Historisch Archief 1877-1940
No. 594
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?en bleef daar eenigen tijd liggen, scherp luisterende
?ot er niets verdachts zijn oor trof, en ja daar
hoorde hy iets aan den kant van het stalletje of
schopje, dat aan het kleine vertrek grenzende, aan
de broers diende tot berging van wat hout,
benoodigd voor de Zondagkokerij, een luttel beetje
dus. Voor verwarming behoefden zij niets, als zij
hot op Zon- en feestdagen te koud kregen, kropen
-ze in bed, of wel de Taaie stak drie centen in
den zak, en ze kochten voor hun tweeën n bor
rel met het recht om zoolang zij wenschten. bij
de kachel te zitten van den kroeghouder die hun
Jslandisie genoot bij de sporadische uitspattingen
welke zij zich veroorloofden. De titel van kroeg
houder is wat euphemistisch, dewijl Jan Kuuskes
want dat was de man in kwestie, er geen bierhuis,
,noch vergunning op na hield, dat was makkelijk
vond hij, dan kon je zooveel vrienden heeten te
?onthalen als er hem klanten toestroomden.
Piot Baaikes hoorde clan een verdacht geluid
in het schokje. Als een paling wrong hij zich
naar die localiteit waarvan de gemeenschapsdeur
nooit gesloten was. en zag dat de volmaakte
duisternis die daar binnen heersehte, werd afge
wisseld door een streepje licht, althans zichtbare
duisternis, welk streepje breeder en broeder werd
juist op de plaats waar de buitendeur moest zijn.
De ruimte van schemer werd eindelijk zoo groot
dat men er een zwarten vorm in kon onderschei
den die sluipende binnenkwam.
Jan Kunskes, zijde gij 't?" vroeg de inwoner
met een stemgeluid dat de nachtelijke stilte door
sneed als of men met een te harde griffel over
een lei kraste.
De gedaante bleef staan en sloop toen weer terug,
hetgeen de rekening niet van den ander maakte,
die vooruitsprong en zich kon overtuigen dat hij
zich niet vergist had, want op zijn vraag: Wat
komde gij hier zuken?" antwoordde Jan dat hij
eens kwam zien of zijn vriend Piet Baaikes ook
iets noodig had, voor welke merkwaardige zorg
zaamheid de ander hem volstrekt «iet dankbaar
bleef, en den vriend de deur uitzette met de voor
eiken vreemde raadselachtige vraag of Jan weer
naar Leeuwarden verlangde. Voor eiken vreemde
want slechts aan dezen kon Jan Kuuskes wijsma
ken dat hij eenigen tijd te Leeuwarden voor zijn
genoegen had doorgebracht, ieder ingezetene van
Heeloort, wist dat de man daar in de gevangenis
had gezeten, omdat er zoo als hij sloeds verze
kerde, een vergissing had plaats gehad met eenige
jonge varkens, welke nuttige dieren in deze streek
kuuske's genaamd, hem zijn bijnaam en tevens
gedurende eenigen tijd gratis logies hadden be
zorgd. De politie en ook de justitie bleef tot den
huldigen dag stokstijf beweren dat de man do
beestjes gestolen had, welk boworon zelfs den
?vorm van veroordcelend vonnis had aangenomen.
De buitendeur werd door Piet van binnen ge
grendeld en daar stond hij besluiteloos in de
duisternis. Wat zou hij doen V Licht opsteken en
gaan zoeken naar hetgeen de Taaie bij zon loven
zoo bloedig had opgespaard, zoo volhardend had
geborgen gehouden? Ja dat moest nu geschieden;
overdag zou hy genoeg te doen hebben met de
begrafenis en alles klaar te maken. Zoo gedacht,
zoo gedaan, Piet kwam weer in het hokje waar
zijn broer lag, hij doolde een onzindelijk vuur
aan een walmend potroleumpitjo mee, door ecu
lucifer (geen zweedsche, die waren te duur)
aan zijn pantalon af te strijken. Het gelaat van
den Taaie was strak en ernstig voor zooveel men
er met het karige licht van zien kon, op Piet
maakte die ernst een overweldigenden indruk, zóó
dat hij op zijn knieën voor de bedstee zonk en
begon te schreien als een kind Onbekwaam om
zich rekenschap te geven van zijn gewaarwording,
veel min in staat om ze te uiten, riep hij voort
durend : och, och Taaie! nou zijde dood! Wie
zei nou op me passen?" en toen dit wat verve
lend werd bad hij voor afwisseling een Vader
ons", maar zen broer aan te zien dat durfde hij
niet, in het volle besef van al hot strafwaardigo
om naar do spaarponningen te gaan zoeken.
Piet eindigde mot in slaap te vallen. Huiverig
en guur werd hij wakker. Daar lag de Taaie nog
als zoo straks, maar het daglicht ontnam hot
spookachtige aan lijk en omgeving. Toch had Piot
nog schrik. Een kind gelijk, was hij altijd tot nu
zijn vijftigste jaar, geheel onder de leiding van
zijn broer, den oudste der tweelingen geweest,
waarvan de Taaie, laat ons hem bij zijn naam
noemen, Hendrik of Driek, waarvan Driek de
geestkracht, Piet de zwakte vertegenwoordigde
Moeder Barbara (in de volkstaal Baai")
Verrijt had allerlei ondeugden, maar liefde en zorg
voor haar drie kinderen mocht men haar niet
ontzeggen, al kon zij do wichten geen vader aan
wijzen. Allemaal 't gevolg van de revolusie'1,zei
Baai. Wat wil een knap vroumens tegen al die
meletairen zich verzetten? Dat geeft toch immers
niets!" Moeder Barbara had Driek aangesteld als
heer en baas over den zwakkeren Piet. en die
verhouding was gebleven ook na den dood der
moeder. Over de jongere zuster. Koe, had Driek
nooit veel macht gehad, dat meisje ging vroeg
onder do grootheid, ze werd kindermeisje, later
groote meid bij fatsoenlijke burgorliedon en deed
spoedig een goed fortuin, dat is ze trouwde met
een klompenmaker die een eigen huis bezat
(zwaar met hypotheek belast).
Waar Driek werkte daar werkte ook Piet, eerst
als schoenmaker, later in een fabriek, waar Driek
nachtwaker tevens werd. Ze verdienden toen vél
geld, vijftien tot zestien gulden in de week en ze
verteerden nauwelijks drie gulden, de huishuur
bedroeg twintig gulden 'sjaars. Piet klaagde wel
eens dat hij te veel kostgeld moest geven, f 1.25
's weeks, de Taaie stoorde zich evenwel aan geen
praatjes, hij zorgde dat ze beiden bleven leven en
overigens verdween alles. Waar het bleef wist
Piet niet te zeggen, hij bekommerde er zich ook
weinig om, want do Taaie was de baas, die zorgde
dat ze wat voor den ouden dag haddon en hij, de
jongste, achtte het strijdig met alle natuurwetten
om zich in iets tegen zijn laeerdere te verzotten.
Wanneer Driek eens, hoogstens tweemaal 'sjaars
op een Zondag tegen zijn broer zeide: We gaan
's pruvcn", dan stellig verzette zich de jongere
nooit, want dat vond hij dol prettig. Ilij zorgde
dan ook bij die gelegenheden zijn aandeel ruim
schoots te hebben, van het goede dat mot het geld
verkregen werd, hetwelk op dien dag in 's broeders
-zakken danste.
Zoo had Piet zich laten leiden, vijftig jaren
lang, door den broer zoo taai in volhardende
gierigheid, en nu stond hij geheel alleen, niet in
staat voor zichzelven te zorgen, hunkerende naar
de schatten die ergens verborgen moesten zijn,
en hem herinnerden aan de feestdagen met Driek.
Toch bekroop hem een gevoel van angst als hij
aan zijn hulpeloosheid dacht, tegenover de strik
ken die hem ter wille van het geld, gespannen
zouden worden.
De begrafenis geschiedde zoo goedkoop als slechts
eenigszins mogelijk was. Negen gulden voor de
kerkelijke rechten, ?4 10 voor de kist en nog een
kleinigheid voor brood en drank.
De veldwachter Brands kwam weer boven water,
trotscher dan ooit nu hij in gezelschap rondliep
van den wachtmeester der marechaussees en van
een der manschappen. Er werd iets aan de zaak
gedaan. Tegen Catharina Verbiezen, echtgenoote
van Jan Dorst, bijgenaamd Kuuskes, werd ge
verbaliseerd, als hebbende ten haren woonhuize,
op den zoovoelsten en zooveelsten, des avonds te
negen en een half uur, een glaasje sterken drank,
jenever, toegediend aan den persoon van Hendrik
Verrijt, bijgenaamd don Taaie, terwijl die persoon
in keunelijken staat van dronkenschap verkeerde
Het feit was volkomen waar, de marechaussees
hadden met de meest overbodige weelde van
bizonderhcden vernomen, dat do Taaie met Driek
weer aan den sukkel waren geweest, dat ze ge
komen waren bij de dikken Mie Mathijssen, waar
zich ook de weinig schuchtere Hanna Verlaat
bevond, en gezameiijk had men een flesch bran
dewijn verconsumeerd, zoo als in het verbaal
stond, onder de afwezigheid der echtgenooten
Andries Pol en Johannes Kuil, wordende do vrou
wen steeds bij haar eigen naam vernoemd. Van
daar was men gegaan naar dit bierhuis en naar
dat bierhuis, zoodat de beide broers onbetwistbaar
in kemielijken staat hadden verkeerd. Getuigen
dus genoeg, maar het hootdbewijs bleef te leveren,
voornamelijk het toedienen van sterken drank
door Catharina aan den nu overledene.
Al degenen die met de gebroeders bij Jan
Kuuskcg waren gewesst, konden voor vast ver
klaren dat ze er zoo niet op gelet hadden, dat
zij zelven wel een borreltje hadden gehad,
ja dat was zoo, rnaar wat aan den Taaie
was geschonken, water, witte wijn of jenever, ze
konden het niet zeggen, ze waren toch door den
wachtmeester geroepen om do waarheid te zeggen
en nu konden zo toch niet anders dan de
waarheld zeggen: Wa vindo gy nou zelf
wachmcesterV' en ze waren niet uit dien hoek te verdrijven.
Voor de rechtbank bleken evenwel twee getui
gen niet bestand voor den drang der ecdsibrmule
on ze violen door de mand. De verdediging der
vrouw van Jan Kuuskes hielp haar niet. al was
haar stem nog zoo smeekend en onderdanig: ,,.)a
hoeren, ik keu niks anders zeggen dan de waar
heid, de Taaie zal ik maar zoggen, was erg aan
gedaan en ik had zoone compassie met hum. toen
gat ik hem wat gebakken aarappelkos met vet en
ik schonk hum 'n glaaske water in. cleu bloed."
Niets, 't Mensch kreeg twee maanden straf.
Maar er gebeurde nog wat anders, de nieuwig
heden waren niet zoo spoedig van de lucht.
Piet Baaikes werd zijn verleden geheel ontrouw.
Hij vierde eiken dag feest, daartoe aangezet door
zijn vriendinnen Mie en llan. De meest fantasti
sche verhalen deden de ronde dia noch voor do
zedigheid der dames, noch voor het gezond ver
stand van Piet pleitten : do rijksdaalders rolden
als hagelsteenen, en Piet stond dagelijks op met
hoofdpijn, berouw en goede voornemens, want
eiken avond bezweek hij weer voor de verleiding.
Weer was hot publiek van oordcel dat het een
schande was hier niets tegen werd gedaan, in aar
wat zou er in 's Hemelsnaam aan gedaan kunnen
worden, zoo vroeg de burgemeester zich af, weinig
vermoedende dat zijn veldwachter hom op een
spoor zou brengen door den ruwen uitval. Als
ik burgemeester was, dan wist ik wei wat ik
dood. ik duwde de gansche comedie in het cachot
en ik nam aan Piet den aap at, die zou er met
een mee geholpen zijn, want dan was hij van het
dommeliteuren af."
Dat was een idee! Brauds" zoo sprak het
hoofd dor gemeente, hond je mond. gecfmcmeu
pijp eens aan en haal me l'iet. Verrijt eens hier."
Piet Verrijt? oh ja, Baaikes mucndo ! Goed
burgemeester."
Piot kwam, katterig, baloorig en bang. Waar
voor, dat, wist hij niet, maar hij was bang.
Hij begon op do plaats van den secretaris te
gaan zitten en het. hem daarvoor verstrekte standje
zette hem niet beter op zijn gemak, terwijl de
maa'rogel van den burgemeester om Hollandsdi
te praten en u teg'en hem te zegiren, zooals die
ambtenaar steeds gewoon was te doen ais hij
bijzonderen indruk wilde maken, den sukkel totaal
van de wijs hielp.
Zoudt u zoo goed willen zijn, Petrus Verrijt.
en mij te zeggen waar het geld is dat uw broeder
JIcndrikiis heeft nagelaten. Naar de geruchten
willen bent u bezig liet te verbrasson en Ix.-t is
uw geld niet, zoodat u zich vergrijpt aan ander
mans goed."
Inderdaad l'iet begreep den man niet. hij ver
stond geen Hollandsen, de veldwachter zag het en
met de vrijmoedigheid dorpsdiei'ders eigen, ver
taalde hij: Waar duivel zit, de put van den
Taaie en hoeveel is er nog?"'
Da.... da .... weet ik zoo krek niet."
Allo burgemeester we zullen er maar even heen ?
gaan. En werke'.ijk begaf het drietal zich naar :
het hokje waaruit de Taaie grafwaarts was ge- ;
dragen. Piet haalde zonder een woord te zeggen i
een zuurkoolpot uit het schopje onder een hoop
hout te voorschijn, sleepte dien met den veld
wachter naar het vertrek en weldra lagen bui-gc- l
meester en diender, op handen en knieën op den i
grond, bezig de rijksdaalders, welke door zakjes,
papiertjes, todden on lappen omwoeld in den pot j
gezeten hadden, op den grond vier aan vier in j
rijen te schikken, honderd zes en twintig rijen i
en drie rijksdaalders. !
Piet zat rustig op den eenigen stoel naar de j
bezigheid te kijken, en een genotvolle glimlach j
speelde hem om de houterige kaken, die niet
week toen al zijn geld in een zak werd gedaan
en door den burgemeester medegenomen, terwijl
hem verzekerd werd: Petrus Verrijt, ik zal voor
uw belangen zorgen "
De veldwakhter wilde toch ook wat plechtigs
zeggen:
Wel verd Petrus, ik wist niet da ge
zoo rijk waart!"
Petrus lachte, een zware zucht ontsnapte hem
toen hij weer alleen was, hij keek naar de plaats
waar zijn broer gewoonlijk in de bedstee lag.
Zie zoo nu is dat gesmoezel met die wijven ge
lukkig uit, nu zullen ze me wel gerust laten",
en met welgevallen bezag hij een rijksdaalder en
een gulden die hij in zijn zak had achtergehouden.
Minder in zijn schik was burgemeester, al ver
zekerde Brands ook: Nou burgemeester dat heb
ben we 'm eens netjes gelapt! Hij had nu wel
het geld, maar wat nu verder?"
liet langzamerhand tot rijpheid gekomen plan
om een notaris te gaan spreken, bracht den
waardigcn man nog verder van de wijs toen het werd
uitgevoerd., want nu bleek dat er van geen erfge
naamschap ten opzichte van den overledene sprake
kon zijn, nu de moeder Barbara altijd op zulk een
gespannen voet met den burgerlijken stand had
verkeerd, dat dus de Staat der Nederlanden erf
genaam was. De eenige raad welke door den no
taris kon gegeven worden was, al het geld aan j
Piet Verrijt terug te geven en zich er buiten te
houden.
Dat nooit dacht onze vriend, dan slokken die
wijven het op, en Piet drinkt zich dood. l
Weer was het de veldwachter die van goed en i
raad diende. Weette wat ik deed, as ik in jon
plek waar Burgemeester? Ik ging zoo subietnaar
den officier en die zou wel zorgen dat de Staat'r
met zen pooten afbleef. Dat deen ik."
De burgervader ging naar de stad. Wat er op
het parket verhandeld werd, heeft nooit iemand
geweten en zal óók niemand weten, neen nimmer,
want dat zijn ambtsgeheimen.
Burgemeester was een en al ambtenaar toen h\j
Jan Vos, diens echtgenoote Catharina Verrijt en
haar broer Piet Verrijt, op het kantoor van don
notaris, een ander dan dien hij eerst geraadpleegd
had, vergaderd had zitten.
De zaak werd behandeld als of men alles op
den burgerlijken stand in het reine had bevonden,
en het geld van Piet werd op het grootboek ge
plaatst, een appeltje voor den dorst als de sukkel
niet meer tot werken in staat was.
Piet glom van genoegen.
De vrouw van den burgemeester klaagde steen
en been dat die leelijke Piet Baaikes, haar en
hem op beider verjaardag, dwong mik te eten die
waarlijk onmogelijk te nuttigen was.
En de burgemeester wilde dat er van gegeten
werd, hij vond het treffend die dankbaarheid in
zulk een man, en al was de mik op een goed
koopje bij den geringsten bakker gekocht, zoodat
er zand, steentjes enz. iu zaten, het was een blijk
van dankbaarheid die nooit missende geschenken
op do verjaardagen
En dan zegt men nog dat er niets voor werklui
gedaan wordt.
Schaakspel.
De partij die wij hier plaatsen is in 1851
gespeeld door de groote meesters Prof. A.
Anderssen uit Breslau en L. Kieseritzky
uit Parijs welke partij met recht den naam
verworven heeft van Onsterfelijke Partij".
Looper Gambiet.
A. Anderssen
Wit.
1) C2
12
fl
el
c4 X
Cl
d2
i;s
h4
7)
i')
l»)
11)
12)
c4
14
c4
fl
d;s
h4
f5
L. Kieseritzky.
Zwart.
c5
f4
h4 f
ei
en X
d.S
b7
g8
hl
K;
PROBLEEM.
NTo. 1.
Van den heer S. LOYD.
ZWABT.
hl
h2
gl
h4
g5a
cG
t»
b5
Stand der partij na den 12den zet van zwart.
A ET
g
_ U 6 t
WIT.
Wit begint en geeft in twee zetten mat.
KINDSTELLING.
No. 3.
f
a b c d o
WIT
1:5) hl h5b g<; go
14) dl f:i ii'; gHc
15) cl X f'4 g5 1G
Kj) bl c.'i 18 c5
17) c:! d:"> fG X 1)2
18) f4 d(Jd r 5 X K l
l!)) c4 e."> b2 X al t
20) f l o2 liöal ie
Stand der partij na den 2()sten zot van zwart.
ZWART
i
?J
a b c d o i g b
V/TT
Wit geeft in drie zetten mat.
g? ? g6 ware beter.
Opmerkelijk is hier de vervolging der Ko
ningin.
llienoc is z;vart wel g:;noo«iiHiikt om /.ijne
Koningin vrij te maken.
Het beg.n eeiie;' zeer diep d torJaelite com
binatie die met den ouiluiv.iiisr van /.wart
.
IL't uitbrengen van d ;
van liet paard
verademing want, dan volgi d5 op f i -j- met
1^ X^ a8 waarop geen redding mogelijk is.
lo'tper op aG in
?ft ook al geen
't
a b c d e f g
WIT
"Wit begint en geeft in 8 zetten mat.
CORRESPONDENTIE.
De heer II. A. L. te Nieuwediep. Aan uw
langen zal ten spoedigste worden voldaan.
De heer ri. te Creda. Hartelijk dank voor
welwillendheid, wij hopen er dikwijls gebruik
te mp?kcn.
De heer II. den H. alhier. Hartelijk dank,
zullen er bij gelegenheid gebruik van makvn;
licht is dooi' het overgaan der redactie eeno kl
onregelmatigheid in tiet opgeven der nam ;
gckomen.
Gtarne zou de redactie alles, wnf lut-. sch
spel betreft, regelrecht aan het adres ontvangen :
J. Pinédo, Doelenstraat IS).
KRATA.
In het eindspel No. l is een wit paard op E "?
uitgevallen, en in de partij Mocatta Loman lezo
men bij den 5'tou zet van zwart: C (i A 5
(iden zet ,, 07 C G
1 1 don zet ,. E 8 DG
uwe
vau
wij
wel
eine
or
aak
NAAK, 'T AHVL DEN HOEK OM".
Gisterenavond las ik met bijzondere belang
stelling het artikel betreffende dit asyl in het
nummer van 14 Oct. 1.1, dat mij welwillend door
iemand geleend werd. Deze belangstelling heeft
twee oorzaken: vooreerst beziet men gaarne be
kende plaatsen door het oog van een vreemde;
ten tweede bon ik zelve eene dierenbeschermster,
maar buiten model. Zie ik ergens een hond of
kat voor een huis zitten, dan tracht ik wel doof
aanschellen de deur voor dien viervoeter te openen,
of door vragen zijn te huis te ontdekken,
maargelukt dit niet dan heb ik niet zoo'n klein ileschje
in den zak. Ik hoop altoos dat op mij iemand zal
volgen die het dier kan benaderen, of de recht
matige eigenaar spoedig zal opdagen. In elk geval
heb ik bet hart niet het arme dior het levens
licht uit te blazen, zoolang het niet verminkt mtlj.