zijn, die, den
constitutionneclen inrichtingen eerlijk, zonder eenig
voorbehoud toegedaan, voor zijn. volk moet
optreden".
8 Maart. «Zedelijke ernst en politieke over
tuiging kunnen slechts de uitkomst zijn van
innerlijke rijpheid en van een inneiiijken strijd,
dien men dagelijks moet voortzetten en voor
welken men zelf alleen aansprakelijk blijft.
En wanneer ik zie, dat mijn ijveren voor de
verdrukten in Duitschland en bij zijne nabu
ren wordt gewaardeerd, en dat men vertrou
wen verkrijgt in mijne toekomst, dan maakt
mij dit gelukkig."
De openbaarmaking dezer fragmenten is
door de vrijzinnige pers in Duitschland met
dankbare ingenomenheid, door de organen
der regeering met spijtige verlegenheid be
groet. Dat de stukken onecht waren, heeft
niemand durven beweren.
Men heeft gesproken over weglatingen en
?5amenvoegiugen, die den waren zin verduister
den; men heeft geïnsinueerd, dat de
kroonkrins, stelselmatig buiten de behandeling der
politieke zaken gehouden, zijne toevlucht
heeft gezocht in onpraktische droomerijen.
Zelfs de heer Voii Bismarck, die in den
Reichsanzciycr zijn rapport over deze publicatie
openbaar maakt, durft niet ronduit te zeggen,
dat keizer Friedrich de hem toegeschreven
uitlatingen niet te boek heeft gesteld. Hij
wijst op kleine vergissingen, kleine onjuist
heden maar wat doet dit alles af' tot de
hoofdzaak? Voelde de tegenwoordige regee
ring zich in haar eigen gemoed ten volle ver
zekerd, dan zou zij het ganschc dagboek, dat
zij toch zeker ook wel kent, laten openbaar
maken. Nu zoekt zij spijkers op laag water,
en stelt eene vervolging in tegen do Rundsclvciu,
omdat het publiceeren der bedoelde fragmen
ten «meteen revolutionnair doel" is geschied ;
kan het nog kleiiigeestiger ?
Keizer Wilhelm's laatste regeeringsdaad,
vóór zijn vertrek uit Berlijn, was het
verleenen der machtiging om de vervolging tegen
de Rundschau te beginnen. Thans heeft zijne
den gever en bij het hooren dezer bewonde
rende uitroepen, voelde Agatha opnieuw tranen
van dankbaarheid in hare oogen opwellen.
Doch 's avonds vergat men, haarnet kostbaar
stuk_ zilverwerk terug te geven, het was bij
vergissing met het andere tafelzilver opge
borgen. Weken gingen voorbij, zonder dat
er verder een woord van werd gerept, totdat
Agatha op zekeren morgen de eetzaal binnen
komend, haar koffiekan op een eereplaats
achter de glazendeur der zilverkast zag prijken.
Toen, verbaasd, waagde zij een bedeesde
poging tot verzet.
«Maar dat is -mijn koffiekan!"
»Zeker, zeker/' antwoordde oom; »hij blijft
altijd van jou, Agatha; je leent hem ons
maar Je drinkt toch immers niet alleen
koffie, boven_?is 't wel?... Is je kof
fiekan dan niet _ beter bewaard hier in de
zilverkast, dan ingepakt op den bodem van
je koffer boven ? Hier kun je hem ten
minste zien!"
Zuchtend stemde Agatha toe en alles was
gezegd. Men ging voort met haar te «over
laden met cadeautjes," die alle ongemerkt
denzelfden weg der koffiekan opgingen, en
de oom bazuinde aldoor overal rond, dat men
zelden zulke goede families aantreft, en dat zijn
nichtje het toch maar terdege gelukkig had
getroffen.
