De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 2 december pagina 2

2 december 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

tV DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. N0.597 -dat de commissie, die haar thans te bewaren ge kregen heeft, ook in staat zal zijn te zorgen dat er geen luchtje aan komt. De schaal met electriciteit is ganschelijk leeg geraakt: 't was dan ook maar voorloopige electri citeit, later krijgen we definitieve en ik denk dat meergemelde lijfartsen het dan neg drukker zullen krjjgen. Als men mij vraagt of ik gedurende die twee dagen mij verveeld heb, dan moet ik volmondig verklaren (niet met een vollen mond dat zou onbeleefd zijn ofschoon ik juist bezig ben op nrijn tong een klein lepeltje pruimen-conserf te laten smelten, die my door mijn lijfarts is voor geschreven) dan moet ik verklaren: neen! mr. J. C. de Vries is een spreker om wien een half uur te hooren, men gaarne een uur lang den heer Jitta en anderen hoort. En de heer De Vries sprak veel in die twee dagen, waarvoor ik hem dankbaar ben. Het werd herhaaldelijk verzekerd door de koks, dat het maar een. voorloopig schaaltje was, een proefje, om eens te zien hoe het den heeren be kwam," maar het mocht niet baten, het gerecht werd behandeld alsof we ons heele leven geen electriciteit meer zouden krijgen. De heer De Vries kon maar niet begrijpen, hoe B. en W. het hadden durven doen, om tijdens de onderhandelingen met de Neder!. ElectriciteitsMaatschappüover eene definitieve concessie, aan de maatschappij Electra vergunning te verleenen (althans een voorstel daartoe te doen) voor het beste gedeelte van de stad, zonder de andere maatschappij te waarschuwen. Dat stemde hem ongerust over hetgeen er aan Publieke Werken gebeurt (daar zijn er meer ongerust over) en hij maakte zich zóó warm daarover, dat de heer Gerritsen meende in hem den vertegenwoordiger van die N. E. Mij. te zien. Dat haalde dezen heer de korte maar bondige verklaring van mr. De Vries op den hals dat; als G. daarmede be doelde dat zijne (de Vries) verhouding tegenover die maatschappij eene geheel andere was dan die van Gerritsen tegenover Electra, de heer Gerrit sen volkomen gelijk had. Omdat het maar een proefje gold zal ik u niet alles vertellen, wat daar gesproken werd, want het liep zoo erg, dat de heer Koring eene motie voorstelde om de discussies te sluiten,welke motie echter natuurlijk verworpen werd. Muysken steunde Gerritsen in zijne verdediging van Electra, die daarbij voorstelde om aan de N. E. M. ook toe te staan de Kalverstraat te ver lichten, met uitsluiting van dat gedeelte, waarin Electra haar licht verspreidde, maar die motie werd verworpen. De draden, die de beide maatschappijen en die sommigen zich misschien zullen hebben voorgesteld als de telefoondraden, zullen volgens den heer Hovy zoo dik zijn als een arm en volgens den heer Ankersmit zoo dik, dat men bij regenachtig ?weer zonder parapluie over den Dam zal kunnen gaan, en, als dat waar is, dan natuurlijk ook zonder parasol bij helderen zonneschijn, maar dan ook niet een gloeilampje bij zich; zoo doende zullen de zon en de maan en de regen voor Amsterdam geheel nuttelooze dingen worden. Nu moest Edi son nog wat zien uit te vinden, dat het op den Dam niet meer zoo waait ook! Al die geleerdheid moesten we slikken en daarom eet ik nu pruimenconserf voor iets vaar we nog niet aan toe waren, nl. dat bij de definitieve vergunning de draden of kabels onder den grond zouden moeten gelegd worden. Mr. Van Hall wilde de twee maatschappijen zoo geheel vrij laten in de plaatsen en gebouwen, die zij mochten verlichten, dat hij, om zijne volkomen onpartijdigheid als raadslid (?pique sous l'cau" op de (juaestie tusschen De Vries en Gerritsen) te bewijzen, van beide maatschappijen licht kon nemon. Ja, dit ?was niet kwaad! Dan kon hij beneden Electra'sch en boven Electrisch verlicht worden. Maar ik denk dat meneer Van Hall en ik het nog wel een poosje met petroleum zullen moeten doen. Na nog heel wat gebabbels waarbij de heer De Vries heel geestig uitmaakte dat men voor de lichten in het lokaal van Krasnapolsky ook de retributie aan de stad zal moeten betalen zoodra de machi nes van Kras aan de N. E. M. zijn overgegaan, aangezien die Maatschappij alleen als ze die localen niet verlicht, niet betaalt voor de lichten die ze niet levert, na nog heel veel gebabbels, zeg ik, kiel, vertoonde zich een school bruinvisschen. Zij schenen door phosphorus te zijn overtogen, hunne schubbige lichamen waren lichtend. Zij sprongen met sierlijken boog van de eene golfrug in de andere, zwommen nieuwsgierig een paar malen om het groote, donkere gevaarte dat zwoegend, dreunend zijn weg in den Oceaan vervolgde, en gingen huns weegs in de onmetelijke zee. Peinzend zat ik neer in mijn beschut hoekje en sloot onwillekeurig de oogen. De wind fluisterde langs touwwerk en masten; de wen telingen der schroef dreunden onverpoosd in dorschenden vijfslag; de stoom siste boven de zwoegende, dof stampende geluiden die met gelijkmatigen gang uit de machine-ruimte oprezen. En toch hoorde ik te midden van dat alles het water tegen de kiel klotsen, en in de verte het bruisen van omvallende golfkammen. Al de indrukken van den voorbijgeganen dag kwamen mij nogmaals in hunne volgorde voor den geest. Men had mij ge zegd: ik moest reizen,_ iets van de wereld en het werkelijke leven zien, en voor een tijd alle boeken vergeten. Dat zou mijn blik verruimen, mijn inzicht verhelderen,mijn geest verfrisschen, En nu het waren nog maar weinige dagen sedert ik mijne groote _ reis aanving, en ja, ik had reeds veel gezien en ondervonden, onuitsprekelijk veel en meer dan mij lief was of ik ooit zal beschrijven. Mijn blik was inderdaad verruimd, niaar mijn inzicht was niet verhelderd en mijn geest was niet verfrischt. Het werd mij integendeel hoe lan ger zoo duisterder en het gnote levensraad sel werd slechts in n opzicht duidelijker, n.l. dat het bleek te zijn samengesteld uit millioenen kleine raadsels. En terwijl ik op en neer schommelde met het schip, scheen de chaos van alle geluiden, die voortwerd eindelijk aan beide Maatschappijen vergun ning verleend om hare kabels door de lucht te spannen, en op voorstel van den heer Van Bosse als z ? willen ook onder den grond. Maar dat zullen ze nu wel niet willen. 's Avonds begonnen we aan de tram! Christenziele ik wou dat ik dien vloek van juffrouw Pieterse of juffrouw Laps uit mijn hoofd kende, dan vloekte ik hem tweemaal achter elkaar. En dan te moeten denken dat de heer De Vries den volgenden dag even voor het einde der ver gadering zeide: als die motie aangenomen wordt en ze werd aangenomen, bij den Hemel! dan zijn we in deze twee dagen geen decimeter verder gekomen, dan hebben we letterlijk niets uitgevoerd t Laat ik u maar gauw even het resultaat ver tellen, dan kan ik met de onvruchtbare discus sies kort zijn. De zaak der tramlijnen is gesteld in handen van eene commissie, die algeheele vrijheid heeft om met verschillende ondernemers te onderhandelen, Sanders c. s., Bos c. s., met ioder die maar wil zelfs met den leuken Schadd, die een schat is voor de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij. Dat is aangenomen, nadat een voorstel van mr. De Vries verworpen was, om B. en W. of een commissie op te dragen onderhandelingen te voe ren, óók met ieder die zich aanmeldde, maar ... op de grondslagen van de voordracht van B. en W., die thans den Raad bezig hield. Dus een tramlijn door de te verbreeden Huiszittensteeg, over de te bekluizen of te dempen Warmoesgracht, door een te maken straat in de Heeren- en Keizers gracht en over de te dempen Rozengracht. Dat was veel te duur, meende mr. Pijnappel, die het eerst nog maar eens probeeren wou door de Gasthuismolensteeg en de Hartenstraat naar de Westermarkt. De straat, die doorgebroken moet wor den zou zeer leelijk worden, meende deze spreker, met hare blinde muren aan weerszijden. Mr De Vries begreep niet waarom die straat per se leelijk moest worden en meende dat van de kos ten (IX mülioen) toch zeker wel moesten afge trokken worden, die voor de demping van de Piozengracht en de verbreeding van de Huiszittensteeg, welke laatste al leelijk was, zóó leelijk, dat ze op die plaats een schande was voor Amsterdam. De heer Sanders werd hoogelijk geprezen om zijne volharding in deze zaak, zóó hoog, dat de wethouder van P. W., den heer De Vries den pleit bezorger van Sanders noemde, welke eer De Vries afsloeg 'aet de verzekering dat hij alleen de bescheiden advocaat van B. en W. was, wier tweede voorstel hij verdedigde. Maar van dat tweede voorstel wilde men aan de groene tafel niets weten. Er was maar n voorstel van B. en W., den anderen weg hadden zij alleen aangewezen, niet voorgesteld. Wat zal ik er u meer van zeggen ? ! Alle heeren bleven op hun standpunt staan en de Burge meester poogde aan het voorstel De Vries nog een knak te geven door te zeggen dat er óók in stond dat de onderhandelingen moesten ge voerd worden over de in de behandelde voor dracht aangenomen richting". Dat staat er niet óók in", riep mr. De Vries dat staat er alleen in !" Als die mr. do Vries er niet geweest was, zou ik geen kwartier lang de zittingen hebben bijge woond. Dat is een man naar mijn hart en als ik ooit eens als politiek misdadiger voor de recht bank kom, dan moet hij me op een vroolijke manier naar Leeuwarden pleiten of mijn naam is geen XEMO. BRIEVEN UIT GROOT MOKUM. Amice! Terwijl ik dezen schrijf gaat de Novemberstorm aan als een loeiende leeuw," hij brengt me in langgerekte klaagtonen een serenade door den schoorsteen, komt gierend door de kachelpijpen op het vuur af, woelt het om en keert dan weer terug, knorrig en dof in zichzelf brommend, mis schien over de vochtigheid der turf, die hem haar rook nazendt, hij schudt aan mijn ramen totdat de gebindtcn kraken" en de glazen rammelen als de tanden van een koortslijder en metwelgedurend om mij heen klonken, een machtig koor van dissonanten, dat nooit in harmonie zou worden opgelost. Toen dacht ik aan Heinrich Heine en zijn visioen »Vrede" in den liederen-c.yklus, dien hij aan de»Nordsee" heeft gewijd. En in den overgangstoestand tusscheu waken en slapen, verrees het droombeeld des dich ters voor mijn zielsoog. Ik zag den Heiland der wereld, reusachtig groot, in witte kleede ren gehuld, wandelend over zee en land. Zijn hoofd was in den wolkenhemel verborgen, maar zijne handen strekte hij zegenend uit. Als een hart in zijne borst droeg hij de zon; en uit dat roode, vlammende zoimchart scho ten stralen van genade en een heldcrzacht, verkwikkend licht. Geen gerucht van weer en wind, geen stoomgesis of gezwoeg van werk tuigen werd meer vernomen, maar klokkentonen klonken feestelijk in het rond. Zij wiegelden als zwanen aan rozelinten het voortf lijdend schip, en trokken het spelend naar en groenen oever. Daar was der mensehcn woonplaats in de lichtende stad op den berg. O wonder van vrede en kalmte! Verzwonden was het marktgewoel En alle wanklank van de wereld; En door de schoone en trotsche straten Wandelden menschen, in witte kleeding Met palmlof getooid; En waar twee elkaar ontmoetten, Zag de_ een den ander innig aan, En huiv'rend van liefde en zoete ontroering Kusten zij elkaar op 't voorhoofd, En blikten opwaarts Naar het zonnehart des Heilands Dat vriendelijk verzoenend, zijn rood bloed Nederwaarts straalde, En driemaal zalig spraken zij: »Lof zij Jezus Christus!" vallen luister ik naar zijn stem, die me verhalen doet uit het verleden; uit den tijd toen het zoo zalig was een kind nog te zijn" en ik die zalig heid helaas, niet waardeerde. Ik zie mij zelf weer als een kleine jongen, met schoenen op den groei gekocht" en mijn immer uitgegroeid" buis, dat op een blinde legkaart geleek door de lappen, die niet altijd dezelfde nuance hadden, waarmee mijn zorgzame moeder deszelfs gebreken" bedekte; ik hoor de stern van den wind langs deuren en. vensters loeien en voel aan liet kloppen van mijn hart wat hij vraagt. Is ie zoet geweest, z-oe?t?ge woest?'t hee?Ie j?aa?r?" gilt hij scherp en streng, 't Heele jaar? Met zorg onderzoek ik ieder plooitje van mijn geweten en kom met schrik tot de ontdekking dat 't heele jaar" alleen de maand November bevat. De slachtmaand, vooral de laatste helft, en de eerste zes dagen van wintermaand ? soms de zevende dag ook nog, uit vrees dat er iets vergeten mocht zijn" was ik altijd een voor beeldig zoet jongentje De onder flinke jongens beruchte" bravo Hendrik, dien ik op andere da gen van hot jaar altijd vurig hoopte te ontmoeten om eens lekker met 'em te muimen," had dan voor mij werkelijk een stralenkrans van deugd zaamheid om zijn sluikharig jongenshoofd. Ik had nooit zooveel ontzag voor den schoorsteen en nim mer zooveel trek in roggebrood als om dezen tijd. In dat roggebrood had ik een onbepaald vertrou wen om het paard van den lieven. Heilige, die, weer of geen wér, 's nachts zijn halsbrekenden rit over de daken deed, gunstig voor mij te stem men. Hoewel het een zwaren strijd aan mijn grage jongensmaag kostte, kon ik mij zelf iederen avond toch zonder vleierij het compliment maken, dat ik sterker was dan iemand die zeven steden had overwonnen, want telkens gingen de sneedjes zwart brood ongeschonden" in mijn pas uitgetrokken schoen, alleen de boter verzuimde ik nooit er zorgvuldig 'af te likken; ik had gehoord dat men daar vetvlekken van in de maag kreeg en wilde die liever zelf hebben, dan ze den beroemden schimmel bezorgen. Soms lag het roggebrood 's ochtends nog onaan geroerd in mijn laars, maar mijn moeder ver klaarde dat, door me te herinneren hoeveel kin deren er waren, die 's avonds hetzelfde deden en dat zelfs een Spaanscho schimmel eens zijn buik vol hooft en ik geloofde haar; 'k wenschte dat ik nog zoo goed gelooven kon. lederen nacht, als de regendroppels zachtjes tegen mijn raam kletterden of de wind zijn nachtolijken omgang op bedaarde ol ruwe wijze deed, meende ik Sinterklaas tegen de ruiten te hooren kloppen of zoetjes fluisteren met zijn knecht. En terwijl ik dan zoo ingespannen luisterde, schoot me opeens een vreeselijko herinnering te binnen. Op een prachtigen herfstdag, terwijl de heilige misschien zijn middagdutje deed te Madrid, had ik mij zeer boud over den grooten man uitgela ten; ik had gezegd dat ie 'n oucle kerel was en dat ik wel eens zien wou dat ie me iets zou maken." Kn nu kon ik het zien als ik plezier had, want hij was weer hier, ik hoorde hem duidelijk boven mijn hoofd, o, als eens iemand hem die vreeselijke woorden overgebracht had'? hoe was ik toch ooit zoover gekomen? en 't koude zweet brak op mijn voorhoofd uit. Mijn angst had over 't algemeen een gelukkige reactie in de verrukking die ik ondervond op strooiavond" en rijdag"; 't was toch een bo venste beste, die lieve, oude Sinterklaas, en niks gierig ook!" Ik vond zijn verjaardag, behalve mijn eigen, prettiger dan de geboortedag van eenig mcnsch op de wereld en als iemand (een school meester natuurlijk) me gevraagd had wat is wel hot beste voortbrengsel uit Spanje, vriendje ?" dan had ik uit alle macht geroepen Sint Niklaas meneer." Toch herinner ik me uit die zonnige kinderdagen een Sint Niklaas waarop ik niet blijde was met de blijden", waarop de heerlijke, roso suikerboonen ecu bitteren smaak hadden voor mij en ik het geelbruine letterbanket van mij afschoof omdat ik het niet in kon krijgen door de prop'' die in mijn keel scheen te zitten. Ik had me nog al zoo buitengewoon verheugd op dezen avond, zoo reikhalzend er naar uitgezien als ooit te voren, me voorgesteld hoe heerlijk hij zijn zou en 't was zoo ellendig geworden. Maanden lang had ik in diep geheim opgespaard, in een groen steenen varken met een hél nauwen gleuf; met heldenmoed en gesloten oogen was ik voorbij allerverlcidelijkste snoeptafcls" gegaan, de centen in raijn zak mot mijn hand vast om sloten en eindelijk, eindelijk, een paar dagen voor Sint Nikolaas, had ik de honderd centen, die ik noodig had. bij elkander. Dikwijls was ik verplicht geweest ('én of twee centen achter te houden van het geld dat in de spaarpot gestort moest worden, die onder staats toezicht" stond en even dikwijls bad moeder be zorgd gevraagd: Je snoept toch niet jongen?'' waarop ik telkens met een gerust geweten en een erg rood, verlegen gezicht neen" had kunnen antwoorden. Dat waarvoor ik spaarde en streed, was iets hoogcrs dan snoepgoed, 't waren twee pronkjuwcej Ion, twee vazen met impressionistische" roode rozen en helgroene bladeren beschilderd, die mijn hart verrukt en mijn zinnen betoovcrd had den en welke ik als een surprise, waarvan ik grooto verwachting koesterde, aan mijn ouders had toe gedacht. Een kartonnen kaartje met 100 er op deed weten, dat men voor dien prijs eigenaar van de monsters kon worden, maar toch stapte ik op een dag, onder een sterke hartklopping, den winkel in, waar ze tentoongesteld waren, sinds jaar en dag waarschijnlijk, om naar den prijs te vragen. Als ze honderd gulden in plaats van centen hadden gekost, zou ik dat een billijken prijs hebben ge vonden, maar tot mijn verlichting was het slechts honderd centen. 't Had heel wat moeite in om den gulden, die golieel uit kopergeld bestond, waarmee ik zulke prachtige dingen niet beleedigen dorst te wis selen voor een deftig zilvcrstuk. Eindelijk gelukte het me bij een bakker, die mij evenwel mijn heele gesladitsregister, voor zoover ik 't machtig was, en mijn volledig adres deed opgeven, waarna hij mij den gulden met een wantrouwend gezicht en half terugtrekkende hand overreikte. Ik ging dien 4den December de deur uit wy woonden toen in Rotterdam zoo gelukkig als een koning en keerde terug zoo.... Maar laat ik je verder vertellen. Met heel veel moeite had ik verlof gekregen even een schoolboek bij een vriendje te gaan leenen ik dat, volgens mijn leugenachtige verklaring, vergeten en dringend noodig had. Den gulden stijf in mijn hand geklemd, liep ik voort, mij allerlei tooneeltjes scheppend, mij voor stellend- hoe mijn moeder kijken en wat mijn va der zeggen zou, toon bij het omslaan van een tamelijk drukke straat een dikke slagorsjongen met een mand onder zijn arm, mij bijna omver liep, zoodat de gulden uit mijn hand met scherpen klank op de straatsteenon viel en verder door de modder rolde. Wat liet je daar vallen, jongetje?" vroeg de slager en ik antwoordde beleefd een gulden, meneer", in de hoop dat hij mij zou helpen zoe ken, iets, wat hij ook terstond met heel veel ijver begon te doen; ik verbeeldde me zelfs dat hij iets opraapte, het aan zijn mouw afveegde en in zijn zak stak. maar toon ik gretig vroeg: hebt u om?" zei hij barsch en kortaf: Wel nee, biujo mal?" Er kwamen nog een paar menscben bij, die allen even ijverig begonnen te zoeken; ik vond het heel vriendelijk van ze, maar toen de slagersjongen, na nog even gezocht te hebben, fluitend zijn weg vervolgde, voelde ik instinctmatig en onweer staanbaar, dat met hem ook de hoop op mijn gul den verdween. Al die menschen maakten me verleger, en angstig, 'k ging achteraf stil op een stoep zitten schreien en toen ze weg waren, zocht ik nog eens goed in do glinsterende modder, maar ik wist wel dat het toch vergeefs was. Toen ik thuis kwam, vond ik alles in rep en roer, ik had in een kwartier terug kunnen zijn en ik was bijna anderhalf uur weggeweest; ik word overstelpt met vragen en verwijten, maar ze lieten mij stom en koud; ik voelde me ziek, el lendig, troosteloos en was blij toen ik mijn bran dend hoofd in de koude kussens kon drukken. 't Was mijn eerste illusie die ik verijdeld zag on ik schreide dien nacht met de wanhoop van een mensch en de oprechtheid van een kind; 'k wist nog niet dat illusiën vlinders zijn, schit terend van kleur maar kort van levensduur. Misschien vindt je het kinderachtig, dat ik je met die oudbakken" souvenirs aan boord ben gekomen, maar 't is zeker de invloed van het heerlijk geheimzinnig voorgevoel, die op dit oogenblik duizende jeugdige harten vervult, dat me zoo kindsch" heeft gemaakt; alle kinderen kijken vroolijk, de rijken omdat er zooveel is wat ze krijgen kunnen, de armen omdat ze zooveel mogen zien". 1.1. DAXDOLY. UIT DE RESIDENTIE. Deu Haag, 30 November. .'Gisteravond liad hier een optocht plaats van gymnasiasten cii hoogere burgers" met fakkels verbazend vele vlaggen, vaandels eii lampioiis, ver gezeld door ecu korps muzikanten, geëscortcerd door ecu 2 Stal huzaren, cu omstuwd door ecue menigte burgers en burgeresseu, meest van jeug digen leeftijd eu uit de heffe des volks. Bij het monument op l'leiu 1813, dat onder het volk met den iiaam bcvrijdmgsbecld" wordt aangeduid, hield de llaagschc spes palriae van dezen tijdjstil. i Bij de betoognig werd Willem l ditmaal ook eens ! bedacht. Aan den rechtervoet van zijn beeld is een , groote krans van laurierbladen gehangen. Daarna ging meu naar de andere zijde van liet monument, om aan de voeten van de iniddenliguur die Cnjsbert Karel van Hogcndorp voorstelt, ecu grooten krans te hechten. Ue hals van het beeld prijkt reeds se dert 17 November jl. met een soortgelijk eerbewijs van minder omvang. i)c hoogere burgers" engynmasiasten klommen zoo hoog mogelijk; ecu hunner be steeg een leer om den trans te bevestigen; naar ik vermoed want op cenigen afstand was er niets van te vernemen sprak een ander een vaderlandschlieveud woord; de volksliederen werden ge speeld en ook het lo vivat"; engaalsch vuur ver lichtte monument en omgeving-; er was gejuich en gejoel. Teil slotte liet een huzaar tot schrik van sommigen eu groote pret van anderen zijn paard steigeren en andere capriolen maken en kregen cenige politie-ageiiten het blijkbaar benauwd toen bij het weggaan de opsluitende huzarenpaardeii ! veel lust aan den dag legden om hen eens te 01 erslap pen. JX a ailoop van de betoogiiig en deii omgang ver zamelden zicli vele hoogere burgers" eu gymna siasten iu de groote zaal van het CaféCentral, waar zij tot een vergevorderd uur de tafeltjes met huiiiie stokken en de vloer met hunne voeten iu een daverend gerucht hielden. , Bij den weinigen lust die ook hier bestond om de ' herinnering aan den eersten dag (J 7 November) ' van het optreden van een nationaal bewind uu 75 | jaren geleden feestelijk te herdenken, verdient het i opmerking, waarom vele personen met den minsten lust tot feestvieren gevoelden. Behalve andererede1 non waren er vooral twee die wel voor vergetel heid mogen bewaard blijven, omdat zij onzen tijd ! kenmerken. l)e eeue reden is: vele burgers liaddeu niet de minste sympathie om aan cenige blijde be tooging deel te nemen, omdat de voorgenomen feestvieriug te weinig een nationaal karakter droeg | eu van stonde aan in ecu uitsluitende Uraujebctuiging cu een Oranje-pretje dreigde te ontaar den. Alet het oog op liet uiterst gering aandeel dat de souvereiue vorst van li>J3 iu de bevrijding ?\an -Nedcrland's grond" heeft gehad, eu de latere eigenwijze regcernig van V, illcm l, kan men zulk eene meening voorzeker billijken. De andere reden is: sommige personen, van wie men dat juist niet zou hebben verwacht, wareil tegen alle feestelijke herdenking gekant, omdat zij meenden dat de feestelijkheid te Veel een nationaal i karakter eu nog te weinig een Oranjetiiit zou ! dragen. j Ook mag het wrlceus in herinnering gebracht 1 worden voor degenen die '?, laiids historie verj gefeu, dat Gijsbert Karel van llogcudorp al spoe dig door \\iliem I stelselmatig uit alle regceringsbetrekking werd gehouden, dat de eerste Koning der Nederlanden zeer ten. nadeele van den

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl