Historisch Archief 1877-1940
(fff- i
DE AMSTEEDAMMEè, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 595.
bemoeilijkt, doch ook in andere opzichten liet het
' ,orkë8t, b^j z\jn eerste optreden vergeleken, te
?pensenen over. Voorts dienen de blazers, met
name de trombonisten, zich wat meer precisie in
T 'de attacca's eigen te maken of wanneer de
- lesonneerende, holle doos, waarin het orkest zit
< schuld heeft aan de te late toonvorming iets
woeger dan voorgeschreven is te attaqueeren.
Want nu komen zij altijd te laat en niets is toch
onaangenamer dan by een ff de bazuinen
inplaats vaa op de maat een achtste of
zestiende daarna te hooren aankomen, als
?ware het maar om het komen te doen en de tijds
bepaling daarvan aan de speling van hun ver
nuft overgelaten. Ook kon de klank van
meer* '5 " gemelde bazuinen nog beschaafder wezen. En
eindelijk laat zich een enkel maal gebrek aan
zuiverheid van stemming, zoowel van de
koper** als houtblazers gevoelen; ofschoon ik weet en in
aanmerking neem. dat deze daarvoor niet altijd
zelyen aansprakelijk kunnen worden gesteld. Ik'
1 zou van dit alles geen gewag maken, hadde het
r ? eerste Concert niet bewezen wat strenge studie
vermag. Dat die studiegeest niet verslappen,
naar integendeel zich steeds krachtiger openbaren
V < moge, is mijn hartelijke wenscb, en de schoonste
5J-» resultaten kunnen alsdan niet uitblijven.
5~* Ik wensch hier nog melding te maken van het
f^ Caeciliaconcert, dat Donderdagavond in den
stadstgj, schouwburg plaats vond.
*' Er werd daarin eene noviteit: het defde deel
^i."" (scène d'amour) van de symphonie Dramatique
Romeo et Juliette van Hector Berlioz uitgevoerd.
ij - Nu ben ik het volkomen met de nieuwe
rich? ,? ' ting op muzikaal gebied eens: dat zij met de
?, oude vormen, die de hare niet meer zijn, durft
£* breken; dat zij niet meer op gezag aanneemt;
g dat zij voor zichzelf denken en gevoelen wil en
" terecht aan den vorm niet meer waarde toekent
' ^" dan een toevallig, aetherisch omhulsel van de ge
dachte. Het is zeer juist gezien, dat zij gecne
? gedachte in de pas klaar gemaakte vormen van
*,"? de Symphonie van Haydn meer wil persen. Maar
i daarentegen vergete men niet, dat kunst, als
zoodanig, slechts in en uit een kunstwerk kan
spreken.. Natuur is schoon, is heerlijk, en in hare
\ geweldigste openbaringen misschien dieper treffend
dan eenig kunstvoortbrengsel. Maar natuur heeft
. 'S met kunst slechts in zooverre te maken, dat zij
de aanleiding, den grondsteen tot het te bouwen
kunstwerk vormt. Indien men de natuur tracht
te copieeren, 't zij en masse", 't zij en détail",
.'' ' zal dit voortbrengsel evenwel nooit den diepen
indruk van een kunstwerk maken. De kunst
heelt hare organische wetten, die tot haar inner
lijk wezen behooren en niet straffeloos verkracht
kunnen worden
Als componist moot men, behalve dichter en
schilder, ook beeldhouwer en architect zijn.
Men moet veel gevoel voor lijnen en omtrekken
hebben. De bouw van een kunstwerk dat is de
evenredigheid van zijne perioden. Deze evenredig
heid moet steeds met groote gestrengheid ge
handhaafd blijven. Wie dit altijd beseft en de
kracht van die perioden zelve grooten deels in haren
eenvoud, in hare breedheid (die b v. veelvuldig
moduleeren uitsluit) zoekt, zal voor de eigenlijke
conceptie van een werk steeds meer gevoel en
liefde krijgen. Zoo iemand zal vaker het
snoeimes gebruiken dan dat hij zal zoeken bij te voegen,
aan te hangen. Kortheid is gewoonlijk een ver
dienste. Het komt mij voor, dat Wagner en
Berlioz het snoeimes te weinig hebben gebruikt.
Z\j hebben geniale improvisatiën op het orkest
geschreven, maar hun werken behooren niet tot
die monumentale kunstwerken, wier scherp silhouet
een onvergetelijken indruk maakt. Hunne onbe
twistbare muzikaliteitheeft hen van ie grove uitspat
tingen teruggehouden, maar hun (eenigszins
ziekelyk?) romantisch gevoel, waartegen de eigenlijke
kracht van hun wezen niet opwoog, heeft hen
.zich dikwijls in droombeelden doen verliezen, die
zonder twijfel voor hen zelf een groote waarde
hadden, maar deze niet voor ons hebben, tenzij
wij haar kunstmatig opwekken door middel van
een factor,'die buiten het wezen der muziek ligt....
Ik vraag u in gcraoede: gelooft gij dat het de
ware muziek is. die als het 3e deel van Romeo
et Juliette u slechts dan in verrukking kan
brengen, wanneer gij u in de jonge, teedere liefde
van dit minnend paar levendig indenkt, u voorstelt
welk gevoel hen beiden moet bezielen, onder welke
. voorstelling let wel gij niet meer naar de
eigenlijke muziek luistert, en niet luisteren kunt,
daar gij met dit voorstellingsproces genoeg te
doen hebt. Welnu het is de voorstelling, die u
bezig houdt en u aandoet, maar het is niet de
muziek. De muziek vervult hier slechts eenigszins
de rol van den waaier, die den Oosterschen vorst
in slaap wuift. Wanneer die vorst nu aangenaam
aan het droomon raakt, is zulks dan de verdienste
van den waaier? Of ligt dit dan eenvoudig aan
de schoonheid der in den droom opgerezen liefe
lijke helden?
Zoo is het ook veelal met de muziek van Wagner
en Berlioz. Als men geen beelden vindt om er
zich tijdens hunne muziek mede te vermaken,
blijft men veelal onbevredigd. Ik had bij dit alles
niet het oog op de Opera, die een bijzondere
stelling inneemt, en waar aan ons voorstellings
vermogen zoodanig wordt tegemoet gekomen, dat
de uitoefening hiervan ons niet van alle andere
functies berooft. Dit is het juist: vond bij de op
voering van Romeo et Juliette een handeling
plaats (zooals Berlioz zich hier blijkbaar heeft
voorgesteld) dan zou zijn muziek misschien als
Ll^tratie daarvan boeien; maar nu zijn het
veelal klanken zonder zin. Ik heb wat hreed over
deze noviteit uitgeweid, omdat deze de enige was,
die op het programma voorkwam, en al de andere
nummers lieve oude bekenden waren, die meeren
deels zeer gelukkig optraden, vooral de
OuvertureEuryanthe. Na afloop van het concert gaf het
publiek op zeer warme wijze zijne ingenomenheid
fe kennen met den tegenwoordigen dirigent der
Caecilia-concerten, den heer Daniël de Lange, die
met veel meesterschap den dirigeerstaf zwaaide.
En deze warme hulde vermindert eenigszins mijn,
in 't begin van dit stukje uitgesproken, vrees,
dat mettertijd zich alles in het Muziekdrama,
d. w, z. in ne kunstrichting, zal oplossen.
F.
MUZIEKAAL OVERZICHT.
Rotterdam, 15 Nov. 1888.
De Directie-von Bongardt heeft met de
Fidelioopvoering van jl. Zaterdag haar grootsten triomf
behaald: het was over 't geheel genomen eene
.Mester-voorstelling, en artisten, koor en orkest
verdienen in gelijke mate en in n adem geprezen
te worden. Mevr. Gross toonde ons als Leonore,
meer nog dan tot dusverre, hoe verkeerd de meesten
deden, toen zij achter mevr. Mielke's zegekar lie
pen: die had bravour, ja, die had oogenblikken
waarin zij meesleepte door het oordeelkundig ge
bruik dat zij van hare schitterende hoogte wist
te maken; maar was het ooit Leonore, de lief
hebbende, opofferende vrouw?
Mevr. Gross zonaf met beschaving, met adel,
met innige liefde voor Bcothoven's muziek, men
kon het aan allos zien; zij maakte geen spron
gen van twee octaven, die niet in de partituur
staan, zooals hare voorgangster, maar zij gaf zich
met haar geheele ziel en hield zich aan den
meester. Voor hare Leistung niets dan lof!
's Hoeren Walthers Florestan v/as zér verdien
stelijk, slechts hinderde een enkele maal het al
te stork uitzetten der stem.
Mej. Simony gaf eene hupsche Marzelline en de
heer Stierlin een voldoenden Gouverneur. De
overige bezetting was gelijk aan die van verleden
jaar, waarmede tegelijkertijd gezegd is dat zij
uitstekend was. De laatste Finale werd ditmaal
flink, zuiver en met opgewektheid gegeven; ik zou
in mijne herinnering tal van jaren terug moeten
gaan om eene even goede vertolking daarvan te
vinden.
Het Hollandsche opera-gezelschap uit Amster
dam gaf j.l Maandag Hamlet van Ambr Thomas,
en behaalde daarmede voor een goed bezette zaai
veel succes; de heer Orelio werd herhaaldelijk
twee a driemalen terug geroepen, en zijn
echtgenoote (Opltclia) na do groote scèuo in hot zesde
tafereel tweemalen. De nieuwe kapelmeester, de
heer C. van der Linden, schijnt voor zijne taak
goed berekend te zijn; het orkest gaf niet zooveel
reden tot ontevredenheid als do vorige maal, en
dat is bij eeno zóó moeielijke partitie als de
Hamlet reeds zeer veel gezegd.
De heer von Bongardt acht hot explooi van
lyrisch tenor aan de Hoogdnitscho Opera nog
steeds niet voldoende bezet, althans j 1. Woensdag
deed hij de heer Gcorg. Rittcr er voor debuteeren;
de heer R, is een aangenaam zanger, maar ik
verneem dat zijn engagement afstuit op gebrek
aan répertoire. Ten einde raad om in het emplooi
te voorzien, heeft de Directie een vroeger lid van
bet personeel terug doen komen die, zij het dan
ook geen schitterende, toch ook geen bepaald
onaangename hcrrinncringen heeft achtergelaten,
namelijk dehecr Wertheim; reeds aanst. Zaterdag
zou hij in Das goldene Kreuz moeten optreden.
Quand on n'a pas ce qu'on aime, on aimc ce qu'on
a...; het is niet anders': zelfs een von Bongardt
kan geen ijzer met handen breken !
V.
TWEE MERKWAARDIGE SCHILDERIJEN.
Zij zijn ten-toon-gesteld in de Kalverstraat 28,
en verdienen oen bezoek, al ware 't alk-en maar
om het buitengewoon cffekt dat zij aanbieden :
De eene schilderij is het bekende stuk van den
Berlijnschen Professor Graef, dat men, met een
meer gewone verlichting vroeger in do Mille
Colonnes op het Rembrandtsplein heeft kunnen
zien: die bekoorlijke schilderij, mot wier voor eeno
Duitsche rechtbank gebrachte geschiedenis \vij do
lezers van dit blad in der tijd hebben bezig
gehouden.
De andere schilderij is van don Königsberger
Professor Neide en is getiteld: De lecennmu<n.
Zij is als de andere op levcnsgrootte der figuren
uitgevoerd. Zij stelt den Hongaarschen Graaf
Mylard voor, die, met een Engelsch mcisjen, zijne
geliefde, gereed is zich te verdrinken, liot
charaktor der beide ongelukkigen is sprekend
uitgedrukt: de jonge man is verbitterd, de lady
afgetobd en onmachtig langer te leven. Aan den
gezichteinder gaat de zon onder.
Do kunstverlichting verhoogt zeer hot
toovcrachtig eil'ekt der beide doeken. Vooral bij de zoo
schoon gekleurde Feilde is de iluzie van het relief
bijna volkomen.
Bij de andere schilderij vraagt men zich wel
af, of de ondergaande zon van voren zoo voel
licht op do uitnemend geteckende figuren kan
doen vallen.
Het is in 't voordeel der beide stukken, dat zij
in afzonderlijke vertrekken zijn ten-toon-gesteld.
Wij raden kustliefhebbers aan, het voorbeeld
der duizenden lierlijners, die de ten-toon-stelling
in Pruisens hoofdstad bezocht hebben, spoedig te
volgen, want binnen weinige dagen gaan de stuk
ken naar Londen en daarna naar New-York.
De aangekondigde vermindering van den toe
gangsprijs zal zeker op het bezoek gunstig werken.
15 N. '88. A. Th.
ON ZE BELEEFDE EI DS-TWEEDE
PERÖOON.
In liet vorig nummer va'i dit blad heeft de
Heer Alber d i u g k Th ij m nog eens weer getuigd,
dat U bent eu l' licM wanspraak is. Ik hoop,
dat hij mij zal willen vergunnen togen dil strenge
oordeel op te komen eu eene audere zienswijze
voor te staan.
Over het algemeen kan men zeggen, dat de
beleefdheid den niensch iu doen en zeggen vaak
tot wonderlijke kuren brengt, waarom men maar
goed doet, niet al te spoedig van wansmaak of
wanspraak te reppen. Bij ons komt geeu fatsoen
lijk man met hoed of pet op bij iemand binnen;
de Oosterling echter ontbloot zich het hoofd zelfs
in zijne tempels niet. Niemand onzer wordt
gaarne, letterlijk noch overdrachtelijk bij den
neus genomen; van de Arapahoes iu
NoordAinerika wordt nochtans verhaald, dat zij juist
door dien handgreep hun' eerbied jegens een'
vreemdeling uitdrukken. Geen kunstenaar einde
lijk vindt het bij ons aangenaam, uitgefloten te
worden; toch moet bij de Kaffers het fluiten als
een teeken van bewondering gelden. Eu zoo zou
het aantal voorbeelden te vermenigvuldigen zijn,
dat 's lands wijs, hoe wonderlijk ook, niettemin
's lands eer blijft, en alle tijden hare eigen zeden
hebbeu.
Zoo ook in de taal. Welk eene zonderlinge
geschiedenis hebben b.v. de Höflichkeitsformen
der voornaamwoorden in het Hoogduitsch ! Hoe
wordt daar het eerbiedige ihrxcn der middel
eeuwen door liet gebruik van titels als Ener
Onadcn, Etter Strenge, Etter Weisheit, enz. ver
vangen, komt vervolgens het erxcn in zwang eu
wordt dit eindelijk weer door het gebruik van
SIK verdrongen; waarbij zich het wonderlijk ver
schijnsel voordoet, dat de iu de vorige eeuw
geerztcn in de tegenwoordige met Sic toegespro
ken en de voormaals geihrxtfn op hunne beurt
weer geer at werden. Het is om er wee van f e
worden. En al heeft de heer Th. volkomen ge
lijk, met de Duitschers om hunne consequentie
iu het gebruik van den .'!deu persoon meervoud
te prijzen, dit neemt niet weg, dat Jacob Grimm
van dit gebruik op zich zelf zoo streng mogelijk
heeft getuigd: »Es bleibt oin Fleckeu iin Gewand
der deutscheu Sprache, den wir nicht inehr
auswaschen kunnen."
Nu komt het mij voor, dat al zulke onnatuur
lijke vormen in de taal eigenlijk als vlekken te
beschouwen zijn, die men zonder rouw kan zien
verdwijnen. Doch al zou men geneigd /.ijn er
om te treuren, wat valt er tegen te doen? Ook
de taal ontvangt van den tijdgeest haar' stempel.
Blaafsche onderdanigheid gaat de wereld uit of'ver
bergt zich, en hoffelijkheden krijgen meer en meer
een wederkeerig karakter. De ondergeschikte, die
zijne plaats kent, acht beleefdheid zonder kruiperij
voldoende, en de hooggeplaatste, die zijn' rang
wa.ard is, versmaadt al wat daarboven gaat. Eu
waar als, gevolg daarvan allerlei gezot h e titels
en gekunstelde zinswendingen verdwijnen , wint
de taal en met haar ons leven aau natuurlijk
heid eu oprechtheid.
Op grond daarvan alleen zou ik reeds het ge
bruik der gewone tweede-persoonsvormen van het
werkwoord willen toejuichen, ook daar, waar men
uit afkeer van het stijve i/ij het welluidende restje
der vroegere deftigheid, het uit Uirc Edele ont
stane U. verkiest. Meer toch is dit l' voor ons,
ondeftige nakomelingen, niet; want zelfs zij, die
er de geschiedenis van kennen, denken bij het
gebruik noch a-m iemands adeldom, noch aan
zijne eerza.amb.eid. Doch ik zul het den Heer Th.
dadelijk toegeven, wanneer bij dezen betoogin'ond
wat al te persoonlijk vindt en wil dus trachten
aau te toonen, dat er nog eene audere reden is,
om het slechts met kunst- en vliegwerk in het
leven te houden U is en J' heeft zijn' natuur
lijken dood te laten sterven en, ais het mogelijk
is, dien nog een weinig te verhaasten.
Aangenomen namelijk, dat er voldoende aan
leiding bestaat, om een' ouden vorm tegen den
vernietigenden invloed der dartele spreektaal te
beschermen, is er m. i. alleen kans van slagen,
als men het behoud consequent toepassen kan.
Eu dat is bier volstrekt niet het geval. Op eene
eerste foiisctjiioutic, die a.m de voorstanders van
U als 3en persoon is opgelegd, heeft de Heer Th.
zelf reeds gowczon. Immers bij wederkeerende
werkwoorden behooren zij dan oo!c liet
vooniaam\vooid .-./c// te gebruiken. Hooft, aau wiens brie
ven ik ook verder mijne voorbeelden zal
outleenen, schrijft Ij: »U Ed. Gestr. gewaerdighe '. ich,
en/.." Moeten wij dus gaan zeggen en schrijven:
>=U heeft \it-h vergist? U is voor ,; i'-h /elf over
tuigd, dat U gelijk heeft'l'' Er zijn inderdaad
sommigen, die dit aandurven; ik ken er zelfs
enkelen, d'io het niet enige gratie doen. Maar
de lieer Th. schijnt er toch voor terug te dein
zen en raadt de vervanging vau \ieli dooryV'aan.
Doch is deze vermenging van den beleef ien en den
vertrouwe'iijkeii l'en persoon dan geen wanspraak?
Doch er is meer. Indien L' in het enkelvoud
de verkorting van L'ire Kilde moet Wijven, be
hoort men U in het meervoud als L't c e. Edelen
te vatten. Hooft schrijft, dan ook '2) aan
""' ' Ie;i :
mij iiicriime
verbieden, den oorsprong van U te vergeten, en
hen onder het ondraaglijke juk der aangewezen
consequentiè'n gebukt te doen gaan. Het zou
inderdaad geeu leveu meer zijn. Zelfs het voor
geslacht raakte de kluts er bij kwijt. Hoofts
vrouw, die toch al zoo allerliefst en gemoedelijk
knoeieu kou, schrijft (i) bv. aau haar' man, dat
het haar aangenaam zal zijn te verstaan, ofte
UE. ook al wat bezoeck hebt van de broers."
Maar ook de geleerde Huygens meldt aan Brandt 7):
»Ick hebbe met genoegen gesien, dat UE. deu
Nederlanders liaere lesse hebt willen lesen." Ja,
zelfs bij den hoofschen Drossaard gaat de natuur
herhaaldelijk boven de leer. Aan Anna Roemers
van Wezel schrijft hij S): Maer, dit evel ujtgezeit,
wort UE. eucle myn Heere meen man, met alle de
liacren alle goet geweuscht van (enz.) P. C. H." Iu
een' brief aau Vossius 9) heeft hij het verder over
de dieven weer ujren", en de steuruis uw s
SMbejdzaligen yvers", eu terwijl hij begint met zij u'
zwager Baak 10) te schrijven: Wij hadden al
gissing gemaekt, dat het gitjre weder een uitschej
uwer rejze zou maeken", klinkt het aau het slot
toch weer: Zij vruutlijk gegroet, nevens LTE.
en al de luieren, die Godt in bescherming boude,
ende in haen gunste UE. (euz.) P. C. II."
Waar het alzoo van niemand ter wereld te
vergen is, dat hij U consequent als een' derden
persoon bescbouwe, gaat het m. i. niet aan, dien
eisch voor enkele gevallen te stellen, eu blijft
er niets anders over dan iu U eenvoudig een'
tweeden persoon te zien. Iu een met-vertrouwe
lijk schrijven behooreu daarbij dan geregeld de
tweede persoonsvormen gebezigd te worden. »Maar
in ons spreken dan ?" vraagt misschien de/.e of'
gene. Dau zou ik zeggen: Indien ge acteur noch
auteur zift, praat dan maar toe, doch doe het met
gratie; zijt ge echter taalkunstenaar, luister goed toe,
eu wilt ge dan iu uw schrijven eu spreken ook in dit
opzicht wat eenheid brengen, codificeer dan zoo
goed mogelijk het tegenwoordig spraakgebruik,
j hetgeen m. i. tot dezen regel zal leiden: Uebrufb
j b-ij U i)t den reijel di' ticcede-pei'soojisi'onnen,
(helt x-oodra een derdc-pcrsoonseuriii u ye-ni
kkel/j/;er of icelluidender lijkt, geneer u dun niet.
Ten slotte waag ik liet van prof Tli. met dexe
woorden afscheid te nemen: U bent te /.eer
kunstenaar eu U hebt, te veel voor onze mooie
taal gedaan, dan dat het U meencus kan zijn,
on.s verstarde vormen te willen opdringen.
14 Nov. '88.
G. II. i>i:y HEUTOG,
1) Brieven IV, 3. 2) ld. I, 17. 3) H. 1,20.-). i) H. III, ;!.">
5) ld. IV. 45. C) ld. IV, 15é. 7) ld. IV, 2:jl. S) ld. II, U
9) ld. III, 37. IU) ld. 111, 3'J.
binnen uwer
op
Burgemeesteren der ste;le Muiden :
»Ende alsoo verwacht ik, dat Vl:
sullen si ju te gevalle,"
en aan die van Xaerden3):
teii eii'de tJE.E de [>acht<
Stede iniHjIi/'ii vermaenen."
Moeien wij al/.oo in het vervolg eveneens doen
hooren: »Heeren, U hebben /.ich in acht te ne
men? Dames, II ?iinyeii niet lachen?" Dr. Brill,
die vau dc/.elfde leer als de Heer A. Th is,
heeft dit bezwaar trachten te ontduiken, door in
lu-t meervoud het gebruik van f' te verbieden.
Men moet dan zeggen : »De dames mo^en niet
lachen". Welnu, laat maar eens een jonge man
een kwartiertje beproeven, zich niet dat fraaie
voorschrift bij een groepje levenslustige jonge
dames beminnelijk te maken. Of hij niet binnen
de vijf minuten /ijn paspoort krijgen zal?
Doch der consequentie!! is nog geen einde.
Gaat het aan, wanner men iemand in den nomi
nativus als een derden persoon heeft verheerlijkt,
hem in den accusativus of bij het bezigen van
bezittelijke voornaamwoorden weer tot
een'doodgewonen tweeden persoon te vernederen? Dat
deden onze deftige voorouders niet. Hooft schrijft
aan zijn' zwager Baak-J);
.Zoo daer ceuigc tijding van belank is, legge
die my met eencn toe, oft eerder nevens
bewijs, van 't geen U. E. geneghen :,al zijn te
verrichten, ende oft het hacr geleghen valt. Iu 't
verwachten gebiedo my aellijk i' liacnracrts, die
den Almoghenden met alle de /meren bevolen zy,
ende iu line r goede gunste, U. E. (enz.) P. (J. II."
Zal hiermede in overeenstemming het in acht
nemen van den oorsprong van L ons er dus
eindelijk ook toe moeten leiden, tot eene dame
te zoggen : Mejuffrouw, II heeft iu l/rtrtr haast haar
boek laten liggen? Mijnheer, is U huur of \yit
beurs kwijt?" f u het laatste geval is er boven
dien nog verschil mogelijk, of het taalkundig dan
wel het natuurlijk geslacht van Uico Edelheid AG\\
voorrang moet hebben. Kiest Hooft toch het
eerste, Huygens geeft aau het laatste de voor
keur en schrijft aan den Drost 5):
»UE. vergheve den Hoveling de
onhebbelickheid, ende vertrouwe, dat ick, mync genegeutheyt
t'sijncn dienst minst vau allen uytdrukkeude,
meest van allen ben, UE. (enz.) C. H."
Het kan onmogelijk de bedoeling van den
Heer A. Th. wezen, zijn' geëerden naam bij zijne
landgenooten gehaat te maken, door hun te
MULT AT ULI-STUDIL'X.
II.
Ja, dat vind ik het voornaamste, dat de ver
tegenwoordiger van het oudere en die, van het
jongere Holland het daarover eens zijn. liet is maar
bij manier van spreken, dat de heer v. d. Goos
Multatuli de tweede auteur van de lilde eeuw
noemt. Hij weet zeer goed, dat de Duitsche be
spiegelende" wijsgecroa, d') Fmnsclic praktische"
wijsgeeren, de Fransche prozaïsten, do EugeUcho
dichters en de Engelschc staat-huis-houd-kimdigen,
ja, dat al de rsten in hun vak, do eerste spe
cialiteiten", in welk soort van superieur hersen
werk dan ook, der l'Je eeuw, grootere auteurs
zijn dan Multatuli.
Ik vind daarom het voornaamste, dat de beide
schrijvers het hierover eens zijn, orn dat 'et mij
een teeken is. dat het verderfelijk anti-speciali
teiten drijven van Multatuli zonder werkelijk
nadoeligon invloed in Nederland is gebleven. Ik
verheug mij hier-in, dat het geslacht Nederlan
ders, wien do werken van Multatuli hun liefste
jongelings-loktuur waren, hem nu ontwassen zijn,
dat zij de onwaarheid van Multatulies onophou
delijk beweren, als zou een goed hart en een
flink gezond-verstand volstaan om iets groots te
doen in de wereld, inzien. Want op zwakke gees
ten heeft Multatulies werk ceu zeer scha
rt clijkcn invloed. Hij, die zelf' zoo tegen het
parIcmentarisrae van de allcmans-regeeiing was,
hoeft, door zijn anti-specialiteitviii-schrijven, een
allemans-auteurs-schap veroorzaakt, een schare
vanmuft'e denkers en vale schrijvers in het loven
geroepen, een huis-vol misselijke origincclo'" lie
den, een leger van groozelige gcnialen. een
mieren-nest van hecüe kleine gedachte-helden,
een paddestoelen-volte van edele harten.
Sinds het den Nedorlandschcn koffiehuis-kletsers
door Multatuli gebleken is, dat men iets
bizonders kan /rjn ook zonder akademisehen titel voor
zijn naam, zonder ambtenaar of dominee te we
zen, heeft ieder biljarter iets onbegrepen geniaals
aan zich, munt elke bitteraar uit in geestige en
gezonde uitvallen, en valt elke slok Löwcnbriiu
in de maag van iemant, daar ontzettend veel
bij"-zit. En, dien-ten-gevolge, wordt dan op zijn
tijd de koffiehuis- voor de schrijf-tafel of het spreek
gestoelte verruild, en komen er geschriften en
redevoeringen voor den dag en in het oor van
den stillen hoorder of lezer, die nog maar
naauwelijks tegen het avondlicht en het klots-rumocr
der koffiehuizen bestand moeten geweest zijn. En
dat zal minder worden, ook naarmate Multatuli
in do waardecring minder wordt.
Maar het verschijnsel, waarin ik mij verheug,
is van veel algemeener aard en bepaalt zich niet
bij de lotgevallen van Multatulies nagedachtenis.
Een schrijver, die even na de vertooning van de
Vorstenschool over Multatuli geschreven h ocft,
zekere E. Haighton, als ik mij wél herinner, zej,t
in zijn vlugschrift, dat Multatulies idecn in 't
algemeen niet zoo zeer van hem alleen waren,
maar de ideen waren van de moesten zijner be
schaafde" tijdgenooten. En daarin had die schrij
ver gelijk. Multatuli was de Nederlandsehe golf
in den grooten meeningenstroom van zijn tijdperk,
aan welke rivier men geen beteren naam kan ge
ven dan dion van Realisme, Ie réalisme, un
patement de bourgeois", zoo als de Gonconrt
zegt. Fn de brochure van den heer v. d. Goos
is het beste bewijs, dat de meeningenstroom thans
aan 't opdrogen is binnen het tijdperk, dat met
die brochure voor-goed wordt gesloten. De realis
tische tijd in deze eeuw, die nu dus voorbij is,