De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 21 oktober pagina 4

21 oktober 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 591. , i^jen van Weyr, voorstellende De met het leven , strydende Heldenmoed, De met het leven lachen.Ae &umor, De komische zwakhe'd en De tragüche verblinding; bij de vier allegorieën behooren tier medaillons in deze volgorde: Jungfrau von . &rleans, Falstaff, Harpagon en Oedipus, en vier lunetstukken", groepen dichters uit de oudheid, «tt de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, voorstellend; onder deze portretten zyn Aristophaaes, Ariosto, Molière, Voltaire, Shakespeare, the, Lessing, Schiller en Grillparzer uitmuntend geslaagd. Aan de loges vindt men portretten van Weener acteurs en actrices uit vroeger tijd; boven het proscenium een groot reliet, De scheppende madit der fantazie; terzyde van het proscenium twee groe pen van Faunen, meer dan levensgroot, boven de keizerlijke loge geniën, op bazuinen blazend, van goudbrons; in de vestibule der keizerlijke loge als candelabres eene Clytia van Benk, en eene fries van Eisenmenger, De overwinning der Gratiën op de ruwe natuurkrachten. Weenen heeft dus een schouwburg verkregen, (Sein alle opzichten aan de hoogste moderne eischen voldoet en tevens voor de Weener schilder- en Beeldhouwkunst van onzen tijd als Ruhmeshalle dienst doet. ANTIEKE PORTRETTEN. '"? De Illustrirte Zeituug van 13 October geeft de authentieke lichtdrukaf beeldingen van drie der zeventig Oud-Grieksche portretten, die voor eenigen t\jd in de provincie Fajjum in Egyptiesche mummies gevonden werden, en die, in wasverwen geschilderd, tamelijk wel bewaard zijn. Uit de in München tentoongestelde collectie zijn drie ^rouwenkoppen afgebeeld: De eerste is tamelijk min. Veel beter is de tweede, een breed sphinxachtig, archaïstisch-grootoogig Grieksch gelaat vlak Tan voren gezien. Maar buitengewoon is vooral die en trots quarts genomen is en een weinig ge neigd staat op den slanken hals. Het geheel staat fraai geschikt op het smal paneel. Het zwarte hoofdhaar is puntig opgekapt, zooals men in den tgd van het keizerrijk deed, en valt naar voren schuins over de slapen langs de donkere breede wenkbrauwbogen heen, waaronderuit droozaerige fascineerende kraaloogen staren, en een mystieke bekoring ligt in de uitdrukking van heel dit jeugdig, subtiel geteekende fijne gelaat. Deze lichtdruk is als de reproductie van een onschuldig primitief Sinte-Agnes-hoold uit den tijd der Itauaansche vroeg-renaissance, of meer nog als van een koolteekening van een modern Engelsch schilder van groote distinctie, en als het bijschrift verzekerde dat in dit bekoorlijke prentje een schets van Dante Gabriël Rossetti was weergegeven, zou men geen reden hebben om verwonderd te zijn. Zie hier in hoofdzaak wat een artikel in de Illustrirte verder van deze merkwaardige por tretten zegt: Naast de meest moderne schilderkunst was in München gedurende de laatste maand die van een ver terugliggenden tijd te zien. In de lofarcaden was een uit ongeveer 70 stuks be staande verzameling van op hout geschilderde portretten tentoongesteld, die voor kort uit het duister van Egyptische graven weder aan het lidit waren gebracht. Dat deze schilderstukken, die een der merkwaardigste groepen van antieke documenten vormen, niet alleen aan vakgeleerden, maar ook aan een wijderen kring van menschen tielang inboezemen, heeft reeds het talrijke bezoek van de in München georganiseerde en spoedig ook naar Berlyn over te brengen tentoonstelling bewezen. De op sykomorenhout geschilderde koppen wer den gevonden in de tegenwoordige provincie Fajjum, in de rotsholten van een begraafplaats, in de nabijheid van de omde, thans verdwenen plaats Kerke, die door de ligging aan den grooten weg naar Alexandriëen als landingsplaats voor het kanaalverkeer stellig iets zal te beteekenen gehad hebben. In de stofomhulling der daar bijgezette mummies waren zij ingevoegd en bevestigd, zóó dat het portret op het gezicht van het lijk lag. Terwijl anders op het deksel van de steenen of houten mummiekast het hoofd, evenals de schema tische doorteekeüing van het uitgestrekte lichaam meer of min in relief is aangegeven, trof men dus hier van een andere en blykbaar latere wijze van begraven in eens tal van voorbeelden aan, waarbij intusschen later nog een tweede verza meling kwam, die in dezelfde provincie gevonden was en naar Engeland overgebracht werd. In hoogere mate echter nog dan om hun bestemming interesseeren ons de borden uit Fajjum om hun kunst; zy leveren een onverwachte bijdrage tot dékennis van de antieke schilderkunst. Vergankelijker dan de scheppingen van die andere Beeldende kunst zijn die van den schilder, en zoo heeft ons "de oudheid van hen ook maar sckaarBche overblijfselen gelaten, die dan nog grooten deels tot de decoratieve kunst,behooren. Temeer verrassend is het, een heele reeks van koppen en borstbeelden aan te treffen, die de tot heden meest ?nbekende portretschilderkunst op eens in klaar Echt brengt. In bonte rij, spreken ons de afbeel dingen aan van mannen en vrouwen, van meisjes en jongelingen en knapen, en reeds een vluchtige blik is voldoende om zich een voorstelling te maken hoe de oudheid, ten minste in een bepaalde periode, het portretschilderen opvatte. Nergens vindt men er ook maar de minste neiging in, om hét individueele in vormen en uitdrukking aan een geïdealiseerd type op te offeren; de schilder is er op uit, het individu in haar meest persoonlyke lichaams- en geesteseigenaardigheden, en met elke toevalligheid der vorming in zijn portret weer te geven, en van dit stellige realisme is oek de be handeling der kostuums. De bedoelingen van antiek en modern portretschilderen komen hier zoo dicht bij elkaar, dat het moeieijk zou zijn in beide kun sten een principieel onderscheid aan te wijzen. Afgezien van geheel 'uiterlijke verschillen en van de vraag hetreffende het meer of minder arti stieke af, doen zich de Fajjumsche borden als por tretten geheel in den modernen zin van het woord voor en dit geheel moderne cachet maakt dan ook dat de hedendaagsche beschouwer onmiddelijk het menschelijke in de geschilderde personen kan voelen. Bjj het zien dezer portretten wanen wij ons niet verplaatst in een verre wereld, maar in een wel op 't eerste gezicht nieuw, maar toch spoedig gemeenzaam gezelschap van menschen, die ver vuld zijn met dezelfde gedachten en gevoelens, beheerscht worden door dezelfde hartstochten en belangen, als wy zelven. Kunst en leven van den tijd die zijn dooden in die rotsholten van de provincie Fajjum begroef, treden ons, als in opstanding, in een direkt pakkend beeld tegemoet, en de trekken van dit beeld brengen ons veel dichter by een zoo ver verleden dan een schildering in woorden ooit zou vermogen. De ryke kleedij, de kransen en gouden banden die om de hoofden der mannen zyn gewonden, evenals de edelgesteenten waarmee de vrouwen getooid zijn, maken het zeker dat de voorgestel den tot de hoogere standen behooren. Verder laat een blik op het meerendeel de portretten geen twijfel over dat wij hier te doen hebben met per sonen van Grieksche afkomst, en slechts hier en daar is een andere stam of een kruising van ras aanneembaar. Gevonden in een Egyptische be graafplaats, daarbij echter noch Egyptische inboor lingen voorstellend noch ook het karakter van inheemsche kunst dragende, kunnen de Fajjumsche borden, zooals Ebers aanneemt, slechts uit de Helleensche periode in de geschiedenis van Egypte afkomstig zijn, en wel uit een tijd, waarin aan den eenen kant de vermenging van de verschil lende bevolkingselementen zoozeer algemeen was, dat ook niet-Egyptenaars de landsgebruikelijke wyze van begraven aannamen, aan den anderen kant echter het christendom, waarop nergens een spoor wyst, zyn invloed nog niet had laten gelden. Moet men dus het ontstaan der portretten van Fajjum in den tijd tusschen Ptolemeos Adelphos (280 tot 247 voor Chr.) en Theodosius den Grooten (378 tot 395 na Chr.) stel len, zoo blijkt toch een nadere bepaling nog voorbehouden, en het mag voorloopig slechts hoogstwaarschijnlijk genoemd worden, dat de oudste stukkon van niet vroeger dan de eerste eeuw vóór Christus herkomstig zijn. Niet te be twijfelen valt het daarentegen, dat de vervaardi ging aan Grieksche of althans in Grieksche ateliers gevormde schilders moet worden toegeschreven. Laatstgenoemden als ingezetenen van Keike te be schouwen is evenmin noodig, als in de voorge stelden inwoners van die plaats te willen zien. Het was in Egypte niet ongewoon voor het ter aarde bestellen verwijderde, vooral beroemde be graafplaatsen te kiezen en de mummies daarheen te zenden, en zoo kunnen de Fajjumsche por tretten voor een goed deel best uit een Alexandrijnsche werkplaats afkomstig zijn. Nog waar schijnlijker wordt dit, omdat de portretten klaar blijkelijk bij leven der betrokken personen ge schilderd werden, of naar voorhanden af beeldingon voor de mummies gecopieercl zijn, zoo verklaart zich tenminste de omstandigheid dat de hoogere leeftijd onder deze portretten slechts zelden ver tegenwoordigd is. FLORENCE W.&sxïb.'ï. Vertaling van A. A. Deenik M.L zn. 2 Deelen. Sneek bij J, F. van Druten, 1888. Wat is 't voor een boek, vroeg mijn logee, en is 't nog al onderhoudend? 't Is een echte roman, en onderhoudend ? Luister maar even: Jack de zeeman is wel verloofd met Alice, maar hij kan zijn eerste liefde niet verge ten, de blonde Iris, die in jeugdige onervarenheid haar hand schonk aan een onwaardige, door wien zij mishandeld en verlaten wordt. Deze booswicht had al heel wat op zijn rekening: Ie diefstal en valschheid in geschrifte, zoo listig gepleegd, dat zijn vriend Farrell er de schuld van kreeg en geruïneerd werd; 2e den val van een onschuldig meisje door hem verleid, de lieve trouwe Maggie, en 3e het leven van een woesteling die drinkt en dobbelt, 't Is te begrijpen dat deze heer Ilarland zich niet door angstige nauwgezetheid zal laten weerhouden rog eenige misdaden te plegen, indien zijn belang 't meebrengt Aanstonds maakt hij kennis met de rijke familie Vansittart, wordt door den ouden heer geëngageerd om mee naar Australi te gaan, natuurlijk in een goede betrekking met een ruim salaris, en maakt trouw het hof aan de dochter van zijn weldoener. Ook tegen bigamie ziet hij niet op. Al deze personen: Alice en Iris, Maggie, Farrell, Ilarland, benevens de Heer Vansittart met vrouw en dochter, brengt de auteur samen, hoe zeg ik niet, op n schip, waarvan Jack de Zeeman stuurman is, en dit schip heet de Pandora''. Nu vertel ik er niets meer van, dan dat er maar n moord gebeurt, als ge ten minste den dubbelen moord aan 't slot niet mee telt. Heeren Directeuren van leesgezelschappen, die dezen roman rondzenden, behoeven niet te vreezen, dat zij er geen eer mee behalen zullen. Verreweg de meeste lezers zullen zeer voldaan zijn. Het boek is uitstekend vertaald en met een keurige letter gedrukt. V. H. OUIDA. Al de tachtigduizend lezers en lezeressen, die hun dagelijksche behoefte aan romanlectuur in Mudie's leesbiblotheek voldoen," schrijft Leon Kellner uit Londen, naar aanleiding van Ouida's A house party, kennen den eigenaardig en on-Engelsch klinkenden naam; de meesten kennen van de persoonlijkheid der schrijfster ook niet meer dan den naam." Dit was, althans tot voor korten tijd, het geval; in den laatsten tijd echter hebben reporters en illustratiën ook deze romancière tot prooi gekozen; onlangs namen wij nog uit een Londensch tijd schrift de quaestie over, of Ouida het rooken voor heeren gepast, in gezelschap van dames verboden, dan wel voor de dames zelve een geoorloofd ge noegen vond. Hij heeft echter gelijk, als hij beweert, dat een zedig opgevoede dochter van Albion, als men haar vraagt of zij Ouida gelezen heeft, krachtig ontkennend antwoordt; en, vraagt men haar waarom, er bij voegt: De menschen zeggen, dat zij zoo vreeselijk frivolous is." Dit verhindert de jonge dame niet, te liegen; al de vijf en twintig romans, die tusschen 1863 en 1888 van Ouida verschenen zijn, heeft zij stellig verslonden; iedereen leest ze. Vraagt men nu naar de dame, die al die wufte" dingen geschreven heeft, dan volgt het antwoord: Het is een Russische prinses", of Het is een geboren Parisienne"; in allen gevalle weet men wel dat zij geen Engelsche is, en het niet zoa willen wezen ook. Op Ouida's wereldbol is En geland, het hart der wereld, een nietig ongelukkig plekje, bijna een stip. en wat het treurigste is, de kleur van dat stipje is, in tegenstelling met het heerlijke kleurige Frankryk, of het zonnig stralende Italië, een droevig grijs op grys. Londen is in haar oog de naargeestigste stad ter wereld; de straten zijn er leelijker dan ergens anders " En dat in alle bijzonderheden. De oude adel, waaraan het Vereenigd Koninkrijk zyn grootheid te danken heeft, vergeet zijn hooge zending; de trotsche kasteelen staan leeg; de lords offeren aan sport en ledigheid hun vermogen, hun tijd en hun toekomst op. Het volk is een kudde slaven; zijn leiders zijn gewetenlooze, heerschzuchtige dema gogen, niet wijzer, maar slimmer dan het vee, dat zij opzweepen. De jeugd is een verweekelijkt geslacht met de zenuwen van een oude jongejuffrouw en de gezondheid van een grijsaard. Dan Ouida's meening over de vrouw. Haar amusantste typen, Madame Mila in A Winter City en dergelijke, zyn ware toonbeelden van verdorvenheid; haar heldinnen, Viva bv. in Tricotrin zijn nog op aarde gezonden als bezoekingen. De schrijfster volgt Mylady niet enkel in de wereld, in haar zondige vermaken, maar zelf in het stille heilig dom der kerkbank; zy ontwijdt den dag des Heeren door haar frivole" kritiek. De Zondag is voor de Engelsche dame zooveel als de biecht voor haar katholieke zusters," zegt zij; terwijl men zich de penitentie oplegt, van 11 tot l uur naar eentonige gezangen en een vervelenden pre dikant te luisteren, doet men boete voor de zonden der afgeloopen week en bereidt zich voor op nieuwe." Een enkele maal zelfs laat zij een harer Mylady's zich de preek verzoeten door eene uit wisseling van teedere bekentenissen met den echtgenoot harer vriendin Ouida is dan ook geen Engelsche, al werd zij in 1840 te Bnry St. Edmnnds gedoopt, al is zij in Engeland opgevoed en schrijft een der fraaiste soorten van Engelsch. Zij heet Louise de la Ramée, haar vader was een Fransch predikant; zij zelve heeft geheel het Gallisch temperament in geest, levendigheid en spotzucht. Haar geheele persoon lijkheid teekent die afkomst; kenners beweren, dat zij de eenige vrouw in Engeland is, die zich goed kleedt; de welluidende, rhytmische taal harer romans, de vlugge dialoog, de gemakkelijke anti these, de eigenaardige Fransche humor, de overmoed harer moraal hebben iets geheel onEngelsch. Zij vereenigt daarmede ook de Fransche tekortkomingen: hare fantazie is krachtiger dan hare poëzie, zij heeft meer pathos dan waar ge voel, dikwijls meer geest dan juistheid. Hare per sonen zijn niet altoos menschen om ons; zij zijn dan ook meer cosmopoliten dan men ze in eenig land vindt. Zij behooren tot alle vijfde werelddeelen; zy' zijn in Frankrijk even goed t'huis als in Itali en overal elders, waar liet maar mooi is, in de Russische steppen, in de wouden van Stiermarken, aan de Niagara en aandeEbro; zij jagen leeuwen in Algeriëen bestudeeren vrouwonschoonheid aan den Ganges. Zij verstaan alle talen, citeeren alle dichters in hot oorspronkelijke, hunne gewoonten en begrippen zweven boven tijd en ruimte. Vóór alles zijn zij allen van adel, schoon, elegant, geestig en melancholiek. De slanke buigzame gestalte der helden wordt bekroond door een hoofd van oneindige schoonheid en betooverenïle bekoorlijkheid; eene onberispelijke en origineele kleeding omhult de elegante leden. Alle vrouwen, Ouida zelt in de eerste plaats, zijn op den held verliefd. Zijn slaapkamer, een arsenaal en een paleis tegelijk, is vol geurige rooskleurige eiiveloppes; allerlei geschenken, door i'eeënhanden gewerkt, versieren het bekoorlijk verblijf. De held ligt er den meesten tijd op eene sofa, al Ouida's helden zijn onbe grijpelijk lui, maar als hij opstaat, is hij een Mazeppa, een Niinrod en Hercules tegelijk, wint prijzen bij de wedrennen, houdt spannen vurige paarden tegen, vecht geheel alleen tegen wilde zwijnen en panters, komt ongedeerd uit verplet terde spoortreinen. In geestelijk opzicht zijn deze helden niet min der begaafd. Tricotrin is, met zijn Stradivarius gewapend, een tweede Paganini; maar voor de tooverkracht zijner welsprekendheid zwicht het Parijsche gepeupel en zijne geleerdheid doet pro fessoren hun meerdere erkennen. De vrouwen daar entegen, die behalve hare schoonheid meest alle mogelijke caprices en ondeugden hebben, zijn Pariennes van aanleg, als zij het van geboorte niet zijn. Zij zijn meest antithesen van de mannen die haar beminnen. Tricotin bv. bemint met zijn gansche hart, dat even groot is als zijn geest, een won derschoon wezentje, dat hij in een bosch aan de Loire gevonden heeft en bij een oude Fransche boerin heeft laten opvoeden. Viva heeft haar redder en vriend niet minder lief; toch kan de liefdesidylle geen voortgang hebben, want de von delinge haakt enkel naar pracbt en weelde en smacht naar Parijs, naar bewondering en rijkdom. Al de Socrates-wijsheid van Tricotrin is als woorden in den wind; eindelijk brengt hij Viva naar een oude douairière, voor een bezoek. Maar het be zoek wordt een langer verblijf; voor een schitte rend schoenen hertog vergeet Viva haar liefde voor Tricotrin Zoo zijn wij vrouwen," zegt Ouida, wij hebben poëzie op onze lippen, poëzie in onze trekken; onze harten echter zijn vol koel, hard proza, vol prozaïsche hebzucht, koude eigenliefde en onverzadelijke eerzucht." Viva echter is een betrekkelijk onschuldige booze heldin. Haar misdaad is enkel ijdelheid, die de liefde verstikt. Ouida heeft andere bewijsstukken klaar voor hare leer van de aangeboren slecht heid der vrouw. Lady Vavasour in Strathmoreis eene Messalina, en in alle andere romans komen ongeloofelijk lichtzinnige en misdadige vrouwen voor. Daarentegen zijn de goede heldinnen wer kelijke heiligen; de titelpersoon in Wanda, de trotsche Ililda in A Winter city, de dame "die Bertio Cecil met haar schatten en deugden gelukkig maakt, zijn onuitsprekelijk rein en edel; alleen zou men zeggen, dat Ouida ze niet met zooveel voorliefde schildert als haar lichtzinnige, ver kwistende, elegante, verderfelyk-bekoorly'ke zon daressen. Ouida's laatste roman, eigenlijk niet meer dan eene novelle, A house partyt ook reeds als Logeergasten in het Hollandsch vertaald, is lang haar minste niet Integendeel, kenners be weren dat zij dit boekske boven de deelen der laatste tien jaren stellen. Ouida heeft zich hier zeer beperkt; er zijn byna geen helden, er is eenheid van tijd en plaats, zonder Niagara's of woestijnen, er wordt zelfs maar n taal gesproken met wat Latijn en Frarisch er door alles gebeurt op de villa van Lady Usk. Het echtpaar Usk is de oude antithese. Zij hebben elkander uit liefde getrouwd; maar dat is al lang geleden; thans glimlachen zij beiden om hun roman. Mylord heeft van zijn kant het leven met volle teu gen genoten, en is er ook uu nog niet afkeerig van, in 't geheim even te proeven; maar in het gewone leven is hij deugdzaam en respectabel; maag en lever zijn niet meer in de beste orde, hij is man en vader en moet den schijn bewaren. Lady Usk is het tegendeel van haar man. Zij is altoos een goede vrouw geweest, niet uit principe maar uit neiging; van nature is zij de braafst mogelijke vrouw. Maar deugzaamheid is zoozeer uit de mode, en Lady Usk zou niet graag voor dom, vervelend en verouderd doorgaan. Daaroia komt zij op een prachtig idee. Zij weet hare iuvitaties voor buiten zoo handig in te richten, dat de paren, van wier verboden liaison men in de Londensche wereld fluistert of luid spreekt, onder haar gastvrij dak te zamen komen ; alle mannen zonder vrouw, alle vrouwen zonder man. Lady X. wordt alleen gevraagd, als haar man door de jicht verhinderd is, mee te komen ; daarvoor is Lord Y. een veel beter vergoeding, terwijl zijne vrouw in de Pyreneeën eene gezondheids-badkuur doormaakt. Het idee slaagt uitmuntend. Lady Usk wordt de geestrijkste en beminnelijkste gastvrouw, haar huis het amusantste van Engeland gonoemd. Maar plotseling verschijnt te midden van al die gezellig verliefde paren een ongewachte gast, een ideaal, Lord Brandolin. Hij is evenzeer elegant, schoon, heldhaftig, begaafd, als groot philosoof, blijkbaar Uuida's ideaal. Hij houdt zelfs veel van kin,leren, en dit maakt hem, daar Ouida in liet schilderen van de aardige Engelsche kinderen een meesteres is, nog sympathiek bovendien. De geschiedenis komt eigenlijk niet tot eene oplossing, maar toch blijft Lord Brandolin een van Ouida's meest volmaakste scheppingen. Hij spreekt niet uiterst veel, maar uiterst verstandig; zijn opmerkingen over opvoeding zyn werkelijk paedagogisch; zijn losse gedachten over menschheid, God en de natuur vormen eene philosopbie. Het boekje heeft ook vooral, wat meer van Ouida's werken hebben: het is uiterst suggestief; zij wekt gedachten en combinatiën van gedachten op, zij stelt vragen die men gaarne voor zich zelf uitwerkt. Het is nu reeds vijf' en twintig jaren dat de geestige en onderhoudende schrijfster werkt; hopen wij, voor het genoegen van bet menschdom en van het Engelsch publiek in het bijzonder, dat zij nog menige even merkwaardige schepping als dit laatste werkje doet verschijnen. V A K I A. PLASTISCHE KUNST. Te Constantinopel wandelde eenigen tijd gele den op de brug, die van Galata over don Gouden Hoorn'' naar Stamboel leidt, een algemeen bekend advokaat uit Pera, vergezeld van twee sterke Haraalen," die ieder een grooten koffer voortsleepten, terwijl de advokaat de kleeding der talrijke zich aldaar opgesteld hebbende bedelaars aan een nauw keurig onderzoek onderwierp. Zoodra hij er een had gevonden, wiens omhulsel uit een artistiek oogpunt aan gaten en scheuren niets te wenschen overliet, gaf hij zijn Hamalen een teeken; dezen onttrokken den bedelaar door middel van een groot linnen doek aan de blikken der nieuwsgierigen en nu werd binnen die tent de gelukkige bezitter van het fantastisch-smerig bedelpak ontdaan en verblijd met de schenking van een fonkelnieuw gewaad, waarvan er zicb tien in de kotters be vonden. Het afgelegde bedelpak werd niet in den Gouden Hoorn" geworpen maar in den anderen koffer gelegd. En toen nu de kist met de nieuwe gewaden leeg en de andere daar entegen met de smerigste bedelaarsplunjes die ergens in Constantinopel te vinden waren, gevuld was, wandelde de discipel van Themis, door een ontzaglijke volksinenigte vergezeld, deftig naar huis Maar, wat zijt ge toch van plan, mijnheer T. . . . Wilt ge de gezamenlijke armen alhier van kleeding voorzien? vroeg men den advocaat, toen hij 's avonds in de club verscheen. Deze lachte sarcastisch enzeide: Volstrekt niet. Een vriend van me, een schilder te Parijs, heeft me reeds meermalen verzocht om toezending eener collectie van de smerigste bedelaarsdrachten, ten einde studiën daarnaar te maken. Ik Meld eerst de zaak voor een grap, en dacht er verder niet meer aan. Nu ecbter wordt de man grof, en bleef mij dus niets over dan aan zijn verlangen te voldoen." Te Stratford-on-A von werd onlangs een prach tig Shakspeare-monuuient onthuld. Het bestaat uit een groep bronzen figuren, die William Shakspeare en vier zijner grootste dramatische schep pingen verbeelden, namelijk de Philosopbie voorgesteld door Hamlet; de Tragedie door Lady Macbeth; de Geschiedenis door Prins Henry en de Comedie door Falstaff. De figuren werden gemodelleerd door den beeldhouwer Lord Ronald Gower, en door dezen aan de stad Strat ford ten geschenke gegeven. Het monument be vindt zich tegenover de Parochiekerk van Strat ford, waarin Shakspeare's gebeente rust. Blijkens liet verslag der Berlijnschc musea over liet tweede kwartaal van dit jaar, werd de scliilderijenveraanieling verrijkt niet twee werken van Jan van Eyck, een waarschijnlijk uit een grooter paneel gcsueden, eeu zonder grond geschilderd borstbeeld van een zegenenden Christus, en een klein schilderij, een Maria niet het kiud tusschen. de heilige Jiarbara en ecu knielende]] monnik in een opeue zuilen-galerij. Tot de aaukoopen v au

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl