Historisch Archief 1877-1940
No. 592
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
hoofd van die afdeeling stelde, niettegenstaande
?de toen bestaande organisatie en om verschillende
redenen terecht aangaf, dat die betrekking door
«en majoor of luitenant-kolonel moest bekleed
worden.
Dat, onder vermindering van het totaal aantal
?artilleriemagazynen met n, eene wijzing wordt
gebracht in. de rangen der verschillende
magazijnmeesters der artillerie, en. wel van een majoor en
twee kapiteins meer, is geheel in overeenstemming
met de belangrijkheid van die betrekking en zeer
billijk te achten.
Dat de organisatie der artillerie-inrichtingen
gebleven is, zooals zij door den vorigen minister
van oorlog gewijzigd was, ligt in den aard der
zaak, daar zij eerst sedert ruim een jaar (l April
1887.) in werking is. Ongetwijfeld kan deze
.nieuw3 regeling good werken; men kan toch eene
?machi ie op verschillende wijzen inrichten en in
?al die gevallen toch weer goed werk doen leveren.
Bij de nu bestaande organisatie, die o. i. duurder
moet zijn dan de vroegere, loopt de correspon
dentie enz. enz. over eene schijf meer (den direc
teur der artillerie-inrichtingen) en hebben de
verschillende inrichtingen daardoor meer schrijf
werk dan vroeger.
Een enkel woord ter opheldering: Vroeger ston
den de vijf Artillerie-inrichtingen, als:
De Artillerie stapel-magazijnen en Constructie
werkplaatsen te Delft, de Pyrotechnische werk
plaatsen te Delft, de werkplaatsen voor draag
bare wapenen te Delft.
De geschutgietery te 'sHage en de commissie
van proefneming te 's Hage, rechtstreeks onder den
Minister van oorlog. Als de hoofden dier inrich
tingen dus een schrijven van den minister ont
vingen, behielden zij dat voor hun archief.
Bij de tegenwoordige regeling staan die hoof
den rechtstreeks onder den directeur der artillerie
inrichtingen (standplaats Delft). Alle bevelen enz:
van den Minister voor bovengenoemde vijf inrich
tingen waarvan er zich twee te 's Hage be
vinden, worden nu natuurlijk gezonden aan den
directeur, welke die met een onderschrift aan het
hoofd of de hoofden, welke ze betreffen, doet
toekomen. Elk hunner moet mi de voor hem be
stemde stukken met het onderschrift doen af schrij
ven en het origineele, meestal alweer met een
onderschrift, aan den Directeur terugzenden.
Het zal wel geen nadere verklaring behoeven,
dat, alleen door het bovenstaande, de nieuwe orga
nisatie het schrijfwerk bij elk der inrichtingen
heeft doen toenemen en de afdoening van zaken
in den regel vertraging zal ondervinden.
By de nieuwe organisatie heeft men een hoofd
officier meer, is het aantal bureeleu uitgebreid en
moet een nieuw archief, dat van den directeur,
grootendeels nog gevormd worden.
Bij eene nauwkeurige lezing van de memorie
van toelichting der begrooting van het loopende
jaar (bldz. 4, 5 en 6), van hetgeen daarover in
het voorloopig verslag (bldz. 3 v. o. en 4 v. b.)
wordt opgemerkt en van hetgeen ten slotte in de
memorie van beantwoording (blz 6 v, o. 7 en 8)
daar tegen in wordt gebracht, komt een gewoon
mensch tot de volgende slotsom: Dat de hooge
wenschelijkheid van eenhoofdige leiding, van een
rechtstreeks toezicht op de verschillende artillerie
inrichtingen, op andere wijze dan deze in de
laatste jaren bestonden, niet wordt ingezien. De
vijf artillerie-inrichtingen toch vormden en
vormen nog elk afzonderlijke lichamen, voor het
bestuur waarvan wij meenen in 1880 zeer
duidelijke en nauwkeurige instructiën waren ge
geven.
De behoorlijke samenwerking was voldoende
geregeld, en deze of de eenvormigheid, waar
ze hier of daar te wenschen overliet, kon ge
makkelijk door nadere bevelen van den Minister
van Oorlog of van den Inspecteur der artillerie
worden verkregen.
Bij het geven van voldoende macht en schenken
van genoegzaam vertrouwen aan de hooiden der
verschillende inrichtingen alleen hoofdofficie
ren bestond er geene behoefte om daarin
verandering te brengen.
De wijze toch hoe gegeven bevelen werden op
gevolgd, bleek van zelf uit de schriftelijke be
scheiden en kon voor zooveel dit werd noodig
geoordeeld door den natuurlijken chef, onderden
Minister van Oorlog den Inspecteur der ar
tillerie worden nagegaan. Waarom deze daartoe
geen tijd zou hebben, even goed als tot het
inspecteeren enz. van alles wat de artillerie aangaat,
is ons niet duidelijk. Had of heeft deze daartoe
te weinig rechtstreeksche hulp, welnu dan had
naar onze meening die hulp moeten vermeer
derd worden, maar niet tusschen de hoofden der
inrichtingen en den inspecteur der artillerie of
den Minister van Oorlog nog een onzes inziens
geheel overbodigen koker worden aangebracht.
De aanwezigheid van dien directeur kan verder
moeielijk oorzaak zijn, dat er minder behoeften
of materialen verbruikt worden dan tot de uit
te voeren werkzaamheden enz. aan elke inrichting
noodig zijn.
Wat betreft de zinsnede voorkomende in de
memorie van toelichting op de begrooting voor
1888, bladz. 5 v. o. en 6 v. b.:
Deze besparing kan dan ook reeds dadelijk
geconstateerd worden uit de bedragen die bij de
VII afdeeling van deze begrooting worden aan
gevraagd", moet opgemerkt worden, dat deze
meer voortspruit uit eenvoudig lager gestelde
begrootingen, dan wel uit de aanstelling van een
directeur der artillerie-inrichtingen met den
aankleve van dien.
Na deze uitweiding omtrent de nieuwe nu be
staande organisatie der artillerie-inrichtingen, die
noodig was om onze zienswijze dienaangaande te
verklaren, keeren wij tot de begrooting van 1889
terug.
Over nieuwe wetten voor de militie of over den
dienstplicht wordt in de memorie van toelichting
niet gesproken; wanneer toch de ter bestudeering
van dit onderwerp benoemde Staatscommissie met
haren arbeid gereed is, komt dit onderwerp van
zelf aan de orde.
Omtrent de Vle afdeeling, (studie en onderwijs).
waarvan de raming ongeveer gelijk is aan die
voor het loopende jaar wordt niets bijzonders
vermeld.
Bij de VHe afdeeling (materieel der artillerie)
worden onder artikel 33, constructie-werkplaatsen,
1800 gulden minder uitgetrokken; voor twee onder
opzichters en een bewaarder der mallen, modellen
en verificatie-instrumenten minder. Hierdoor
worden de werkzaamheden van drie andere per
sonen natuurlijkerwijze aanmerkelijk vermeerderd
en kragen deze daarvoor 100 a 200 gulden ver
hooging van inkomen.
De toelage van den kapitein-hoofdopzichter der
ijzergieterij is met 100 gulden vermeerderd., omdat
Eijn werkkring en zijne verantwoordelijkheid zijn
uitgebreid en nog zullen toenemen. Wij beamen
dit ten volle, maar dat men nu het voornemen
heeft om de toelage van den hoofdopzichter der
constructie-werkplaatsen later als tegenwicht
met 100 gulden te verminderen, achten w\j, juist
in verband met den steeds uitgebreiden werkkring
van dien officier, niet wenschelyk, integendeel
zouden wy de toelagen van de kapiteins-hoofd
opzichter bij de pyrotechnische werkplaatsen en
bij de patroonfabriek ook van 300 op 400 gids.
wenschen te zien gebracht, hetgeen met het oog
op het belangrijke en somtijds ook gevaarlijke
van die twee laatste betrekkingen niet anders dan
billijk kan genoemd worden.
Onder artikel 34 (pyrotechnische werkplaatsen),
worden 6600 gulden meer geraamd in verband met
den aanmaak van nieuwe buizen voor projectielen,
kardoeszakken voor geschut enz.
(Slot volgt.)
Schaakspel.
No. 156.
J. JESPERSEN te Hjortlund (Denemarken).
ZWART.
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
Goede oplossingen ontvingen wij van A. J. d.
K. te Dordrecht van nos 150 151 en 152. J. A.
W. te Gouda van nos 150 151 en 152. Pion" te
Rotterdam (aan wiens verzoek met no. 156 reeds
wordt voldaan) van nos. 150 151 en 152. E. E.
te Rotterdam, nos. 151 en 152; zie over no. 150
de bemerking hieronder aan onze oplossing toe
gevoegd. W. v. H. te Delft van nos. 153 154 en
155.
No. 157 van een Onbekende.
Wit K b3 D b.6 T d5 P 14 pions b5 g2. (6.
Zwart Koning e4 pionnen e5 en eö. (3.
Mat in drie zetten.
g
No. 158 van Geo. Chocholous te Praag.
Wit K c6 D g4 T b8 R el P b4 pions b2 c2 (7
Zwart K a4 R böP d2 pionnen a5 c7. (5
Mat in twee zetten.
d
WIT.
Zelfmat van Wit, die begint, in drie zetten.
(Wit 10 en Zwart 9 stukken met K. b5).
OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 150:
l g2 - a2 e7 - d7 2 g8 - d8 f Onv. 3 d5 - d6 of fó - fö-j-o
f6 b2 f 2 aa X «2 K onv. 3 do dfa of i» fb jo
f6 elders 2 a5 d8 f K onv. 3 d5 dB of f5 16 -j-o
e7 f7 2 d.ó d6 -fo
l g8 - d8 faalt door l... f6 - g5! 2 d8 - e8 of d5 - d6 f e7 - f7 3 g4 - h5 f f? X
K7 «een mat. l g8 e8 f e7 d7 2 a3 a4! mislukt door 2 .. fb X g'!
Het bezit van weinig stukken stelt voor de zwakheid reeds van Zwart; de eerste zet van Wit:
het heimelijk voortwoekeren der kwaal; het opschuiven van een der pionnen: het plotseling te voor
schijn treden daarvan; gevolgd door het einde: het mat.
Oplossing van No. 151:
2 e2 e4 f d4 X e* op e3 of K. e5 3 d3 dl of T fo
2 e2 e4 e6 X fr> of d4 X e4 op e,3 3 d3 dl of T fo
Oplossing van No. 152 :
b8 c5 c4 2 b8 b6 Onv. 3 D fo
l g7 - f7
e5 X
e7 e6
De afdeeling Schaak" overgegaan zijnde in handen van den heer J. Pinédo Azn., vroeger redac
teur van Morphy, doet de redactie hopen, aan het verlangen van vele schaakliefhebbera te voldoen,
die aan deze rubriek eenige meerdere uitbreiding wenschten gegeven te zien.
Behalve schaakproblemen en mooie eindoplossingen zal zij ook bevatten goed gespeelde partijen
door de eerste meesters, voor minder geoefonden, partijen en problemen geschikt om den lust tot het
edele spel op te wekken; zoodat iedere liefhebber daarin iets van zijno gading zal kunnen vinden,
en het geheel zal zoodanig ingekleed worden, dat het oven als Morphy een op zich zelf staand werk
zal vormen.
OUD-AMSTERDAMSCHE
VERSCHEIDENHEDEN.
Een Jcunsfbescliermer uit de zeventiende eeuw.
Het is een bekend feit. dat de zin voor het
schoone en de liefde voor de kunst, speciaal voor
de zeer realistische werken der hollandsche
schilderschool, bij onze voorvaderen in alle rangen
en standen der maatschappij als ingeschapen waren.
Er was bijkans geene woning of in haar voorhuis
en in hare vertrekken prijkten portretten en
landschappen of zeestnkken. Vooral de beeltenis
sen van huisheer en huisvrouw, hunne ouders en
kinderen schenen in een gezin, waar slechts eenige
welvaart heerschte, niet gemist te mogen worden.
Zek-ïr waren al die stukken geen meesterstukken,
evenmin als de andere schilderijen, maar bij den
smaak voor versiering, die onze voorouders ken
merkte, hadden ook de niet kimstkennendo be
hoefte aan wat wij tegenwoordig meubelstukken
plegen te noemen, die bij de lagere standen
natuurlijk in kleurenpracht schitterden en. die
overal voor een appel en. een ei te krijgen waren
Die producten eener twijfelachtige kunst werden
bij manier van spreken bij het dozijn verkocht on
werden nu met den minder vleienden naam van
dozijnwerk bestempeld.
Zoo vond dan ieder schilder naar de mate zijner
talenten afnemers voor zijn werk in i1 e kringen
der groote en kleine kenners. Dit verklaart liet
ontzaggelijk getal de nu reeds bekende grootc,
middelmatige en kleine meesters, wier producti
viteit dagelijks geprikkeld werd, omdat door de
buitengemeene concurrentie de marktprijs als
ik het zoo eens noemen mag van schilderijen
zeer laag was. Dat er onder dergelijke verhou
dingen een levendige kunsthandel bestond, spreekt
bijna evenzeer vanzelf als dat tal van kunstenaars
een beroep bij hun kunstvak gingen uitoefenen.
Wat de kunsthandel aangaat, hij was het die
het buitenland, waar men in de Hollandsche schil
derijen evenzeer smaak vond, voorzag. Do kunst
liefhebbers daar hadden hier hunne agenten, zoo
zij niet, gelijk vele gekroonde hoofden deden, een
schilder geliefd boven anderen, tot zich lieten
komen, om het monopolie van zijne kunstproduc
ten te hebben. Die handel zelf scheen groote
voordeelen af te werpen, want behalve de eigen
lijke kunstkoopers trof men een aantal kunstbe
schermers aan, die wel schilderijen verzamelden,
maar er niet zóó aan gehecht waren, dat zij ze
met een goed winstje niet wilden van de hand
doen. Zoo zou men in dien tijd kooplui van
de Heeren- en Keizersgracht, zoowel als
negocianten in de Jordaan hebben kunnen opnoemen,
waar de schamel levende kunstenaar altijd zijn
werk voor een prijsje kon. kwijt raken,of waarbij
er een voorschot op kon krijgen.
Zulk een kunstbeschermer was de koopman
Harmeti Becker, die omstreeks het midden der gul
den eeuw op de Keizersgracht, westzijde, een huis
of zes voorbij de Runstraat, in een wit steenen
huis woonde. Hij dreef eigenlijk handel in
juweelen zoowel als in marmeren vloersteenen, en in
laken zoowel als in zoethout. Dit behoeft niemand
te bevreemden, omdat het in dien tijd minder ge
bruikelijk was dan thans, dat men in een bepaalde
branche met uitsluiting van andere artikelen han
delde.Hij was een ondernemend man. Omstreeks 1622
geboren, had hij tot op zijn vierentwintigste jaar
als bediende bij den koopman Jeronimus Heesters
gewerkt. Hij had zich eerst eenige jaren later zelf
gevestigd en vond grooten steun in de relaties
met een neef en naamgenoot, die een handelshuis
te Riga had.
Het was omstreeks 1G(J2 dat Rembrandt, die
door een paar hem slecht gezinde crediteuren in
staat van insolventie gehouden werd, iu geldver
legenheid verkeerendo, zich bij Becker vervoegde
en bij hem eene leening sloot van eenige bonderde
guldens, op voorwaarde, dat hij eenige schilderijen
voor hem zou maken. Het was dus eigenlijk een
voorschot op zijn nog to maken werk. Becker
schijnt weldra te hebben ingezien, dat het niet
onvoordeelig was een kunstenaar als Rembrandt
aan het lijntje te hebben en liet hem niet los,
door hem weder meer op voorschot te geven,
renteloos wel, maar onder pandneming van eenige
scluldei-ijer. en kunstboeken, waaraan de schilder
veel waarde hechtte. Het schijnt nu dat hij
den kunstenaar voor zijne kostelijke doeken te
geriiigen prijs gaf Rembrandt althans verkoos van
hem af te zijn, maar dat kostte hem heel wat
moeite, omdat bij allerlei tegenwerpingen maakte
om de voorgeschoten gelden, hem door zijn debi
teur aangeboden, te ontvangen. Dit veroorzaakte
eenige rechterlijke acten, waardoor zijn naam aan
dien van Rembrandt verbonden is geworden en j
de aandacht op zijn persoon werd gevestigd. Eerst j
in 1005 liep die zaak af. Maar intusschen bad
Boeker een andere pretentie op den meester over
genomen, waarmede do onaangenaamheden voor
Rombrandt opnieuw begonnen en voortduurden tot
aan zijn overlijden.
Becker was voorzeker iemand, die een goed oog
had op kunst. Van die kennis wist hij handig
gebruik te maken in zijne h'nantieele betrekkingen
met de kunstenaarswereld dier dagen. Want niet
alleen Rembrandt kwam bij hem geld zoeken, maar
ook andere kunstenaars. In zijn boedel, toen hij
in 1078 overleden was, vonden do voogden over
zijne drie bij Anna Maria Vertangen, mot wie
hij omstreeks 1658 gehuwd was verwekte kin
deren, verschillende schuldbekentenissen op schil
ders en verscheidene kunstwerken hemdoor allerlei
personen in pand gegeven,sommige onder voorwaar
de, dat hij ze alle of enkele er van mocht behouden
als de schuld binnen een bepaalden tijd niet was
afgelost. Frangois de Bruyne had hem 28
schoonschriften van zijne hand op perkament in pand
gegeven voor 200 gld., Dominicus van Tol ne
schilderij voor 66 gld. en 6 at., Antonie van der
Laan vijf schilderijen voor 7154 gld. Ook Gerrit
Uijlenburg en Fredrik de Moucheron waren ia
geldverlegenheid bij hem gekomen, maar, wat wel
het merkwaardigste is, ook Lievens, de in zijn
tijd reeds beroemde kunstenaar, had voor in 1667
en '68 ter leen ontvangen gelden tot een bedrag
van 400 gld. niet minder dan vier schilderstukken
in pand gegeven, voorstellende Abraham's offerande,
Piramus en Tbisbe, Gideon en Adromeda.
Becker was toch geen vermogend koopman. Wel
woonde hij in een huis, dat zijn 15000 gl. waard
was, wel schijnt hij een goeden stand te hebben
opgehouden, maar het is mogelijk dat hij daartoe
in staat was, omdat zijne vrouw, weduwe van
Gerard Pelgrom een niet onaardig fortuin had.
medegebracht, dat, in 1661, toen zij in de kraam.
overleden was, aan haren eenigen zoon Gillea
Pelgrom was toegevallen.
Deze vrouw was vermoedelijk vrij nauw verwant
aan den schilder Baniel Vertangen, die een zooa
schijnt te zijn geweest van Pieter en van Sara,
de Chomel.
Als type van den kunstlievenden koopman dier
dagen, die uit alles zijn voordeel zocht te trekken^
verdiende Harmen Becker eene korte beschouwing.
EEN CHINEESCHE BRIEF.
De Oostmoesson was reeds sedert eenigen tui
doorgekomen en het fraaie weder, dat hem ver
gezelt, lokte menig inwoner van Pontianak op
den morgen van den 25sten Maart 1850 vroeg
tijdig uit zy'n woning, om eenige uren van de
frissche morgenkoelte te genieten, die weldra zou
plaats maken voor een snikheeten dag.
De zee werd door een flauw briesje slechts even
gerimpeld en de golfjes, door den bijna
onmerkbaren Oostenwind zachtjes voortgestuwd, braken
met eentonig geruisen op het strand. Een enkele
zeevogel scheerde hier en daar over het water
om een onvoorzichtig vischje weg te snappen, dat
dartel zijn blinkende schubjes in de heldere zon
nestralen deed schitteren, wanneer het uit het
water omhoog sprong om de dagvorstin te begroeten.
De mail werd sedert eenige dagen verwacht,
doch tot nog toe had zich geen enkel rookwolkje
aan de kim vertoond, dat de komst van den
stoomer, die de zoo vurig begeerde nieuwsbladen
en modejournalen uit het moederland medebracht,
reeds van verre moest verraden.
Op dezen bewusten morgen echter kondigde een
vale streep, die duidelijk tegen den helderen
horizont afstak, de komst van een stoomboot aan.
Het schip zelf was nog onzichtbaar, doch weldra
zou men de toppen der masten kunnen zien en
derhalve begaven zich enkelen naar huis om met
verrekijkers gewapend terug te komen, ten einde
zoo spoedig mogelijk te weten, of het zoo lang
verwachte schip eindelijk kwam opdagen.
Weldra vertoonde dit zich dan ook boven de
kim; doch hoe werden velen teleurgesteld, toen
een der kijkers mededeelde, dat geen mailvlag
kon worden waargenomen, doch dat de
Nederlandsche vlag van de gaffel wapperde. Er was dus
waarschijnlijk een gouvernementsschip op de komst
om de soldaten, wier diensttijd verstreken was,
naar Batavia terug te brengen.
Nog eenigen tijd geduld en men zou weten wat
het schip kwam uitrichten. Snel bewoog het zich
door de kalme zee en weldra was het genoeg
zaam genaderd om de verraste wandelaars een
tweede scheepje te doen ontwaren, dat door het
stoomschip werd gesleept. Het kleine scheepje
voerde eveneens een vlag, doch van driehoekigen
vorm, waarop eenige Chineesche karakters in zwarte
verf geschilderd waren, maar de wind, die thana
geheel was gaan liggen, belette haar zich te ont
plooien.
Natuurlijk gaf deze gebeurtenis aanleiding tot
allerlei gissingen omtrent den aard van het vaar
tuigje en de reden waarom het werd opgebracht.
Eindelijk komt het stoomschip voor de haven.
Een plotselinge wending doet de prauw heen en
weder wiegelen, waardoor haar vlag zich ont
plooit, die den naam Liouw Samhap" te aan
schouwen geeft.
Liouw Samhap wordt opgebracht! Liouw Sam
hap wordt opgebracht! klinkt het plotseling uit
den mond der Maleische toeschouwers aan de ree,
die Liouw Samhap, een inwoner van l'ontianak,
niet bijzonder genegen zijn, daar hij eens, tijdens
een stormachtigen nacht, in een hunner sero's (in
zee staande vaste fuik) was gevaren, waardoor de
viscb, die volgens bet zeggen van Si-adin, een der
eigenaars, juist dien nacht zeer overvloedig aan
wezig zou geweest zijn, was verloren gegaan. Een
door hem ingestelde klacht had alleen de vergoe
ding van het beschadigde ten gevolge gehad, van
daar natuurlijk de veete. Si-adin behoorde dan ook
tot de hardste scheeuwers en hij verkondigde tegen
iedor, die het slechts hooron wilde, dat Liouw
Samhap eindelijk zijn verdiende loon kreeg, daar
bij zich reeds lang aan opiurnsmokkelen bad schul
dig gemaakt. Deze laatste beschuldiging, die ge
heel uit de lucht gegrepen was, bracht Chung-ke,
den neef van Liouw Samhap, een koelie, die zich,
mede aan de haven bevond, buiten zichzelf. Met
knieën en ellebogen werkte hij zich spoedig door
de menigte heen en bevond zich weldra voor
Siaflin, dio, op deze verrassing niet voorbereid, een.
good heenkomen trachtte te zoeken doch
Chungke's beenen waren vlugger. De gespierde arm
daalde eenige malen op Si-adin's hooid en aange
zicht neder, zoodat hij weldra met bloedenden
neus en gezwollen aangezicht op den grond lag.
Het geschreeuw van zijn stamgenooten verstomde
plotseling en de kloppartij, die voor een
oogenblik do aandacht van do beide vaartuigen had
afgetrokken, vechten heeft steeds iets aantrek
kelijks, maakte weder voor onverdeelde aandacht,
voor wat op de schepen voorviel, plaats.
Gelukkig komen de schepen de haven binnen
en liggen weldra aan den steiger. Ieder spoedt
zich naar de landingsplaats om te vernemen,
waaraan de eenvoudige Houw Samhap zulk een