Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.590
bizonder geschikt eu bestemd om zich door gepaste
?uitspanning te verfrissohen en te versterken voor
den arbeid der volgende week.
Naast en voor een klein gedeelte zelfs boven dit
alles staat de gebiedende eiscli van verdraagzaam
heid en vrijheid, dat men eigen overtuiging niet
aan anderen opdringt en niemand's vrijheid van
handelen beperkt, zoo niet liet algemeen belang
dit dringend vordert.
Walmeer wij nu zien, dat de beweging van de
rust op Zondag bijna uitsluitend uitgaat van Jien,
i die het voor een godsdienstigen plicht houden op
dien dag niet te arbeiden en wier godsdienstig
gevoel niet anders dan onaangenaam aangedaan
kan worden, als zij zien, dat anderen tegen
Zondagsarbeid op zich zelf niet het minste bezwaar
hebben, dan worden wij huiverig ons in deze zaak
onvoorwaardelijk aan leidslieden toe te vertrouwen.
Merken wij verder op, dat de kiesvereeniging
-Nederland en Oranje" te Rotterdam aan de
candidaten voor den gemeenteraad den eisch stelde,
dat zij zouden trachten de Zondagsrust vau ge
meentewege te doen bevorderen, zouder aan dien
eisch eenige nadere bepaling of beperking toe 'te
Toegen, dan worden wij eenigszins bezorgd voor
een zoodanige min of meer fanatische en daarom
onverdraagzame beweging.
En lezen wij eindelijk in de De Standaard, dat
zij, die den Zondag voor hun genoegen wenschen
te besteden niet bezorgd behoeven te zijn, dat zij
door beperking der spoorwegdienst op Zondag in
hun vrijheid van nitgaan gehinderd zullen worden,
omdat er toch altijd wel een morgentrein zal blij
ven, waarmede zij kunnen vertrekken en een
avondtrein, waarmede zij kunnen terugkeeren, dan ver
mogen wij bet gevoel niet van ons af te zetten,
dat deze ijveraars voor den godsdienst hunne me
deburgers, die niet als zij gelooven in het gods
dienstig karakter van den Zondag, beschouwen als
een troep parias, op wier wenschen en eischen men
niet verder behoeft te letten, dan voor zoover zij
zelf de macht hebben ze te doen eerbiedigen,
Dit te moeten constateeren van een partij en
zelfs van de besten uit een partij, die jaren lang
hardnekkig heeft gestreden tegen een groot on
recht, dat haar werd aangedaan en die in dien
strijd herhaaldelijk een beroep deed op het
billijkheidsgevoel van andersdenkenden en herhaaldelijk
verklaarde niets anders te willen dan gelijk recht
voor allen, doet ons geen hoog denkbeeld op
vatten van de iutellectueele en moreele eigen
schappen der nicnschen in het algemeen en van
de leden dezer partij in het bizonder.
Het is daarom misschien niet ondienstig, dat ook
van andere dan anti-revolutionaire zijde het vraag
stuk van de Zondagrust ernstig wordt overdacht
en besproken en dat ook de niet-geloovers in een
door God ingestelden rustdag duidelijk uitspreken,
aan welke eischen een goede regeling van de Zon
dagsrust of liever van de rust vau den arbeid in
het algemeen naar hunne meeuig moet voldoen.
Daartoe wil ik in het onderstaande een poging
doen.
Staat bij de anti-revolutionairen het niet-avbeiden
op den Zondag en het vervullen van verschillende
godsdienstplicliten, het kcrkgaan en bidden en
psalmen zingen, op den voorgrond, voor de andere
partij is de eerste eisch deze, dat een arbeider
gedurende 36 achtereenvolgende uren werkelijk
rust heeft eu bovendien iu staat is dien rusttijd
zoo te gebruiken, dat hij zich ontspant vau het
werk der vorige en verfrischt voor het werk der
volgende week. Uit dien eisch volgt onmiddclijk,
dat de gelegenheid tot gepaste uitspanning op den
Zondag liever uitgebreid dan beperkt moet worden.
Musea dus en dierentuinen, schouwburg en
circus moeten op den Zondag niet gesloten zijn,
maar geopend; spoorwegen en trams moeten niet
stil staan, maar rijden, rijden zoo druk, dat aan
Let verlangen naar ontspanning der rustende
menigte voldaan wordt.
Zich daartegen te verzetten strijdt niet alleen
met de beginselen van vrijheid eu van gelijk recht
voor allen, waarvoor de anti-revolutionairen in de
sclioolkwestie met zoo groote volharding gestreden
hebben, maar ook met de zeden van ons volk.
Het aautal bezoekers immers van een museum
en van een dierentuin is des Zondags zeker niet
kleiner dan op andere dagen der week en het
aanals het graf.
De gezantschapssecretaris wist waarheen hij
zijne schreden had te richten. Terwijl het
hoofd der in zwijm gevallene, zachtjes neer- j
gevleid op den breeden schouder van Algernon
rustte, hield William de kleine voetjes, welke
met rooskleurige pantoffeltjes geschoeid waren,
vast, en zoo liep men, zoo snel dat mogelijk
was, naar een klein huisje in een der buitenwij
ken van Scutari, waar de dichter dikwijls zich
van zijn diplomatieke bezigheden kwam ont
spannen door het ontwerpen van een drama
voor het Haymarket-theater. De weduwe, die
een Giïekin van geboorte was en aan den zoon
van lord Cleveland dat huisje verhuurd had,
bood aanstonds zeer gewillig hare diensten
aan. Algernon bracht in knielende houding
voor de sofa, waarop het roerlooze lichaam
van déschoone vreemdelinge lag uitgestrekt,
een uur van de grootste spanning door. Hij
was door dien bliksem getroffen, waarvan
dichters en romanschrijvers zoo roerend weten
te verhalen.
Indien zij eens niet meer mocht bijkomen?
Indien zij eens door het noodlottig binnen
gedrongen zeewater gestikt was en sterven
ging? Wat zou het leven eentonig en droe
vig worden voor den leerling van Byron!
Maar de hemel stond toe, dat dank zij de
uitnemende zorgen van beiden het bekoorlijk
persoontje eindelijk weder tot_zich zelve kwam.
Hare groote pogen openden zich en haar eerste
kwijnende blik ontmoette dien van den
schoonen jongeling, die daar n en al verrukking
voor haar stond. Zij glimlachte en scheen
door zijn aanblik spoediger bij te komen, dan
door allerlei hulpmiddeltjes om de levens
geesten op te wekken en nog geen uur later
verhaalde zij aan haren redder wat er met
haar gebeurd was.
Zij was geboren op het eiland Chios en
had hare ouders vroeg verloren. Een oude
bloedverwante had haar bij zich in huis ge
tal personen, die met spoorweg en tram worden
vervoerd, zal op dien dag niet zelden dat der ove
rige dagen overtreffen. De Amsterdamsche
omnibusmaatschappij ten minste laat dien dag niet zelden
extra wagens rijden. Daarom is het niet
weusehclijk, dat Zondagsrust wordt ingevoerd voor allen,
wier arbeid noodig is voor deze middelen tot ont
spanning en vermaak op den Zondag. Er schijnt
in dit opzicht strijd te bestaan tusschen de voor
standers van Zondagsrust uit, godsdienstige beweeg
redenen en de verdedigers van rust van den arbeid
uit een maatschappelijk oogpunt.
Een tweede bezwaar tegen volstrekte Zondags
rust is gelegen in de behoefte van het publiek.
Verreweg de meeste arbeid kan zonder schade op
den Zondag stil staan, omdat liet niet mooielijk is
zich oj> een anderen dag vau al het noodigc te
voorzien, Aan sommige diensten evenwel bestaat
voortdurend behoefte en van sommige artikelen is
men zoo gewoon dagelijksch verschen voorraad te
krijgen, dat het voor velen een groot gemis zou
zijn, als zij daartoe niet in de gelegenheid waren.
Ik noem van de eerste soort slechts post en tele
graaf eu van de tweede enkele der eerste levens
behoeften.
Dit bezwaar is zeker veel minder ernstig dan
het vorige. Het kan dan ook alleen strekken om
het gebiedende vau een beperking der Zondagsrust
nog beter te doen uitkomen en ons nog vaster te
overtuigen van het ougewenschtc ceuer regeling
daarvan in den geest van hen, die het als een
godsdienstige plicht beschouwen zich op Zondag
van allen arbeid te onthouden.
De vraag blijft uu nog over of het mogelijk is
de uiteenloopende wenschen van hen, die Zondags
rust voorstaan uit een godsdienstig, on van hen,
die rust van den arbeid verlangen uit een maat
schappelijk oogpunt, met elkaar in overeenstemming
te brengen.
Daarover in een volgend artikel.
CAXDIDTJS.
UIT DE RESIDENTIE.
DEN HAAG, Oct. '88.
De interpellatie van den heer Huber (3 Oct.)
gat dien afgevaardigde gelegenheid, onder instem
ming der gansche Kamer een hartig woordje te
zeggen aan het adres dcrgenen, die er een mi
litaire" eer op nahouden, en meencn, dat een
tweegevecht in eene beschaafde maatschappij
't huis behoort. Het antwoord van den Minister
van Koloniën verspreidde echter geen nieuw licht
over het Haagsch-Indischc standje, dat sedert een
14 dagen aan de orde van den dag is.
De tribunes waren niet zoo bezet als gewoon
lijk, wanneer 't eene of andere Indische schandaal
in de Tweede Kamer ter sprake zal kouion. De
bovendrijvende partij onder de Indische oud-gasten
on militairen, on zij is overwegend in de meer
derheid, verwachtte blijkbaar niets van hare ga
ding te zullen vernemen.
* *
Toen ik voor 't eerst van de werkstaking der
negen Beri-Beri-mannen hoorde, dacht ik dat
er een onwettige moord of een ander schelmstuk
van den heer de Kochcmont aan 't licht was ge
komen. Groot was dus mijne verbazing na het
lezen dor lijvige brochure van den heer Verstege.
In 't kort samengevat blijkt uit het gansche ge
schrift, dat de schrijver don heer de Rochemont
haat met een volkomen haat, en dat hij dit reeds
onverpoosd sedert jaren heeft gedaan, om twee
grieven, de eene van persoonlijken, de andere
van algemeenen aard. De laatste, die voor hem
de minst gewichtige blijkt te zijn, is dat hij in do
Atjeh-quaestie eene andere meening heeft en had
dan de heer de Rochemont.
De grief van persoonlijken aard, die hem nog
na jaren van verontwaardiging doet koken, is do
volgende: Eenmaal had hij met den overste de
Rochemont een klein verschil over het begrip van
militaire eer in zeker geval. i)ie zaak werd tegen
zijn zin en in strijd niet zijn begrip van militaire eer
beëindigd. Maar hij voor zich hield zich alsof die
zaak niet aldus was beëindigd. Dientengevolge werd
hij overgeplaatst naar een ander garnizoen. Zoowel
de niet door hem gewenschte beslechting der
nomen en groot gebracht. Maar het bleek
weldra, dat deze slechts zoo edelmoedig had
gehandeld om aan hare hebzucht te voldoen,
want toen Lydia vijftien jaar oud was ge
worden, had zij haar naar Constantinopel
gebracht en aan den Vizier Ibrahim verkocht.
Dit nobel personaadje had haar niet voor zijn
eigen rekening maar voor die van de sultane
Valide gekocht. Ieder jaar bij het einde der
maand Ramadan geeft deze vorstin aan den
sultan een onder de schoonsten uitgezocht
meisje ten geschenke- Men brengt het ge
sluierd in de keizerlijke vertrekken en met
hoogste_igen hand rukt de Beheersclier der
(leloovigcn den sluier der maagd weg, die
dan verder onder de vrouwen, van het serail
een plaats inneemt.
Bij dit gedeelte van het verhaal vertoonde
zich een zichtbare onrust op het gelaat van
Algernon.
O, wees gerust, ging Lydia verder op
levendigen toon, ik heb mij tegen dien
heerschzuchtigen meester niet behoeven te verde
digen. Eerst in de volgende week neemt
de Ramadan een einde en alsdan zou ik tot hem
gebracht zijn, had niet gisteren de sultane,
jaloersch op wat zij mijn geluk noemde,mij aange
klaagd van in betrekking te staan met een
giaour, hetgeen in het oog der Muzelmannen
een der zwaarste beschuldigingen is. De groot
vizier, die blindelings geloot' slaat aan alles
wat dat slechte schepsel hem wil wijsmaken,
veroordeelde mij oogenblikkelijk, zonder ook
maar eenigszins naar die beschuldiging on
derzoek te doen. De bewering, dat ik on
schuldig was, zou mij toch niets gebaat hebben.
Ik verkoos den dood boven het leven, dat
men mij wilde doen leiden, en liet mij dus
levend in mijn lijkkleed naaien en in de
golven werpen. Het verdere weet gij beter
dan ik zelve; de hemel heeft medelijden met
mij gehad en mij een redder gezonden.
(Slot volgt).
eerezaak als zijne overplaatsing schrijft hij toe
aan den invloed, dien de overste de Rochemont
op den gouverneur-generaal Loudon uitoefende.
En om deze twee grieven is de heer de Roche
mont onwaardig oni nog langer ridder der
Militaire Willemsorde te zijn. en ongeschikt om
lid en secretaris der beri-beri-commissie en van
elke andere commissie te wezen. Bovendien is hij
als secretaris volstrekt niet op zijn plaats, omdat
hij wel eens zoo gewetenloos zou kunnen zijn, om
iets anders neer te schrijven dan in de commissie
was verhandeld en door haar werd besloten ! Deze
laatste opmerking vooral teekent den auteur.
Uit alles bleek mij, dat de heer Verstege om
trent sommige zaken, zooals eer en inzonderheid
militaire eer, een ander begrip heeft dan de moeste
beschaafde Nederlanders in het jaar onzes Hoeren
1888. en dat hij gewoon is de dingen door een
sterk vergrootglas te zien, dat evenwel niet bij
zonder helder is. Daarom kwam ik tot de over
tuiging, dat de geweldige eerezaak, die het begin
was van zijne veete togen den heer de Rochemont,
maar die hij in zijne brochure niet beschreven
heeft, ook wel een wissewasje zou zijn Ik besloot
dus te onderzoeken, en ofschoon dit niet gemak
kelijk ging, wilde ik niet rusten totdat ik wist
wat dau toch die eerezaak was, die zulk een
langen staart met zooveel venijn heeft. Uit het
geen ik rechts en links vernam, werd het mij
mogelijk het volgende onopgesmukte verhaal te
geven.
In het eerste jaar van het bestuur van den
gouverneur-generaal Loudon was er onder de
officieren van het garnizoen te Buitenzorg een
gehuwd kapitein, die voor zijne kinderen eene bij
hem in huis wonende gouvernante had. In overleg
met hem, en althans met zijne toestemming, gaf
die gouvernante ook les aan de kinderen van een
civicl-ingenieur, die met waterstaatswerken in de
buurt van Buitenzorg was belast. Na verloop van
tijd wenschtc die ingenieur het lesgeven der
gouvernante aan zijne kinderen te staken. Of het
om redenen van financiëelen aard was, of omdat
hij hot onderwijs niet goed vond, kwam ik niet
te weten. Maar hij schreef een briefje aan den
kapitein, waarin hij kennis gaf, dat hij besloten
had voor zijne kinderen niet langer van het
onderwijs der gouvernante gebruik te maken.
Overigens bevatte dat briefje niets beleedigends,
maar de kapitein vond het eene beleediging, dat
hem die laededeeling werd gedaan. Zijne mili
taire eer was daarmede aangerand en dat
eischto voldoening. Zoo dachten er ook een
paar officieren over, die hij als zijne secon
danten met eene uitdaging naar den inge
nieur zond. Deze verklaarde, dat hij zich niet op
de wapenen verstond, en geen enkele reden zag
om te duëlleeren. Dan moest hij excuses maken,
zeiden de twee afgevaardigden, waarvan de toen
malige kapitein Verstege er een was. Maar ook
daartoe was de ingenieur niet genegen, daar hij
niet inzag, dat hij iemand had beleedigd, en met
zijne kennisgeving ook niet het bijoogmerk om
te beleedigen bij hem was opgekomen. De man
«begreep blijkbaar het fijne niet van militaire eer,
zooals die bij sommige heetgebakerde otficieren
soms op het onverwachts te voorschijn springt.
Maar overigens was hij een welaangoschreven amb
tenaar, on een huisvader, die niemand iets in den
weg zou leggen. Er kleeft volstrekt geen smet op
zijn naam, maar naar ik begrijp, was hij een man
zonder hoofsche vormen.
De twee secondanten, kwamen dus onvoldaan
van hunne zending terug.
Den volgenden dag ging een luitenant bij alle
officieren te Buitenzorg rond met uitnoodiging tot
eene kameraadschappelijke bijeenkomst. Er moet
iemand dood verklaard worden", luidde de
mededeeling. Zoo kwam hij ook bij den Majoor de
Rochemont. Deze vroeg inlichting. Toen hij nu
vernam wat er eigenlijk van de zaak was, vond
hij daarin geen reden tot doodverklaring, en wilde
dus niet meedoen. Als adjudant van den gou
verneur-generaal vond hij het ook beter er zich
niet mee in te laten. Eenige dagen later werd
hij in het kabinet van den landvoogd geroepen.
Daar stond de heer Van O., die de tusschenkomst
van den gouverneur-generaal had ingeroepen, om
dat het leven hem te Buitenzorg door de officieren
ondragelijk werd gemaakt. Hij verklaarde, dat hij
niet kon inzien, dat hij iemand beleedigd had door
do kennisgeving betreffende het staken van het
onderwijs aan zijne kinderen door de gouvernante
des kapiteins, maar dat hij, nu die zaak zoo hoog
word opgenomen, alsnog bereid was zijne excuses
te maken voor het schrijven van dat briefje. De
gouverneur-generaal droeg zijn adjudant op te
zorgen dat er aan de gevolgen der doodverklaring
een einde kwam, terwijl hij daarbij te kennen gaf,
dat hij ecno dergelijke gespannen verhouding tus
schen officieren en een burger, die een verdien
stelijk ambtenaar was, allerminst in zijne residentie
zou dulden. Do heer van O. was bereid de excuses
te maken, waarop de officieren zoo bijzonder ge
steld waren; zij konden dus hun zin krijgen en
daarmee moest de zaak uit zijn.
Het eerste wat de heer de Rochemont deed,
was mot den heer van O. eene wandeling door
Buitenzorg te maken. Toen iedereen nu zag, dat
de doodverklaarde ingenieur mot den eenigen
hoofdofficier te Buitenzorg, en die daarenboven
adjudant was van den gouverneur-generaal, liep
te wandelen, begreep men terstond, dat de dood
verklaring door de officieren van geen beteekenis
was.
De tweede stap in deze zaak was een bezoek,
dat de Majoor-adjudant aan den
kapitein-kommandant bracht. De mcdcdceling. dat de ingenieur
bereid was excuses te maken en het verzoek om
daarvoor de officieren bij elkaar te roepen, on
dat dit het verlangde was vau 's Konings verte
genwoordiger, viel echter niet in dcu smaak van
kapitein Verstege, zooals hij ook onverholen in
zijne brochure te kennen geeft. De ingenieur had
volgens zijno meening binnen 24 uren de verlangde
excuses moeten maken, en daar hij dit niet had
gedaan, was de zaak voor goed uit. Met andere
woorden: eens nijdig, altijd nijdig. Het zou
intusschen een rare wereld worden, als alle geschil
len van persoonlijken aard binnen n etmaal
moesten uit den weg geruimd, en waar dit niet
geschied was, voortdurende vijandschap tusschen
allerlei menschen de maatschappij moest beroeren.
*
* *
Ondanks de weigering van kapitein Verstege,
om de Buitenzorgsche officieren bij elkaar te
roepen, kwamen zij eenige dagen later zonder
hem toch bijeen. De ingenieur verscheen in hun
midden, en maakte de verlangde excuses door te
verklaren, dat het hem speet, het briefje aan den.
kapitein B. te hebben geschreven, en dat hij daar
voor amende honorable deed. Met deze kinder
achtige flauwiteit tot slot van een flauwe historie,
was de militaire eer nu bevredigd. De doodver
klaring verviel dus in hare gevolgen, behalve voor
kapitein Verstege, wiens militaire eer niet toeliet
na een tijdsverloop van 24 uron weer goed te
worden", zooals kinderen zeggen. Hij voor zich
bleef dus den ingenieur ncgeeren.
Een gerucht vau deze zaak kwam ter oore van
den legerkommandant, generaal van der Krocsen.
Deze wilde weten wat er van aan was, dat een
zijner officieren, een ambtenaar met vrouw en
kinderen ongelukkig had willen maken. Ingevolge
dat onderzoek gelastte hij oen tweede, om te weten
te komen hoe kapitein Verstege zich gedragen
had, nadat de verzoening had plaats gegrepen,
daar het bekend was geworden, dat hij er zich
niet aan stoorde, maar den ingenieur bleef ncgee
ren. Inmiddels vond de legerkommandant het
noodig den kapitein, die mot een boos hoofd over
deze quaestie bleef rondloopen, en dus to Bui
tenzorg allicht tot verdere onaangenaamheden
aanleiding kon geven, van garnizoen te doen ver
anderen. Hot tweede onderzoek schijnt echter
niets anders te hobbcn opgeleverd, dan de reeds
bekende omstandigheid, dat kapitein Verstege, bij
zijne meening van 24 uren volhardende, boos was
gebleven, nadat de verzoening tusschen den kapi
tein B. en den ingenieur vau O. had plaats
gegegrepen. Van eon verder reageeren tegen het
uitgesproken verlangen van den gouverneur-gene
raal, scheen hij zich wijselijk te hebben onthou
den. Er was dus geen reden om de zaak verder
to vervolgen.
Maar daarmede was kapitein Verstege niet
tevreden. Buitenzorg is vrij wat aangenamer gar
nizoen dan Meestcr-Cornelis. en zijne overplaat
sing griefde hem na het voorgevallene. Dit is
natuurlijk. Maar dat hij alles eenvoudig beschouw
de als een geschil met den majoor de Rochemont,
en toen het tweede onderzoek geen termen ople
verde om hem wegens zijn gedrag te vervolgen,
meende te mogen verlangen, dat hij weer
garnizoens-kommandant te Buitenzorg werd, is al heel
onnoozcl. Zijne overplaatsing was blijkbaar geschied
wegens zijne voortdurende houding jegens den
ingenieur. In het belang van officieren en burgers
beide, zou misschien elk legerkommandant aldua
hebben gehandeld.
*
Nemesis komt soms onverwacht te voorschijn,
en do wijze waarop zij straft is dikwijls buiten
gewoon pijnlijk. Jaren lang haat de heer Verstege
den heer de Rochemont als zijn doodvijand, en
op zekeren avond wordt hij gewaar, dat hij on
bewust zijn doodvijand een eervolle betrekking
heeft bezorgd !
Verbijsterd door den slag en ziedende van toorn
ontwerpt hij het plan om den man zijner erger
nis uit de commissie te stooten, en het gevolg
is, dat de commissie waarvoor hij zoo geijverd
heeft, zijn lievelingsdcnkbceld, zijn werk zon
der eenig nut te stichten, wordt ontbonden! Den
heer Verstege, die volgens zijne brochure ook de
wijsbegeerte beoefent, mag, zoo hij weer een nei
ging gevoelt zich met het welzijn zijner
rncdemcnschen to bemoeien, het volgende rijmpje wel
ter overweging worden aanbevolen:
Eerst zij het hart in eigen boezem stil,
Zoo 't voor het heil der menschheid kloppen wil.
De brochure die de heer Verstege geschreven
heeft, doet hem en zijne zaak meer kwaad dan
goed. Hij heeft daarmede wel zijn inborst bloot
gelegd en laten zien, dat eene goode dosis haat
en wrok daaibinnen huist, maar hei bewijs, dat
de heer de Rochemont een slecht ruensch is, heeft
hij niet geleverd. En dat zijn vijand ongeschikt
was voer de opgedragen betrekking, heeft hij ook
niet aangetoond.
Met verwondering en zeker ook teleurstelling
zal de heer Verstege hebben opgemerkt, dat nie
mand in de gansche pers zijne brochure en daar
bij komende handelingen heeft goedgekeurd. En
met verbazing zal hij gezien hebben, dat zijne
denkbeelden van specifiek militaire eer en twee
gevecht, in onze beschaafde maatscha-ppij niet
meer t'huis behoorcn, tenzij dan ... in de kazerne.
Do meeste Indische oud-militairen, verdedigen
Verstege niet, maar trekken partij tegen den
voormaligen adjudant van den gouv.-generaal
Loudon. Dat mijn zwager Verspyck geen bevel
hebber der tweede At j eh- expeditie werd, maar
van S wieten moest uitkomen, heeft hij ook al ge
daan," zou de heer Verstege kunnen zeggen, maar
heeft hij wijselijk niet geschreven. Intusschen wordt
een bedrijf laten we hopen het laatste van
een drama voor ons opgevoerd. Het drama heet
Verspyck contra van Swieten, het bedrijf, Verstege
contra de Ilochemont.
"WTTENHAGE.
Uit Parijs.
Indien Jérome Paturot nog leefde, zou hij niet
lang naar eene maatschappelijke positie behoeven
te zoeken tegenwoordig. Ik wed dat hij terstond
acrobaat werd. Mot dat beroep toch kan men
nog spoediger alles worden dan als afgevaardigde.
Hot bewijs voor dit zeggen vond ik heden mor
gen slag over slag en in een bericht uit den
vreemde n in een mededeeling uit Parijs, beiden
opgenomen onder hot Gemengd Nieuws" van oen
dagblad. Beiden tooneu overtuigend aan, dat de
toekomst behoort aan de gymnastiek. In het eerste
bericht was er sprake van een kunstenmaker, die
op dit oogcnblik in de Vercenigde Staten het
! publiek in vervoering brengt door ik weet niet
welken toer, waarvoor hij maandelijks de kleinig
heid van twaalf duizend francs ontvangt. In het
tweede werd een huiselijke gebeurtenis verhaald,
welke hen, die het voorrecht hadden ze bij te
wonen, levendig moet hebben getroffen en wonder
lijk geroerd.