De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 14 oktober pagina 2

14 oktober 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.590 bizonder geschikt eu bestemd om zich door gepaste ?uitspanning te verfrissohen en te versterken voor den arbeid der volgende week. Naast en voor een klein gedeelte zelfs boven dit alles staat de gebiedende eiscli van verdraagzaam heid en vrijheid, dat men eigen overtuiging niet aan anderen opdringt en niemand's vrijheid van handelen beperkt, zoo niet liet algemeen belang dit dringend vordert. Walmeer wij nu zien, dat de beweging van de rust op Zondag bijna uitsluitend uitgaat van Jien, i die het voor een godsdienstigen plicht houden op dien dag niet te arbeiden en wier godsdienstig gevoel niet anders dan onaangenaam aangedaan kan worden, als zij zien, dat anderen tegen Zondagsarbeid op zich zelf niet het minste bezwaar hebben, dan worden wij huiverig ons in deze zaak onvoorwaardelijk aan leidslieden toe te vertrouwen. Merken wij verder op, dat de kiesvereeniging -Nederland en Oranje" te Rotterdam aan de candidaten voor den gemeenteraad den eisch stelde, dat zij zouden trachten de Zondagsrust vau ge meentewege te doen bevorderen, zouder aan dien eisch eenige nadere bepaling of beperking toe 'te Toegen, dan worden wij eenigszins bezorgd voor een zoodanige min of meer fanatische en daarom onverdraagzame beweging. En lezen wij eindelijk in de De Standaard, dat zij, die den Zondag voor hun genoegen wenschen te besteden niet bezorgd behoeven te zijn, dat zij door beperking der spoorwegdienst op Zondag in hun vrijheid van nitgaan gehinderd zullen worden, omdat er toch altijd wel een morgentrein zal blij ven, waarmede zij kunnen vertrekken en een avondtrein, waarmede zij kunnen terugkeeren, dan ver mogen wij bet gevoel niet van ons af te zetten, dat deze ijveraars voor den godsdienst hunne me deburgers, die niet als zij gelooven in het gods dienstig karakter van den Zondag, beschouwen als een troep parias, op wier wenschen en eischen men niet verder behoeft te letten, dan voor zoover zij zelf de macht hebben ze te doen eerbiedigen, Dit te moeten constateeren van een partij en zelfs van de besten uit een partij, die jaren lang hardnekkig heeft gestreden tegen een groot on recht, dat haar werd aangedaan en die in dien strijd herhaaldelijk een beroep deed op het billijkheidsgevoel van andersdenkenden en herhaaldelijk verklaarde niets anders te willen dan gelijk recht voor allen, doet ons geen hoog denkbeeld op vatten van de iutellectueele en moreele eigen schappen der nicnschen in het algemeen en van de leden dezer partij in het bizonder. Het is daarom misschien niet ondienstig, dat ook van andere dan anti-revolutionaire zijde het vraag stuk van de Zondagrust ernstig wordt overdacht en besproken en dat ook de niet-geloovers in een door God ingestelden rustdag duidelijk uitspreken, aan welke eischen een goede regeling van de Zon dagsrust of liever van de rust vau den arbeid in het algemeen naar hunne meeuig moet voldoen. Daartoe wil ik in het onderstaande een poging doen. Staat bij de anti-revolutionairen het niet-avbeiden op den Zondag en het vervullen van verschillende godsdienstplicliten, het kcrkgaan en bidden en psalmen zingen, op den voorgrond, voor de andere partij is de eerste eisch deze, dat een arbeider gedurende 36 achtereenvolgende uren werkelijk rust heeft eu bovendien iu staat is dien rusttijd zoo te gebruiken, dat hij zich ontspant vau het werk der vorige en verfrischt voor het werk der volgende week. Uit dien eisch volgt onmiddclijk, dat de gelegenheid tot gepaste uitspanning op den Zondag liever uitgebreid dan beperkt moet worden. Musea dus en dierentuinen, schouwburg en circus moeten op den Zondag niet gesloten zijn, maar geopend; spoorwegen en trams moeten niet stil staan, maar rijden, rijden zoo druk, dat aan Let verlangen naar ontspanning der rustende menigte voldaan wordt. Zich daartegen te verzetten strijdt niet alleen met de beginselen van vrijheid eu van gelijk recht voor allen, waarvoor de anti-revolutionairen in de sclioolkwestie met zoo groote volharding gestreden hebben, maar ook met de zeden van ons volk. Het aautal bezoekers immers van een museum en van een dierentuin is des Zondags zeker niet kleiner dan op andere dagen der week en het aanals het graf. De gezantschapssecretaris wist waarheen hij zijne schreden had te richten. Terwijl het hoofd der in zwijm gevallene, zachtjes neer- j gevleid op den breeden schouder van Algernon rustte, hield William de kleine voetjes, welke met rooskleurige pantoffeltjes geschoeid waren, vast, en zoo liep men, zoo snel dat mogelijk was, naar een klein huisje in een der buitenwij ken van Scutari, waar de dichter dikwijls zich van zijn diplomatieke bezigheden kwam ont spannen door het ontwerpen van een drama voor het Haymarket-theater. De weduwe, die een Giïekin van geboorte was en aan den zoon van lord Cleveland dat huisje verhuurd had, bood aanstonds zeer gewillig hare diensten aan. Algernon bracht in knielende houding voor de sofa, waarop het roerlooze lichaam van déschoone vreemdelinge lag uitgestrekt, een uur van de grootste spanning door. Hij was door dien bliksem getroffen, waarvan dichters en romanschrijvers zoo roerend weten te verhalen. Indien zij eens niet meer mocht bijkomen? Indien zij eens door het noodlottig binnen gedrongen zeewater gestikt was en sterven ging? Wat zou het leven eentonig en droe vig worden voor den leerling van Byron! Maar de hemel stond toe, dat dank zij de uitnemende zorgen van beiden het bekoorlijk persoontje eindelijk weder tot_zich zelve kwam. Hare groote pogen openden zich en haar eerste kwijnende blik ontmoette dien van den schoonen jongeling, die daar n en al verrukking voor haar stond. Zij glimlachte en scheen door zijn aanblik spoediger bij te komen, dan door allerlei hulpmiddeltjes om de levens geesten op te wekken en nog geen uur later verhaalde zij aan haren redder wat er met haar gebeurd was. Zij was geboren op het eiland Chios en had hare ouders vroeg verloren. Een oude bloedverwante had haar bij zich in huis ge tal personen, die met spoorweg en tram worden vervoerd, zal op dien dag niet zelden dat der ove rige dagen overtreffen. De Amsterdamsche omnibusmaatschappij ten minste laat dien dag niet zelden extra wagens rijden. Daarom is het niet weusehclijk, dat Zondagsrust wordt ingevoerd voor allen, wier arbeid noodig is voor deze middelen tot ont spanning en vermaak op den Zondag. Er schijnt in dit opzicht strijd te bestaan tusschen de voor standers van Zondagsrust uit, godsdienstige beweeg redenen en de verdedigers van rust van den arbeid uit een maatschappelijk oogpunt. Een tweede bezwaar tegen volstrekte Zondags rust is gelegen in de behoefte van het publiek. Verreweg de meeste arbeid kan zonder schade op den Zondag stil staan, omdat liet niet mooielijk is zich oj> een anderen dag vau al het noodigc te voorzien, Aan sommige diensten evenwel bestaat voortdurend behoefte en van sommige artikelen is men zoo gewoon dagelijksch verschen voorraad te krijgen, dat het voor velen een groot gemis zou zijn, als zij daartoe niet in de gelegenheid waren. Ik noem van de eerste soort slechts post en tele graaf eu van de tweede enkele der eerste levens behoeften. Dit bezwaar is zeker veel minder ernstig dan het vorige. Het kan dan ook alleen strekken om het gebiedende vau een beperking der Zondagsrust nog beter te doen uitkomen en ons nog vaster te overtuigen van het ougewenschtc ceuer regeling daarvan in den geest van hen, die het als een godsdienstige plicht beschouwen zich op Zondag van allen arbeid te onthouden. De vraag blijft uu nog over of het mogelijk is de uiteenloopende wenschen van hen, die Zondags rust voorstaan uit een godsdienstig, on van hen, die rust van den arbeid verlangen uit een maat schappelijk oogpunt, met elkaar in overeenstemming te brengen. Daarover in een volgend artikel. CAXDIDTJS. UIT DE RESIDENTIE. DEN HAAG, Oct. '88. De interpellatie van den heer Huber (3 Oct.) gat dien afgevaardigde gelegenheid, onder instem ming der gansche Kamer een hartig woordje te zeggen aan het adres dcrgenen, die er een mi litaire" eer op nahouden, en meencn, dat een tweegevecht in eene beschaafde maatschappij 't huis behoort. Het antwoord van den Minister van Koloniën verspreidde echter geen nieuw licht over het Haagsch-Indischc standje, dat sedert een 14 dagen aan de orde van den dag is. De tribunes waren niet zoo bezet als gewoon lijk, wanneer 't eene of andere Indische schandaal in de Tweede Kamer ter sprake zal kouion. De bovendrijvende partij onder de Indische oud-gasten on militairen, on zij is overwegend in de meer derheid, verwachtte blijkbaar niets van hare ga ding te zullen vernemen. * * Toen ik voor 't eerst van de werkstaking der negen Beri-Beri-mannen hoorde, dacht ik dat er een onwettige moord of een ander schelmstuk van den heer de Kochcmont aan 't licht was ge komen. Groot was dus mijne verbazing na het lezen dor lijvige brochure van den heer Verstege. In 't kort samengevat blijkt uit het gansche ge schrift, dat de schrijver don heer de Rochemont haat met een volkomen haat, en dat hij dit reeds onverpoosd sedert jaren heeft gedaan, om twee grieven, de eene van persoonlijken, de andere van algemeenen aard. De laatste, die voor hem de minst gewichtige blijkt te zijn, is dat hij in do Atjeh-quaestie eene andere meening heeft en had dan de heer de Rochemont. De grief van persoonlijken aard, die hem nog na jaren van verontwaardiging doet koken, is do volgende: Eenmaal had hij met den overste de Rochemont een klein verschil over het begrip van militaire eer in zeker geval. i)ie zaak werd tegen zijn zin en in strijd niet zijn begrip van militaire eer beëindigd. Maar hij voor zich hield zich alsof die zaak niet aldus was beëindigd. Dientengevolge werd hij overgeplaatst naar een ander garnizoen. Zoowel de niet door hem gewenschte beslechting der nomen en groot gebracht. Maar het bleek weldra, dat deze slechts zoo edelmoedig had gehandeld om aan hare hebzucht te voldoen, want toen Lydia vijftien jaar oud was ge worden, had zij haar naar Constantinopel gebracht en aan den Vizier Ibrahim verkocht. Dit nobel personaadje had haar niet voor zijn eigen rekening maar voor die van de sultane Valide gekocht. Ieder jaar bij het einde der maand Ramadan geeft deze vorstin aan den sultan een onder de schoonsten uitgezocht meisje ten geschenke- Men brengt het ge sluierd in de keizerlijke vertrekken en met hoogste_igen hand rukt de Beheersclier der (leloovigcn den sluier der maagd weg, die dan verder onder de vrouwen, van het serail een plaats inneemt. Bij dit gedeelte van het verhaal vertoonde zich een zichtbare onrust op het gelaat van Algernon. O, wees gerust, ging Lydia verder op levendigen toon, ik heb mij tegen dien heerschzuchtigen meester niet behoeven te verde digen. Eerst in de volgende week neemt de Ramadan een einde en alsdan zou ik tot hem gebracht zijn, had niet gisteren de sultane, jaloersch op wat zij mijn geluk noemde,mij aange klaagd van in betrekking te staan met een giaour, hetgeen in het oog der Muzelmannen een der zwaarste beschuldigingen is. De groot vizier, die blindelings geloot' slaat aan alles wat dat slechte schepsel hem wil wijsmaken, veroordeelde mij oogenblikkelijk, zonder ook maar eenigszins naar die beschuldiging on derzoek te doen. De bewering, dat ik on schuldig was, zou mij toch niets gebaat hebben. Ik verkoos den dood boven het leven, dat men mij wilde doen leiden, en liet mij dus levend in mijn lijkkleed naaien en in de golven werpen. Het verdere weet gij beter dan ik zelve; de hemel heeft medelijden met mij gehad en mij een redder gezonden. (Slot volgt). eerezaak als zijne overplaatsing schrijft hij toe aan den invloed, dien de overste de Rochemont op den gouverneur-generaal Loudon uitoefende. En om deze twee grieven is de heer de Roche mont onwaardig oni nog langer ridder der Militaire Willemsorde te zijn. en ongeschikt om lid en secretaris der beri-beri-commissie en van elke andere commissie te wezen. Bovendien is hij als secretaris volstrekt niet op zijn plaats, omdat hij wel eens zoo gewetenloos zou kunnen zijn, om iets anders neer te schrijven dan in de commissie was verhandeld en door haar werd besloten ! Deze laatste opmerking vooral teekent den auteur. Uit alles bleek mij, dat de heer Verstege om trent sommige zaken, zooals eer en inzonderheid militaire eer, een ander begrip heeft dan de moeste beschaafde Nederlanders in het jaar onzes Hoeren 1888. en dat hij gewoon is de dingen door een sterk vergrootglas te zien, dat evenwel niet bij zonder helder is. Daarom kwam ik tot de over tuiging, dat de geweldige eerezaak, die het begin was van zijne veete togen den heer de Rochemont, maar die hij in zijne brochure niet beschreven heeft, ook wel een wissewasje zou zijn Ik besloot dus te onderzoeken, en ofschoon dit niet gemak kelijk ging, wilde ik niet rusten totdat ik wist wat dau toch die eerezaak was, die zulk een langen staart met zooveel venijn heeft. Uit het geen ik rechts en links vernam, werd het mij mogelijk het volgende onopgesmukte verhaal te geven. In het eerste jaar van het bestuur van den gouverneur-generaal Loudon was er onder de officieren van het garnizoen te Buitenzorg een gehuwd kapitein, die voor zijne kinderen eene bij hem in huis wonende gouvernante had. In overleg met hem, en althans met zijne toestemming, gaf die gouvernante ook les aan de kinderen van een civicl-ingenieur, die met waterstaatswerken in de buurt van Buitenzorg was belast. Na verloop van tijd wenschtc die ingenieur het lesgeven der gouvernante aan zijne kinderen te staken. Of het om redenen van financiëelen aard was, of omdat hij hot onderwijs niet goed vond, kwam ik niet te weten. Maar hij schreef een briefje aan den kapitein, waarin hij kennis gaf, dat hij besloten had voor zijne kinderen niet langer van het onderwijs der gouvernante gebruik te maken. Overigens bevatte dat briefje niets beleedigends, maar de kapitein vond het eene beleediging, dat hem die laededeeling werd gedaan. Zijne mili taire eer was daarmede aangerand en dat eischto voldoening. Zoo dachten er ook een paar officieren over, die hij als zijne secon danten met eene uitdaging naar den inge nieur zond. Deze verklaarde, dat hij zich niet op de wapenen verstond, en geen enkele reden zag om te duëlleeren. Dan moest hij excuses maken, zeiden de twee afgevaardigden, waarvan de toen malige kapitein Verstege er een was. Maar ook daartoe was de ingenieur niet genegen, daar hij niet inzag, dat hij iemand had beleedigd, en met zijne kennisgeving ook niet het bijoogmerk om te beleedigen bij hem was opgekomen. De man «begreep blijkbaar het fijne niet van militaire eer, zooals die bij sommige heetgebakerde otficieren soms op het onverwachts te voorschijn springt. Maar overigens was hij een welaangoschreven amb tenaar, on een huisvader, die niemand iets in den weg zou leggen. Er kleeft volstrekt geen smet op zijn naam, maar naar ik begrijp, was hij een man zonder hoofsche vormen. De twee secondanten, kwamen dus onvoldaan van hunne zending terug. Den volgenden dag ging een luitenant bij alle officieren te Buitenzorg rond met uitnoodiging tot eene kameraadschappelijke bijeenkomst. Er moet iemand dood verklaard worden", luidde de mededeeling. Zoo kwam hij ook bij den Majoor de Rochemont. Deze vroeg inlichting. Toen hij nu vernam wat er eigenlijk van de zaak was, vond hij daarin geen reden tot doodverklaring, en wilde dus niet meedoen. Als adjudant van den gou verneur-generaal vond hij het ook beter er zich niet mee in te laten. Eenige dagen later werd hij in het kabinet van den landvoogd geroepen. Daar stond de heer Van O., die de tusschenkomst van den gouverneur-generaal had ingeroepen, om dat het leven hem te Buitenzorg door de officieren ondragelijk werd gemaakt. Hij verklaarde, dat hij niet kon inzien, dat hij iemand beleedigd had door do kennisgeving betreffende het staken van het onderwijs aan zijne kinderen door de gouvernante des kapiteins, maar dat hij, nu die zaak zoo hoog word opgenomen, alsnog bereid was zijne excuses te maken voor het schrijven van dat briefje. De gouverneur-generaal droeg zijn adjudant op te zorgen dat er aan de gevolgen der doodverklaring een einde kwam, terwijl hij daarbij te kennen gaf, dat hij ecno dergelijke gespannen verhouding tus schen officieren en een burger, die een verdien stelijk ambtenaar was, allerminst in zijne residentie zou dulden. Do heer van O. was bereid de excuses te maken, waarop de officieren zoo bijzonder ge steld waren; zij konden dus hun zin krijgen en daarmee moest de zaak uit zijn. Het eerste wat de heer de Rochemont deed, was mot den heer van O. eene wandeling door Buitenzorg te maken. Toen iedereen nu zag, dat de doodverklaarde ingenieur mot den eenigen hoofdofficier te Buitenzorg, en die daarenboven adjudant was van den gouverneur-generaal, liep te wandelen, begreep men terstond, dat de dood verklaring door de officieren van geen beteekenis was. De tweede stap in deze zaak was een bezoek, dat de Majoor-adjudant aan den kapitein-kommandant bracht. De mcdcdceling. dat de ingenieur bereid was excuses te maken en het verzoek om daarvoor de officieren bij elkaar te roepen, on dat dit het verlangde was vau 's Konings verte genwoordiger, viel echter niet in dcu smaak van kapitein Verstege, zooals hij ook onverholen in zijne brochure te kennen geeft. De ingenieur had volgens zijno meening binnen 24 uren de verlangde excuses moeten maken, en daar hij dit niet had gedaan, was de zaak voor goed uit. Met andere woorden: eens nijdig, altijd nijdig. Het zou intusschen een rare wereld worden, als alle geschil len van persoonlijken aard binnen n etmaal moesten uit den weg geruimd, en waar dit niet geschied was, voortdurende vijandschap tusschen allerlei menschen de maatschappij moest beroeren. * * * Ondanks de weigering van kapitein Verstege, om de Buitenzorgsche officieren bij elkaar te roepen, kwamen zij eenige dagen later zonder hem toch bijeen. De ingenieur verscheen in hun midden, en maakte de verlangde excuses door te verklaren, dat het hem speet, het briefje aan den. kapitein B. te hebben geschreven, en dat hij daar voor amende honorable deed. Met deze kinder achtige flauwiteit tot slot van een flauwe historie, was de militaire eer nu bevredigd. De doodver klaring verviel dus in hare gevolgen, behalve voor kapitein Verstege, wiens militaire eer niet toeliet na een tijdsverloop van 24 uron weer goed te worden", zooals kinderen zeggen. Hij voor zich bleef dus den ingenieur ncgeeren. Een gerucht vau deze zaak kwam ter oore van den legerkommandant, generaal van der Krocsen. Deze wilde weten wat er van aan was, dat een zijner officieren, een ambtenaar met vrouw en kinderen ongelukkig had willen maken. Ingevolge dat onderzoek gelastte hij oen tweede, om te weten te komen hoe kapitein Verstege zich gedragen had, nadat de verzoening had plaats gegrepen, daar het bekend was geworden, dat hij er zich niet aan stoorde, maar den ingenieur bleef ncgee ren. Inmiddels vond de legerkommandant het noodig den kapitein, die mot een boos hoofd over deze quaestie bleef rondloopen, en dus to Bui tenzorg allicht tot verdere onaangenaamheden aanleiding kon geven, van garnizoen te doen ver anderen. Hot tweede onderzoek schijnt echter niets anders te hobbcn opgeleverd, dan de reeds bekende omstandigheid, dat kapitein Verstege, bij zijne meening van 24 uren volhardende, boos was gebleven, nadat de verzoening tusschen den kapi tein B. en den ingenieur vau O. had plaats gegegrepen. Van eon verder reageeren tegen het uitgesproken verlangen van den gouverneur-gene raal, scheen hij zich wijselijk te hebben onthou den. Er was dus geen reden om de zaak verder to vervolgen. Maar daarmede was kapitein Verstege niet tevreden. Buitenzorg is vrij wat aangenamer gar nizoen dan Meestcr-Cornelis. en zijne overplaat sing griefde hem na het voorgevallene. Dit is natuurlijk. Maar dat hij alles eenvoudig beschouw de als een geschil met den majoor de Rochemont, en toen het tweede onderzoek geen termen ople verde om hem wegens zijn gedrag te vervolgen, meende te mogen verlangen, dat hij weer garnizoens-kommandant te Buitenzorg werd, is al heel onnoozcl. Zijne overplaatsing was blijkbaar geschied wegens zijne voortdurende houding jegens den ingenieur. In het belang van officieren en burgers beide, zou misschien elk legerkommandant aldua hebben gehandeld. * Nemesis komt soms onverwacht te voorschijn, en do wijze waarop zij straft is dikwijls buiten gewoon pijnlijk. Jaren lang haat de heer Verstege den heer de Rochemont als zijn doodvijand, en op zekeren avond wordt hij gewaar, dat hij on bewust zijn doodvijand een eervolle betrekking heeft bezorgd ! Verbijsterd door den slag en ziedende van toorn ontwerpt hij het plan om den man zijner erger nis uit de commissie te stooten, en het gevolg is, dat de commissie waarvoor hij zoo geijverd heeft, zijn lievelingsdcnkbceld, zijn werk zon der eenig nut te stichten, wordt ontbonden! Den heer Verstege, die volgens zijne brochure ook de wijsbegeerte beoefent, mag, zoo hij weer een nei ging gevoelt zich met het welzijn zijner rncdemcnschen to bemoeien, het volgende rijmpje wel ter overweging worden aanbevolen: Eerst zij het hart in eigen boezem stil, Zoo 't voor het heil der menschheid kloppen wil. De brochure die de heer Verstege geschreven heeft, doet hem en zijne zaak meer kwaad dan goed. Hij heeft daarmede wel zijn inborst bloot gelegd en laten zien, dat eene goode dosis haat en wrok daaibinnen huist, maar hei bewijs, dat de heer de Rochemont een slecht ruensch is, heeft hij niet geleverd. En dat zijn vijand ongeschikt was voer de opgedragen betrekking, heeft hij ook niet aangetoond. Met verwondering en zeker ook teleurstelling zal de heer Verstege hebben opgemerkt, dat nie mand in de gansche pers zijne brochure en daar bij komende handelingen heeft goedgekeurd. En met verbazing zal hij gezien hebben, dat zijne denkbeelden van specifiek militaire eer en twee gevecht, in onze beschaafde maatscha-ppij niet meer t'huis behoorcn, tenzij dan ... in de kazerne. Do meeste Indische oud-militairen, verdedigen Verstege niet, maar trekken partij tegen den voormaligen adjudant van den gouv.-generaal Loudon. Dat mijn zwager Verspyck geen bevel hebber der tweede At j eh- expeditie werd, maar van S wieten moest uitkomen, heeft hij ook al ge daan," zou de heer Verstege kunnen zeggen, maar heeft hij wijselijk niet geschreven. Intusschen wordt een bedrijf laten we hopen het laatste van een drama voor ons opgevoerd. Het drama heet Verspyck contra van Swieten, het bedrijf, Verstege contra de Ilochemont. "WTTENHAGE. Uit Parijs. Indien Jérome Paturot nog leefde, zou hij niet lang naar eene maatschappelijke positie behoeven te zoeken tegenwoordig. Ik wed dat hij terstond acrobaat werd. Mot dat beroep toch kan men nog spoediger alles worden dan als afgevaardigde. Hot bewijs voor dit zeggen vond ik heden mor gen slag over slag en in een bericht uit den vreemde n in een mededeeling uit Parijs, beiden opgenomen onder hot Gemengd Nieuws" van oen dagblad. Beiden tooneu overtuigend aan, dat de toekomst behoort aan de gymnastiek. In het eerste bericht was er sprake van een kunstenmaker, die op dit oogcnblik in de Vercenigde Staten het ! publiek in vervoering brengt door ik weet niet welken toer, waarvoor hij maandelijks de kleinig heid van twaalf duizend francs ontvangt. In het tweede werd een huiselijke gebeurtenis verhaald, welke hen, die het voorrecht hadden ze bij te wonen, levendig moet hebben getroffen en wonder lijk geroerd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl