De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 23 december pagina 2

23 december 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 600 De Tweede Kamer «ette de behandeling der begcooting voort; Oorlog, Veslrngbegrooting, Waterstaat, Koloniën en Marine kregen hun beslag. en dit alles zonder dat er veel verandering in het voorgedragen budget werd gebracht. Oorlog en Marine, beiden trouw verdedigd en gesteund door de meerderheid, als stond het beheer van die takken van dienst onder den invloed der politiek, dreigen aanleiding te geven tot groote verdeeldheid in het parlement. Had de heer Van Vlij men zich niet vergist en zijn vergissing den daarop volgenden dag beleden, dan zou men durven zeggen dat er zelfs on der de meerderheid een drietal afgevaar digden zich bevindt, dat de wijze waarop ons defensie-stelsel is ingericht en wordt vol tooid, afkeurt. De tegenstemmers en afwezigen waren te zamen 31 in getal. Bij Marine werd een amendement, om niets te beslissen om trent de herstelling van het Zilveren Kruis met 61 tegen 2C stemmen aangenomen, doch de post betreffende den aanbouw van een nieuw pantserschip te schrappen, goedgekeurd met 55 tegen 34 stemmen. De geneele begrooting werd aangenomen met 68 tegen 16 stemmen; de laatste alleen van liberalen. Het is een zeer bedenkelijk verschijnsel, dat de meerderheid van Oorlog en Marine een partijzaak maakt, en dit zelfs in zulk een mate, dat zij er niet tegen op ziet, gelden voor den bouw van een nieuw schip toe te staan, zonder eenige zekerheid te hebben, dat zij niet wederom, als bij den bouw van Nautilus en Buyskes slecht zullen worden _ besteed. Dat de Eerste Kamer die zich moeilijk door Jiefde voor dit kabinet als een geheel kan laten leiden, deze zonderlinge Marinebegrooting zal goedkeuren, is meer dan wij verwachten mogen. . De door ons aangekondigde oppositie tegen Koloniën is niet achterwege gebleven. Achttien liberalen stemden tegen. Bij deze verdeeld heid in het liberale kamp kan men verwach ten, dat de Eerste Kamer verstandig genoeg zal| zijn, geen politiek conffict uit te lokken; trouwens de toestand, waarin de koloniën, onder Sprenger van Eyk gebracht zijn, zal de liberalen wel weerhouden hier op avon turen uit te gaan. EMIN-PACHA EN STANLEY. Zeer toevallig kwam het bericht omtrent de gevangennemicg van Emin-Paeha jnist te Berlijn aan, terwijl men over de wering van den slaven handel en de koloniale politiek debatteerde, en in eene loge, terzijde van de vergaderzaal, zat de Afrikareiziger, luitenant Wissmann, die weinige maand'n geleden had verklaard: /.De expeditie tot bevrijding van Emin-paeha is van buitenge wone belangrijkheid; want de positie van Em iPacha te Wadelai is de grondsteen van den muur, welke alleen nog de Arabieren van Soedan van die van het Zuiden gescheiden houdt. Valt deze muur, dan kunnen de Arabieren van het Zuiden door die van het Noorden van ammnnitie voor zien worden, en al hun waren, hun ivoor en an dere bij dezen ter markt brengen." Wissmann zou dan weder aan het hoofd eener nienwe expeditie ter bevrijding van Emm gesteld ?worden. Dit is nu onnoodig; Emin is thans naar alle waarschijnlijkheid de gevangene van Osman Digma en wellicht Stanley met hem. Emin-Paeha is van afkomst een Poolsche Jood, over de pijn moest heenzetten, want dat het hem anders niet meer zou gelukken den voet in den engen schoen te wringen. Spoedig stond de trein stil, men stapte uit en na wederzijdsche begroetingen ging het achttal paarsgewijze naar het feestgeoeuw, waar het concert reeds een aanvang had genomen. ^ D£ar was alles n opgewektheid, n feest stemming. Zwartgerokte kellners vlogen heen en weer; reusachtige bowls, geflankeerd door ,eene menigte glazen, prijkten op alle tafeltjes. Slechts hier en daar en bij wijze van uit zondering tin telde de goudgele Rudesheimer in fijn geslepen, bolronde bokalen, en op aller gelaat blonk gloed en leven en geest en joligheid! En met elke pauze kon men zien hoe de feestvreugde nog maar altijd crescendo was. Dan vlogen kwinkslagen en plagerijen van rechts naar links en van links naar rechts en daar was niemand, die iets kwalijk nam en ieder amuseerde zich. Iedereen, behalve Willem! "Wel had hij zich lang kranig gehouden, de arme martelaar, maar nij werd nu werkelijk suf van de pijn, die op zijn gelaat te lezen stond. »Wat ben je stil, Willem, lach toch eens tegen ie dame,'' plaagde de ondeugende Marie. »Willem trekt een gezicht als een oorworm," spotte Anna. »Heb je misschien kiespijn," vraagde het goedhartige Carolientje, »zeker een holle kies; die moet je laten plombeeren in Crefeld!" Jeaniiette, die naast hem zat, zei niets, maar ze dacht: »Ik vind hem van avond alles behalve! .... 't Concert was geëindigd en de dans zou beginnen. Twee aan twee wandelden de paren door de zaal en in zijn wanhoop en overmoed bood Willem den arm aan Jeannette en nam een der eerste plaatsen vóóraan in. De in X. wonende dansers zien dit wel, maar ze laten het toch passeeren. De Polonaise neemt een aanvang en Willem kan zich nu niet meer terugtrekken; goedschiks of'kwaad schiks moet hij alle buigingen eu zwenkin gen meedoen, terwijl het angstzweet hem op het aangezicht staat. Nu wordt het teeken gegeven tot een algemeene polka; Willem huppelt en trekkebeent als een kreupele, Jeannette steeds met zich medevoerende. Sommige kenners, die 't hem nog niet vergeven hebben, dat hij zich zoo even op den voorgrond plaatste, lachen luidIsaac of Eduard Schnitzer genaamd; zijne moeder, Panline Schnitzer, de dochter van een bankier te Neisse, hertrouwde na Sehnitzers dood met een Christen. De knaap studeerde in de medicijnen, ging naar Turkije, werd waarschijnlijk Muzelman, trouwde met eene nicht van den Pacha van Yauina en kwam bij Gordon in dienst, die hem als dokter, als gezant en weldra als gouverneur in de Aequator-provincie gebruikte. Men weet, dat de steun, door Engeland aan den Khedive Ismail-Pacha indertijd verleend, vooral aan den invloed der antislavery-society te danken was. Toen in 1869 de Engelsche officier Sir Samuel Baker de eerste expeditie in Soedan ondernam, om ten zuiden van Gondokoro een veroveringstocht te maken, was zijn tweede opdracht het uitroeien van den slavenhandel, maar gedurende vier jaren, tot 1873, bereikte hij noch het een noch het ander. Eugelsche regeering aan de Egyptische het ontruimen van geheel Soedan had aangeraden, en de raad door deze was opgevolgd. Aan Lupton Bey's re geering werd een einde gemaakt door een opstand der Dink a-negers; de man zelf is thans te Omdurman gevangene van de derwischen en werkt er als slaaf in eene smederij. Emin-Pacha's positie was gunstiger, omdat zijne provincie verder van het hoofdkwartier van den Mahdi in Soedan ver wijderd was. Hij had in den beginne nog een leger van 2000 maa geregelde troepen. Maar langzamer hand moest hij het eeue station na liet andere opgeven, en zich steeds meer stroomafwaarts naar het Zuiden terugtrekken. Zijne brieven uit 1884 tot Januari 3886 aan Dr. Junekcr geven een uitvoerige beschrijving van het verblijf te Lado. Emin trok in 1885 naar Muggi, naar Labore, eindelijk naar Wadelay, zijn laatste brief In 1874 zond de Khedïve den beroemden Gor don naar Soedan, een held en een dweeper. Hij beschouwde zich als door God gezonden; van 1874 tot 1870 was hij onvermoeid werkzaam, straffend en belooneud, stations oprichtend, de slavenliandelaars bestrijdend en den staat organi seerend. In 1876 keerde hij naar Engeland weer, om zijn geschokte gezondheid te herstellen; toen hij zich, in strijd met zijn voornemens, liet over halen om weer naar Afrika te gaan, was het met het beslnit om zijn doel te bereiken of als marte laar te vallen. Het laatste is te Khartoem ge schied, iu 1885. Dr. Schnitzer had reeds in 1878 den titel van Bey gekregen en werd in dat jaar door Gordon tot moedir te Lado aangesteld. Het was in 1880 dat de Mahdi (moedir Mohammed Ahmcd' zich verhief en al de verbitterden, ontevredenen, teleurgestelden en vijanden om zich vereenigde. Gordon, die hem in den beginne te weinig geteld had, zag de macht van den Madhi met iedercn dag tocucuu-u, en vernam dat op het eind van 1883, het gelieelc Engelsche leger, 8000 man, tmder kapitein Hicks, door hem verslagen was. Hij liet echter Eiuin-Pactia te Lado aan den Nijl, en Lupton-bey aau den Bahral-Gazal. Zij waren er nog, toen reeds generaal Baker bij Soeakim door Osman-Digma verslagen was, toen Gordon was vermoord en Khartoem gevallen, toen de keels om de gekke sprongen die Willem maakt; hij bemerkt dit wel, maar houdt zich goed. Daar komt een dikke Pruis aandansen, een slungel met het goedhartigste gezicht ter wereld; zoodra bij Willem passeert lacht hij te^en zijn kameraden en zegt, op Willem wijzend: »Krüppel wil l immer vorantanzen!" Daarop half onderdrukt, maar ook luid gelach in den naastbijzijnden kring! Dat was Willem te veel! Met Jeannette nog steeds aan den arm, die (ik meen Jean nette) intusschen doodsbleek geworden is, scharrelt hij voort tot bij zijn kwelgeest. »Mein Herr," zegt hij, »ist das Sitte in Deutschland? So etwas thut man in Holland nicht!'' »Das macht nichts!'' zegt de ander, die Willem blijkbaar voor ontoerekenbaar houdt. »Mein Herr," steunt Willem, »du bist ein Lump!'' »Das macht auch nichts !" schatert de ander en weg is hij met zijn Dulcinea! De eerste dans is geëindigd; bleek van over spanning en pijn en trillend van woede wan kelt Willem met Jeannette naar het tafeltje, waar de andere zes reeds hebben plaats ge nomen. Het kleine incident was niet onop gemerkt gebleven, maar 't rechte van de zaak snapte niemand. Alen was namelijk van ineening dat Willems onderdanen met het schoeisel van den een of anderen forschen Pruis in onzachte aanraking waren gekomen, en vroeg vol belangstelling naar zijn toestand. Willem oordeelde het raadzaam ze in dien waan te laten; hij is reeds vreeselijk met zijn figuur verlegen en spreekt geen woord. Hij zou'zich wel willen wegdenken! Wel houden allen, zelfs de _ spotlustige Marie, heur lachlust in, doch Willem zag maar al te wel wat een moeite dat kostte, hij zag er dan ook op en top uit als »le chevalier de la triste figure!" Maar, op het alleronverwachst, daar biedt het naïve, medelijdende Carolientje in allen ernst aau hem morgen een pleister te laten bezorgen; haar mama heeft er reeds menigeen mee geholpen en ze zijn onfeilbaar tegen alle mogelijke kneuzingen en anderszinsDe andere dames houden den zakdoek voor den mond; ze schijnen het vreeselijk benauwd te hebben. Willem echter werpt bet lieve kind zulk een woedenden buk toe, dat hij veel heeft van een roofdier, die op 't punt staat, zijn prooi te verslinden. Carolientje. in de meening- dat zij iets zeer vcrschrikkelijks gezegd moet hebben, raakt op haar beurt in ue war en kleurt tot achter haar ooren. Gelukkig begon daarop de volgende dans en Willem bleef' alleen aan zijn tafeltje zitten, is van 2 November ]887; hij schreef toen, dat hij besloten had, iu zijne provincie stand te hou den, wat er ook gebeurde. De brief bleef zeven maanden onderweg; men kan zich dus een denk beeld vormen van Emiu's isolement. Den 2en Juli van datzelfde jaar 1887, was Stanley met 520 man van het station Aroewimini aan den Congo op weg gegaan om hem te zoeken. De betrouwbare berichten over dezen tocht reiken tot 12 Juli 1887; verder is er van Stanley niets ge hoord. De Eugelsche majoor Bartelott, die met 120 man in eeue versterkte plaats aau de Congo was achtergebleven trok hem, op valsche berichten afgaande, na; hij werd weinig dagen later vermoord. Sinds dien tijd heeft men van allen niets dan losse geruchten. Emin is, naar verhaald wordt, toen hij van Stanley's expeditie hoorde, naar Wadelay teruggekeerd; hij is volgens andere berichten den Mahdi te gemoet getrokken. De sombere ontkuoopiug ligt in de twee volgende brieven, die thans bij het Engclsch kommaudo te Soeakim zijn aangekomen. (Brief van Osmau Digma). In den naam van den grooten God! Dit is van Osman-Digma aan den Christen, die gouverneur is te Soeakim. Laat mij u berichten, dat eenigen tijd geleden Rundlc mij een brief zond, waarin hij terwijl hij met verbeten woede zag hoe de elegante Jeannette als een sylphide met een ander met een rrecmde door de zaal zweefde Doch, -«faire bonne mine d maurais jeu" was zijn zaak; dat zag hij in, en om zijn leed te verzetten, dronk hij't eene glas bowl na 't andere, veel meer dan hem dienstig was. En zóó kwam do avond toch óók om! Te kwart na elven _ 't was toen juist pauze vertrok men in de joligste stemming naar den trein en tegen half ee_n waren allen weer thuis. Wel had het sommigen gespeten, dat ze de lol niet tot het einde toe hadden kunnen genieten, maar dat was spoedig ver geten; men had zich toch kostelijk geamuseerd. Weldra lagen allen in Morpheus armen! Willem echter kon niet slapen. Met haast bovenmenschelijke inspanning bad hij zijn schoenen uitgekregen en hij ademde nu weer vrijer. De wijn was hem naar 't hoofd ge stegen en allerlei gedachten doorkruisten zijn. brein. Wat ter wereld kon dien verwenschten schoenmaker er toe bewogen hebben, hem er juist nu, zoo te laten inloopen; de man had toch altijd zoo goed voor hem gewerkt! On willekeurig nam hij de schoenen nog eens in de hand en hield de zolen tegen elkaar! . . . Juist even groot waren ze! Steeds meer en meer venyarden zich zijne gedachten; de pijn, de hevige gemoedsaan doening en ook (ïe krachtige Meiwijn maakten hem duizelig. Eén ding stond hem echter met ontzettende helderheid voor den geest, name lijk, dat hij 't bij Jeannette voor goed ver korven had. Hij begaf' zich naar bed en viel eindelijk in slaap. Doch ook daarin kon de arme jongen geen verkwikking vinden. Hij zag, namelijk in zijn droom, niets anders dan wanhopig lange rijen van gepaarde bottir.es, die, hoe hij ze ook bekeek en weer bekeek, toch even groot bleven en die hem toch maar niet wil den passen, zoodat hij ten slotte altijd in zijn droom wakker werd met de verrukke lijke overtuiging dat zijn ne voet grooter was dan de andere. Toen hij den volgenden morgen zeer laat ontwaakte, was zijn eerste werk den schoen maker te ontbieden om hem eens flink den mantel te vegen en hem dan voor goed de deur te wijzen Met een vriondelijken glimlach op't gelaat, waardoor Willem's woede intusschen het kook punt bereikte, trad Jan Crispijn binnen. mij vroeg naar den man die gouverneur was in de Aequatoriaal-provincie. Toen die brief aankwam, zond ik hem dadelijk naar den Khalifa (den Mahdi). De Khalifa heeft mij het antwoord gezonden en mij me degedeeld, dat de bedoelde gouverneur van den Aequator in onze handen was gevallen, en nu in het gevolg van den Mahdi is. Do bijzonderheden van zijn val zijn de volgende: De Khalifa zond stoombooten naar den Aequator, ouder beval van een der opperhoofden, OmarSaleh; deze bereikten Lado, en bij hunne komst aldaar bevonden zij, dat de troepen van gezegden gouverneur, die uit krijgs knechten en officieren bestonden, den gouverneur hadden gevangen genomen, tegelijk met een reiziger, die bij hem was; zij sloten hen in boeien en lever den hen over in de handen van ons opperhoofd. Nu is de gpnsche provincie in onze handen, en al de bewoners hebben zich ouderworpen aau den Mahdi. Wij hebben al de wapenen en al de ammunitie, die daar was, weggenomen, en ook al de officie ren en den opperschrijver gebracht bij den Mahdi, die hen vriendelijk ontving, en thans zijn zij bij hem. ok hebben zij al de banieren, die zij hadden, aau hem overhandigd; derhalve, indien Rundie wenscht te weten, wat er van dien gouverneur is geworden, zeg hem mijne boodschap. Ik voeg hier aan toe een afschrift van een brief, dien ons opperhoofd in den Aequator zond aan den Khalifa, en ook een afschrift van den brief, dien Tewfik heeft gezonden aan den gezegden gouverneur. Ook zend ik u een dozijn patronen, die van den Aequator zijn mede gebracht. Ik prijs God voor de overwiuiiiug der geloovigen en de nederlaag der ongeloovigen. Ge zegeld: Osmau." Brief van Omar Saleh, gedagteekend 10 Safar 1306. In den naam van den grooten God! Dit is van den geringsten der dienaren Gods aan zijn Meester en zijn Hoofd, den Khalifa. Wij trokken op met de stoombooten en het leger. Wij bereikten de stad Lado, waar Emin, de Moedir van den Aequator,verblijf houdt. Wij kwauen in die plaats op 5 Safar 1306(10 October 1888). Wij moeten de officieren en de manschappen danken, die deze verovering hebben gemakkelijk gemaakt vóór onze komst. Zij vingen Eiiiiu, en een reiziger, die met hem was, eu sloegen beiden iu ketenen, De officieren eu de manschappen weigerden te gaan naar de Turken in Egypte. Tewtik (de Khedive) zond aau Emin een der rei zigers, wiens naam is Stauley. Deze Stanley bracht mede een brief van Tewlik aan Emin, gedagteekend 8 Jemal Aowal, 1304, No. 81, en Emin bevelende, met Stanley mede te gaan, en aan de rest der troepen de keus te laten om naar Caïio te gaan of te blijven. De troepen weigerdeu te gehoorzamen aau de bevelen der Turken, en ontvingen ons met blijdschap. Ik vond vele struisvedereu en veel ivoor. Ik zend hiermede, aan boord van de Bordaitt, de officieren en den opper schrijver. Ik zend ook den brief, die van Emin tot Tewiik kwam, met de banieren, die wij aau de Turken ontnamer. Ik hoorde, dat er eeii ander reiziger was, die IA> Emiu kwam, maar ik hoorde, dat hij terugkeerde. Ik zie naar hem uit. Als hij weer terugkomt zal ik hem zeker vangen. Al de hoofden der provincie met de inwoners waren ver blijd o us te outvaiigeu. Ik heb al de wapenen en de ammuiiitie medegenomen. Zend mij de officieren eu cleii opperschrijver terug, als gij hen gezien hebt en hun de noodige voorschrifteu hebt gege ven, want zij kunnen mij van groot uut zijn." Een lieuter-tefegrarn, hodennacht ontvangen, deelt mede, dat op 21 December te Zanzibar brieven van Stanley-Falls van W Augustus aan gebracht zijn. In die brieven wordt gemeld, dat op b Augustus een schrijven van Stanley was ontvangen. Stanley bevond zich te Bonalya, aan. »Goeden morgen, mijnheer Bramsen, nu heb ik uwétoch eens netjes eu vlug geholpen, niewaar?" Willem ma,akt een beweging alsof hij den man naar de keel wil vliegen, maar hij be dwingt zich. »Zwijg, uilskuiken," roept hij uit, »je hebt mijn schoen met voorbedachten rade te kort gemaakt en daardoor mijn heelen avond be dorven; daar, kijk zelf, vlegel!" eu hij werpt hem de bottine toe. «Verder heb je, hoewel ik bet je uitdrukkelijk heb bevolen, er toch geen rekening bij gedaan! Maar ik heb geen lust mij op een ezel ais jij bent, nog langer boos te maken; dien schoen neem je mee, eu als ie zóó is, dat ik 'm kau dragen, dan zal ik je betalen. Van mij echter krijg je in 't vervolg geen stuk werk meer in handen!" Baas Jan was een oogenblik verbluft; hij beziet den schoen vaii alfe kanten en schudt zijn hoofd. Daarop steekt hij er zijn hand in, tikt zich tegen ''t voorhoofd en. ... weldra zetelt er een blijmoedig glimlachje op zijn eerlijk schoenmakersgelaat, want hij heeft een ontdekking gedaan. Vooraan, aau den neus, beeft hij iets gevoeld, dat daar bepaald niet thuis behoort eii met moeite werkt hij het naar buiten. Daar komt iets aan 't daglicht, dat veel op een kluit papier machégelijkt. Langzaam ontwart hij het, ontdoet het van zijn omhulsel eene enveloppe eu uu verschijnt, in optima forma, neen, dat 's niet waar, maar toch daar verschijnt een deugdelijke schoenmakersrekening en ditmaal nog wel zóó schoon gecalligrapheerd als er misschien nooit of mnimer een tweede den winkel van baas Crispijn zal verlaten. En Willem kan een schaterlach niet weer houden als baas Jan. hem daar met komischeu ernst laat lezen: Voor aau UEd. geleverd a contant: Eeu paar KXTKA FUNK bottines.... /'U.50. Jeannette, die werkelijk veel van Willem hield, was te verstandig om hem om 'u kleinig heid te laten loopeii en Willem is nu al sedert een paar jaar met haar getrouwd. Als de twee kleintjes niet te veel «muziek" maken, zoodat zij ze veilig een ooganblik aan hem kan toevertrouwen en ze wil hem dan eens plagen, dan haalt zij lachend een verfrommeld document voor den dag, en met koddige ge baren, leest zij dan de rekening van da extra fijne boltiites voor

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl