Historisch Archief 1877-1940
N*. 598
DE AMSTERDAMMER
A°. 1888
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
uitgever: Tj. VAN H O L K E M A, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 25 November
Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr. p. p. f 1.15.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.10.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer . . . 0.20.
Reclames per regel 0.40,
I N H O V I»
VAN VERRE EN VAN NABIJ. - FEUILLE
TON : Een dag op den Atlantischen Oceaan, III,
door L. B. van Heemse. UIT HET HAAGJE,
door Z. UIT PARIJS. KUNST EN
LETTEREN: Muzikaal Overzicht, door V.
Pepa. Onze beleefdheids-tweede persoon, door
Alb. Th. B. van Meurs, Pepermuntjes, 250
dichtjes, beoordeeld door A. Th. Juffrouw Lina,
door A. J. VARIA. Herdenken, ook Geden
ken, (Vervolg). SCHAAKSPEL. Twee
huwehjken te velde, door v. R. Voor Dames, door
E-e. ALLERLEI. - RECLAMES, BEURS
OVERZICHT. ADVERTENTIËN.
Van verre en van nabij.
De Duitsche Rijksdag is geopend meteene
troonrede, waarin de gebruikelijke vredelie
vende verzekeringen niet ontbraken. De kei
zer gaf te kennen, dat zijn reizen en trek
ken in het buitenland geen ander doel had
had. dan den vrede te bevestigen Hij
verBaarde, _ dat zijne Christelijke beginselen en
zijne plichten als monarch hem verboden,
Duitschland, anders dan in de meest drin
gende noodzakelijkheid, bloot te stellen aan
de rampen en de ellenden van een oorlog.
Voorts bevat de troonrede geen' aankondi
ging van nieuwe credieten, die voor de de
partementen van oorlog en marine zullen
worden gevraagd. Ziedaar ontegenzeggelijk
eenige verblijdende feiten. Ziedaar ook
eene scherpe tegenstelling met de zenuwach
tige taal, in de laatste weken weder door de
offieieuse pers in Duitschland gevoerd. De
door den heer de Freycinet aangekondigde
buitengewone uitgaven voor het Fransche leger,
de berichten over het sluiten eener Russische
leening en over nieuwe dislocatiën van Rus
sische troepen hadden aan deze pers de ge
legenheid gegeven om op overdreven
luidruchige wijze de alarmtrom te roeren.
Zoo wisselen ophitsende artikelen en ge
ruststellende verzekeringen elkander af, en het
spelletje zou misschien nog lang kunnen wor
den voortgezet, als het niet zoo geweldig duur
was. Terecht wees Lord Salisbury er op, in
zijne op den Lord-Mayor's-dag gehouden rede,
dat de steeds toenemende militaire lasten
reeds op zich zelf een gevaar vormen voor
het behoud van den vrede, en de Nette Freie
Presse werkte dit denkbeeld verder uit, door
te vragen, of het saigner d blane, waarvan de
heer Von Bismarck sprak naar aanleiding
van een nieuwen Fransch-Duitschen oorlog,
niet nu reeds werd toegepast, te midden van
een _ vrede, die wel aan oorlogstoerustingen
millioenen schats verslindt, maar toch geen
enkel element oplevert voor blijvende gerust
heid. Het bewustzijn van veiligheid, aan kracht
ontleend, verdwijnt, wanneer men zich telkens
Feuilleton.
Een Jas op fa Attatiscien Oceaan.
(Uit onuitgegeven reisherinneringen),
door
L. B. VAN HEEMSE.
III.
»Hoe gaat het, landsman," vervolgde hij in
het Duitsch tegen een jongen Duitscher, die
een goede twintig jaren oud scheen en blijk
baar tot den beschaafden stand behoorde,
maar ondanks voorkomen en kleeding in zijn
geheel een indruk van verwaarloozing en be
rooidheid gaf.
»0ch hoe zou het gaan; men went aan alles:
ik geloof men zou op 't laatst aan de hel
wennenj" was het zonderlinge antwoord.
»Dat is nog al sterk," zeide ik.'
»Ja, en toch is het zoo; want U kunt me
gelooven: de eerste dagen heb ik een waan
zinnig verlangen gehad om in zee te springen.
Maar op ?'t. laatst berust men en wordt aan
alles gewoon."
Ik zag hem aan en nu begreep ik die uit
drukking van onverschillige, wanhopige ge
latenheid, die terstond mijne aandacht had
getrokken.
«Toen ik op reis ging," vervolgde de Duit
scher, »had ik nog nooit de zee gezien. Te
Antwerpen zag ik de eerste zeeschepen. Van
daar ben ik met een stoomboot naar Engeland
gegaan. In Londen ben ik eenige dagen ge
bleven om wat te zien, en daar nam ik plaats
voor deze boot. Ik dacht: ik kan ook wel
als landverhuizer reizen, want dat spaart me
zooveel geld uit en 't is toch maar voor een
dag of twaalf. Maar toen ik te Liverpool aan
hoort toevoegen: ja, gij zijt sterk, maar als
gij niet oppast, zal uw buurman u spoedig de
baas zijn.
Nog klonken de schoone verzekeringen der
troonrede in ieders ooren, toen de Duitsche
admiraliteit den volke kwam verkondigen,
dat de Duitsche vloot in volkomen onvol
doenden toestand verkeert, dat 117 millioen
Mark moesten worden besteed om eene ge
heel nieuwe vloot van 28 schepen te bouwen,
en dat, als men binnen vijf or zes jaren zoo
ver zou zijn gekomen, Duitschland zich, wat
zijne zeemacht betreft, mogelijk met mogend
heden van den tweeden rang zou kunnen
meten.
Nog zucht men bij de gedachte aan de 350
millioen, die in het vorige jaar aan het leger
zijn besteed, en weer vindt -fnen in de be
groeting een post van 60 millioen voor de
uitbreiding der artillerie. Oostenrijk mag bij
zijn bondgenoot niet achter staan, al
vereischen zijne financiën de grootste spaarzaam
heid, en Italiëziet, sedert het de eer genoot
in het verbond der mogendheden worden op
genomen, zijn overschotten verdwijnen om
plaats te maken voor een steeds toenemend
deficit.
Zoo blijkt het dus, dat de eerste, betrekke
lijk gunstige indruk, door de troonrede ge
maakt, al dadelijk voor een veel ^ minder
gunstigen moet plaats maken. Over ne toe
zegging echter van den jeugdigen keizer
mag men zich onvoorwaardelijk verheugen :
het is die, welke betrekking heeft op de vol
tooiing der wetgeving op het gebied der
sociale politiek. Aan de verzekering der
arbeiders tegen ongelukken, ziekte, invalidi
teit en ouderdom, met toepassing van staats
hulp en staatstoezicht in den ruimsten zin,
zal met kracht worden voortgewerkt.
Het is zeer verklaarbaar, dat de vrijzinnigen
in Duitschland uitbreiding der staatsmacht pp
zich zelf een kwaad achten, maar daarom niet
minder te betreuren, dat zij tot de wetgeving
der laatste jaren op sociaal-politiek gebied
hunne medewerking niet of slechts noode
hebben verleend. Dit is ongetwijfeld de reden
geweest van het gestadig afnemen van hunnen
invloed op de bevolking en van de gevoelige
verliezen, die zij, nu onlangs weder bij de
verkiezingen voor den Pruisischen Landdag,
bij de stembus hebben geleden. Hunne oppo
sitie zou aan kracht winnen en meer waar
deering vinden, wanneer zij niet inzoohooge
mate het karakter droeg van eene oppostiion
quand-même. Dat de keizer openlijk tegen
hen partij kiest en te Breslau, dat voor net
eerst zijne vrijzinnige afgevaardigden liet val
len om de candidaten der JuwleW-partiien
naar de hoofdstad te zenden, tot driemalen
toe zijne vreugde over den goeden uitslag
der verkiezingen daar ter stede uitsprak, is
zeker volkomen inconstitutionneel en getuigt
van groot gebrek aan takt. Maar die houding
van den jeugdigen monarch, hoe afkeurens
waardig ook, heeft het moet erkend wor
den in Duitschland een weerklank gevon
den dan tot verzet geprikkeld, juist omdat
boord kwam en zag hoe het hier gesteld was,
en onder welke omstandigheden ik gedurende
verscheidene dagen zou moeten leven, heb ik
terstond een poging gedaan om nog in de
eerste kajuit over te gaan. Maar geld noch
goede, woorden hielpen; alle beschikbare plaat
sen waren al ingenomen werd mij gezegd."
»Ge zijt een minuut of wat te laat geweest,"
zeide mijn voormalige landgenoot. »Er zijn
nog vijf heeren, die ook in de voorkajuit
hadden plaats genomen, naar de achterkajuit
overgegaan, toen we nog geen kwartier aan
boord waren. Gelukkig, zeg ik, die op geen
geld behoeft te zien, als 't een of ander hem
onverwacht tegenvalt."
»Maar gij schijnt er U nog al bijzonder wel
in te kunnen schikken," zeide ik.
»Wel," was het antwoord, »ik dien hier tot
tolk, en heb zoo al heel wat diensten bewe
zen, en bij 't einde der reis rekent men ook
nog op mij. En daarom krijg ik met vrouw
en kinderen ten minste fatsoenlijk eten; maar
altijd in stilte, ziet U. Overigens kom ik be
neden niet dan om te liggen en te slapen,
want als ik er een kwartier lang op de been
bleef of maar ging zitten, dan zou ik door de
rare lucht die er altijd is, zeker zeeziek wor
den. Als men ligt heeft men daar zoo geen
last van. Er zijn echter genoeg menschen
die er niets van weten. En wat eten en drin
ken betreft, gelooft U wel dat de meeste Ieren,
die hier aan boord zijn, het nog nooit zoo
goed in hun leven hebben gehad?"
»Nu, dat zou ik toch niet denken."
»Neen, ik sta voor de waarheid in; ik ben
in het Groene eiland geweest, en als Pat er
hier ook maar een glaasje ivhiskey bij kreeg,
dan zou hij zelfs zeggen: Your lonor, 't is
hier uitstekend. Vraag het hun maar eens;
hun eenige grief aan boord is, dat ze zelfs
voor geld zich nu en dan niet aan whiske.y
mogen verkwikken."
de partij, tegen welke hij zich richtte, zich in
den laatsten tijd door hare negatieve staat
kunde meer en meer impopulair heeft gemaakt.
Het is te hopen, dat deDuitsch-vrijzinnigen,
die in hun midden zulke uitmuntende mannen
tellen, zullen beginnen in te zien, dat zij eene
goede zaak door eigen schuld hebben bedor
ven. Zelfkennis is 'de eerste voorwaarde
voor beterschap.
Terwijl de rechtbank, welke de door de
Times tegen den heer Parnell en eenige van
diens vrienden ingebrachte beschuldigingen
onderzoekt, dag op dag zitting houdt het
geen de belangstelling van net publiek in
eene zaak, waarbij zoo weinig nieuws aan het
licht komt, niet vermeerdert heeft ook het
Engelsche Lagerhuis weder eenige dagen ge
wijd aan de behandeling van de lersche
quaestic. Het gold de verlenging of juister
gezegd, de vernieuwing van de zoogenoemde
Ashbourne-Act. Deze wet, drie jaren geleden
onder het ministerie-Gladstone tot stand
gekomen stelde een bedrag van -£5,000,000
beschikbaar voor den aankoop der lande
rijen van lersche landlords, tegen het 15-voud
van de pachtsom, met het doel om den grond
weder in perceelen aan de pachters te
verkoopen. Deze pachters zouden rte koopsom,
welke aan de oorspronkelijke bezitters in drie
percents»consols" (consolidatcd funds)
wordtuitbetaald,afdoen,dooraan den staat, als geldschie
ter, gedurende 49 jaren 434 percent van die
som uit te keeren. Met het begin van het vijf
tigste jaar zou de grond hun dan geheel
toebehooren. De wet had uitnemende resultaten
opgeleverd, en men mocht dus verwachten,
dat de Gladstonianen en Parnellisten zich
nk-t tegen de vernieuwing daarvan zouden
verzetten. Toch deden zij dit. De heer
Gladstone zelf, die door zijne anteceden
ten gebonden was, sloeg hiertoe een
zijweg in. Hij stelde voor zijne adhaesie de
voorwaarde, dat een amendement zou worden
aangenomen, waarbij in zekere gevallen aan
de pachters vrijstelling van achterstallige
pacht zou worden verleend. Natuurlijk wil
den de Tories hieryan niets weten. De Ieren
vatten de zaak vrij cyniseh op, en gaven te
kennen, dat er misschien spoedig een tijd
zou aanbreken, waarop de pachters, die thans
van de vrijgevige bepalingen der
Ashbournewet profiteerden, zich van alle verplichtin
gen jegens hun geldschieter, in dit geval dus
den Engelschen Staat, zouden ontslagen re
kenen.
De wet is, gelijk te voorzien was, aange
nomen met eene meerderheid van ruim 80
stemmen. Het merkwaardigste bij de discussie
was de uiterst geringe indruk, dien het op
treden van den heer Gladstone maakte. Of
schoon de ex-premier nog dezer dagen bij zijn
optreden te Birmingham werd verheerlijkt en
vergood op eene wijze, die niet getuigt voor
den onafhankelijkheidszin zijner aanhangers,
kan het droevige feit niet worden ontkend" dat
Ik vernam nog van den jongen Duitscher,
dat hij den hofmeester eiken dag een fooi gaf
en daarvoor ter sluiks wat beter eten en op
een bord bekwam. Zoo deden verscheidenen
die, om zuinig te zijn, de reis in de landver
huizersklasse hadden aanvaard, zonder dat zij
eenig vermoeden hadden, hoe het daar ge
schapen stond. Om eten bekommerde hij zich
echter het minst, al vond hij het ergerlijk dat
eiken namiddag de nog dienstige overblijfselen
van de goede tafel der achterkajuit eenvoudig
in zee werden geworpen, terwijl de landver
huizers in elk geval toch edeler dieren waren
dan de visschen, zooals hij sarcastisch op
merkte. Maar de benauwde ligplaats in een
soort van open _ doodkist, in een yunzig hok
met nog negentien wezens op gelijke wijze in
onmiddellijke nabijheid; de akelige
rniasmatische lucht die daar beneden heerschte; het
gedwongen zijn om altijd zijn kleeding aan
te houden en zich nooit eens te kunnen
wasschen dat vond hij het ergste in deze ver
blijfplaats voor emigranten.
n paar lange, schrale mannen,
cliestemmig_bij elkaar stonden en bij hun voeten een
bakje aardappelen hadden geplaatst, die zij
pelden en met een weinig zout opaten, had
den al geruimen tijd mijne aandacht getrokken.
Ik vernam, dat het Poolsche Joelen waren.
Zij 'namen van bet eten en drinken, dat de
landverhuizers _konden verkrijgen, nooit iets
dan de ongeschilde aardappelen. Die konden
zij zelven van de schil ontdoen en daarmede
kon dus niet geknoeid zijn. Verder hadden
zij eenige brooden en kazen medegenomen
voor de reis, en zoo leefden zij, totdat ze weer
op vasten bodem eten zouden kunnen ver
krijgen, volgens de voorschriften van hunne
voorvaderlijke inzettingen toebereid.
Toen zij hunne aardappelen hadden opge
geten, ging een van hen naar beneden om
zooals mij hun Hollandsche geloofsgenoot
de heer Gladstone als staatsman zich zelf
heeft overleefd. Zijne woordenrijkheid staat
in wanverhouding tot de steeds toenemende
armoede zijner gedachten. Vox et pmcterea
nihil zeggen zijn vijanden, maar ook zijne
vrienden moeten erkennen, dat het den
ouden staatsman niet gelukt is iets nieuws
te berde te brengen, iets pakkends te zeggen,
zijne hoorders mede te slepen. Het is daarom
dubbel te betreuren, dat de reclame, vertegen
woordigd door de Poll Mail Gazctte en ettelijke
lersche bladen, zich van den ex-premier ge
heel heeft meester gemaakt, en hem belet tot
de overtuiging te Komen, dat een groot en
roemrijk verleden slechts clan aanspraak geeft
op onverminderde waardeering, wanneer men
den moed heeft om zich tijdig uit het open
bare leven terug te trekken.
De Tweede Kamer heeft de Indische be
grooting met hare algemeene beschouwingen
bedacht, en al die punten aangeroerd, welke
bij dit onderwerp gewoonlijk worden bespro
ken. De redevoeringen betroffen scheiding
der financiën van Moederland en Koloniën,
vaststelling der begrooting bij de wet,
koffiecultuur, landrente, Atjeh, enz. enz. afgewis
seld met opmerkingen over »de uitspattingen
van vroomheid" van den minister, en de be
kende, door enkelen betreurde, uiténspatting
der Beri-Beri-coinmissie. Dat de heer
Keuchenius kalmpjes wil hervormen, of
liever langzaam aan in enkele opzichten
wijzigingen aanbrengen, bleek uit de debat
ten, yan liberale zijde wordt hem in deze
richting steun geboden en wel op de meest
praktische wijs, door Mr. Van Houten, die
een motie tot geleidelijke opheffing der
jrouvernementskoftiecultuur aankondigt, en dooi
den heer Levyssohn Norman, die vermindering
van het hoofdgeld belooft te zullen voor
stellen. Juist toch door deze moties, die verder
gaan dan de minister thans reeds schijnt
te durven, wordt hem de weg gemakkelijk
gemaakt.
Omtrent n punt zijn de Kamerleden het
ganschelijk oneens,_ nl. hoe het ppiumdcbiet
te beperken, het opiumyerbruik uit te roeien.
Dat bij al de verscheidenheid van stelsels,
die worden aanbevolen, n van de Heeren zelf
gelooft dat er in dit opzicht iets van
beteekenis te winnen zal zijn, betwijfelen wij. Daar
is maar n middel, dat op den duur baten
kan, maar dat middel is wat kostbaar: het
verbod van opiumverkoop. De honderd
philantropen die allen te zaraen verklaren, dat de
ppiurn het Javaansche volk verdierlijkt en de
inkomsten uit opium de schandelijkste zijn,
die men zich denken kan. zwijgen over dit
middel eenparig.
mededeelde brood en kaas te halen. Maar
kort daarna kwam de man, blijkbaar onthutst,
weer boven en riep zijn makker. Beiden gingen
toen naar beneden en kwamen na eenigen
tijd met ontstemde gezichten weer op het dek.
Terstond was de Hollandsche geloofsgenoot
er bij, om te^vragen welk ongeval hen was
overkomen. Na zich namykeurig te hebben
laten inlichten, barstte hij in lachen uit. Nu
moest ieder hooren wat er van de zaak was,
en blijkbaar met veel pleizier vertelde hij
eerst in het Duitsch en later in het Engelsen,
aan de omstanders wat hij had vernomen.
»Daar hebben me deze twee Polen brood
en kaas meegenomen voor de reis. En ze
eten eiken dag niks anders dan aardappelen
met wat zout, en daarna brood met kaas. En
nu hebben ze hun kist niet goed genoeg ge
sloten, en hoe dom van de kerels, want ze
liggen nog wel in 't vooronder, waar 't bijna
allemaal Ieren zijn. En nu kan iedereen toch
wel begrijpen, dat de Ieren op de kaas be
lust zouden worden, want in Ierland houden
ze ook van kaas. En toen hebben ze de kist
opengemaakt en de kazen weggekaapt en de
kist weer behoorlijk dicht gedaan. En hier
staan de twee Polen zonder kazen, en nu
komen de Ieren en staan waarachtig onder
hun neus de kaas op te eten. Cha, cha, cha,
cha die is goed Kijk, daar
staan ze me cha, cha, chïi, cha, cha ''
Ik keek in de aangeduide richting en zag
waarlijk een groepje Ieren die bezig waren
stukken, kaas met brood te verorberen, en
daarbij met guitige, spotachtige gezichten naar
de twee Poolsche Joden keken.
Alle omstanders moesten onwillekeurig la
chen _ om de vermakelijke wijze waarop hun
de diefstal der kazen werd verteld, en zoo
ging het ook mij. Maar in mijn hart verachtte
ik den man die, om aardig'te zijn voor an
deren, zich vroolijk maakte ten 'koste zijner