Historisch Archief 1877-1940
No. 594
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
een waereldrouw in het leven heeft geroepen, nu
de naturalistische schilders nog steun zoeken by
Delacroix, er met zulk een geringschatting
op goed gebouwde romantische stukken (al zijn ze
voor onze smaak wat sterk gekleurd) wordt
neergezien: vooral wanneer sommige rollen zoo goed
en met een gematigde natuurlijkheid vervuld
worden, als Mev. de la Mar dit in De
Kinderrooister" verstond.
In den kleinen Amstelstraat-schouwburg wordt
Lucie Didier", eene droef-eindende komedie, nog
van voor 1859. met talent voorgesteld. Vooral de
jonge lui van de tooneelschool komen daarin gun
stig uit. De Heer van den Heuvel, de
verdienstelyke schrijver dezer nieuwe vertaling van het stuk
van Battu en Jaime fils, vervult er den jeune
premier róle in, met gevoel en waardigheid De
Heer Pïlger kwijt zich van gen komiek
knechtsrolletjen zonder in het laag komisohete vervallen,
en Jufvr. van Gelder (nu Mevr. Ho'.trop) speelt de
hoofdrol met een waarlijk reeds tot groote ont
wikkeling gekomen dramatiesch talent. Het schaadde
volstrekt niet aan den diepen indruk, dien deze
bevallige, jonge en zoo veel lijdende vrouw maakte,
dat eenmaal Catharine Beersmans de rol, bij ons,
maar dan in een minder goede vertaling, gespeeld
heeft. Ik heb geen lof genoeg voor het vertrouwen
op de welsprekendheid eener eenvoudig natuur
lijke opvatting, waarmede Mevrouw Holtrop-van
Gelder den treffenden dramatischen toestand aan
schouwelijk maakte. Er viel niets te berispen in
aktie, noch gelaatsuitdrukking; bij wijlen was zij
subliem. De fijne fyzionpmie leende zich uitne
mend tot het, in deze treurige en ingewikkelde
stemming, vereischte spel en het was, voor Mevr.
H -van Gelder, aan wier aanleg, toen zij als leer
ling bij de tooneelschool kwatn, getwijfeld werd,
in Lucie Didier" een ware zegepraal geweest.
Ik durf volhouden, dat geen onzer jongere aktrices
de rol met zoo veel pectus en smaak vervullen zou.
Bij de Hoeren Prot gaan Kelly en De
Kcukelaere voort, als Ko-ko en Naiiki-Poo den met zoo
veel charakter gemuzikalizeerden Mikado", tot
groot vermaak der hoorders en kijkers, voor 't
voetlicht te brengen, en in het Grand Théatre
bereidt men zich op. verschillende noviteiten voor,
terwijl do levensadem van Schimmels Schuld en
Boete" den Fraitache-Laanschouwburg vervult.
De Koninklijke Vereeniging" geeit De Vreem
delinge" in steeds verbeterde editie, en de Heer
de Groot geniet de voldoening, dat zijne schoonc
Opera-onderneming steeds mér waardeering vindt.
"Wij woonden den Otello" bij. Het stuk is min
der dan andere tragedies van Shakespeare geschikt
voor een zangspel. In een grand opéra moot het
bedrijf zich niet om een zakdoek" bewegen;
maar erger dan dat, het lotgeval in don Othello"
is, voor een opera, te zeer een eenvoudig
psychiesch proces. Een operaschrijver moot er op
bedacht zijn dat vele woorden voor den toeschou
wer verloren gaan; daarom moet de aktie leven
dig, klaar, en dramatiesch gebonden zijn. 't Is
waar, dat het publiek te-vreden is, als het maar
goed hoort zingen, en dan zelfs met déze opera
van Verdi genoegen neemt. Over de qualiteiten
der meerendeels reeds beroemde zangers van onze
hollandsche troep laat ik mij niet uit. Toen ik eens,
in Parijs, aan een der door de stad verspreide
bureaux plaatsen haalde voor de Huguenots", gaf
ik mijn verwondering over den hoogen prijs te
kennen. Ofschoon nu de Comte de Nevers maar
een ondergeschikte partij in Meyerbeers heerlijk
zangspel is, zeide de debitant der plaatsen: Vous
entendrez M. Faure." Zoo is het ook hier al
eenigszins: Gij zult Orelio hooren."
? De mise en scène was wel verzorgd. De kostumen
waren in 't algemeen (vooral die van Otello den
Heer Pauwels) fraai en in den (XV-eeuwschen)
stjjl. En dan kan ik niet genoeg prijzen, dat onze
artiesten zich de moeite geven een opera te
spelen; zij offeren nooit de dramatische belangen
aan de muzikale eischen op.
Dat Desdemóna door den vertaler in Destlémona
verhandeld is, ligt niet aan hen.
Als men de opera weer geeft, zal men wél doen
de rustbank in het eerste bedrijf niet te beklceden
met dezelfde roode stof kleur van Jugoos hozen.
Van meer belang is de aanmerking, die ik niet
mag te-rug-houden, dat het goede spel van den
Heer Orelio niet gekomplöteerd werd door zijn
grime. Zijn gelaat was van een te goedaardig
charakter. Conf. Possart, die toch óók geeu
officieelen verrader van Jago gemaakt had.
8 Nov. '88. A. TH.
MULTATULI- ST UDIÉN.
JLduard Douwes Dekker, Eene
giehtegeschiedenis, door Dr. SWAST
ABBAHAMSZ. Amst., Tj. van Holkema, 1888,
F. VAN DEB GOES, Dr. Swart
Abrahamsz over Multatuli. Amsterdam
W. Versluys, 1888.
Het is al vier maanden geleden, dat de studie
van Dr. Swart in eerste uitgave verscheen, en nóg
kunnen anderen en ik er maar niet genoeg van
krijgen. Mij ten minste kietelt deze zaak nog
steeds de schrijflust, en ik heb net zoo lang ge
wikt en gewogen of ik er nu nog over schrijven
zou of niet, tot ik nu maar met mijn pen aan
den gang ga en verlof kom vragen om een half
uurtje hard-op over het vraagstuk te denken, ook
om voor mij zelf nu eindelijk tot klaarheid en tot
een besluit in deze te komen. Want ik heb wel
gezegd dat de studie van Dr. Swart inferieur
was 1), ten eerste om dat de schrijver als
punt"van-uitgang neemt iets, dat in 't geheel zoo maar
niet met de beslistheid, waarmede men een punt
neerzet, gesteld mag worden 2); ten tweede om
dat de schrijver niet verklaart wat hij van plan
was juist wél te verklaren; maar een studie
kan, van zeer uit de hoogte bezien, inferieur zijn
en kon tóch vele verstandige opmerkingen en juiste
redeneeringen bevatten. Ik meen tot nu toe de
eenige er over schrijvende te zijn, die gevonden
heeft dat de studie van Dr. Swart belangrijk was
om de verstandige opmerkingen en juiste rede
neeringen die er in voorkomen. Daarom óók
móet ik er nog wat over zeggen, want als ik de
studie herlees, dan denk ik: maar wat-drommel!
de man héft gelijk!" en, lees ik de studie van
den Heer van der Goes, dan denk ik óók: de
man heeft gelijk". Toch bevat laatstgenoemd
opstel de weerlegging van het eerste. Hoor 'es,
alle-maal goed-en-wel, maar ik wil nu weten,
waaraan ik mij te houden heb.
I.
De voor mij voornaamste uitkomst van het
schrijven der heeren Swart en v. d. Goes is, dat
het nu in 't vervolg vrij-wel als volstrekt waar
mag aangemerkt worden, dat Multatuli niet is:
een groot kunstenaar, niet is: een groot donker,
dat Multatuli noch als kunstenaar noch als den
ker tot de persoonlijkheden van den eersten rang
behoort. Er is, in het leven, in het cerebrale
leven, van Multatuli n groot alles-beheerschend
wanbegrip, dat zijn gantschc wezen, het wezen
zijner voortbrengselen, van zijn optreden", ken
merkt, en hem, voor de rechtbank dor opperste
waardoering. veroordeelt. De heer Swart hoeft
dat begrepen, maar literair volkomen onontwik
keld zijnde, heeft hij zijn juist besef slechts zeer
gebrekkig in woorden kunnen brengen, door te
zeggen, dat Multatuli iemant was met een on
evenredig ontwikkeld talent"! DU heer v. d. Goos,
literair ontwikkeld zijnde, hooft Multatulies wan
begrip volledig beschreven in de meest uitmun
tende bladzijden zijner brochure (1>1. 8, 9 en
hoofdst. VII). Hij (Multatuli) verwarde do beel
den van zijn stemming met de handelingen van
zijn eigen persoon". Juist, die verwarde hij, dat
was zijn groote wanbegrip. En dit is dan ook
essentieel, hiermee staat of valt iomant als kun
stenaar. Laat iemant die verwarring iets verder
voeren dan MnltatuH deed en hij is aangeland
in de volslagen krankzinnigheid. De krankzinni
gen in de gestichten, die tot den bezoeker zeg
gen : Ik ben God-den-Vader, kniel voor mij ne
der" en daarbij gebiedend naar den vloer wijzen,
zijn niet anders clan mensdien, die de beelden
hunner stemming verwarren met do handelingen
van hun eigen persoon. Als iemant zich gaat ver
beelden, dat hij opstijgt van don grond on over
bergen en dalen zweeft, en hij blijft zich bewust,
dat dit alleen in zijn verbeelding zoo is, dan is
't mogelijk, dat hij daarvan een mooi gedicht
maakt, maar als zijn verbeelding zijn bewust-zijn
to sterk is en hij springt van een toren in do
stellige verwachting van te zullen blijven zweven,
dan maakt hij ten eerste het roooyo gedicht niet
en ten tweede valt hij dood. Eu zóó is 'ut ook
met Multatuli gogaan: hij heeft hot mooye gedicht
niet gemaakt en is dood-gevallen. Hij was ecu kun
stenaar, maar wou geen kunstenaar zijn. hij was
geen staatsman en wilde een staatsman wezen.
Hij was een man van de Gedachte en de
Vcrboel_ ding en waande zich een man van do Daad. Nu
is eenmaal de Kunst meédoogenlooi in haar wraak.
Dlea zij lachend in de oogen wilde zien, on die
dan zegt haar te verachten, dien schopt ze ook
voor altijd in don afgrond, vlak naast don hoogen
hemel, waar Zij troont. Die verachting van Mul
tatuli voor de Kunst, voor hot schrijver-schap,
was niet iets accidentecis, niet een zijner vele para
doxen", maar was een essentieel bcstaml-deel van
het groote wanbegrip, dat zijn leven deed mis
lukken, liij veiachtte zeer wezenlijk do kunst en
het schrijven om-het-schrijvon. Het was geen
koketteeren, als hij zoide geen schrijver to willen
zijn. als hij beweerde, dat liet onderscheid tusschcn
goede en slechte verzen zoo groot niet was, als
hij zijn schouders ophaalde voor de bespiegelende
wijsbegeerte". Volstrekt niet kokettecren was dat,
het was zijn meest hechte on innigste gedachte
zelve. Hij had Napoleon-achtige begeerten niet
een Goethe-achtige dispozitie. Ilij maakt zich
voortdurend driftig tegen de huid, waarin hij
steekt, een kunstenaars-huid. Hij was als het kind
van een noord-Europeschen vader en van oen
Indische moeder, dat zijn leven lang zit te beven
en te schurken van drift tegen zijn donker vel,
waarvan hij zich niet kan ontdoen. Hij was als
een jongetje met een mooye groote neus, die van
zijn neus denkt: hè, wat is dat toch naar. zoo'n
leelijke groote neus te hebben ! en die, zich zelf
pijnigend, met een penncmesje in die neus kerft
en snijdt, tot onkeabaar-wordeus toe.
Multatuli was zich bewust van zijn superieure
natuur, maar niet hiervan, dat zijn natuur er eene
artistiek-snperieuro was. Vandaar dat hij geheel
verwaarloosde ook artistieke bekwaamheid in zich
te kweekcn. Do heer Swart zegt, dat Multatuli
anders had kunnen worden, namelijk een goed
kunstenaar had kunnen worden, ais do omstandig
heden anders geweest waren. De heer v. d. Goes
zegt, dat men, behalve een artistieke natuur, ook
artistieke bekwaamheid noodig heeft, en dat het
in de aller-eerste plaats van de tijdsomstandigheden
afhangt of men die krijgen zal (blz. 8?9). Hier
bedoelen de beide schrijvers hetzelfde. De heer
v. d. Goes zegt ook: Multatuli is niet de uit
sluitende of zelfs maar de voornaamste god onzer
jeugd geweest".
Men mag dus konkludoeren, dat de overtuigin
gen van Multatulies tijdgenoten met die der tegen
woordige literatoren hierin over-een-stemmen, dat
Multatuli niet is geweest wat men noemt een groot
kunstenaar of enn groot denker. Ook uit nog iets
anders zou men deze konkluzie al kunnen maken.
In geen van beide geschriften namelijk wordt
eigenlijk behandeld wat Multatuli aan kunst of
gedachte geproduceerd heeft. De heer Swart zegt
niet: kijk 'es, dat schrijft Multatuli, en dat nu
is geen Kunst, en dat nu is geen Gedachte"; en
de heer v. d. Goes zegt niet: ja, dat is juist wel
Kunst, dat is juist wel Gedachte". Beide schrijvers
behandelen Multatuli eigenlijk geheel buiten kunst
en gedachte om, als een zonderling mensch, wiens
excentrieke manier van doen den hoer Swart
medelijden inboezemt en den heer v. d. Goes be
wondering. Nu kan de quaestie of zekere daad
van zeker iemant er een mooye dan wel een dwaze
is, een zeer belangrijke quaestie zijn, maar de Li
teratuur is daar niet meer bij geïnteresseerd. De
socialist.... Van Dijk, geloof ik, die bij het
Amsterdamsche Jnli-oproer" met zijn roode vlag
in de hand zich op de barrikade liet doodschieten,
deed toen iets minstens even moois", een even
edele daad" als Multatuli deed, toen hij zijn
ontslag nam in Indie. De wereldgeschiedenis, die
niet zoo bijster vol is met Literatuur, is overvuld
van zulke edele" daden. Ieder land heeft er bij
massaas op te noemen, ieder kerkgenootschap heeft
zijn martelaren, iedere politieke partij zijn hei
ligen. Ik voor mij, ik persoonlijk, houd. meer van
heiligen dan b. v. van makelaars in krenten, maar
meer dan van heiligen houd ik van die soort
menschen, zooals Multatuli er geen geweest is,
en die men groote poëten of prozaïsten noemt.
(Slot volgt.)
EEN PAAR TAAIAVEXKEN, VOOR AUTEURS
EN AKTEUHS.
Het zijn de, in 't algemeen, zeer geslaagde voor
stellingen van?L'Êtrangère" dooi het?Nederlandsch
Tooneel", die mij tot deze aanleiding geven. Het
is zoo jammer, wanneer het genot van een kunst
werk door stellige inkorrektics ontderd wordt.
Dit was zoo in de tijd van Boik-au ; nog heden
valt het zelfde waar to nemen en te betreuren.
Al aanstonds is de titel van hot stuk bedenke
lijk. Men heeft, door do toevoeging van een stomme
slot-e, trachten aan te duiden, dat er geen sprake
was van een trainizr, maar wel van eene lmni/èrc:
maar Do vreemdelinge" is toch eigenlijk geen
Hollandsch, gelijk hvt f/esprolcen wordt. Nicmant
geeu Elelman, geen burger, geen bedelaar zal
zeegen : Toen ik zoo even door do gelag-kamer
kwam, stond er eene vreemdelinge bij liet bulet",
als hij te kennen wil geven, dat er een vrouw uit
een ander land, althands een onbekende, stond.
De fouten, dio de taal in hot stuk-zelf onteieren.
zijn misschien aan den vertaler, misschien aan do
akteurs te wijten. Ik heb Ie 'Ihéalre van Alex.
Dumas fils op 't oogenblik niet bij do hand; maar
ik weet zeker, dat hij den Hertog du Seplmontis
niet aan Gérard laat zoggen, dat alleen
ondorhoorigen een Edelman bij zijn titel aanspreken.
In liet stuk-zelf blijkt hot tegendeel. Alex Dumas
heaft willen zoggen: Dat alleen onderhoorJgen een
Hertog, of een Baron toespreken met de drie
woorden: Mijnheer de Hertog, Mijnheer Je liaro».
Naar do regelen der franschc samenleving zegt
men, onder gelijken, kort-wech Hertog, Baron, of
Mijnheer.
In het laatste bedrijf logt, de Vertaler Mevr.
Frenkel in den mond, sprekend tot den.Ameri
kaan: Gij zijt oen galant man" ik ben zeker
dat Dumas schrijft: Vous tes un galant homme,"
dat niet beteckcnt een galant ma!'", maar een
man van eer' oen fatsoenlijk man."
Wat de uitspraak der eigennamen betreft, was
er beterschap, bij de latere vertooningen; maar
de r in (_hitiiesto:t moet ook nog verdwijnen.
En nu eens vooral de (jiuostie der
tweedepersoonsvormen. Het staat zoo onbeholpen, dat
men, op het torste tooncel van het, land, den oenen
keer hoort: U hebt me gezegd", cleu anderen
keer: U heeft me gezegd.''Het
tweodc-persoousvoornaamwoord gij (dat, even als Fr votts on
Eng. yun, aanvanklijk een meervoudsvorm was)
verslapte, in den mond der Hollanders, allengs
tot j (j on jt. Men werd er toen uit beleefdheid
op bedacht meer algemeen, wanneer men iemant
toesprak, dun derdon-persoons-vonn to gebruiken,
en bij de titels Uwe Majesteit, IJtce Jlvogheiil,
Uwe Heiligheid, Uwe Genade (dat in Duitschland
/uo algemeen was), voegde men La-e Etlvle, Uwc
Eerzame, en in 't algemeen UI., dat is: Uice
1/iefilc. In de XVIc en XVIIe Eeuw komt dat
L'l. vél voor. liet aristokratisme in onze repu
bliek gebruikte gaarne do letters UE., waar men,
om oucdolen te vlcyen, Uwe Edele (d. i. Uwe
Edelheid) uit las; en waaromtrent men zich voor
do strenge juistheid rechtvaardigen kon, door te
zeggen, dat hot Uu-e Eerzame bctcekende. Maar
waar men alleen humaniteit, geen hoffelijkheid,
in acht wilde nemen, daar schreef men UI. (Uive
LiefJe). Uit. de verkorting UE. volgde de uit
spraak uwee, eu nog; hoort men ouderwetschc
menschen, als zij den volledigen derde-persoons
vorm niet gebruiken (Heeft Mijnheer nog iets te
belaste 'f) vragen: Heeft nmec (of liet uicee) al
te mes nog ies te beluste 't liet zal bij geen
ouderwetsch mensch opkomen, te zeggen: llebt uwee.
Met het werkwoord zijn gaat het even zoo. Is
uwee d'r noch f/ciccesi'S Nooit Zijl uwee, en
ook niet lïcnt uwee. Ja. men hoorde dezen vorm
wel, maar men hoorde en hoort óók wel: Ik Jicef
en zelfs Ik zijn'.
Het is duidelijk, daar ons tegenwoordig u,
eigenlijk U, eene verkorting is van UE. en daar
uit voortgekomen, dat de werkwoordsvorm den
derden-pnrsoon behoort aan te duiden. Men zegt
Uw Majesteit heeft, Uw Edele heeft, Uw Majes
teit is, Uw Edele is, niet Uw Majesteit of Uio
Edele hebt, noch 'bent, noch gijt.
Dat men don tweeden persoon door een derden
uitdrukt (in 't Iloogduitsch zelfs door een derden
van het meervoud Sie liaben. Sic siinl) komt
voort uit een gevoel van ontzag, dat er iets
onbeleet'ds in vond iemant zoo rechtstreeks toe te
spreken.
Wolken Hoogduitscher zal het in het hoofd
komen te zeggen: Sie Jiast of Sic bist'! Men
behoort den werkwoordsvorm in te richten naar
het onderwerp der werking. liet onderworp is
hier, in het Ilduitsch, de meervoudsvorm des
derden porsoons: Sie; in het Hollandsen: een hoe
danigheid, voorafgegaan van een bezittelijk voor
naamwoord, dus derdo persoon : want de hoeda
nigheid wordt niet toegesproken; er wordt van
gesproken. Men heeft natuurlijk do vrijheid om
in den volzin, om wolluidendheidsredeuen, den
gebogen naamval zich door je of je-zelf to doen
vervangen. Meestal zal men, een geëerbiedigden
gast van den spoor gehaald hebbende, eerder
zeggen: Wil U. je niet wat gaan verfrisschenV"
dan: Wil U. zich niet wat gaan verf'risschen?"
Maar hoe dit alles zij : U. bent en U. hebt is
wanspraak. Men zegt en schrijve : gij of jij of
je bent, gij of jij of je hebt; maar U. is en
'U. heeft
23 Okt. '88. A. TH.
In het Weekblad" van 80 Sopt. 11. bladz. 2,
)1. 4, r. 31), staat: min, lees : meer.
kol
GRAAF TOLSTOïTHUIS.
De hoofdredacteur v au de Pall-MaH Gazette,
bekend door haar ultra-Russische sympathieën, maakt
thans ecu reis door Rusland. Van een ontvangst
vau deu heer Stcad aan. het hof der Czaren is niets
gemeld, maar hij zendt nu cu dan interessante brie
ven over Rusland cu Russische toestanden. Hij is
ook bij Tolstoïgeweest eu beschrijft diens int
rieur aldus.
Graaf Tolstoïlijkt zeer op zijn portretten. Hij
is uu een zestig-jarige, mot, stanlgrijs haar, gebruind
gezicht f n vollen baard eu knevel. Vjjn haar is iu
het midden naar voren gestreken eu dik ca vol.
liiju voorhoofd, doorgroefd met de plocgschaar der
gedachte, is breed eu massief; zijn oogen, klein ea.
doordringend, blinken onder dichte wenkbrauwen.
Die eens zijn trekken gezien heeft, vergeet ze niet
licht weer. De gelaatsuitdrukking is ernst, getem
perd door droefheid. Soms is er een straal vau
vroolijkheid. iu ziju oog, eu zij u stem is altoos
vriendelijk, maar soms ook flikkert de vcrbo.geu
gloed vlammend op, dan wordt liet, gelaat somber
dreigend als een donderwolk, hij beeft geheel vau
ovenvehiigcnden hartstocht, olstoïis van meer
dau middchiudi-re grootte,, en zestig jaren aroeids
hebben zijne gestuite niet, geboden. Maar hij is zoo
sterk niet meer als hij was, en zag er zelfs wat ver
moeid uit, alsof de tijd en het steeds iu hem bran
dende vuur langzamerhand zijn krachten inteerden.
Tolstoïkleedt, zie!) niet a In wit/itji/f, maar toch
ook niet als een edelman. Hij draagt een grove
donkere kiel, over de borst dichtgeknoopt, en met
een lederen gordel om het. midden bevestigd. Boor
den, manchetten eii dergelijke verafschuwt hij. Hij
draagt een slappen hoed, Laast zouuur rand, uu een
stevigeu wandelstok.
Ilrt landgoed van graaf Tolstoïis uitgestrekt,
maar het lijkt volstrekt niet op de netheid vau
eeu Eugelseh park. Het huis Josuaia Toliana
is nauwelijks te zien door de uoomcn ; het, staat
een mijl vau deu grooteu weg al'. Het, terrein
glooit at' naar eca riviertje cu rijst, dau weer lang
zaam; op deu top vau den heuvel slaat bet wit.tc
buitenhuis van Tolstoï. liet dak is, als alk' daken
iu llu^huid, van geverfd phuii.ijzor; voor het huis
is een groot sttcuen lion.es, aan de eerste verdie
ping ecu baicou mot, venuidah. Aiiu deu ecuea
kant groeien de boonu-n recht lanys het, huis op.
Aau den anderen is een kleine bloeiue.utuin eu ecu
open ruimie, waar de jongens croquc! speelden, en
waar wij ons kostelijk amuseerden met hun liet
cricket, 1e vril!t:u Icereu. Ook aeliH-r het laas was
een open ruimte, en in het middeu (ia.'irvau ecu
oude boom met, afgeknot.te takken. Oü'lcr dezen
iiOOiii stonden de pelgrims 111 schild-.'raehl igc
in'oepea de verschijning van deu graaf ai' te wachten,
die letterlijk het, ge'ood tier bei. i i ft opvolgt: ,,(!eof
hem die u vraagt; en keer u niet al' van hem die vau u
leeneu wil." Als de graaf de deur uitkwam, traden zij
vooruit en bcgroei ten hem. Ilij begon dau ecu
gesprek, ondervroeg' hen naar liuu geloof, eu ver
nam dat, zii deu geest vau het, Christendom, maai'
niets vau (ie leer ervan «i'-teu Aan het eind van
het gesprok geeft de graal' hun ieder een paar
vijfkopek-stukken (stuivers*, zij schenen daarmede
wel tevreden eu gingen verder. Het «as ecu fraai
ge/ieht, deze- pelgrims, m;'t hun staven en heldere
'e/iehten^ oiuirr den boom. mei' deu romanschrij
ver pïaU'mi, terwijl de KOU teu wcstvu ueigile eu.
de uielksters naar de bei.uur gingen.
'De moestuin cu eeu uitgestrekte boomu.iard
lagen iichtcr het huis. Er tegenover, naar bet,
Oosten, l:ur ceu allerliefst, zomerhuis, helder en
luchtig, liu^eheu hootiieu eu hersUrs. Roudoui
Lm' het dicht t; bosch, door ia!!oo/;o voet p uien door
kruist. Niets scheen gemakkelijker dau vaa het
dorp naar het huis te, komen, maar had uiru even
den verkeerden weg ingvslagvu. dan duurde liet
eeu uur eer meu \veer crgi'iis tevciit k\\;un,
\auwa.ar men kou t'huis komen, (innif Tolstoïhad
een tijdlang een grooteu hartstocht, voor booiiK-u en
plautcn; ik zou uiet durveu /eggen, hoeveel hij
er wel neerzette.
De verhouding tusschcn den graaf en het,
bocrcnvolk schijnt idyllisch; zij komen vau milieu
ver om zijn nieeniug te hoorcn, h uu geschillen
aan ziju oordeel te onderwerpen, of zijn be
schouwing over de vragen va.u deu dag te
veinemeii. Voordat ziju gezin uit Moskou terug
kwam, bracht hij de avonden met de boeren door,
en deed ziju best om vau hen te Loeren, wat, degenen,
dio zich op beschaving beroemen, nog vau den boer
lecreii kuuucn. Als hij er ooit toe kan komen,
deze debatten iu de voorj.iarsnachtcu op papier te
bivugcm, zal Rusland over xiju boerenstand uog veel
belangwi.kkc.iuls loeven.
Toen ik kwam", zegt, Stcad, wees Tolstoïmij
eeu klein kamertje, recht? van de voordeur. Daar",
xeide hij, dat kunt ge bctreKken. G:] s!aapt er
tusschcn mijn boekeu; gij kunt. u klcedcii in de
kiimev ernaast, waar ik uivj ook klwil." Die kleed
kamer was ook de zilkamer en werkkamer vau den
graaf. Iu de veusteruis lag liet, schoen
makersgereedschap, waarmede hij zicli wel bezig hield.
lüj de deur was ecu waschtafcl en spiegel. Mis
schien wilt ge u uu wel wnsschfii, clan doet ge
zóó." Hij opende de wa.schtafcl. /,Eu het, vuile
water kunt ge hier weggooien." Hij stapte niet
de kom naar het, bordes cu wierp het water iu
deu tuin. Dit ging zoo eenvoudig, onbewust eu
alsof het, x.oo hoorde, dat, het voor den Engclschman
iets komisch-aandoculijks scheen, den Russischeu
graaf, deu grooteu denker, wijsgeer en. (lichter,
zelf die waschkom voor zijn gast te zien ledigen.
Men liacl mij verteld, dat gruaf Tolstoï's eenvoud
meer theatraal dau werkelijk was; dat hij zich
aanstelde als ecu boer, maar met, een zilveren
kam /.ijn haren kamde. Nu. van zilver servies of
andere weelde heb ik niets iu het huis gc/.ieii.
Toch is het huishouden dor olstoi's ook geen
bocreuliuishoudcn. De idealist die ecu talrijk gozüi
hoeft, kau zich niet inrichten zooals hij het. droomt.
Maar dat, is niet, verkeerd, vooral wanneer (ie
vrouw als eeu sehutscugel om eu over hem waakt,
en hem deu overg^iug tnsschcn hemel eu aarde
verbergt. Als Tolstoïongehuwd was geweest, en
al zijn inzichten had kuuuen opvolgen, was er DU
geen graaf Tolstoïmeer. '/elfs de pogingen om zijn
idealen te verwezenlijken hebben /ijue gezondheid
benadeeld. Als hij uu, zestig jaar oud, moest leven
vau hetgeen hij als monjik verdienen kon, zou hij
spoedig bezwijken. Mannen die de jeugd te boven
zijn, kunnen zich niet, deu arbeid eu de ontberingen
vau den arbeider opleggen. Voor dit lot is hij be
waard geworden door do zorgen en het, gezond
verstand der dame die de moeder is voor zijne
kinderen eu de ziel vau ziju huishouden.
Graaf Tolstoïis, als 't ware, een geëerd gast iii
ziju vrouw's huishouden. Hij heeft geen deel in de
huiselijke zaken, zelfs geeu raadgevende stem. Hij
gaat cu komt zooals hij wil. Hij eet met, het gezin,
ofschoon hij zich met het. eenvoudigst menu tevreden
stelt. Hij wordt geëerd, bijna afgodisch bemind,
door degenen die hem omgeven; maar hij werpt