De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 11 november pagina 5

11 november 1888 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 594 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?en bleef daar eenigen tijd liggen, scherp luisterende ?ot er niets verdachts zijn oor trof, en ja daar hoorde hy iets aan den kant van het stalletje of schopje, dat aan het kleine vertrek grenzende, aan de broers diende tot berging van wat hout, benoodigd voor de Zondagkokerij, een luttel beetje dus. Voor verwarming behoefden zij niets, als zij hot op Zon- en feestdagen te koud kregen, kropen -ze in bed, of wel de Taaie stak drie centen in den zak, en ze kochten voor hun tweeën n bor rel met het recht om zoolang zij wenschten. bij de kachel te zitten van den kroeghouder die hun Jslandisie genoot bij de sporadische uitspattingen welke zij zich veroorloofden. De titel van kroeg houder is wat euphemistisch, dewijl Jan Kuuskes want dat was de man in kwestie, er geen bierhuis, ,noch vergunning op na hield, dat was makkelijk vond hij, dan kon je zooveel vrienden heeten te ?onthalen als er hem klanten toestroomden. Piot Baaikes hoorde clan een verdacht geluid in het schokje. Als een paling wrong hij zich naar die localiteit waarvan de gemeenschapsdeur nooit gesloten was. en zag dat de volmaakte duisternis die daar binnen heersehte, werd afge wisseld door een streepje licht, althans zichtbare duisternis, welk streepje breeder en broeder werd juist op de plaats waar de buitendeur moest zijn. De ruimte van schemer werd eindelijk zoo groot dat men er een zwarten vorm in kon onderschei den die sluipende binnenkwam. Jan Kunskes, zijde gij 't?" vroeg de inwoner met een stemgeluid dat de nachtelijke stilte door sneed als of men met een te harde griffel over een lei kraste. De gedaante bleef staan en sloop toen weer terug, hetgeen de rekening niet van den ander maakte, die vooruitsprong en zich kon overtuigen dat hij zich niet vergist had, want op zijn vraag: Wat komde gij hier zuken?" antwoordde Jan dat hij eens kwam zien of zijn vriend Piet Baaikes ook iets noodig had, voor welke merkwaardige zorg zaamheid de ander hem volstrekt «iet dankbaar bleef, en den vriend de deur uitzette met de voor eiken vreemde raadselachtige vraag of Jan weer naar Leeuwarden verlangde. Voor eiken vreemde want slechts aan dezen kon Jan Kuuskes wijsma ken dat hij eenigen tijd te Leeuwarden voor zijn genoegen had doorgebracht, ieder ingezetene van Heeloort, wist dat de man daar in de gevangenis had gezeten, omdat er zoo als hij sloeds verze kerde, een vergissing had plaats gehad met eenige jonge varkens, welke nuttige dieren in deze streek kuuske's genaamd, hem zijn bijnaam en tevens gedurende eenigen tijd gratis logies hadden be zorgd. De politie en ook de justitie bleef tot den huldigen dag stokstijf beweren dat de man do beestjes gestolen had, welk boworon zelfs den ?vorm van veroordcelend vonnis had aangenomen. De buitendeur werd door Piet van binnen ge grendeld en daar stond hij besluiteloos in de duisternis. Wat zou hij doen V Licht opsteken en gaan zoeken naar hetgeen de Taaie bij zon loven zoo bloedig had opgespaard, zoo volhardend had geborgen gehouden? Ja dat moest nu geschieden; overdag zou hy genoeg te doen hebben met de begrafenis en alles klaar te maken. Zoo gedacht, zoo gedaan, Piet kwam weer in het hokje waar zijn broer lag, hij doolde een onzindelijk vuur aan een walmend potroleumpitjo mee, door ecu lucifer (geen zweedsche, die waren te duur) aan zijn pantalon af te strijken. Het gelaat van den Taaie was strak en ernstig voor zooveel men er met het karige licht van zien kon, op Piet maakte die ernst een overweldigenden indruk, zóó dat hij op zijn knieën voor de bedstee zonk en begon te schreien als een kind Onbekwaam om zich rekenschap te geven van zijn gewaarwording, veel min in staat om ze te uiten, riep hij voort durend : och, och Taaie! nou zijde dood! Wie zei nou op me passen?" en toen dit wat verve lend werd bad hij voor afwisseling een Vader ons", maar zen broer aan te zien dat durfde hij niet, in het volle besef van al hot strafwaardigo om naar do spaarponningen te gaan zoeken. Piet eindigde mot in slaap te vallen. Huiverig en guur werd hij wakker. Daar lag de Taaie nog als zoo straks, maar het daglicht ontnam hot spookachtige aan lijk en omgeving. Toch had Piot nog schrik. Een kind gelijk, was hij altijd tot nu zijn vijftigste jaar, geheel onder de leiding van zijn broer, den oudste der tweelingen geweest, waarvan de Taaie, laat ons hem bij zijn naam noemen, Hendrik of Driek, waarvan Driek de geestkracht, Piet de zwakte vertegenwoordigde Moeder Barbara (in de volkstaal Baai") Verrijt had allerlei ondeugden, maar liefde en zorg voor haar drie kinderen mocht men haar niet ontzeggen, al kon zij do wichten geen vader aan wijzen. Allemaal 't gevolg van de revolusie'1,zei Baai. Wat wil een knap vroumens tegen al die meletairen zich verzetten? Dat geeft toch immers niets!" Moeder Barbara had Driek aangesteld als heer en baas over den zwakkeren Piet. en die verhouding was gebleven ook na den dood der moeder. Over de jongere zuster. Koe, had Driek nooit veel macht gehad, dat meisje ging vroeg onder do grootheid, ze werd kindermeisje, later groote meid bij fatsoenlijke burgorliedon en deed spoedig een goed fortuin, dat is ze trouwde met een klompenmaker die een eigen huis bezat (zwaar met hypotheek belast). Waar Driek werkte daar werkte ook Piet, eerst als schoenmaker, later in een fabriek, waar Driek nachtwaker tevens werd. Ze verdienden toen vél geld, vijftien tot zestien gulden in de week en ze verteerden nauwelijks drie gulden, de huishuur bedroeg twintig gulden 'sjaars. Piet klaagde wel eens dat hij te veel kostgeld moest geven, f 1.25 's weeks, de Taaie stoorde zich evenwel aan geen praatjes, hij zorgde dat ze beiden bleven leven en overigens verdween alles. Waar het bleef wist Piet niet te zeggen, hij bekommerde er zich ook weinig om, want do Taaie was de baas, die zorgde dat ze wat voor den ouden dag haddon en hij, de jongste, achtte het strijdig met alle natuurwetten om zich in iets tegen zijn laeerdere te verzotten. Wanneer Driek eens, hoogstens tweemaal 'sjaars op een Zondag tegen zijn broer zeide: We gaan 's pruvcn", dan stellig verzette zich de jongere nooit, want dat vond hij dol prettig. Ilij zorgde dan ook bij die gelegenheden zijn aandeel ruim schoots te hebben, van het goede dat mot het geld verkregen werd, hetwelk op dien dag in 's broeders -zakken danste. Zoo had Piet zich laten leiden, vijftig jaren lang, door den broer zoo taai in volhardende gierigheid, en nu stond hij geheel alleen, niet in staat voor zichzelven te zorgen, hunkerende naar de schatten die ergens verborgen moesten zijn, en hem herinnerden aan de feestdagen met Driek. Toch bekroop hem een gevoel van angst als hij aan zijn hulpeloosheid dacht, tegenover de strik ken die hem ter wille van het geld, gespannen zouden worden. De begrafenis geschiedde zoo goedkoop als slechts eenigszins mogelijk was. Negen gulden voor de kerkelijke rechten, ?4 10 voor de kist en nog een kleinigheid voor brood en drank. De veldwachter Brands kwam weer boven water, trotscher dan ooit nu hij in gezelschap rondliep van den wachtmeester der marechaussees en van een der manschappen. Er werd iets aan de zaak gedaan. Tegen Catharina Verbiezen, echtgenoote van Jan Dorst, bijgenaamd Kuuskes, werd ge verbaliseerd, als hebbende ten haren woonhuize, op den zoovoelsten en zooveelsten, des avonds te negen en een half uur, een glaasje sterken drank, jenever, toegediend aan den persoon van Hendrik Verrijt, bijgenaamd don Taaie, terwijl die persoon in keunelijken staat van dronkenschap verkeerde Het feit was volkomen waar, de marechaussees hadden met de meest overbodige weelde van bizonderhcden vernomen, dat do Taaie met Driek weer aan den sukkel waren geweest, dat ze ge komen waren bij de dikken Mie Mathijssen, waar zich ook de weinig schuchtere Hanna Verlaat bevond, en gezameiijk had men een flesch bran dewijn verconsumeerd, zoo als in het verbaal stond, onder de afwezigheid der echtgenooten Andries Pol en Johannes Kuil, wordende do vrou wen steeds bij haar eigen naam vernoemd. Van daar was men gegaan naar dit bierhuis en naar dat bierhuis, zoodat de beide broers onbetwistbaar in kemielijken staat hadden verkeerd. Getuigen dus genoeg, maar het hootdbewijs bleef te leveren, voornamelijk het toedienen van sterken drank door Catharina aan den nu overledene. Al degenen die met de gebroeders bij Jan Kuuskcg waren gewesst, konden voor vast ver klaren dat ze er zoo niet op gelet hadden, dat zij zelven wel een borreltje hadden gehad, ja dat was zoo, rnaar wat aan den Taaie was geschonken, water, witte wijn of jenever, ze konden het niet zeggen, ze waren toch door den wachtmeester geroepen om do waarheid te zeggen en nu konden zo toch niet anders dan de waarheld zeggen: Wa vindo gy nou zelf wachmcesterV' en ze waren niet uit dien hoek te verdrijven. Voor de rechtbank bleken evenwel twee getui gen niet bestand voor den drang der ecdsibrmule on ze violen door de mand. De verdediging der vrouw van Jan Kuuskes hielp haar niet. al was haar stem nog zoo smeekend en onderdanig: ,,.)a hoeren, ik keu niks anders zeggen dan de waar heid, de Taaie zal ik maar zoggen, was erg aan gedaan en ik had zoone compassie met hum. toen gat ik hem wat gebakken aarappelkos met vet en ik schonk hum 'n glaaske water in. cleu bloed." Niets, 't Mensch kreeg twee maanden straf. Maar er gebeurde nog wat anders, de nieuwig heden waren niet zoo spoedig van de lucht. Piet Baaikes werd zijn verleden geheel ontrouw. Hij vierde eiken dag feest, daartoe aangezet door zijn vriendinnen Mie en llan. De meest fantasti sche verhalen deden de ronde dia noch voor do zedigheid der dames, noch voor het gezond ver stand van Piet pleitten : do rijksdaalders rolden als hagelsteenen, en Piet stond dagelijks op met hoofdpijn, berouw en goede voornemens, want eiken avond bezweek hij weer voor de verleiding. Weer was hot publiek van oordcel dat het een schande was hier niets tegen werd gedaan, in aar wat zou er in 's Hemelsnaam aan gedaan kunnen worden, zoo vroeg de burgemeester zich af, weinig vermoedende dat zijn veldwachter hom op een spoor zou brengen door den ruwen uitval. Als ik burgemeester was, dan wist ik wei wat ik dood. ik duwde de gansche comedie in het cachot en ik nam aan Piet den aap at, die zou er met een mee geholpen zijn, want dan was hij van het dommeliteuren af." Dat was een idee! Brauds" zoo sprak het hoofd dor gemeente, hond je mond. gecfmcmeu pijp eens aan en haal me l'iet. Verrijt eens hier." Piet Verrijt? oh ja, Baaikes mucndo ! Goed burgemeester." Piot kwam, katterig, baloorig en bang. Waar voor, dat, wist hij niet, maar hij was bang. Hij begon op do plaats van den secretaris te gaan zitten en het. hem daarvoor verstrekte standje zette hem niet beter op zijn gemak, terwijl de maa'rogel van den burgemeester om Hollandsdi te praten en u teg'en hem te zegiren, zooals die ambtenaar steeds gewoon was te doen ais hij bijzonderen indruk wilde maken, den sukkel totaal van de wijs hielp. Zoudt u zoo goed willen zijn, Petrus Verrijt. en mij te zeggen waar het geld is dat uw broeder JIcndrikiis heeft nagelaten. Naar de geruchten willen bent u bezig liet te verbrasson en Ix.-t is uw geld niet, zoodat u zich vergrijpt aan ander mans goed." Inderdaad l'iet begreep den man niet. hij ver stond geen Hollandsen, de veldwachter zag het en met de vrijmoedigheid dorpsdiei'ders eigen, ver taalde hij: Waar duivel zit, de put van den Taaie en hoeveel is er nog?"' Da.... da .... weet ik zoo krek niet." Allo burgemeester we zullen er maar even heen ? gaan. En werke'.ijk begaf het drietal zich naar : het hokje waaruit de Taaie grafwaarts was ge- ; dragen. Piet haalde zonder een woord te zeggen i een zuurkoolpot uit het schopje onder een hoop hout te voorschijn, sleepte dien met den veld wachter naar het vertrek en weldra lagen bui-gc- l meester en diender, op handen en knieën op den i grond, bezig de rijksdaalders, welke door zakjes, papiertjes, todden on lappen omwoeld in den pot j gezeten hadden, op den grond vier aan vier in j rijen te schikken, honderd zes en twintig rijen i en drie rijksdaalders. ! Piet zat rustig op den eenigen stoel naar de j bezigheid te kijken, en een genotvolle glimlach j speelde hem om de houterige kaken, die niet week toen al zijn geld in een zak werd gedaan en door den burgemeester medegenomen, terwijl hem verzekerd werd: Petrus Verrijt, ik zal voor uw belangen zorgen " De veldwakhter wilde toch ook wat plechtigs zeggen: Wel verd Petrus, ik wist niet da ge zoo rijk waart!" Petrus lachte, een zware zucht ontsnapte hem toen hij weer alleen was, hij keek naar de plaats waar zijn broer gewoonlijk in de bedstee lag. Zie zoo nu is dat gesmoezel met die wijven ge lukkig uit, nu zullen ze me wel gerust laten", en met welgevallen bezag hij een rijksdaalder en een gulden die hij in zijn zak had achtergehouden. Minder in zijn schik was burgemeester, al ver zekerde Brands ook: Nou burgemeester dat heb ben we 'm eens netjes gelapt! Hij had nu wel het geld, maar wat nu verder?" liet langzamerhand tot rijpheid gekomen plan om een notaris te gaan spreken, bracht den waardigcn man nog verder van de wijs toen het werd uitgevoerd., want nu bleek dat er van geen erfge naamschap ten opzichte van den overledene sprake kon zijn, nu de moeder Barbara altijd op zulk een gespannen voet met den burgerlijken stand had verkeerd, dat dus de Staat der Nederlanden erf genaam was. De eenige raad welke door den no taris kon gegeven worden was, al het geld aan j Piet Verrijt terug te geven en zich er buiten te houden. Dat nooit dacht onze vriend, dan slokken die wijven het op, en Piet drinkt zich dood. l Weer was het de veldwachter die van goed en i raad diende. Weette wat ik deed, as ik in jon plek waar Burgemeester? Ik ging zoo subietnaar den officier en die zou wel zorgen dat de Staat'r met zen pooten afbleef. Dat deen ik." De burgervader ging naar de stad. Wat er op het parket verhandeld werd, heeft nooit iemand geweten en zal óók niemand weten, neen nimmer, want dat zijn ambtsgeheimen. Burgemeester was een en al ambtenaar toen h\j Jan Vos, diens echtgenoote Catharina Verrijt en haar broer Piet Verrijt, op het kantoor van don notaris, een ander dan dien hij eerst geraadpleegd had, vergaderd had zitten. De zaak werd behandeld als of men alles op den burgerlijken stand in het reine had bevonden, en het geld van Piet werd op het grootboek ge plaatst, een appeltje voor den dorst als de sukkel niet meer tot werken in staat was. Piet glom van genoegen. De vrouw van den burgemeester klaagde steen en been dat die leelijke Piet Baaikes, haar en hem op beider verjaardag, dwong mik te eten die waarlijk onmogelijk te nuttigen was. En de burgemeester wilde dat er van gegeten werd, hij vond het treffend die dankbaarheid in zulk een man, en al was de mik op een goed koopje bij den geringsten bakker gekocht, zoodat er zand, steentjes enz. iu zaten, het was een blijk van dankbaarheid die nooit missende geschenken op do verjaardagen En dan zegt men nog dat er niets voor werklui gedaan wordt. Schaakspel. De partij die wij hier plaatsen is in 1851 gespeeld door de groote meesters Prof. A. Anderssen uit Breslau en L. Kieseritzky uit Parijs welke partij met recht den naam verworven heeft van Onsterfelijke Partij". Looper Gambiet. A. Anderssen Wit. 1) C2 12 fl el c4 X Cl d2 i;s h4 7) i') l») 11) 12) c4 14 c4 fl d;s h4 f5 L. Kieseritzky. Zwart. c5 f4 h4 f ei en X d.S b7 g8 hl K; PROBLEEM. NTo. 1. Van den heer S. LOYD. ZWABT. hl h2 gl h4 g5a cG t» b5 Stand der partij na den 12den zet van zwart. A ET g _ U 6 t WIT. Wit begint en geeft in twee zetten mat. KINDSTELLING. No. 3. f a b c d o WIT 1:5) hl h5b g<; go 14) dl f:i ii'; gHc 15) cl X f'4 g5 1G Kj) bl c.'i 18 c5 17) c:! d:"> fG X 1)2 18) f4 d(Jd r 5 X K l l!)) c4 e."> b2 X al t 20) f l o2 liöal ie Stand der partij na den 2()sten zot van zwart. ZWART i ?J a b c d o i g b V/TT Wit geeft in drie zetten mat. g? ? g6 ware beter. Opmerkelijk is hier de vervolging der Ko ningin. llienoc is z;vart wel g:;noo«iiHiikt om /.ijne Koningin vrij te maken. Het beg.n eeiie;' zeer diep d torJaelite com binatie die met den ouiluiv.iiisr van /.wart . IL't uitbrengen van d ; van liet paard verademing want, dan volgi d5 op f i -j- met 1^ X^ a8 waarop geen redding mogelijk is. lo'tper op aG in ?ft ook al geen 't a b c d e f g WIT "Wit begint en geeft in 8 zetten mat. CORRESPONDENTIE. De heer II. A. L. te Nieuwediep. Aan uw langen zal ten spoedigste worden voldaan. De heer ri. te Creda. Hartelijk dank voor welwillendheid, wij hopen er dikwijls gebruik te mp?kcn. De heer II. den H. alhier. Hartelijk dank, zullen er bij gelegenheid gebruik van makvn; licht is dooi' het overgaan der redactie eeno kl onregelmatigheid in tiet opgeven der nam ; gckomen. Gtarne zou de redactie alles, wnf lut-. sch spel betreft, regelrecht aan het adres ontvangen : J. Pinédo, Doelenstraat IS). KRATA. In het eindspel No. l is een wit paard op E "? uitgevallen, en in de partij Mocatta Loman lezo men bij den 5'tou zet van zwart: C (i A 5 (iden zet ,, 07 C G 1 1 don zet ,. E 8 DG uwe vau wij wel eine or aak NAAK, 'T AHVL DEN HOEK OM". Gisterenavond las ik met bijzondere belang stelling het artikel betreffende dit asyl in het nummer van 14 Oct. 1.1, dat mij welwillend door iemand geleend werd. Deze belangstelling heeft twee oorzaken: vooreerst beziet men gaarne be kende plaatsen door het oog van een vreemde; ten tweede bon ik zelve eene dierenbeschermster, maar buiten model. Zie ik ergens een hond of kat voor een huis zitten, dan tracht ik wel doof aanschellen de deur voor dien viervoeter te openen, of door vragen zijn te huis te ontdekken, maargelukt dit niet dan heb ik niet zoo'n klein ileschje in den zak. Ik hoop altoos dat op mij iemand zal volgen die het dier kan benaderen, of de recht matige eigenaar spoedig zal opdagen. In elk geval heb ik bet hart niet het arme dior het levens licht uit te blazen, zoolang het niet verminkt mtlj.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl