Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 588.
Biet het recht op de eereplaats, welke Holland
' daar reeds zeer vroeg innam en die onze moderne
kunstenaars zoo flink op weg zijn weder te
heroreren. ,
In Ltrtzow's Zeitsclvrift für lildende Kunst,
jaargang 1883, gunde Julius Rodenberg zich het
genoegen, in zijn verslag over de vijfjaarlijksche
MüBchener tentoonstelling, wat de Hollandsche
* ftfdeeling betrof, zich te beperken tot eenige
hateluke opmerkingen aan het adres der heeren
Israëls en Mesdag. Met veel beter maakt het
' idit jaar Friedrich Pecht, gelijk J. Rodenberg op
kunstgebied een criticus van naam! Door het
tijdschrift Kunst für Alle worden afzonderlijke
AuiSstellungsberichte uitgegeven, die, in 10 afleve
ringen compleet, waarvan de tekst door Fr. Pecht
wordt geschreven, in woord en beeld een
over; zicht zullen geven van de massa kunstwerken in
hét Münchener glazen paleis tentoongesteld, en
bestemd zijn onder veler oog te komen. Zeven
dezer afleveringen, zyn nu verschenen.
Juist uit München teruggekeerd, nog onder den
' verrassenden indruk van het vele aanschouwde,
maar met een groot gevoel bezield: dat van trots
op onze Beerlnke schilderkunst, zoo waardig ver
tegenwoordigd in de hoofdstad van Beieren, greep
ik begeerig naar de 7e aflevering, waarin
hoofdStak VI aan de Hollandsche afdeeling is gewijd.
iWas ik reeds teleurgesteld over den zeer beknopten
Omvang van de beschrijving, voor welke van de
,; tien afleveringen van het werk slechts ne
bladeyde ingeruimd werd, vol verbazing las ik, met
welke oppervlakkigheid Fr. Pecht, in het
prospectus nog wel de Nestor der Duitsche kunst
critici genoemd, zich van zijn. taak kwijt, zoodra
het de' Hollanders betreft.
Grelflk elk Duitscher, die over de Hollanders
schrjjft, kan de heer Pecht het niet laten, reeds
ui, den aanvang van zijn beschrijving iets over
httu kotfd bloed en hun phlegma te zeggen, om dan
tot de conclusie te komen, dat in de twee zalen
der Holl. afdeeling, welke op hoogachting aan
spraak maken, geen leven te bespeuren is, Gans
wie ihre Vorfahren im siebzehnten Jahrhundert
haben sie die Kunst zu einem ehrbaren aber
eünftigen Handwerkertum ausgebildet, 100 jeder
sein Lében lang dasselbe, dann aber auch in seiner
Art vortrefflich macht.
Men weet dus reeds te voren, gaat de heer Pecht
voort, dat men van den heer Israëls een ouden
man of een oude vrouw zal zien, dio in het vuur
zit te staren, zoowel als van Bisschop een door
het zonnelicht beschenen vrouw, die dezen keer
brood snijdt of van Frau (?!) Koosenboom prachtig
geschilderde rozen, van De Haas een paar mooie
ezels of ossen en van Mesdag een storm, waarbij
de zee er zeer vuil uitziet en de wolken als
reus. achtige Knödel in de lucht rondvliegen. Niet
minder zeker is het, daf de heer Klinken berg een
gezicht op een gracht in den Haag zendt, waar
een zonnestraal ons elk steentje van de zoo
juist schoon gemaakte huizen laat onderscheiden,
of de hoer Bakker Korff de geleerde kunst
criticus schijnt van meening, dat Bakker Korff
nog in leven is drie oude vrijsters voorstelt,
waarvan de eene nu teeder afscheid neemt van
de beide anderen, waarmede zij noj zoo juist de
geheele buurt over den hekel heeft gehaald, ter
wijl -deze zich blijkbaar gereed maken haar door
te halen, zoodra zij den rug gekeerd heeft.
Op deze wijze praat de heer Pecht voort. Van
Israëls' kunst sprekend, verklaart hij: Die moderne
Crrau-Malerei riïhrt indes eigentlich von den alten
Hollandern her und Israëls hat hier nur dein
Beispiel Papa Rembrandts gefolgt, der sich bei
ihrer rfindung schwerlich gedacht hat, dasz es
90 viel Unheil mit ihr in der Welt anrichten
würde. Geen onzer schilders bezit in het oog van
den heer Pecht oorspronkelijkheid (Genialiteit) met
uitzondering wellicht van den overleden hoer
Mauve (zoo geheel zeker van zijn zaak schijnt
de kunstcriticus nog niet te zijn), over wiens
Winterlandschap hem eenige woorden van
lof uit den pen vloeien, de eenige blijkbaar op
recht gevoelde woorden van sympathie voor een
Hollandsen schilder. Onze overige kunstenaars
moeten zïch tevreden stellen met enkele banale
opmerkingen van den heer Pecht; zoo Jakob
Maria, die een windmolen met stadsgezicht in
zond, een stuk dat dien meester in zijn volle
kracht toont, doch waarmee Pecht zich afmaakt
met te verklaren, dat het is von groszer Sch
nheit des Tons, zonder meer.
En nu de slotsom van den criticus ? Dat deze
geheel eenzijdige maar ook hooge ontwikkeling
yan het coloriet in 't algemeen veel herinnert aan
de kunst der Japaneezen. En dan: Wer aber
ein dureh freiwillige Selbstbeschrankung erreichtes
Genügen genieszen will, der gehe in diese
harmonischste aller Abteilungen. Sie ist aucli die
wenigst aufregende, denn die Hollander, die viel
attf eine guten Tafel halten, wissen, dass alle
Gemütsbewegungen der Verdawung schaden und
ihre Malerei ist vor allem eine Nacht'ischkunst.
Wat nu te zeggen van zulke beuzelpraat van
een schrijver van naam? Moet men hierbij denken
aan minachting der buitenlandsche kunst, gepaard
met belachelijke nationale zelfverheffing? Een
oppervlakkig oordeel als dat van dezen Duitschen
kunstcriticus, kan onze schilders niet beleedigen;
het zijn niet alleen Hollandsche stemmen, maar
ook bevoegde beoordeelaars in het buitenland, die
de Hollandsche afdeeling met de Engelsche ver
klaarden tot de meest merkwaardige gedeelten
van de Münchener tentoonstelling, omdat beide
Karakter bezitten, wat allerminst van de Duitsche
afdeeling geldt. Maar kan ons ook niet de toon
van geringschatting door den heer Pecht ten
opzichte van onze kunst en onze kunstenaars aan
geslagen, deren, een woord van protest mocht,
dunkt mij, niet ontbreken, waar gebrek aan dege
lijkheid bij de Duitschers zich ditmaal op onze
kosten openbaart.
PATKIOT.
AAN HOFDIJK BIJ BREDERODE.
"Wandrer! es zienut dir wokl, in der
Burg Ruinen zu schl immern,
Traumead baust du vielleicht herrlich
sie wieder auf.
L. UHLAND.
De dichter komt met blijden moed gstogen
En slaat langs duin en bosch en vliet zijn oogen,
Tot boven berk en popelboom de transen
Van Breeroo's slot in 't zonlicht voor hem glansen.
Vlug is langs 't wielspoor de oprijlaan doorloopen,
Het poortje, dat naar 't burchtslot voert, is open:
Daar staan als eerwacht, geurend van aromen
In bloesem vol. kastanje en lindeboomen.
Het poortgewelf is half in puin gevallen;
De brug langs treedt hij vrij in deze hallen,
Waarin de zonnestralen mat verflauwen
Maar drijvend boven 't hoofd de wolken blauwen.
Op een bemosten steen zet hij zich zwijgend
En steunt het hoofd in zijne rechte nijgend,
Hij laat in grillig spel herhaalde malen
Zijn geest als 't klimop langs die puinen dwalen:
Bouwvallig slot, van Hollands hooge huizen
Het schoonst, 'k zie steen voor steen vergruizen
Uw wallen en uw poorten en kanteelen,
En 'k hoor den zeewind door uw bogen spelen.
Eens sierde 't rijk tapeet de grauwe wanden
In goudgestikten buit uit de osterlanden.
Op hooge torens wapperden de vanen
Met Syards wapen in de breede banen.
Nu laat de zon haar purpren glansen gloeien
Ze in breede stroomen langs de puinen vloeien,
Om tinne en trans ziet men het klimop wing'ren
Zich groen en dicht om uwe muren sling'ren.
Waar bij pokaal en snarenspel uw gasten
In bonten zwerm den langen avond brasten,
Na wilde jacht op everzwijn en losschen
Langs heel de duinstreek en de beukenbosschen,
Daar krassen uilen en daar nest'len raven
Als wakers op die stille riddergravon.
De vleermuis scheert in kringelend gefladder,
En in de gracht krielt pad en wateradder.
Maar ook speelt de avondwind in fluistrend koozen
De popels door en kust de wilde rozen,
Waar de Edelvrouw den ridder 't afscheid wenkte
Totdat zijn viervoet 't heuvlig duin in zwenkte.
Dan knielde er in de slotkapel de gade,
Waar mann'ren mannen sluim'ren in hun wade
Van krijgsmansstaal, zij dacht in haar gebeden
Aan hem, die pas ten strijd is uitgereden.
Daarna beklom ze uw trans, de blonde Trouwe
En blikte rond, totdat in de landouwe
Zij Breeroo's standerd zag, die roemvol keerde
En woei, waar Sikko's strijdleus triumf'eerde.
Geen kerkvoogd trok naar Egmonds hooge Abdije,
Of dronk eerst hier den beker malvezije,
Waarna 't gezang des meistreels heeft weerklonken
Als hem van hart Wees heil!" was toegedronken
En kwam na hem soms nog in de avonduren
Een ridder rijk aan faam en avonturen,
Dan luist'ren freule en jonker om de schouwe
Als 't spinwiel snort der nijvre edelvrouwe.
En 's anderdaags dan stonden vroeg de winden
In koppels vast gepaard rondom de linden,
Dan klonk de horen voor de jachtgezellen,
Zag men een breede schaar ter poort uitsnellen,
Dan toog ook mee langs korenveld en weien
De jonkvrouwstoet op blanke hakkeneien,
Tot waar de sperwer, de met spoor gestaalde,
Pijlsnel, aan 't meer, op snep en reiger daalde.
Dan stortte 's avonds klaatrend in zijn blijen
Klank der trompetten toon de gallerijen
Door, slepen ruischten, zilvren sporen klonken :
De paren dansten bij het toortslichtvonken. j
Als dan bij de eerste goudon zonnestralen ~t?
De Burchtheer pas de valbrug neer deed dalen,
Dan bood de gastheer tot oen hecmgeleier"
Sint-Geerten-Minne in den berkemeier. |
En dreunend klonk het trapp'len van de hoeven
Der kleppers op de brug, een enk'len droeven
Blik slaat alleen do jonker op de transen
Waar hij iets weem'ren ziet in de uchtendglansen.
Zoowel in blijde als droeve beelden dringen
Van alle kanten nog herinneringen
Van wat hier bleef uit verre blijder dagen,
Die beurt'iings 's dichters blikken komen vragen.
En dacht hij niet dat deze oude voegen,
Wie weet hoe lang reeds bloemenkelkjes droegen,
Hoe bietjos en de vlinders bont in leven!
In liefdedroomon er nog blijven zweven? j
Hoe men er hoort den zang der nachtegalen
Wier liedren door de omrankte vensters dalen?
De sage. draagt er nog door 't naclitlijk duister
De aloude sproke in weifelend gefluister. yi4-J
De ogive toren, die weer is verrezen
Waar de ouden eens zoo fier naar boven wezen,
Waarin nog hechte wenteltrappen draaien,
Is niet herbouwd alleen voor kauw en kraaien.
Dan, bouwval, mag ik ook om u niet weencn,
Dan bloeit nog telkens leven uit uw steenen,
'k Heb als verheven doode u nog gevonden
Wiens baar met bloem en lauwer was omwonden.
Zóó leeft gij nog en met u ook de zanger,
Die, hier gezongen heeft voor 't volk, en langer
Klinkt er zijn lied dan hier uw puinen rijzen,
Wiens hartig woord de verste tijden prijzen!
Bronstêe, Sept. '88. N. BEKNABD ROOZEN.
HET LEVEN EN DE BRIEVEN VAN
GUSTAVE FLAUBERT.
Het proza als een werkelijk kunstvak, waarin
de Fransche litteratuur door alle tijdvakken
gcscluttterd heeft, vond in Gustave Flaubert een
beoefenaar, wiens stellige opvatting zijner kunst
en wiens belaugelooze beoefening ervan bijna zon
der voorbeeld zijn. Door zwakke gezondheid ge
dwongen tot de regelmatigheid en rust van een
mounikenlevcn, werd hij daardoor slechts te dich
ter geboeid aan hetgeen hij reeds vroeg als zijne
roeping in het leven had eeren erkennen. Door
zorg en oplettendheid bereikte hij den leeftijd va.n
bijna zestig jaren, in het volle genot van zijn ta
lent, gelijk wij mogen onderstellen; in al dieu^tijd
schreef hij slechts zeven of acht boeken,, en geen
van deze was zeer lang. Verwaarloos niets",
schrijft hij aan een vriend, werk ! doe het over,
zoolang tot het goed is, geef uw werk niet uit
handen, vóór ge overtuigd zij t, dat gij het tot het
uiterste punt van volmaaktheid dat ge kunt be
reiken, hebt gebracht. In onze dagen is genie niet
iets zeldzaams. Maar wat niemand tegenwoordig
bezit, wat wij moesten trachten te bezitten, is
nauwgezetheid en zorg voor ons werk." Aan dat
gezichtspunt bleef hij getrouw, en hij ontving zijne
belooning.
Zoo spaarzaam als bockenschrijver, zoo vrucht
baar was hij als briefschrijver. Een boekdeel vol
brieven van hom aan George Sand is verschenen
in 1833; in 1887 gaf zijne nicht, die jarenlang zijn
getrouwe gezellin is geweest, het, eerste deel van
zijne algemecne correspondentie uit, en wij willen
trachten daaruit cenig licht over den schrijver en
zijn werk te verspreiden.
Gustave Flaubert werd geboren te Rouaan, in
1812. Zijn eerste tehuis was in het oude;
MaisouDieu, waar zijn vader heelmeester was. Het huis
houden van don heelmeester was deftig, hartelijk,
gedistingeerd, gul in uitgaven, maar de onvermij
delijke omgang in het hospitaal, de lijdende ge
zichten met slaapmutsen voor da glazen, bleef den
gevoeligen knaap bij on ging over in zijn werken,
als een ecuigzins overdreven gevoel van het droe
vige in de wereld. Vroolijker invloeden kwamen
tot hem met het aankoopen van een buitenplaats
te Croiset, eenige mijlen de Seine af, aan den
rechter oever, wit en in ouderwetsehen trant",
en nog jaren later geloofde Flaubert gaarne dat
Pascal, de groote meester van het proza, eens dat
buitentje bezocht had. Het was hier, in de ruime
kamers, den beerlijken tuin, met het gezicht op
Rouaan, de drukke rivier, de boschrijke heuvelen,
dat het overige van Flauberts leven werd gesleten.
Zijn brieven tooneu dat het gevoel van roeping
voor litteratuur reeds vroeg over hem kwam; zon
derling genoeg, want hij was geen vlug kind, eu
had meer tijd noodig dan gewoonlijk om te eeren
lezen.
Van den beginne af was hij rijk in geestdrift
voor de letterkundige talenten van anderen.
In zijn vroege jeugd ontmoette hij Victor Hugo
en was verbaasd te bevinden dat deze uiterlijk
veel geleek op alle andere mensehcn; hij kon zich
nauwelijks begrijpen, dat zulk een groote schat
vervat was in zulk een gewoon kistje."
Met eerbied vestigde hij de oojcu op de rech
terhand die zooveel schoous geschreven had." Hij
was een buitengewoon mooi kind, en vertelt hoc
prinsessen haar rijtuig hebben doen stilhouden om
hem in haar armen te nemen en hem te kussen.
Zijn gestalte en schoonheid deed in zijn jeugd de
mensclien denken aau de halfgoden der Gricksche
beeldhouwkunst. Toen, op het een of ander tijd
stip in het begin van zijn mannelijken leeftijd
kwamen er verontrustende denkbeelden omtrent
zijn gezondheid naar lichaam en geest; en van
dien tijd tot zijn dood was hij steeds min of meer
een zieke, of althans een sukkelende, die het leven
genoot ais een gave maar steeds met een bijge
dachte vau zenuwachtige mistroostiglicid. Het
practische leven," schrijft hij op 2-1-jarigen leeftijd,
heb ik voor altoos vaarwel gezegd. Van nu tot
een eind in de toekomst is al wat ik vraag vijf
of 7.cs uur daags rustig werken in miju eigen
kamer; een flink vuur in den winter, en eiken
avond twee kaarsen om mij licht te geven" en
verder : ik beu vrij wel, nu ik er in berust altoos
ziek te zijn". Eu later nog: Mijn leven schijnt
nu volgens een geregeld plan ingericht, met minder
breede, minder afwisselende horizons, maar mis
schien des te dieper omdat zij beperkter zijn. Ge
zondt niet geloovcn hoeveel kwaad iedere stoornis
mij doet." Van dien tijd is op alles een soort van
priesterlijke orde gelegd. In het stille huis staat
zijn schrijftafel voor hem, met al den toestel van
het werk, eerbiedig bedekt met een licht zijden
kleed, zoo dikwijls er een bezoeker werd aange
kondigd. Zijn leven glijdt reeds vroegtijdig langs
ecu effen pad; zijn gestel van nature kicscli, werd
nu kieschkcnrig. Hij was steeds op zorgvuldig
gespaarde uren" overvloedig in vriendschap,
in het goed humeur en de vroolijkc geestigheid,
die vrienden lokt eu hecht. Zijn leven was, ten
slott-e, nog gevuld met vroolijkhcid, en niet enkel
satirieke vroolijkheid. Het was een gemiddeld leven,
met zijn strijd en smart en vreugde, eigenlijk het
leven van de bourgeois die hij zoo verachtte, maar
vermengd ook met al de vreugde, al de
intcllcctueelc afwisseling, het artistiek leven, dat hij
nauwgezet, als een doel op zichzelf, bijhield. Eu
dan was er die huiselijke genegenheid', die zich
in de brieven zoo duidelijk uitspreekt, die hem
soms wat zelfverloochening eu geduld oplegde, maar
hem daarentegen achting en hartelijkheid bezorgde.
De rustige wenscheii, die hij rustig liefheeft, ziju
eenigszins een verademing voor het al te intieme
karakter van zijn knust", en geven er eenige
motieven van aan. De eentonigheid van het leven
iii afzondering begunstigt dat. Om ergens genoe
gen te hebben, is het noodzakelijk, er lang gewoond
te hebben. Ecu dag is niet voldoende om iemands
nestje te warmen."
Toch is hij, voo1: een Fransclmian, nog heel wat
reiziger geweest. Reizen in den vreemde, in de oude
klassieke lauden, de woestijn, het wonderbare
Oosten, waren voor een deel noodzakelijk voor zijn
werk zelf. Eeii vlug en toch doordringend be
schouwen der plaatsen, die hij doortrekt, blijkt in
zijn correspondentie. Wie zijne werken zulk een
korte lijst bestudeert, voegt er gaarne het ver
haal van een reisje in liretagne bij, in 1SJ-7, ge
schreven in samenwerking met zijn vriend Maxime
Du Camp. Hij bezocht een groot deel van Frank
rijk, bovenal de groote oude heidensche steden
van het Zuiden, Zwitserland, Italië, Corsika, een
flink land, nog ongerept van de bourgeois, die
het nog niet met hun bewondering vernederd heb
ben, een vurig, ernstig land, rood en zwart."
Eindelijk, met duizend vreezen voor de arme, oude
moeder, die te Croissct bleef, kwam de reis naar
Syriëen Egypte, waarvan het verhaal de laatste
honderd bladzijden vau het hier aangekondigde
bock brieven vult.
*
* *
Flaubert's eerste groote smart kwam in ziju vijf
en twintigste jaar, bij den dood van zijn vader,
die spoedig gevolgd werd door zijn geliefde zuster
Caroline.
Gisteren te elf uur hebben wij haar begraven,
pauvre demoiselle! Zij hebben haar neergelegd in
haar bruidskleed, met bundels rozen, viooltjes en
immortelleu. Ik heb den geheelen nacht bij haar
gewaakt. Zij lag recht uitgestrekt op de rustbank,
in de kamer waar gij haar hebt hooren spelen.;
Zij leek langer en mooier dan toen zij leefde;
met den langen witten sluier tot op haar voeten.
's Morgens, toen alles gereed was, gaf ik haar een
laatsten kus in de kist. Ik bukte, stak mijn hoofd
er in, en voelde het lood onder mijn handen buigen.
Ik heb ecu afgietsel laten maken. Ik zag de ruwe
handen haar aanvatten en haar in het gips sluiten.
Maar nu zal ik haar gelaat en haar handen kunnen
blijven bezitten. Pradier zal de buste voor mij
maken om die in mijn eigen kamer te zetten. Ik
heb voor mij zelf haar gestreepteu chale, een lok
van haar haar, haar tafel en den lessenaar
waaraaii zij schreef, behouden. Eu dat is alles al
wat er overblijft (Van iemand, die men heeft lief
gehad ....
Toen wij daar kwamen, op het kerkhof, waar
wij in den tijd toen ik school ging zoo dikwijls
gingen wandelen, was het graf te nauw; de kist
kon er niet in, zij schudden haar, trokken haar
rechts en links, gebruikten spade en hcfboomcn,
en eindelijk stampte de doodgraver er op, op de
plaats waar het hoofd was, om de kist er in te
dringen. Ik gevoelde mij als versteend, als het
marmer van een graf maar verbitterd. En nu,
sedert Dinsdag, zijn wij weer te Croisset thuis.
Wat een reis was het, alleen met mijne moeder
en het kind, dat schreeuwde. De laatste maal
dat ik vertrok was het met u, ge weet het nog
wel. Van de vier personen, die er toen woonden,
zijn er twee over. . . Mijn moeder is beter dan wel
zijn kon, zij houdt zich bezig met het kindje van
hare dochter en beproeft zelf weer een moeder te
ziju. Zou het haar gelukken? De reactie is nog
niet gekomen en daar ben ik bang voor. Ik ben
verpletterd, verstompt. Kon ik maar weer mijn
rustig leven van kunst eu overpeinzing hervatten!"'
Welk een toon van droefheid, van versteende
smart, van medelijden, van al die aandoeningen,
die in Madame oaary zoo op de proef zouden
gesteld worden.
Ik ben op alles voorbereid. Ik beu als het
plaveisel op den grooten weg; de Fortuin zwerft
over mij zooals zij wil. Wat mij betreft, miju
oogcn zijn droog als marmer. Verwonderlijk. Hoe
mededeelzamer ik ben, overvloedig en woordcurijk,
in ingebeelde smart, in dezelfde mate blijven wer
kelijke smarten in mijn hart gevestigd, scherp eu
hard. Zij worden er gekristalliseerd, een voor een,
naarmate zij komen."
*
* *
Het is dit kind, de dochter van zijn geliefde
zuster, die uu deze brieven, vau 1830 tot 1S5
geschreven, uitgeeft. Zij heeft als inleiding eene
levensschets er aan toegevoegd, die de
Flaubcrtkenncrs zullen waardceren, want zij is op haar
beurt haar ooms voortdurende gezellin geworden,
eu heeft ook eenige karakteristieke raadgevingen
aan haar zelf, die de man van artistieke onder
vinding aan het jonge meisje gaf, vermeld. Als
ge er:u boek opneemt," zeide hij, moet ge het
in ns, als een mondvol, iuzwelgeii. Dat is het
eeuige middel om het geheel te kennen. Ge
wen er u aan, een denkbeeld ten einde te den
ken. Gij moet in uw gedachten ui"t dat loome,
onsamenhangende hebben, dat de meeste personen
van uw sekse hebben."
De schrijver vau Stilammbn onderwees haar oude
geschiedenis. Van tijd tot tijd viel ik hem in de
rede," zegt zij, met de vraag: was dat een goed
mpnsch ?" Cambyses, Alcxander of Alcibiadcs "
Nu, het waren geen gemakkelijke menschen om
mee om te gaan, des messieurs tm-comtuo'Jtx, Maar
wat doet er'dat toe?" Hij ging met haar uaar de
kerk, want het jonge meisje in Frankrijk kou niet,
alleen gaan, een verbazende concessie in zulk
een vrijdenker, eu wachtte geduldig, wie weet
met welke gedachten, tot zij haar devotie verricht
had.
I.d. ovary! zij hoorde er heel wat vau, vóór
dat zij wist wat de naam bcteekcnde. Ik had een
onbestemd begrip, dat het een synoniem was voor
arbeid, voortdnrendcn arbeid. Ik woonde, als on
bewegelijke getuige, het langzame scheppen vau
deze ernstig gewerkte bladzijden bij." Daar zat hij
dan, maanden achtereen dikwijls met veel moeite
de juiste uitdrukking zoekend, la phrase", een
bijvoeglijk naamwoord met zorg wegend en ver
werpend; zijn eenig vast geloof was het geloof
in schoonheid, in litteraire schoonheid, met gul
genot in de schoonheid vau het werk van anderen,
na vele jaren nog van een goedgekeurde zinsnede
de juiste plaats op de bladzijde onthoudend. Zijn
geliefde plaats in den Bijbel was: Hoe schoon zijn
op de bergen de voeten vau hen, die blijde tijdin
gen brengen!" Denk daar over na, denk het tot
op den bodem in, als ge knnt," zeide hij vol geest
drift tot het meisje.
Zijne uitspanningen" waren beperkt tot couige
korte reizen uaar Parijs, voor een paar dagen,
pour me retremjier. Als hij, zeer zelden, vat lan
ger ging, moest hij zijn huisgenooten bij zich heb
ben; eu dan werden, op zekere dagen, ziju kamers
op den Boulevard du Templc met bloemen ver
sierd, en hij uoodigde een uitgczochten vrienden
kring. Zoodra ik Parijs weer binnen kom," zeide
hij, adem ik weer vrijer." Maar inderdaad schuwde
hij alle verandering. De mensch is zulk een
ongelukkige machine, dat een strootje
tusschen de -wielen haiir verstoort." , Ik leef
als een Kartliuizer," zeide hij, en dan weer: ik
ben een hagedis, een litteraire hagedis, die zich
den heclcn dag warmt in de zon van het schoone."
Om te schrijven/' zegt zijne nicht, had hij
cou buitengewone spanning van geest noodig en
hij was nooit in den verlangden toestand, als hij
niet in zijn eigen studeerkamer was aau de groote
jonde tafel, en zeker dat niets hem kou storen.
Hij hield zeer van orde en netheid, en at matig.
Ziju wilskracht, in zooverre het kunst betrof, was
ongeëvenaard." Hij gaf niet om oogenblikken
van inspiratie, hij hield het wachten daarop
voor de oorzaak van onvruchtbaarheid. Wen u
aan, in gewoon daglicht te werken, dan komt
misschien de straal van hemellicht wel."
Van tijd tot tijd drukte hem wel de eentonig
heid van zijne levenswijze, eene eentonigheid die
wel tot het eind zou duren, vooral toen de
voet