Gelukkig? Toch geloofde Agatha het eens
werkelijk te zijn. Zij was de dertig reeds
fepasseerd en begon langzamerhand het
droomeeld aan het buitenkansje, dat haar voor
alle vroeger leed zou schadeloos stellen en
waarop zij al dien tijd had gewacht, uit hare
fedachten te verbannen. Zij berustte, en bij
e ontdekking van enkele grijze draden in
het bruine haar, deed zij haar best zich met
christelijke gelatenheid aan de eenzaamheid
te gewennen. Maar juist om dien tijd had
haar oom een boekhouder, Godard geheeten,
Majesteit do reis aanvaard naar zijne ge
trouwe bondgenooten. Eerst werd Detmold
bezocht, toen Stuttgart, dan komen Munchen
en_ Ween en en Rome aan de beurt. De
keizerlijke reiziger kan van geluk spreken, dat
Duitschland geen drie dozijn vorsten meer heeft;
zijn anexeerende grootvader heeft hem wer
kelijk het leven gemakkelijk gemaakt.
Intusschen verdient eeno curieuze bijzonderheid
niet onopgemerkt te blijven. Gedurende zijn
verblijf te Detmold bracht Wilhelm II een
bezoek aan het Teutoburger woud, het tooneel
van de Hermannsscttlaeht, en bezichtigde het
monument voor Arminius, den vorst der
Cheruskers, die de legioenen van Varus had ver
slagen.
Ziedaar een zonderling begin voor eene
reis, die met een bezoek aan Rome moet ein
digen.
Wenn Hermann nicht die Schlacht gewann
Mit seinen blonden Horden,
So giib'es die deutsche Freiheit nicht mehr,
Wir waren Komisch geworden !
Zoo schreef Heine, vicr-en-veertig jaren ge
leden, en hij eindigde zijn ironisch loflied op
do verdiensten van den Chcruskervorst met
de woorden:
. *) Hermann, dir verdanken wir Das!
Drum wird, wie sich gebühret,
Zu Detmold ein Monument gesetzt;
Hab' selber suskribieret.
De dichter, die juist geen reden had om
zich over de weldaden (Ier Duitsche vrijheid
te verheugen, was met zijn inschrijving 'edel
moediger dan keizer Wilhelm. Deze heeft
als het gerucht waarheid bevat niet
slechts geweigerd, iets bij te dragen tot het
te Düsseldorf voor Heinrich Heine op te rich
ten monument, maar zelfs het tot stam l komen
van dit gcdenkteeken voor een 'van
Duitsclihuul j _geniaalste zonen weten te verhinderen.
De keizerin van Oostenrijk, die eene vorste
lijke bijdrage had toegezegd, heeft aan het
comitéte Düsseldorf te kennen gegeven, dat
zij, «ten gevolge van den aandrang van een
bevriend vorst", zich tot haar leedwezen ge
noodzaakt zag, hare belofte in te trekken.
Men weet, dat anti-semieten en clericalen
reeds lang tegen de oprichting van dit monu
ment hebben geijverd. Dat de keizer zich aan
hunne zijde schaart, is een bedroevend ver
schijnsel. Al is zijn bezoek aan den paus geen
«gang naar Canossa," op zijne \yeigering Om
den man te ecren, wiens hart bij al het bit
tere zijner ironie zoo warm voor zijn vader
land klopte, is die naam met het .olste recht
van toepassing. Duitschland is een groot en
machtig rijk, maar zij, die het .-.oer van den
staat in handen hebben, schijnen voorde zeer
menschelijke gebreken van bitse kleingeestig
heid en machtelooze woede niet gevrijwaard
te zijn.
Dn. MEZGER's BESLUIT.
Het Handelsblad gaf van het aanstaand vertrek
van Dr. Mezger als volgt bericht:
Heden kwam ons het gerucht ter oore dat onze
ongehuwd en op het kantje van de veertig.
Die mijnheer Godard zag er tamelijk knap
uit, deed_ zich heel goed voor, was altijd even
zorgvuldig gekleed en toonde zeer veel egards
voor Agatha, wier kapitaaltje hij mede moest
administreeren. Op de kruin van zijn hoofd
vertoonde zich tot zijn verdriet een begin van
een maneschijntje, maar daarentegen
verheugde_hij zich in een vollen, blonden baard,
hagelwitte tanden eu mooie, zachte, donker
bruine oogen Agatha had reeds opgemerkt
dat de blikken van den boekhouder zich met
een uitdrukking van zeer veel genegenheid
op haar Dichtten, terwijl hij blijkbaar elke
gelegenheid aangreep om een gesprek met
haar aan te knoopen. Als Godard tot haar
sprak, had zijn stem een tcederen klank,
die Agatha's hart zachtkens streelde en
haar langzamerhand den draad harer
droomen_ vau voorheen weer deed opnemen.
Zij mocht oud en mismaakt zijn, zij was en
bleef op dat punt toch altijd vrouw en het
duurde niet lang of hare gedachten hielden
zich meer met Godard bezig, dan strikt
nopdig was, totdat hij zich eensklaps openlijk
verklaarde en haar vroeg of zij zijne vrouw
w'ilde worden.
Eerst was ze er zoo ontsteld van, dat zij
geen woord kon uitbrengen vervolgens be
gon zij bedeesd allerlei tegenwerpingen te
maken: zij dacht niet meer aan trouwen
zij wilde geen ander huwelijk dan uit liefde
en maakte zich volstrekt geen illusiön over
hare mismaakte persoon, zoodat zij zich niet
in staat gevoelde een man een genegenheid
in te boezemen, sterk genoeg om blijvend te
zijn; zooals de zaken nu stonden verkoos zij
liever ongehuwd te blijven. Godard pro
testeerde met al zijn macht en welsprekend
heid; hij sprak van geesteshoedanighcden, die
ruimschoots tegen uiterlijk schoon opwegen ;
hij zinspeekle^ terloops op Agatha's bekoor
lijke oogen; hij smeedde allerlei fraaie zinnen
stadgenoot dr. Mezger, dezer dagen het besluit
had genomen zich metterwoon to \Viesbaden te
vestigen. Eenige inwoners van Wiesbaden zouden
in onze stad vertoefd hebben ter voortzetting van
de in het vorige jaar afgesprongen onderhande
lingen, mot het gevolg dat onze beroemde stad
genoot gehoor had gegeven aan hunne roepstem.
Wij hebben ons, bij het vernemen van dit gerucht,
dadelijk naar het Amstel-IIotel begeven, om ze
kerheid to ontvangen of het al dan niet waar was
en uit den mond van dr. Mezger zelf vernamen
wij. dat het allo geloof verdiende.
Op onze vraag aan den docter of do
mededeeling waar was, dat hij zich te Wiesbaden zou
gaan vestigen, wees hij op een in zijn ontvang
kamer opgeplakt gedrukt biljet, waarop iu de
Fransche taal het verzoek te lezen stond niet met
hem over Wiesbaden te spreken. Wij meenden,
dat dit biljet nog altijd betrekking had op de
geruchten van het vorig jaar en de doctor, om
alle Listige vragen to vermijden, toen eenvoudig
een gedrukt verzoek tot zijne patiënten had ge
richt, om hem met die eenmaal afgedane zaak
niet to vermoeien. In het kort: wij meenden er
uit te moeten afleiden, dat het gerucht van heden
ongegrond was en vroegen den docter: dus u
blijft hier V > Integendeel was het antwoord,
ik vertrok, ik vertrek spoedig, het contract is
reeds voor veertien dagen getcekond."
Toen wij daarover ons leedwezen betuigden,
deelde dr. Mezger ons verder mede, dat zijne pa
tiënten voortdurend last hadden en zich l, klaag
den over de straatschenderijen, welke hier in
Amsterdam ergerlijk zijn en waarvan zij meer
malen het mikpunt waren. Hij had reeds
het vorige jaar er op gewezen hoe
wenschelijk het voor den roep van Amsterdam als
grootc stad zou zijn, indien daarop een scherper
toezicht wierd gehouden; hoc noodig sommige
verbeteringen in het openbaar verkeer waren;
dat alles niet in zijn belang, maar allén on
hoofdzakelijk in het belang van Amsterdam zelf.
Tevergeefs. Zijne wenken waren in den wind ge
slagen en op dit oogenblik waren de Amster
dam--hètoestanden, waarover hij toen klaagde, erger
dan ooit. In Wiesbaden had men daarop wel
dïgelijk gelet, diiar had men gadegeslagen hoe
weinig gastvrij Amsterdam tegenover zijne vreemde
gasten was en bleef, en daar men wist, dat dit
de voornaamste grief was van den docter jegens
onze stad, had men de eenmaal afgewezen voor
stellen hernieuwd en ditmaal versterkt door argu
menten, aan welke de heer Mezger geen weer
stand had kunnen bieden.
Met hot oog op het genoemde biljet meenden
wij dr. Mezger geen verdere vragen to mogen doen
en vertrokken wij, nadat wij nogmaals ons leed
wezen hadden te kennen gegeven, dat het gerucht,
welks geloofwaardigheid wij betwijfeld hadden,
toch waar was en nadat dr. Mezger het betreurd
had, dat de zaken aldus geloopen waren."
Naar aanleiding van deze mededceling schreef
het Dagblad Ue Amsterdammer:
EEN UITVLUCHT.
Dr. Mezger heeft zijn laatsten knoop geteld.
Hij gaat nu toch naar Wiesbaden.
over de ineensmei ting der ziel en ;om kort te gaan,
hij wist het in weerwil harer dertig jaren nog
zeernsiïve mcisjc.zoo te bepraten,dat zij van zijn.
oprechtheid volkomen werd overtuigd en hem
volmacht gaf met oom en tante over zijn voor
nemen te gaan spreken. De fabrikant, die
vóór alles door en door egoïst was, begon
met zijn schouders op te halen en te verkla
ren, dat zijn nicht mal was. Toen Agatha
echter bleef aandringen en bij haar huw
lijksideeën volhardde, eindigde hij met te zeggen
dat zij oud genoeg was, om voor zich zelf te
kunnen zorgen, dat hij zijn handen in onschuld
waschte en dat ze zelf maar doen moest wat
ze verkoos ze was toch niet te raden!
Het aanzoek werd aangenomen en het hu
welijk zou worden voltrokken; enkele intieme
vrienden hadden er reeds onder de roos ken
nis van gekregen: de datum was nagenoeg
bepaald en de bruidegom maakte dagelijks
onvcrdroten zijn hof. Agatha werkte met
koortsachtigen ijver aan haar uitzet en
trouwjapon. Zij voelde zich wel half' zoo licht als
vroeger, zij zwom in een zaligheid, die haar
bijna mooi maakte en ging op in teederheid
voor den man, die haar bestaan wel aan zijn
leven en toekomst wilde verbinden. Zij ont
ving de ietwat ironische gelukwenschen'harer
nichten niet een kinderlijk vertrouwen en
blozende lieftalligheid, die minder bekrompen
zielen zouden getroffen hebben. Men maakte
reeds aanstalten om de noodigc papieren in
orde te brengen, toen haar oom op zekeren
morgen ontroerd de huiskamer binnentrad.
»ISu, mijn kind!'' zeide hij tot Agatha, «daar
ben je goed afgekomen!... 't Is een mooie
mijnheer, die aanstaande van jou!"
»Wat is er dan?" stamelde Agatha, die
doodsbleek was opgesprongen.
"Niets anders, dan dat Godard mijn kas
bestal, om zijn hartstocht voor het spel bot
te vieren ... Ik had reeds eenige onregelma
tigheden in zijn boeken bespeurd eiihèbhem