De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 28 oktober pagina 5

28 oktober 1888 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 592 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. hoofd van die afdeeling stelde, niettegenstaande ?de toen bestaande organisatie en om verschillende redenen terecht aangaf, dat die betrekking door «en majoor of luitenant-kolonel moest bekleed worden. Dat, onder vermindering van het totaal aantal ?artilleriemagazynen met n, eene wijzing wordt gebracht in. de rangen der verschillende magazijnmeesters der artillerie, en. wel van een majoor en twee kapiteins meer, is geheel in overeenstemming met de belangrijkheid van die betrekking en zeer billijk te achten. Dat de organisatie der artillerie-inrichtingen gebleven is, zooals zij door den vorigen minister van oorlog gewijzigd was, ligt in den aard der zaak, daar zij eerst sedert ruim een jaar (l April 1887.) in werking is. Ongetwijfeld kan deze .nieuw3 regeling good werken; men kan toch eene ?machi ie op verschillende wijzen inrichten en in ?al die gevallen toch weer goed werk doen leveren. Bij de nu bestaande organisatie, die o. i. duurder moet zijn dan de vroegere, loopt de correspon dentie enz. enz. over eene schijf meer (den direc teur der artillerie-inrichtingen) en hebben de verschillende inrichtingen daardoor meer schrijf werk dan vroeger. Een enkel woord ter opheldering: Vroeger ston den de vijf Artillerie-inrichtingen, als: De Artillerie stapel-magazijnen en Constructie werkplaatsen te Delft, de Pyrotechnische werk plaatsen te Delft, de werkplaatsen voor draag bare wapenen te Delft. De geschutgietery te 'sHage en de commissie van proefneming te 's Hage, rechtstreeks onder den Minister van oorlog. Als de hoofden dier inrich tingen dus een schrijven van den minister ont vingen, behielden zij dat voor hun archief. Bij de tegenwoordige regeling staan die hoof den rechtstreeks onder den directeur der artillerie inrichtingen (standplaats Delft). Alle bevelen enz: van den Minister voor bovengenoemde vijf inrich tingen waarvan er zich twee te 's Hage be vinden, worden nu natuurlijk gezonden aan den directeur, welke die met een onderschrift aan het hoofd of de hoofden, welke ze betreffen, doet toekomen. Elk hunner moet mi de voor hem be stemde stukken met het onderschrift doen af schrij ven en het origineele, meestal alweer met een onderschrift, aan den Directeur terugzenden. Het zal wel geen nadere verklaring behoeven, dat, alleen door het bovenstaande, de nieuwe orga nisatie het schrijfwerk bij elk der inrichtingen heeft doen toenemen en de afdoening van zaken in den regel vertraging zal ondervinden. By de nieuwe organisatie heeft men een hoofd officier meer, is het aantal bureeleu uitgebreid en moet een nieuw archief, dat van den directeur, grootendeels nog gevormd worden. Bij eene nauwkeurige lezing van de memorie van toelichting der begrooting van het loopende jaar (bldz. 4, 5 en 6), van hetgeen daarover in het voorloopig verslag (bldz. 3 v. o. en 4 v. b.) wordt opgemerkt en van hetgeen ten slotte in de memorie van beantwoording (blz 6 v, o. 7 en 8) daar tegen in wordt gebracht, komt een gewoon mensch tot de volgende slotsom: Dat de hooge wenschelijkheid van eenhoofdige leiding, van een rechtstreeks toezicht op de verschillende artillerie inrichtingen, op andere wijze dan deze in de laatste jaren bestonden, niet wordt ingezien. De vijf artillerie-inrichtingen toch vormden en vormen nog elk afzonderlijke lichamen, voor het bestuur waarvan wij meenen in 1880 zeer duidelijke en nauwkeurige instructiën waren ge geven. De behoorlijke samenwerking was voldoende geregeld, en deze of de eenvormigheid, waar ze hier of daar te wenschen overliet, kon ge makkelijk door nadere bevelen van den Minister van Oorlog of van den Inspecteur der artillerie worden verkregen. Bij het geven van voldoende macht en schenken van genoegzaam vertrouwen aan de hooiden der verschillende inrichtingen alleen hoofdofficie ren bestond er geene behoefte om daarin verandering te brengen. De wijze toch hoe gegeven bevelen werden op gevolgd, bleek van zelf uit de schriftelijke be scheiden en kon voor zooveel dit werd noodig geoordeeld door den natuurlijken chef, onderden Minister van Oorlog den Inspecteur der ar tillerie worden nagegaan. Waarom deze daartoe geen tijd zou hebben, even goed als tot het inspecteeren enz. van alles wat de artillerie aangaat, is ons niet duidelijk. Had of heeft deze daartoe te weinig rechtstreeksche hulp, welnu dan had naar onze meening die hulp moeten vermeer derd worden, maar niet tusschen de hoofden der inrichtingen en den inspecteur der artillerie of den Minister van Oorlog nog een onzes inziens geheel overbodigen koker worden aangebracht. De aanwezigheid van dien directeur kan verder moeielijk oorzaak zijn, dat er minder behoeften of materialen verbruikt worden dan tot de uit te voeren werkzaamheden enz. aan elke inrichting noodig zijn. Wat betreft de zinsnede voorkomende in de memorie van toelichting op de begrooting voor 1888, bladz. 5 v. o. en 6 v. b.: Deze besparing kan dan ook reeds dadelijk geconstateerd worden uit de bedragen die bij de VII afdeeling van deze begrooting worden aan gevraagd", moet opgemerkt worden, dat deze meer voortspruit uit eenvoudig lager gestelde begrootingen, dan wel uit de aanstelling van een directeur der artillerie-inrichtingen met den aankleve van dien. Na deze uitweiding omtrent de nieuwe nu be staande organisatie der artillerie-inrichtingen, die noodig was om onze zienswijze dienaangaande te verklaren, keeren wij tot de begrooting van 1889 terug. Over nieuwe wetten voor de militie of over den dienstplicht wordt in de memorie van toelichting niet gesproken; wanneer toch de ter bestudeering van dit onderwerp benoemde Staatscommissie met haren arbeid gereed is, komt dit onderwerp van zelf aan de orde. Omtrent de Vle afdeeling, (studie en onderwijs). waarvan de raming ongeveer gelijk is aan die voor het loopende jaar wordt niets bijzonders vermeld. Bij de VHe afdeeling (materieel der artillerie) worden onder artikel 33, constructie-werkplaatsen, 1800 gulden minder uitgetrokken; voor twee onder opzichters en een bewaarder der mallen, modellen en verificatie-instrumenten minder. Hierdoor worden de werkzaamheden van drie andere per sonen natuurlijkerwijze aanmerkelijk vermeerderd en kragen deze daarvoor 100 a 200 gulden ver hooging van inkomen. De toelage van den kapitein-hoofdopzichter der ijzergieterij is met 100 gulden vermeerderd., omdat Eijn werkkring en zijne verantwoordelijkheid zijn uitgebreid en nog zullen toenemen. Wij beamen dit ten volle, maar dat men nu het voornemen heeft om de toelage van den hoofdopzichter der constructie-werkplaatsen later als tegenwicht met 100 gulden te verminderen, achten w\j, juist in verband met den steeds uitgebreiden werkkring van dien officier, niet wenschelyk, integendeel zouden wy de toelagen van de kapiteins-hoofd opzichter bij de pyrotechnische werkplaatsen en bij de patroonfabriek ook van 300 op 400 gids. wenschen te zien gebracht, hetgeen met het oog op het belangrijke en somtijds ook gevaarlijke van die twee laatste betrekkingen niet anders dan billijk kan genoemd worden. Onder artikel 34 (pyrotechnische werkplaatsen), worden 6600 gulden meer geraamd in verband met den aanmaak van nieuwe buizen voor projectielen, kardoeszakken voor geschut enz. (Slot volgt.) Schaakspel. No. 156. J. JESPERSEN te Hjortlund (Denemarken). ZWART. INGEZONDEN OPLOSSINGEN. Goede oplossingen ontvingen wij van A. J. d. K. te Dordrecht van nos 150 151 en 152. J. A. W. te Gouda van nos 150 151 en 152. Pion" te Rotterdam (aan wiens verzoek met no. 156 reeds wordt voldaan) van nos. 150 151 en 152. E. E. te Rotterdam, nos. 151 en 152; zie over no. 150 de bemerking hieronder aan onze oplossing toe gevoegd. W. v. H. te Delft van nos. 153 154 en 155. No. 157 van een Onbekende. Wit K b3 D b.6 T d5 P 14 pions b5 g2. (6. Zwart Koning e4 pionnen e5 en eö. (3. Mat in drie zetten. g No. 158 van Geo. Chocholous te Praag. Wit K c6 D g4 T b8 R el P b4 pions b2 c2 (7 Zwart K a4 R böP d2 pionnen a5 c7. (5 Mat in twee zetten. d WIT. Zelfmat van Wit, die begint, in drie zetten. (Wit 10 en Zwart 9 stukken met K. b5). OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 150: l g2 - a2 e7 - d7 2 g8 - d8 f Onv. 3 d5 - d6 of fó - fö-j-o f6 b2 f 2 aa X «2 K onv. 3 do dfa of i» fb jo f6 elders 2 a5 d8 f K onv. 3 d5 dB of f5 16 -j-o e7 f7 2 d.ó d6 -fo l g8 - d8 faalt door l... f6 - g5! 2 d8 - e8 of d5 - d6 f e7 - f7 3 g4 - h5 f f? X K7 «een mat. l g8 e8 f e7 d7 2 a3 a4! mislukt door 2 .. fb X g'! Het bezit van weinig stukken stelt voor de zwakheid reeds van Zwart; de eerste zet van Wit: het heimelijk voortwoekeren der kwaal; het opschuiven van een der pionnen: het plotseling te voor schijn treden daarvan; gevolgd door het einde: het mat. Oplossing van No. 151: 2 e2 e4 f d4 X e* op e3 of K. e5 3 d3 dl of T fo 2 e2 e4 e6 X fr> of d4 X e4 op e,3 3 d3 dl of T fo Oplossing van No. 152 : b8 c5 c4 2 b8 b6 Onv. 3 D fo l g7 - f7 e5 X e7 e6 De afdeeling Schaak" overgegaan zijnde in handen van den heer J. Pinédo Azn., vroeger redac teur van Morphy, doet de redactie hopen, aan het verlangen van vele schaakliefhebbera te voldoen, die aan deze rubriek eenige meerdere uitbreiding wenschten gegeven te zien. Behalve schaakproblemen en mooie eindoplossingen zal zij ook bevatten goed gespeelde partijen door de eerste meesters, voor minder geoefonden, partijen en problemen geschikt om den lust tot het edele spel op te wekken; zoodat iedere liefhebber daarin iets van zijno gading zal kunnen vinden, en het geheel zal zoodanig ingekleed worden, dat het oven als Morphy een op zich zelf staand werk zal vormen. OUD-AMSTERDAMSCHE VERSCHEIDENHEDEN. Een Jcunsfbescliermer uit de zeventiende eeuw. Het is een bekend feit. dat de zin voor het schoone en de liefde voor de kunst, speciaal voor de zeer realistische werken der hollandsche schilderschool, bij onze voorvaderen in alle rangen en standen der maatschappij als ingeschapen waren. Er was bijkans geene woning of in haar voorhuis en in hare vertrekken prijkten portretten en landschappen of zeestnkken. Vooral de beeltenis sen van huisheer en huisvrouw, hunne ouders en kinderen schenen in een gezin, waar slechts eenige welvaart heerschte, niet gemist te mogen worden. Zek-ïr waren al die stukken geen meesterstukken, evenmin als de andere schilderijen, maar bij den smaak voor versiering, die onze voorouders ken merkte, hadden ook de niet kimstkennendo be hoefte aan wat wij tegenwoordig meubelstukken plegen te noemen, die bij de lagere standen natuurlijk in kleurenpracht schitterden en. die overal voor een appel en. een ei te krijgen waren Die producten eener twijfelachtige kunst werden bij manier van spreken bij het dozijn verkocht on werden nu met den minder vleienden naam van dozijnwerk bestempeld. Zoo vond dan ieder schilder naar de mate zijner talenten afnemers voor zijn werk in i1 e kringen der groote en kleine kenners. Dit verklaart liet ontzaggelijk getal de nu reeds bekende grootc, middelmatige en kleine meesters, wier producti viteit dagelijks geprikkeld werd, omdat door de buitengemeene concurrentie de marktprijs als ik het zoo eens noemen mag van schilderijen zeer laag was. Dat er onder dergelijke verhou dingen een levendige kunsthandel bestond, spreekt bijna evenzeer vanzelf als dat tal van kunstenaars een beroep bij hun kunstvak gingen uitoefenen. Wat de kunsthandel aangaat, hij was het die het buitenland, waar men in de Hollandsche schil derijen evenzeer smaak vond, voorzag. Do kunst liefhebbers daar hadden hier hunne agenten, zoo zij niet, gelijk vele gekroonde hoofden deden, een schilder geliefd boven anderen, tot zich lieten komen, om het monopolie van zijne kunstproduc ten te hebben. Die handel zelf scheen groote voordeelen af te werpen, want behalve de eigen lijke kunstkoopers trof men een aantal kunstbe schermers aan, die wel schilderijen verzamelden, maar er niet zóó aan gehecht waren, dat zij ze met een goed winstje niet wilden van de hand doen. Zoo zou men in dien tijd kooplui van de Heeren- en Keizersgracht, zoowel als negocianten in de Jordaan hebben kunnen opnoemen, waar de schamel levende kunstenaar altijd zijn werk voor een prijsje kon. kwijt raken,of waarbij er een voorschot op kon krijgen. Zulk een kunstbeschermer was de koopman Harmeti Becker, die omstreeks het midden der gul den eeuw op de Keizersgracht, westzijde, een huis of zes voorbij de Runstraat, in een wit steenen huis woonde. Hij dreef eigenlijk handel in juweelen zoowel als in marmeren vloersteenen, en in laken zoowel als in zoethout. Dit behoeft niemand te bevreemden, omdat het in dien tijd minder ge bruikelijk was dan thans, dat men in een bepaalde branche met uitsluiting van andere artikelen han delde.Hij was een ondernemend man. Omstreeks 1622 geboren, had hij tot op zijn vierentwintigste jaar als bediende bij den koopman Jeronimus Heesters gewerkt. Hij had zich eerst eenige jaren later zelf gevestigd en vond grooten steun in de relaties met een neef en naamgenoot, die een handelshuis te Riga had. Het was omstreeks 1G(J2 dat Rembrandt, die door een paar hem slecht gezinde crediteuren in staat van insolventie gehouden werd, iu geldver legenheid verkeerendo, zich bij Becker vervoegde en bij hem eene leening sloot van eenige bonderde guldens, op voorwaarde, dat hij eenige schilderijen voor hem zou maken. Het was dus eigenlijk een voorschot op zijn nog to maken werk. Becker schijnt weldra te hebben ingezien, dat het niet onvoordeelig was een kunstenaar als Rembrandt aan het lijntje te hebben en liet hem niet los, door hem weder meer op voorschot te geven, renteloos wel, maar onder pandneming van eenige scluldei-ijer. en kunstboeken, waaraan de schilder veel waarde hechtte. Het schijnt nu dat hij den kunstenaar voor zijne kostelijke doeken te geriiigen prijs gaf Rembrandt althans verkoos van hem af te zijn, maar dat kostte hem heel wat moeite, omdat bij allerlei tegenwerpingen maakte om de voorgeschoten gelden, hem door zijn debi teur aangeboden, te ontvangen. Dit veroorzaakte eenige rechterlijke acten, waardoor zijn naam aan dien van Rembrandt verbonden is geworden en j de aandacht op zijn persoon werd gevestigd. Eerst j in 1005 liep die zaak af. Maar intusschen bad Boeker een andere pretentie op den meester over genomen, waarmede do onaangenaamheden voor Rombrandt opnieuw begonnen en voortduurden tot aan zijn overlijden. Becker was voorzeker iemand, die een goed oog had op kunst. Van die kennis wist hij handig gebruik te maken in zijne h'nantieele betrekkingen met de kunstenaarswereld dier dagen. Want niet alleen Rembrandt kwam bij hem geld zoeken, maar ook andere kunstenaars. In zijn boedel, toen hij in 1078 overleden was, vonden do voogden over zijne drie bij Anna Maria Vertangen, mot wie hij omstreeks 1658 gehuwd was verwekte kin deren, verschillende schuldbekentenissen op schil ders en verscheidene kunstwerken hemdoor allerlei personen in pand gegeven,sommige onder voorwaar de, dat hij ze alle of enkele er van mocht behouden als de schuld binnen een bepaalden tijd niet was afgelost. Frangois de Bruyne had hem 28 schoonschriften van zijne hand op perkament in pand gegeven voor 200 gld., Dominicus van Tol ne schilderij voor 66 gld. en 6 at., Antonie van der Laan vijf schilderijen voor 7154 gld. Ook Gerrit Uijlenburg en Fredrik de Moucheron waren ia geldverlegenheid bij hem gekomen, maar, wat wel het merkwaardigste is, ook Lievens, de in zijn tijd reeds beroemde kunstenaar, had voor in 1667 en '68 ter leen ontvangen gelden tot een bedrag van 400 gld. niet minder dan vier schilderstukken in pand gegeven, voorstellende Abraham's offerande, Piramus en Tbisbe, Gideon en Adromeda. Becker was toch geen vermogend koopman. Wel woonde hij in een huis, dat zijn 15000 gl. waard was, wel schijnt hij een goeden stand te hebben opgehouden, maar het is mogelijk dat hij daartoe in staat was, omdat zijne vrouw, weduwe van Gerard Pelgrom een niet onaardig fortuin had. medegebracht, dat, in 1661, toen zij in de kraam. overleden was, aan haren eenigen zoon Gillea Pelgrom was toegevallen. Deze vrouw was vermoedelijk vrij nauw verwant aan den schilder Baniel Vertangen, die een zooa schijnt te zijn geweest van Pieter en van Sara, de Chomel. Als type van den kunstlievenden koopman dier dagen, die uit alles zijn voordeel zocht te trekken^ verdiende Harmen Becker eene korte beschouwing. EEN CHINEESCHE BRIEF. De Oostmoesson was reeds sedert eenigen tui doorgekomen en het fraaie weder, dat hem ver gezelt, lokte menig inwoner van Pontianak op den morgen van den 25sten Maart 1850 vroeg tijdig uit zy'n woning, om eenige uren van de frissche morgenkoelte te genieten, die weldra zou plaats maken voor een snikheeten dag. De zee werd door een flauw briesje slechts even gerimpeld en de golfjes, door den bijna onmerkbaren Oostenwind zachtjes voortgestuwd, braken met eentonig geruisen op het strand. Een enkele zeevogel scheerde hier en daar over het water om een onvoorzichtig vischje weg te snappen, dat dartel zijn blinkende schubjes in de heldere zon nestralen deed schitteren, wanneer het uit het water omhoog sprong om de dagvorstin te begroeten. De mail werd sedert eenige dagen verwacht, doch tot nog toe had zich geen enkel rookwolkje aan de kim vertoond, dat de komst van den stoomer, die de zoo vurig begeerde nieuwsbladen en modejournalen uit het moederland medebracht, reeds van verre moest verraden. Op dezen bewusten morgen echter kondigde een vale streep, die duidelijk tegen den helderen horizont afstak, de komst van een stoomboot aan. Het schip zelf was nog onzichtbaar, doch weldra zou men de toppen der masten kunnen zien en derhalve begaven zich enkelen naar huis om met verrekijkers gewapend terug te komen, ten einde zoo spoedig mogelijk te weten, of het zoo lang verwachte schip eindelijk kwam opdagen. Weldra vertoonde dit zich dan ook boven de kim; doch hoe werden velen teleurgesteld, toen een der kijkers mededeelde, dat geen mailvlag kon worden waargenomen, doch dat de Nederlandsche vlag van de gaffel wapperde. Er was dus waarschijnlijk een gouvernementsschip op de komst om de soldaten, wier diensttijd verstreken was, naar Batavia terug te brengen. Nog eenigen tijd geduld en men zou weten wat het schip kwam uitrichten. Snel bewoog het zich door de kalme zee en weldra was het genoeg zaam genaderd om de verraste wandelaars een tweede scheepje te doen ontwaren, dat door het stoomschip werd gesleept. Het kleine scheepje voerde eveneens een vlag, doch van driehoekigen vorm, waarop eenige Chineesche karakters in zwarte verf geschilderd waren, maar de wind, die thana geheel was gaan liggen, belette haar zich te ont plooien. Natuurlijk gaf deze gebeurtenis aanleiding tot allerlei gissingen omtrent den aard van het vaar tuigje en de reden waarom het werd opgebracht. Eindelijk komt het stoomschip voor de haven. Een plotselinge wending doet de prauw heen en weder wiegelen, waardoor haar vlag zich ont plooit, die den naam Liouw Samhap" te aan schouwen geeft. Liouw Samhap wordt opgebracht! Liouw Sam hap wordt opgebracht! klinkt het plotseling uit den mond der Maleische toeschouwers aan de ree, die Liouw Samhap, een inwoner van l'ontianak, niet bijzonder genegen zijn, daar hij eens, tijdens een stormachtigen nacht, in een hunner sero's (in zee staande vaste fuik) was gevaren, waardoor de viscb, die volgens bet zeggen van Si-adin, een der eigenaars, juist dien nacht zeer overvloedig aan wezig zou geweest zijn, was verloren gegaan. Een door hem ingestelde klacht had alleen de vergoe ding van het beschadigde ten gevolge gehad, van daar natuurlijk de veete. Si-adin behoorde dan ook tot de hardste scheeuwers en hij verkondigde tegen iedor, die het slechts hooron wilde, dat Liouw Samhap eindelijk zijn verdiende loon kreeg, daar bij zich reeds lang aan opiurnsmokkelen bad schul dig gemaakt. Deze laatste beschuldiging, die ge heel uit de lucht gegrepen was, bracht Chung-ke, den neef van Liouw Samhap, een koelie, die zich, mede aan de haven bevond, buiten zichzelf. Met knieën en ellebogen werkte hij zich spoedig door de menigte heen en bevond zich weldra voor Siaflin, dio, op deze verrassing niet voorbereid, een. good heenkomen trachtte te zoeken doch Chungke's beenen waren vlugger. De gespierde arm daalde eenige malen op Si-adin's hooid en aange zicht neder, zoodat hij weldra met bloedenden neus en gezwollen aangezicht op den grond lag. Het geschreeuw van zijn stamgenooten verstomde plotseling en de kloppartij, die voor een oogenblik do aandacht van do beide vaartuigen had afgetrokken, vechten heeft steeds iets aantrek kelijks, maakte weder voor onverdeelde aandacht, voor wat op de schepen voorviel, plaats. Gelukkig komen de schepen de haven binnen en liggen weldra aan den steiger. Ieder spoedt zich naar de landingsplaats om te vernemen, waaraan de eenvoudige Houw Samhap zulk een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl