De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 2 december pagina 4

2 december 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 597 goed gedisponeerd. Zij bezat blijkbaar niet al hare middelen en ik zou het daarom weinig passend en zelfs onbarmhartig vinden haar onder deze omstan digheden te beoordeelen, terwijl ik het aau den anderen kant onvereenigbaar acht met onpartijdig heid om haar de eigenschappen toe te dichten, (en daarmede het ontbrekende aan te vullen), die men wel kan aannemen dat ze bezit, maar die zij even wel wet toont. Evenwel zal ik voor ditmaal eens zoo partijdig wezen om de meening uittespreken, dat Mej. Wit.sen zeer goed en warm zingen kan en dit ongetwijfeld spoedig eens op afdoende wijze ml toonen. Van de HH. ntgen en Cramer, die op dit Concert nog optreden,, zal ik verder niets zeggen dan dat zij op uitstekende wijze tot het succes van dwi avond tü»iewerkten. 29 November. F. Ten onrechte heeft men beweerd, dat de pen van onzen, nog altyd met jeugdigen ijver arbei denden auteur, H. J Schimmel, sedert j aren rustte. Immers van hem verscheen kort geleden De vooravond der Revolutie, nadat hij zich met zijne aanteekeningen op zijne dramatische werken had bezig gehouden, van welke onder ai deren Lucretóa in Maart '86 het licht zag. Hee, zou zeker even duidelijk aan te toonen zijn. dat het dood vonnis, naar aanleiding van* Schimmels jongste werk met zooveel aplomb ergens in een der groote dagbladen over den historischen roman uitgespro ken, bij eene cassatie of revisie wel in een zach tere straf zou veranderd worden, als men bierbij het voorbericht van Schimmel zelveu, voor Sinpur Semeijns als advocaat liet optreden, om nog niet eens te herinneren dat de historische roman, en wel die van Schimmel, ook elders burgerrecht ver kreeg, en wel in Duitschland, Engeland en Zweden. Genoeg echter hiervan: bij de aankondiging van een boek behoort geen polemiek. Onze taak is alleen de vraag te beantwoorden: mogen wij Schimmels roman De Kaptein der Lijfgarde" aan prijzen, of niet? Wy zeggen ja, en van ganscher harte. Ja reeds, omdat de auteur een daad van piëteit tegenover z\jn vaderland verricht heeft, omdat hij ons volk heeft opgewekt: gij hebt een grootsch verleden," schrijft hij, gij hebt het recht fier te zijn. En een fier volk, het moet een levend volk zijn l" Ja vervolgens, omdat men aan de hand van den auteur veel beleeft en omdat het boek onderhou dend is geschreven, omdat aan de ontwikkeling der karakters, de machtigste zijde van Schim mels talent, de gewenschte zorg is besteed. Ja eindelijk, omdat Schimmel, behalve roman cier, ook dichter is in den anderen zin van het woord: de dichter treedt telkens te voorschijn, soms ie hij alleen aan het woord en dan beleeft de lezer oogenblikken van werkelijke verheffing. Het slot van het Ille deel o. a. is n stuk poëzie; geen der jongere auteurs van ons vaderland is nog in staat gebleken Schimmel in dat opzicht te overtreffen. En schrijver n uitgever wenschen wij gaarne een waardeering en debiet toe zooals Schimmel's werken dit verdienen. S. V. Die Malerei auf der Münchener JubilaumsKunst-Ausstelluwg. Photogranlre-Ausgabe, mit begleitendem Text non LUDWIG PIETSCH. München, FKASS HANFSTAENQEL. 1888. Onder de bescherming van den Prins-Regent wordt in November van dit jaar het eeuwfeest der Beyersche schilderij-ten-toon-stellingen gevierd. De eerste werd gehouden den 4n Nov. 1788, bij een feestviering ter eere van den Keurvorst Karl Theodor. Pen bekenden teekenaar, schilder en kunstge schiedschrijver Ludwig Pietsch, die den text levert bij de 140 uitmuntende fotogravuren, en ons eenig denkbeeld van de in Beyeren ter expozitiezaal te-zamen-gebrachte moderne schilderijen geven zal, mag men niet van exkluzivisme beschuldi gen: Man kann", zegt hij, in der Kunst wie im Leben auf sehr verschiedene Fanons selig wer den". Alleen te veroordeelen en uit te sluiten is de kunst der genen, die niets kunnen en van hen die veel kunnen, maar het niet eerlijk met de waarheid meenen. Hij betreurt dan ook het wechblijven van de Franschen, dat een wraak oefening is wegends de weigering der Duitsche staten om het eeuwfeest der Revolutie van '89 te Parijs mee te vieren. Vóór ons ligt de eerste aflevering van het boven aangekondigd werk, die wel geschikt is ons te doen verlangen naar het geheel en begeerig te maken naar het andvvoord op de vraag, of de schilderwerken-zelven geheel den indruk rechtvaardigen, dien de streelendéfotogravuurmethode van Hanfstangel bij ons te-weeg-brengt. Het lieflijke beeldtjec, van Eng. v. Blaas, dat het prospektus vergezelt, is al zoo verlokkend, dat men geneigd is uit te roepen: Er gaat, in ge zonde gratie, in korrekte bevalligheid, in tonenhannonie, die zich willig begrenst binnen de ge voelige, stijlvolle, maar natuurlijke lijnen, niets boven de Duitsche Kunst." Verder bevat de Ie afl. een fraai portret ten voeten uit van den PrinsRegent in jagerkostuum, door Defregger, een genretafereel van Walther Firle en een van Claus Meyer. Het eerste van deze elkaar zeer verwante stuk ken is een der nu reeds beroemdste van de tentoon-stelling. Hunne verwantschap springt het eerst in 't oog door de keus der verlichting. Beide, het stuk lm Trauerhause" en Kleinkinderschule" krijgen hun licht van den achtergrond, door de vensters der voorgestelde burgerkamers. Ja, men is hier ook niet in de groote of halfgroote waereld, maar men wordt niet onaange naam getroffen door iets vuils en mufs, dat zich uit de stof en uit de groezelige schildertonen ontwikkelt. Men vindt ook effekt, en veel effeit; maar alles is fraai, gevoelig (doch korrekt) geteekend. Men heeft hier met eerbiedig afge werkte schilderijen, niet met klodder- en flodderjnassaas te doen, die voor trekken van genie moe ten gelden. En wa* is alles juist gezien en met waarheid voorgesteld! De beide stukken zijn mees terproeven van reflektie-ver lichting, tot in de ge ringste onderdeelen. Verder stoffeeren deze aflevering fotogravuren naar den landschapschilder C. Schönleber, den his torieschilder Ernst Hildebrand, naar WieruszKowalski, Wilh. Hasemann. Gottfried Hofer, Gotthard Kuehl, Robert Poetzelberger en Karl Gehrts jr. Drie van de geleverde voorstellingen speten in Holland. De prijs van deze geheele aflevering met 14 bladz. text is slechts 6 mark; met de platen op Japansch papier, 12 mark. De firma Holkema en Scheltema schijnt meer in 'tbizonder met het verzamelen van inteekeningen op de 14 beloofde afleveringen belast te zijn. A. TH. llaagsch Jaarboekje voor 1S89, onder redactie van A. J. Servaas van Rooyen. ('s Gravenhage W. Cremer). In zijn vuurrood gewaad eene toespeling op den naam des redacteurs ? ligt het lang ver wachte, anderhalf jaar vooruit beloofde llaagsche jaarboekje dan eindelijk voor ons. Het ziot er inderdaad behagelijk uit, met zijn fraai, duidelijk lettertje en zijne hier en daar in den tekst opge nomen vignetjes, die gunstig afsteken bij hot leelijke prentje vóór don titel en de onduidelijke kaart, die de Haagsche water-verversciiing moet duidelijk maken, maar even troebel blijkt, als het water zelf' van de hofstad blijft. Het is jammer dat de uitgever do uitvoering dier prentjes niet aan bekwamer handen heeft toevertrouwd. De lezer had voor het boekje gaarne een paar stuivers meer gegeven. Twee vijfden van den inhoud wordt ingenomen door een kalender en door eene opsomming van allerlei wetenswaardigheden, zoo b.v. wanneer de zon verduistert, tableau van het personeel van den schouwburg, tarief van verpleging in de Gasthuizen, verjaardagen van het Koninklijk Huis; ja, men kan 't haast zoo gek niet bedenken of het is er in te vinden. Dat is hoogst gemakkelijk! Geen sterveling zal het voortaan buiten het boekje kun nen stellen, als hij het Haagje betreedt. De overige drie vijfden bevatten een mengelwerk van histori sche bijzonderheden waarvan de meeste tamelijk onbeduidend zijn, maar voor een Hagenaar aardig om te weten. Voor technici is het relaas over de Haagsche waterverversching zeker belangrijk. De theorie is fraai, maar is zij bereikbaar? De heer L. Wïchers publiceert een rapport over de Karosse van Staat", dat in 1844 reeds in Scheltcma's Oud en Nieuw I, bl. 119, het licht zag, en waar van wij de noodzakelijkheid van herdruk niet be vroeden. Ietwat onduidelijk van stijl, rnaar daarom niet minder lezenswaard is dr. Krals bijdrage over de kwakzalverij. Jhr. C. A. van Sypesteyn baalde de geschiedenis der Engelsche kerk op. Een on bekende teekent aan welke winkeltjes in 1614 op de loterijzaal stonden, en vraagt wat de tafel van vrouwe Jacoba beteekent ? Jammer dat hij die vraag niet aan den redacteur gedaan heeft. Deze zou hem daarop wel antwoord hebben gegeven. Ook zou deze hem uit den droom geholpen heb ben over zijne mcening dat Neurenburgiers SOcents bazar hielden. De aardigste bijdrage, die de redactie voor den gragen lezer om den slotindruk te be waren tot het laatst spaarde, is die van don heer Frederiks over de buitenplaats Leeuwendael. Wij eindigen met den wensch dat het boekje de eersteling moge zijn van een lange reeks! Als de Haagsche wereld belang gaat stellen in het verleden van hare stad, dan mogen wij van de toekomst nog andere dingen verwochten. VARIA. PLASTISCHE KUNST. Ofschoon door de bekende Barbedienne-bronsaigietsels de werken van Antoine Louis Barye in veler handen zijn, hebben eenige vereerders van den grootsten beeldhouwer der late romantiek, geoordeeld dat het werk van Barye behoorde nog eens in een afzonderlijke tentoonstelling te wor den saamgevat. In 1886 werd reeds oen belang rijke inzending van uitgezochte bronzen van Barye tentoongesteld en in publieke veiling gebracht. Maar het waren toen enkel bronzen en de collectie was niet compleet. Men zal er nu ook een serie zeer belangwekkende teekeningen bij exposeeren. Men denkt de tentoonstelling in het begin van 1889 te organiseeren in de zalen van de Ecole des Beaux-Arts. Zonderling, hoe men op die plaats een voor een, den meest anti-academischen artisten van Frankrijk tentoonstellingen inricht alleen, natuurlijk een poosje na hun dood! Het comité, dat deze tentoonstelling op touw zet, wil te Parijs een standbeeld opgericht zien voor den grootsten boesten-bootser van den nieu weren tijd. Onze geleerde landgenoot, de heer Abr. Bredius, vroeger onder-directeur van het Nederlandsen, mu seum, is door de Academie te Giesscn benoemd tot doctor honoris causa, als blijk van waardeering van zijn kunsthistorische studiën. De senator Edouard Charton is afgetreden als redacteur van het Magasin pittoresque, het tijd schrift dat hij opgericht en zes en vijf tig jaar lang bestuurd heeft. liet Magasin pittoresqHe dat nu iu verval is, was omtrent twintig jaar geleden een zeer kurieus tijdschrift. Zooals men weet publiceerde de Kölnische Zeituny eenige weken geleden naar aanleiding van de sluiting der Münchener tentoonstelling, een zeer verstandig zakelijk artikel over den toe stand der Duitsche schilderkunst, door een onbe kende, die spijkers met koppen wist te sïaan. Eenige dagen geleden nu meldde oen in Duitsch land vertoevend Hollander aan de Itotterdamsclte Courant dat dit vrijmoedige opstel in artistieke kringen die hij bezocht had, grooten opgang maakte. Dat is een bemoedigende verzekering. Als de officiëele, academische Duitsche kunst, die overal buiten Duitschland gedesappreciëerd wordt, ook in Duitschland zelf onbekrompener gaat be oordeeld worden, is er kans dat binnen een niet te lang tijdsverloop dat soort van kunst tot de geschiedenis zal behooren. De correspondent van de N. R. Courant schrijft nog o. a. Ed. Bendeman zond uit Düsseldorf aan de Kölnisclie veertien dagen later een ant woord. Nu uit Düsseldorf moet het licht maar kotnon! Die academie is al sedert jaren in totaal verval, en telt zelfs in Duitschland niet meer mede". Het is te hopen dat deze en dergelijke inlichtingen, die nu zelfs in de groote dagbladen werden gegeven, onder de oogen komen van Amsterdamsche kunstvrienden. Het is toch wel wat erg dat juist in de hoofdstad van het land dat door den auteur van de Kölnische ook verzekerd wordt, mode aan de spits der moderne kunstbe schaving te staan, dat juist in Arasterdam een invloedrijke kring beslist onder Düsseldorfschen invloed staat. We kunnen niet aannemen dat de toonaangevende Amsterdammers willens en we tens verkiezen, in kunstzaken meer dan een halve eeuw ten achter te zijn. Wie kennis wil nemen van het poque-makende artikel der Kölnische, dat aan den geleerden Dr. Bode wordt toegeschreven, kan er een uittreksel van vinden in het feuilleton van de N. R. Cou rant van 14 Nov. De schilder Gustave Moreau is in deze week door het Fransche Institut gekozen tot lid van dat lichaam, als opvolger van dien anderen Gustave: den academischen schilder Boulanger. De benoe ming van Moreau wordt geprezen als een van de zeldzame gevallen dat werkelijke groote en onaf hankelijke kunstenaars door het schoolsche Lichaam worden erkend. De mededinger van den bewonderenswaardigen visionair was Jules Lefêvre het ideaal van zuivere" teekening en aangename" kleur. Te beginnen met l December zal ook de zaal van het Rijksmuseum te Amsterdam waarin de bibliotheek en de muntencollectie zijn geplaatst, voor het publiek toegankelijk zijn. Door het stadsbestuur te Königsborg is besloten voor een legaat van 100.000 mark, dat door een kunstminnaar vermaakt was om tot bevordering der kunst te worden aangewend, een museum te bouwen, waarin o. a de bestaande stedelijke schilderijenverzamcling zal worden opgenomen. Bij Grote in Berlijn zal dezer dagen het tweede deel verschijnen van de verzameling gereproduceerde teükeningen en Albrecht Dürer, uitgegeven door Dr. Friedrich Lipprnann. Dit deel bevat 108 af beeldingen van teekeningen uit verschillende collecties. De Fransche kritiek bemoeit zich weer erg mot Hollandsche geschiedenis. De schilder en kunstgeschiedschrijver Emile Michel wijst in do laatste afleveringen van l'Art een studie aan de Breughels, waarin o. a. bizonderheden voorkomen uit brieven van den fluweelen Breughel. De heer Durand, de man van Henry Gréville, en die bekend is door de uitgaaf van een verzameling reproducties naar de etsen van Rombrandt, geeft in l'Artittte een artikel over den Barmhartigen Samaritaan, het schilderij van Rembrandt, in den Louvre. En van <lo hand van Henry Ilavard wordt eerstdaags, in de Artistes célèbres, de reeks biografieën van oudere en moderne artisten die onder leiding van Eugène Müntz door de Librairie de l'Art worden uitgegeven, een studie verwacht over den Delftschon Van der Meer. De beeldhouwer Jet Ward te New-York is bezig het standbeeld te modelleeren dat de stad lirooklijn zal oprichten voor Henry Ward Beecher, die zooveel heeft godaan voor de vrijmaking der slaven. Het beeld stelt den gevierden kansclredcnaar voor in biirgerkleeding; aan den eerien kant een negermeisje dat een palmblad aan zijn voeton legt, aan de andere zijde twee blanke meisjes die hem bloe men aanbieden. Volgens een schrijven aan de Tcigl. Rund schau heeft prof. Jacobsthal op zijn laatste stu diereis naar het Oosten oen op kunstgebied be langrijke ontdekking gedaan Op een kerkhof te Constantinopel vond hij, verborgen tusschen de verwarring van dicht in elkaar gegroeide takken en dicht opeengodrongen graisteenen, het Mauso leum van Mahmoed-Pacha. Dit bouwwerk is uit een oogpunt van kunst van het hoogste gewicht. Ter eere van den beroemden grootvizier, die na de inneming van Constantinopel (1454?1474) zich als beschermer der kunst in Turkije een blijvenden en hooggeroemden naam verwierf, word hier een gedenktecken opgericht, waaruit blijkt tot welk een gelukkige hoogte do decoratieve kunst in den besten tijd der Islamietische kunst het had gebracht. De buitenste vlakken van den achtkantigen koepel zijn bedekt met verglaasde tegels, die in steen zijn vastgehecht. De tegels hebben op mooi roode, grofkorrelige scherven glazuur van een donkerblauwe en licht blauwgroene kleur. Het geheel is, wanneer b.v. de ondergaande zon het bovenste gedeelte verlicht, terwijl beneden door de donkere schaduwen heen, de na vier eeuwen bijna geheel ongedeerde kleuren,voortgloeicn, van ongemeen harmonische werking. Jacobsthal wijst op de beteekenis dezer versieringskunst, die aan steenhouwwerken een onvergankelijke kleuren pracht schenkt, zonder het monumentale der ver schijning te schaden, zeer in 't bijzonder mot het oog op bouwwerken in zijn vaderland. Op zijne aansporing zijn door de mrs. Hot-steenhouwers Wimmel en den Commerzienrath" March als proef nauwkeurige copicën der geglazuurde tegels van het Turksche mausoleum vervaardigd, die in alle opzichten niet alleen waren overeenkomstig de ver wachting, maar deze wellicht overtroffen. Het feit dat het thans mogelijk is geworden om bij het stichten van gebouwen van een monumentaal karakter, ook de kleur tot haar recht te doen komen, maakt de ontdekking van het Turksche voorbeeld vooral belangrijk. Een uitvoerige be schrijving van het Mausoleum vindt men in de Deutsclie lïauseitung no. 78. In de op den 3en dezer gehouden vergadering van hot Aardrijkskundig Genootschap te Berlijn, sprak Virchow over de anthropologische resultaten van zijn Egyptische onderzoekingsrcis. Na eenige inleidende opmerkingen, waarbij hij er aan herinnerd, dat in Egypte geen voorhistorische overblijfselen zijn gevonden uit den tijd, ligggende tusschen de ruwe steenperiode en het latere tijd perk van schitterende beschaving, en dat juist da authropologie veel licht in dezen kon ontsteken, beproefde Virchow den vorm te bepalen van het oud Egyptisch menschentype. De bestaande beeld houwwerken leveren geen maatstaf ter beoordeeling aangezien zij geen portretten zijn, maar slechts naar bepaalde voorschriften zijn vervaardigd. De opdelvingen der koningsgraven van Thebe hebben dit ten duidelijkste bewezen. Een vergelijking van hetgeen in de nmmmiën van de trekken der koningen is overgebleven met hun standbeelden, toont ten duidelijkste aan, dat er geenerlei gelij kenis bestaat. De mummiën zijn de oudst be staande voorwerpen voor anthropologisch onder zoek ; een voorhistorische menschenschedel is in Egypte nog niet gevonden. Dit valt echter met zekerheid te zeggon, dat het type van de tegenwoordige bevolking van Egypte een geheel ander is dan dat der heerschors over het oude Rijk Virchow zegt dat er ongeveer een verschil bestaat als dat tusschen het Saksische en het Opper-Beiersehe ras. Volgens Lepsius zou het oorspronkelijk Egyptische volks type te zoeken zijn aan den Midden-Nijl, in den omtrek der beide eerste watervallen, dus onge veer tusschen Assoean en Wadi Halfa. Deze stelling wordt echter door Virchow met kracht bestreden. De Bacs, de bijbelsche Busuiten, die in dio landstreek optraden, zijn naar zijne meoning niet aan de negers maar aan de tegenwoor dige Nubiërs verwant Virchow had ruimschoots gelegenheid het diepwortelend verschil in ras op te merken tusschen den Neger en den Nubiër, aengezien in de Nubische evenals in de Egyp tische landen de negerslavernij nog steeds bestaat, en het langdurig oponthoud waartoe de reizigers zooals men weet maakte Virchow de reis in gezelschap van Schliemann aan den Midden-Nijlwegens de Soedaneesche krijgsbedrijven verplicht weiden, den beiden vertegenwoordigers gelegen heid gaf tot een vergelijkende studie der beide volkeren. De Egyptenaren schenen den spreker verwant met de Noordafrikaansche Berber-stam men en de Nubiërs. Virchow liet een groot aan tal photographieën zien. TOONEEL EN MUZIEK. Het muzikale saizoen te Parijs is in vollen gang, men is de wintercampagne met veel ijver be gonnen. Er is vooreerst weder een opera-onder neming bijgekomen, weder in het Théatre du CfuUeau d'Eau, dat ruim is en een goede akoustiek heeft, maar wat ver afgelegen is. Telkens is de proef om daar een derde opera (op rapopulaire, Théatre lyrique, enz.) op te richten, mislukt; ditmaal heeft cie lieer Senterre, een ge routineerd directeur, het beproefd, en voorloopig mot succes. Hij is begonnen met don Jocelyn van. Benjamin Godard, die verleden jaar te Brussel tot een grooten strijd tusschen de Wagnerianen en de minnaars van Fransche muziek heeft aan leiding gegeven maar te Parijs zc.ci goed voldoet. Als ster" heelt hij den ouden Capoul, die on danks het slijten zijner stem nog door ziju elcgauce, zijn costuum en zijn tooneelhocdanighcdcn, distinctie en warmte van voordracht, het publiek meesleept. Capoul heeft met Arniand Sylvestro samen den tekst van Jocelyn naar Lamartine's gedicht bewerkt; men heett voor Parijs tal van coupures gemaakt, onder anderen het groote revolutietafereel met de terechtstelling is er uit gelaten. Do opéra-comique maakt volle zalen met Zola's Le Roi d'Ys, die in don beginne niet zulk een succes was. Zelfs het vertrek van den tenor Talazac heeft niet aan dit succes geschaad; men heeft een goeden rompkrant gevonden in den tenor Soléza, een leerling van het Conservatoire, dien Groote opera en opéra-comiqiie elkaar betwist hebben. Do Groote opera zingt in afwachting van SaintSaëns' Ascanio, die in Februari komt, haar reper toire nog maar door; alleen heeft zij den Itoméo et Jultette van Gounod van de opéra-comique over genomen, waarin eergisteren Adeline l'atti met volkomen succes is opgetreden. De concerten van Lamoureux en Colonne zijn weer aan den gang. Zij geven veel werken van Duitsche klassieken; Lamoureux geeft ook wol Wagner, Colonne Beriioz te hooren. Een derde reeks van concerten, die van Montardon, zijn dit jaar niet hervat. Terwijl bij Lamoureux en Colonne de plaatsen vrij duur zijn, is het te verwonderen dat er voor een derde conccrtonderneming te Parijs geen plaats schijnt te zijn; het publiek gaat liever naar de matinees in de schouwburgen en de muziektheaters. De directie der Hoogduitsche Opera kondigt aan, dat Mevrouw Mary l'ascalides-Basta, Koninkl. Beiersehe Hof-Operazangeres uit München, in ons land eenige gast-voorstellingen zal geven; de zangeres zal te Rotterdam, Amsterdam on 's Gra venhage, in het begin van December, in eenige harer voornaamste rollen optreden. Te Rotterdam zal Mevrouw Pascalides-Basta de Car/nen zingen, welke Opera tot dat doel opzettelijk ingestudeerd en hier voor de eerste maal door de Duitsche Opera gegeven worden. Te Amsterdam zingt de vermaarde gast de Norma en te VGravonhage de Elsa in Lohengrin". Mevrouw Pascalides-Basta had het vorige saizocu, te München, te Weenen, te Mainz en elders, buitengewoon succes, men roemt zoowel hare coloratuur als hare dramatische kracht. Hanslick zegt: Zij is in zekeren zin een phacnomccn, daar de buitengewone omvang harer stom en haar veelzijdig talent haar in staat stellen, heden als Oi'trud, morgen als Köniyin der Nacht op te treden." LETTEREN EX WETENSCHAP. Den 17 dezer maand overleed te Florence na een ongesteldheid van twee dagen onverwacht de vorstin Koltzow-Massalsky. in ruimer kring slechts bekend onder den noni de c/uerre Dora d'lstria. De dood heeft hierdoor een einde gemaakt aan oen veelbewogen, aan lotswisselingon rijk leven en een ongewoon, krachtig talent van haar schep pende werkzaamheid afgeroepen. Dora d'lstria heeft een leeftijd van meer dan 60 jaren bereikt. Zij werd te Bucharest geboren als do dochter van vorst Michael Ghika, een jongeren broeder van.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl