Historisch Archief 1877-1940
pk *
*,
N*. 592
DE AMSTEEDA
A'. 1888
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Bl&l wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
uitgever: Tj. VAN H O L K E M A, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 28 October.
Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr. p. p. f l.la.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.10.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . . 0.20.
Reclames per regel 0.40.
I H H O V D:
VAN VERRE EN VAN NABIJ. - FE
ILLETON: Tweeërlei dagwerk, I, door George Jassy.
Zondagsrust, H, door Candidns. Be gepro
jecteerde Bad- en Zweminrichting aan de
Marnixatraat bij het Leidscheplein, (big de plaat).
KUNST EN LETTEREN: Het tooneel te Am
sterdam, door A. Th. Muziekaal Overzicht,
door V. Nieuwe uitgaven op muziekaal gebied,
door E. D. P. Ten-toon-stelling van
Van-^nnep-iltustraties, in het Kon. Oudheidkundig
%enootschap, door A. Th. Een Hollandsen Bin
nenhuisje, door Mevr. van Wermeskerken-Junius
(Johanna van Woude), beoordeeld door K. Een
bekeering, door F. J. A. M. W. VARIA.
MILITAIRE ZAKEN: De Nederl.
Oorlogsbegrooting voor 1889, I. SCHAAKSPEL.
OudAmsterd. Verscheidenheden. Een Chineesche
brief, door C. M. Pleyte Wz. Voor Dames
door E-e. ALLERLEI. INGEZONDEN.
BECLAMES. BEURSOVERZICHT. ADVER
TENTIËN.
Van verre en van naby.
"^J?^?"
Het verbluf van keizer Wilhelm in Itali
Leeft ten zuiden ran de Alpen eene geest
drift gewekt, die niets gekunstelds had, en
die zeker niet kan worden verklaard uit sym
pathie voor de persoon van den vorstelijken
bezoeker of. uit ingenomenheid met de triple
alliantie. Wat de Italianen zoo opgewonden
maakte, is het feit, dat keizer Wilhelm geen
enkels gelegenheid heeft verzuimd, om het
?>Bpma mtangibile" te onderschrijven, en dat
hij zelfs geëindigd is met eene zeer demon
stratieve Tuilde aan de nagedachtenis der
strijders, die bij de Porta Pia waren gevallen,
toen Rome met geweld van wapenen aan de
pauselijke heerschappij werd ontrukt. Voor
een keizer bij de gratie Gods is deze hulde
aan de revolutie zeker vrij kras, en de
Duitsche officieuse pers heeft zich dan ook wel
gewacht, van het incident anders dan zeer
ter loops melding te maken.
Natuurlek hebben dezelfde woorden en han
delingen van den Duitschen keizer, die de
harten der Italianen voor hem hebben ge
wonnen, op het Vaticaan aanleiding gegeven
tot niet geringe ergernis. Dat was te ver
wachten. Maar bevreemdend is het dat Leo
XIIIj die zulk een uitnemend diplomaat is,
zich in den persoon van zijn vorstelijken be
zoeker zoo schromelijk schijnt te hebben ver
gist, en zich daardoor zelf eene teleurstelling
en een echec heeft berokkend. Mag men aan
de inlichtingen van betrouwbare zijde, die
van den kant der Curie niet rechtstreeks
worden tegengesproken, geloof slaan, dan
heeft de Paus in strijd met het te voren
vastgestelde programma, tot twee malen
toe de quaestie der wereldlijke macht
bij zijn onderhoud met keizer Wilhelm ter
sprake gebracht en eene dergelijke poging
gedaan bij de audiëntie, door hem aan graaf
Herbert von Bismarek verleend. In beide ge
vallen is eene scherpe afwijzing het gevolg
geweest; de zoon van den rijkskanselier moet
Leo XIII zelfs hebben toegevoegd: »Wij gaan
Feuilleton.
TWEEËRLEI DAGWERK.
DOOE
GEORGE JASSY.
Vertaald door COEA.
't Is laat, heel laat in den nacht. Reeds
vertoonen zich in 't oosten de eerste bleeke
tinten van het morgenrood.
Een luid geratel van wielen weerklinkt, en
een coupé, door een prachtigen, met schuim
bedekten schimmel getrokken,hondt plotseling
stil. Op een door den koetsier gegeven sein
komt een reusachtige, slaperige, in indrukwek
kende liverei gestoken conciërge te voorschijn,
en het rijtuig verdwijnt onder het voorgewelf
van de villa.
't Is de Markies La Clique, die van zijn club
thuiskomt, waar hij, zooals gewoonlijk, den
nacht met spelen heeft doorgebracht.
Dien avond, of liever dien morgen, schijnt
hij, naar zijn uiterlijk te oordeelen, nog ietwat
slechter gehumeurd dan gewoonlijk't geval is.
Hij gaat onmiddellijk naar boven, naar zijn
slaapkamer.
Terwijl de groom hem zijn laarzen uittrekt,
dringt een frissche geur van bloemen uit het
park »aar binnen, terwijl een nachtegaal op
liefelijken toon een aubade brengt aan de zon.
Maar de Markies houdt niet van muziek
evenmin als van den geur van bloemen en
planten. Zijn reukorganen worden heel wat
meer aangetrokken door de geuren uit een
paardenstal.
niet terug naar de middeleeuwen," hetgeen
niet minder duidelijk, schoon minder schilder
achtig is dan zijns vaders gevleugeld woord:
»\Vij gaan niet naar Canossa."
Def paus heeft al spoedig gelegenheid
gevond^n, om den indruk, dien het bezoek op
hem gemaakt heeft, wereldkundig te_maken.
Bij.'de officieele ontvangst van eenige
duipzenden getrouwen uit Napels heeft ny
ge"sproken van nieuwe beleedigingen, hem in
Rome zelf aangedaan, beleedigingen, die
eene bevestiging waren van den roof en het
geweld. Dat zijn juist geen vriendelijke uit
drukkingen. Men heeft zich langzamerhand
gewend aan die voortdurende herhaling van
den eisch tot herstel der wereldlijke macht,
een eisch, die begrijpelijk zou zijn, wannear
zij niet werd gemotiveerd door de bewe
ring dat het bezit van ettelijke vierkante
mijlen gronds eene condit-io sine qua non
is voor de behoorlijke uitoefening van
's pausen geestelijke functiën. Men heeft
dien eisch onlangs nog hier te lande hooren
stellen door vergaderingen van katholieken.
Maar nog zelden zijn daarbij zoo scherpe
uitdrukkingen gebruikt, als eenige dagen ge
leden door den gewoonlijk zoo voorzichtigen
en gematigden Leo XIII. De betrekkingen
tusFchen het Vaticaan en de Duitsche regee
ring zullen ongetwijfeld weder zeer gespannen
worden.
In Frankrijk ziet men dit met onverholen
leedvermaak, en men rekent er op, dat de
paus zich thans tot de Republiek zal wenden.
Het denkbeeld, dat eene radicale regeering
zou medewerken om de wereldlijke macht van
den paus te herstellen is zeer zeker zonder
ling, om niet te zeggen ongerijmd, en de tij
den liggen waarschijnlijk nog verre van ons,
waarin zulk eene poging een begin van
uitvoering zou kunnen verkrijgen. Doch het
ongerijmde is daarom nog niet onmogelijk.
Gambetta heeft reeds voor jaren gezegd, dat
het anticlericalisme geen artikel van uitvoer
was,en over de grenzen worden de meest besliste
gallicanen verklaarde ultramontanen. Enkele
dagen geleden brachten de dagbladen de tij
ding, dat de Fransche regeering besloten had,
de missiën in het Oosten, welke door den
heer Crispi waren opgeheven, uit de staatskas
te subsidieeren. Het spreekt van zelf', dat
hierbij ook de toenemende haat tegen Itali
in het spel komt.
Eene vraag, en eene vraag van groot be
lang blijft voor het oogenblik onopgelost: is
de brusque houding, door keizer Wilhelm in
Oostenrijk tegenover graaf Taaffe en in Itali
tegenover den paus aangenomen, in overeen
stemming geweest met de wenschen en be
doelingen van den rijkskanselier ?
Herbert von Bismarek heeft eene goede
school doorloopen en onder de leiding van
zijn vader eene snelle promotie gemaakt. Dat
hij de reizen naar St. Petersburg, naar
Weenen en naar Rome mede maakte in de hoe
danigheid van eerste politieke figuur naast
den Keizer, bewijst, dat de rijkskanselier hem
ten volle vertrouwt.
Maar de openbare meening maakt groot
onderscheid tusschen vader en zoon, en
ter
»Daar is die ellendige vogel weer bezig!"
zegt hij, met zijn krassende stem. «Laat C
lestin eens een schot hagel op hem afzenden,
dat hij mij hier niet weer komt vervelen! En
doe jij dat raam dicht, die acaeias stinken
als de "
Zoo sprak de Markies, een gentleman, ele
gant en welopgevoed, zopals men er zich maar
een denken kan, maar die zich binnenskamers
ruwer uit dan zijn palfrenier, 't geen natuur
lijk het toppunt van »chic" uitmaakt.
De groom, die John heette (hoewel hij in
de gemeente, waarin hij geboren werd als
Blaise-Amédée stond ingeschreven) haastte
zich aan het bevel te voldoen.
Op de nachttafel, op een zilveren schotel,
waarin het familiewapen van den markies
gegraveerd was, stond, zooals altijd, voor
eventueele gevallen, eenig koud gebraad
gereed.
Na een nachthemd te hebben aangetrokken,
gebruikt de markies, meteenuitdrukking'van
voorname ontevredenheid op 't gezicht, een
sneedje brood met patéde foie gras, daarna
drinkt hij een glas port, werkelijk uit Portu
gal afkomstig, om zich ten laatste den mond
te spoelen met een flinke teug fine cham
pagne, ouder dan hijzelf'.
Als het souper gebruikt is, besprenkelt de
arme John, die met de zelfverloochening van
een kluizenaar (al werden zijn neusgaten door
den geur der truffels ook op de wreedste wijze
geprikkeld) van dat etes en drinken getuige
is geweest, zijn gelaat en baard met een
reukwatertje, uit Londen afkomstig. Eindelijk
strekt de markies zijn leden uit op een bed,
waarvan alle benoodigdheden zorgvuldig met
zijn wapen bewerkt zijn, van de sprei af tot
de sloopen der hoofdkussens toe, en geeft
aan John vergunning te gaan slapen. Deze
wijl zij den eersten eene soort van politieke
onfeilbaarheid toeschrijft, acht zij den twee
den nog zeer wel in staat om eene onbezon
nenheid, zelfs eene bévite. te begaan. De lompe
bejegening, die graaf Taaffe wedervoer, heeft
geen andere uitwerking gehad, dan dat de
anti-Duitsche _ elementen in het
Oostenrijksche ministerie zijn versterkt, en dat is toch
zeker niet de bedoeling van den rijkskanse
lier geweest. Evenmin kan men aannemen,
dat ae uiterst hoffelijke, ja zelfs vleiende
wijze, waarop de heer Von Bismarek tot
nu toe den paus heeft behandeld, op
zijn verlangen plotseling voor eene zeer on
aangename verhouding heeft plaats gemaakt.
Wat hiervan zijn moge de jeugdige keizer
doet althans zijn best, om de solidariteit
tusschen hem zelven en den rijkskanselier
wereldkundig te maken. Want wanneer hij
in de volgende week naar Hamburg reist, zal
hij, voor de tweede maal in enkele maanden. den
rijkskanselier een bezoek brengen op diens
landgoed Friedrichsruhe. Daarenboven dient
men bij alle werkelijke of schijnbare tegen
strijdigheden in het oog te houden, dat de
triple alliantie niet berust op wederzijdsche
sympathieën, maar op eene tijdelijke gemeen
schap van belangen, en dat dus aan kleine
botsingen geen al te groot gewicht moet
worden gehecht.
Koning Milan van Serviëis, dank zij de
gewilligheid van den metropolitaan van Ser
vië, Theodosius, bevrijd van het echtelijk juk,
waaronder hij sedert verscheiden jaren heeft
gezucht. Nadat hij te vergeefs bij de Synode
en het consistorium had aangeklopt, wendde
zich de koning tot het hoofd der »autocephale"
Servische kerk, welke dignitaris nu door de
Russisch gezinde Poll Mail Gazette wordt uit
gemaakt voor een Judas en voor een
zakprelaat van koning Milan. De koning zelf
Komt er in het Engelsche blad, dat, terwijl
de hoofdredacteur Stead zijne zwerftochten
door Europa voortzet, door mevrouw de
Novikoff schijnt geredigeerd te worden, nog veel
slechter af; fatsoenshalve kunnen wij de scheld
woorden niet herhalen, die den ongelukkigen
Obrenowitch naar het hoofd worden gewor
pen. Zeker, koning Milan is geen bijzonder
sympathieke figuur, maar zijne intrigeerende
wederhelft, van welke hij thans gescheiden is,
is dit evenmin. Het is van aïgemeene be
kendheid, dat de koning, al noemt hij zich
den allergetrouwsten zoon der Servische kerk,
zich niet voor een enfant de choeur kan
uitgeven, terwijl de reputatie van koningin
Natalie ongerept is; maar de overtreding van
het zevende gebod is niet de eenige zonde,
waaraan een gekroond hoofd zich kan schul
dig; maken.
De echtscheiding is onmiddellijk gevolgd
door eene ministerieele crisis, die betrekkelijk
kalm schijnt verloopen te zijn. Doch de koning
heeft begrepen, dat het daarbij niet kon blij
ven. Hij heeft eene proclamatie tot zijn volk
fericht, waarin hij zegt, dat Serviëniet door
uitenlandsche gevaren, maar door
binnenlandsche conflicten wordt bedreigd, en zijn
onderdanen uitnoodigt om, alle partijtwisten
verdwijnt bijna volkomen onhoorbaar, zich
om zoo te zeggen
oplossende't Valt den markies niet zoo heel gemak
kelijk den slaap te vatten, hij heeft koorts en
hoofdpijn, zooals alle_ avonden, want de mar
kies is iemand, die zich niet weet te matigen,
hij lijdt letterlijk 't leven van een dienaar...
ik bedoel van den man van de wereld.
Ongeveer op 't zelfde_ oogenblik heft een
steenenbikker zich van zijn peluw op.
In minder dan geen tijd heeft hij zijn toi
let gemaakt, dat is, zijn pantalon en zijn grof
blauw linnen vest aangetrokken. Hij snijdt
een stuk roggebrood, drinkt een teug water,
en daarna, als hij zijn gereedschappen uit een
hoek heeft genomen, gaat hij zoo zacht mo
gelijk de deur uit, want hij is bang zijn kind
wakker te maken, dat ginds nog rustig ligt
te slapen.
Met volle teugen ademt hij de frissche
morgenlucht in, hij voelt zich kalm en wel
gemoed. Een kleine hond volgt hem op zijn
schreden.
De steenenbikker gaat juist naar een plek
vlak bij de villa van den Markies. Hij trekt
zijn vest uit, dat hij aan den oever van de
beek aan een wilgetak hangt, en, pp een
bosje strpo geknield, begint hij dadelijk met
zijn arbeid: tik, tik, tik.
De hond past op de gereedschappen en het
vest; hij ligt onder den wilg, de kop op de
vooruitgestoken pooten rustend, en als hij
slaapt, is 't toch maar met n oog tegelijk.
't Is vijf uur. Met steeds schitterender, steeds
verblindender glans stijgt de zon aan de kim
men omhoog, 't Licht der sterreu is bij haar
nadering reeds lang verbleekt.
De nachtegaal, de vijand van den Markies,
laat als finale een trillenden juichtoon
weerter zijde stellend, met hem samen te werken
tot eene geheele reorganisatie
derconstitutioneele toestanden, met andere woorden tot
eene grondwetsherziening. De verkiezingea
zullen in het begin van December plaats
hebben en de nieuwe Skoeptchina zal op 13
December bijeenkomen. Men zal moeten af
wachten, of het den koning eal gelukken,
op deze wijze de aandacht af te leiden van
de ongelukkige incidenten, waaraan zijn hui
selijk leven in den laatsten tijd zoo rijk is
geweest. Maar de spanning in Serviëis groot,
en er bestaat veel kans, dat die door den
verkiezingsstrijd zal vermeerderen in plaats
van te verminderen.
ZONDAGSRUST.
II.
Hoe is het mogelijk, de uiteenloopende wen
schen van hen, die Zondagsrust voorstaan uit een
godsdienstig, en van hen, die rust van den arbeid
verlangen uit een maatschappelijk oogpunt, met
elkaar in overeenstemming te brengen!
Deze vraag zou ik in een tweede artikel be
spreken.
Het komt mij voor, dat het niet onmogelijk ia
hierop een bevredigend antwoord te geven, als
men ernstig naar zulk een antwoord zoekt. Als
men zich onvoorwaardelijk wil aansluiten bij het
beginsel, dat iedere eerlijke overtuiging evenveel
recht heeft op eerbiediging en dat de vrijheid van
allen evenzeer moet worden ontzien en zoo mo
gelijk gehandhaafd. Wanneer met andere woorden
de voorstanders van de heiliging van den Zondag"
er toe kunnen besluiten zich niet langer te ergeren,
als anderen dien dag besteden aan arbeid, of aan
uitspanning, of aan vermaak, of er ten minste toe
komen de uiting van die ergernis te onderdrukken;
en wanneer zij, die wél voor ieder n rustdag
per week wenschen, maar die tevens verlangen,
dat ook des Zondags in de meest dringende be
hoeften der ingezetenen zal worden voorzien, er
naar vermogen toe meewerken, dat ieder, die
meent den Zondag te moeten besteden voor de
bevrediging zijner godsdienstige behoeften, dien
dag niet gedwongen is te werken.
Het aantal van hen, voor wie het onverschillig
is of zij op Zondag of op een anderen dag der
week mogen rusten, is groot genoeg om in alle
behoefte aan diensten op Zondag ruimschoots te
voorzien, zoowel in de behoefte aan nuttige
diensten als aan diensten, die strekken tot uit
spanning of tot vermaak. Het komt er slechts
op aan dezen te vinden en dan een zoodanige
regeling in te voeren, dat zij op den Zondag al
het noodige werk doen en ter vergoeding daar
van bij gedeelten n der overige dagen van de
week vrij zijn van allen arbeid. Tegen een der
gelijke regeling is slechts n principieel be
zwaar aan te voeren, nl. dit, dat zij, die het voor
een godsdienstigen plicht honden op Zondag niet
te werken, daardoor worden uitgesloten van die
betrekkingen, wier uitoefening evenveel of meer
werk eischt op Zondag als op de andere dagen
der week. Praktisch heeft dit bezwaar echter
weinig te beduiden, omdat de hoeveelheid werk,
die op den Zondag inderdaad onmisbaar is, ver
geleken met de hoeveelheid arbeid, die op ge
wone dagen gedaan wordt, ^5o onheteekend klein
is, dat de geloovers in de heiligheid van den
Zon
klinken en stoeten van teere,fijngevormde vlin
ders, van kleine, glinsterende kevers, en van
bijen, die zich aan den ochtenddauw komen
verlustigen, beginnen hun rondedans. P^en
gezonde, frissche geur van versch gesneden
hooi vervult de lucht.
Nu en dan veegt de steenenbikker zich het
zweet van het voorhoofd; hij luistert naar dat
liefelijke gezang, naar dat zachte gegons der
insekten; hij ademt die welriekende geuren
der velden in, en zijn nederige ziel voelt zich
onwillekeurig verteederd door de indrukken
van dien verrukkelijk schqonen morgen.
Dan hervat hij weer zijn steenenbikker's
muziek: Tik, tik, tik, een muziek, arm en
eentonig als zijn eigen leven....
Kwart voor twaalven verschijnt John in de
slaapkamer van Markies La Clique. Ondanks
de zware, wollige tapijten en de berevelïen,
die zijn stap onhoorbaar maken, treedt hij op
de teenen en nauwelijks durvende adem halen
door de kamer, om, volgens het hem gegeven
bevel, de gordijnen op te halen, dat wil zeg
gen, onder de zonneblinden een kleine streep
licht te voorschijn te doen komen.
Ondanks die voorzorgsmaatregelen wordt
de Markies luid vloekende wakker. Na zich
eenige oogenblikken, onder 't uitrekken zijner
ledematen, op die wijze te hebben vermaakt,
verwaardigt hij zich zijn kleedkamer binnen
te gaan. Daar wacht hem, te midden van een
verzameling odeurfleschjes, stukjes cosmétique,
zeepen, potjes pomade, poeders, zalven, schaart
jes, vijltjes, borstels, enz, (een verzameling,
die aan de kleedkamer van een bejaarde
tooneelspeelster doet denken) zijn geparfumeerd
bad. Eiken morgen wordt hij door John van
't hoofd tot de voeten met een flanellen
handschoen gewreven, en daarna geheel met