Historisch Archief 1877-1940
No. 600
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
de Aroewimini; hjj had Emin-Pacha 82 dagen te
voren in goeden welstand verlaten; Emin was
toen ruim van levensmiddelen voorzien. Stanley
was teruggekomen ten behoeve van zijne achter
hoede en voor leeftocht. Hij kwam op 17 Augustus
te Bonalya aan en was voornemens tien dagen
later te vertrekken, naar men onderstelt om zich
weer bij Emin-Pacha te voegen. Al de blanken
der expeditie bevonden zich in goeden welstand
«n hadden aan niets gebrek.
GEMEENTEZAKEN.
De vereeniging Pro Patria, die haar ontstaan
te danken had aan den beroemden volksgeest, die
gewoonlijk sluimert, maar bij het minste gerucht
zoo ontzettend wakker wordt, dat men al dadelijk
voorspellen kan, dat er weer spoedig reactie zal
komen; de vereeniging Pro Patria sliep in na een
roemrucht bestaan van eenige jaren. Zij sliep in
voor goed en vermaakte haar contante geld aan
de gemeente, die met de stervende mondeling
onderhandelde en de voorwaarden vaststelde waar
op zij het fonds zou aanvaarden. Daarvan was
het uitvloeisel eene voordracht aan den Raad, om
dat geld maar in te pikken", ten einde
daarTan betere en gemakkelijker te bereiken
schistbanen te maken.
Nu, na 4 jaren wil men aan den Zeebnrgerdijk
Bchietbanen aanleggen en daarvoor f 1700 uit het
bedoelde Propatriafonds nemen.
Neen, zei de jonge meneer Jitta, neen, het
moeten gemakkelijker te bereiken schietbanen z\jn,
dat staat er duidelijk.
Zeker, riep de heer Sillem; Jitta heeft groot
gelijk. En 't moeten ook geen banen zijn, inge
richt voor de schutterij die alleen geoefend wordt
in 't hanteeren van het geweer.
Pro Patria was juist een tegenhanger van de
schutterij, want toen ik afgekeurd werd voor de
schutterij (was u te klein, meneer ? Dan had u bij
de groejje jagers" in den Haag moeten gaan;
daar kijken ze op geen centimetertje) toen ging
ik dadelijk hij Pro Patria waar men heel wat
beter leerde schieten dan bij de schutters, die door
een cylinder schoten, zoodat het altijd raak was.
En ik, zoo sprak de wethouder Westenberg, ik
heb twaalf jaar bij de schutterij gestaan (drommels
dan scheelde het met u toch maar een heel klein
beetje, meneer Sillem!) en ofschoon ik nooit een
erge" schutter geweest ben (neen, dat geloof ik
best, u is een veel te erge" wethouder om ooit
een erge" schutter te hebben kunnen zijn) door
cylinders heb ik toch nooit geschoten, da's maar
malligheid van den heer Sillem.
Zoo praatte men ruim een uur lang over die
? 1700.?. Maar de heer Pet, wien de geschre
ven bedoeling niet in de kraam te pas kwam, was
eens gaan informeeren bij den vertegenwoordi
ger van de gemeente en dien van Pro Patria,
die indertijd samen over de zaak gesproken had
den, en dezen hadden hem verzekerd dat het
volstrekt niet in de bedoeling lag om het fonds
te gebruiken voor schietbanen midden in de stad.
Dat was immers een onbereikbare illusie van de
heeren en dan zou het fonds ten eeuwigen dage
onaangeroerd moeten blijven. De voordracht van
1S84 moet een vergissing geweest zijn.
Zes en twintig van de acht en dertig leden
waren van hetzelfde gevoelen.
Wethouder Westenberg schijnt bij al zijne deug
den, ook die der opzettelijke kippigheid te bezitten.
Verbeeld u dat wij in den eersten tijd langs het
Daniël Meüerplein komende (ik laat de andere
voornamen van Meijer maar weg. om mij niet als
de heer Muysken te verspreken, die het eerst het
Joden: daarna het: Jozef en eindelijk dan toch
het Jonas Daniël Meijerplein noemde) daar langs
komende, terwijl de timmermanskeet daar was
^verrezen, dat hij toen niet eens wat van die keet
gezien had.
Is dat nu opzettelijke kippigheid of niet? Maar
misschien laat ons niet ergdenkend zijn
misschien liep er langs den waterkant wel iets
waar des wethouders aandacht meer speciaal op
gevestigd was, en dan zou het wel kunnen voor
komen dat iemand het heele Meyerplein niet zag.
Intusschen diende deze ziende blindheid om te
versterken het betoog dat een badhuis voor min
vermogenden daar niet misstaan zou, en dat ge
loofden de andere leden behalve Mr. van Merop ook.
De heer Wüste zou gaarne voor twee bij elkan
der staande scholen n gymnastiek-locaal gebouwd
zien, maar volgens den wethouder Van Lennep
gaat dat niet. En tegen den afkoop der zorg
voor de Israëlitische armen, door middel van een
overeenkomst met de betrokken armbesturen, had
den sommigen ook al bezwaren; maar veel werd
er toch niet meer over gesproken - goddank,
want het was al mooi zoo.
NBMO.
RECLAME OPTOCHT.
Dit is een waarheid, dat Joh. Braaksensiek het
honderdmaal beter verstaat zoo'n reclame-optocht
te ontwerpen dan de heeren, die met de zorgen
voor dien van jl. Dinsdag waren belast.
Iets onmogelijkere is er nog nooit vertoond in
de straten van Amsterdam. Hadden de onderne
mers de plaat van genoemden geestigen teekenaar
maar tot model genomen, die onlangs bij dit
Weekblad gevoegd is geweest, het succes ware
verzekerd geweest. Maar nu?! n het publiek, n
de ondernemers zullen wel voor goed genezen zijn.
Duizende menschen waren op de been langs
den weg, dien de optocht" volgens> de couranten
zoude volgen, maar die nog al wat verschilde
van dien op den officieelen wegwijzer medegedeeld,
zoodat niet weinigen teleurgesteld werden, waar
over zij zich echter volstrekt niet hebben te be
klagen, 't Was me een zoodje!
De aardigste man van den heelen stoet lag in
een ledikant van een beddenmagazijn onder de
dekens en deed somtijds of hij sliep, in welk
geval hij het alleraardigst was. En dan was er
een, bijna net zoo aardig, die zat, met een papie
ren neus voor, op een wagen met steenkolen en
briquetten en stak van tijd tot tijd zijn beslagen
tong tegen het publiek uit.
Al het overige was flauw! Zelfs de hartige"
saucyzen die bij gansche rissen uit een hoorn des
overvloeds kwamen tuimelen, konden het gevoel
van flauwheid niet verdrijven dat mij overviel toen
ik de koetsiers met varkenskoppen zag, die dezen
slachterswagen bestuurden, 't Was akelig!
Het deftige element van den stoet zat in een
landauer, die vooruit reed. Dat waren de heeren
van de directie".
Als ik er nu nog bjj vertel dat de gouden haan,
dien we verleden jaar in al zijn fierheid op het
tentoonstellingsmarktplein hebben zien prijken
boven op den nok van een dak, nu op een bord
papieren oven stond, die veel meer op bordpapier
geleek dan in de bedoeling moest gelegen hebben;
dat een café-concert vertegenwoordigd was door
een heer in een chambercloak en met een rood
baretje op, alsmede door een soort van uitsmij
ter" die tegenover hem aan een tafeltje zat in
een vierpootigen hemel op wielen.; en dat de rest
was naar venant dan zal das geehrte Piiblieum
begrijpen waarom Herr Oscar Carrébeleefdelijk
zeide: ich muss mich entschuldigen, toen de heeren
tegen half twaalf in alle staatsie aan zijn circus
kwamen om aan zijne beloofde paarden en per
soneel een eereplaats in den edelen stoet in te
ruimen.
De optocht zelf is dus eigenlijk niet de moeite
waard om te bespreken, en ik zou er dan ook
over gezwegen hebben, indien de bijkomstigheden
aan deze mislukte geldslagerij niet eenigen luister
hadden bygezet.
Alles maakte reclame op dezen dag! Zelfs de
Maandaghouders deden het, vermoedelijk voor een
luien Dinsdag", en volgden den stoet in aapjes,
die tot op het dak toe volzaten met volgedronken
exemplaren van hunne soort. Strooibiljeften, waar
mede men hier toch al zoo gul is, werden door
allerlei firma's bij tienduizenden verspreid. Het
nut van deze manier van adverteeren bleek on
miskenbaar toen een heer met een hoogen hoed
op en beladen met een zwaren last groot iormaat
strooibiljetten de Kalverstraat kwam inwaaien.
Zijn hooge dop maakte zooveel impressie op de
in die straat aanwezige volksmenigte, die te ver
geefs op den stoet wachtte en dus naar eenige
afleiding zocht, dat deze heer in minder dan geen
tijd zijn enorm pakket had uitgedeeld, maar
daarentegen op zijn verderen reclameweg omringd
was door een troep jonge en volwassen lui, die
in de vroolijkheid huns harten de advertentiepapieren
ineen frommelden en in den vorm van proppen
schoolgaande kinderen maakten er zelfs de van ouds
bekende natte proppen" van naar den pas
gepolitoerden hoed dezes heeren wierpen. Waren ze nog
maar alleen tegen dien hoed terechtgekomen! Dan
had de man zeker voortgegaan zich lachende een
uitweg te banen ; maar, helaas, velen dezer pro
jectielen was hij verplicht met de hand van zijn
schuldeloos gezicht te verwijderen, en dat maakte
hem boos wat hem ook al niet baatte, want
toen hij met een nijdig gezicht om zich heen
stompte, trok de lieve jeugd aan de panden van
zijn demi-saison, waarvan ik er later een als een
zegeteeken op den Dam in den modder zag liggen.
In de Jonge Roelensteeg zochïen vond do onge
lukkige heer eindelijk een veilig toevluchtsoord
en hij stelde daar het gednld der op hem wach
tende menigte zoolang op de proef, dat deze zich
maar verwijderde.
Het eenige merkwaardige &.' t ik verder nog als
een gevolg van denreclame-optochtwaarnam,\vas dat
de reclamemanie zoover ging, dat twee jeugdige
punctueel gekleede stadgenootjes, op tot aan de
enkels scheef geloopen schoenen, maar met keurige
lichte demi-saisonnetjes aan, door een schalkschen
sigarenhandelaar ter sluiks op hunnen rug met
het stempel: Sapristi, 2J4 ets. sigaar" waren
gewaarmerkt.
Dat ik zelf een uur lang op het balcon van
het Poolsche Koffiehuis in de kou heb gestaan om
voor de tweede maal den fameusen optocht te
zien, met geen ander resultaat dan dat ik alleen
de flesch van Reder van den Dam af die straat
zag binnenwaggelen, alsof haar inhoud haarzelve
naar het hoofd was gestegen, terwijl de andere
mooiigheid langs het Rokin aan mijnen rug voorbij
ging, zal ik maar niet vertellen, want wie heeft
er medelijden met een reporter?
Uit het Haagje,
Het prospectus is verschenen eener nieuwe
onderneming van vervoermiddelen, half tram,
half omnibus, die moeten dienen om den bestaan
den tram te beschaven, te veredelen en aan te
vullen. Binnen veertien dagen zullen die twee
slachtige reptiliën door onze stad krioelen. Nu of
nooit is dus het oogenblik gekomen om een korte
levensschets te geven van onzen braven, nukkigen,
verwenden, alleenheerschenden, koppigen, misschien
daarom juist ons zoo dierbaren tram.
Een vreemdeling moet het wel moeilijk vallen
zich eenig juist denkbeeld te vormen van den
Haagschen Tramwegdienst. Voor die inrichting
toch staat zelfs het bevattings-vermogen van ge
boren Hagenaars stil. 's Morgens vóór dag en
dauw, als zelfs de stadsmosschen het nog te
matineus vinden om hare dagelijksche inslagen te
doen, verlaten onze trams reeds hunne warme
nesten. De mosschen schijnen te begrijpen dat
juffrouw Witdoek of meneer Pluimmuts nog niet
bij de hand zijn om brood voor ze neer te leggen.
De diertjes rammelen wel pan den honger, maar
zijn te verstandig om voor niemendal koude voe
ten te halen op kale straten en raamkozijnen.
Nu zijn de trams echte, onvervalschte
menscheneters, met een fameus snelle spijsvertering.
Dat ook zij bij het ochtendkrieken van inwen
dige leegte rammelen, is zeer natuurlijk. Alleen
is het vreemd, dat zij in eene beschaafde streek,
zooals de residentie, zoo vroeg de rust verstoren;
want gelijk eene kudde uitgehongerde wolven, jagen
zij door de nuchtere straten, als waren zij in de
Steppen van Rusland. En aan het vinden van
een prooi, die eenigszins de moeite waard is, valt
voor tien uur , half elf niet te denken. Politie
mannen en werklui, de eenige menschen, die zich
op het nachtelijk morgenuur vertoonen, zijn den
tram veel te slim af. Zoo goed als nooit zijn
dezen door hem te bemachtigen; reizigers voor
vroege treinen laten zich ook niet foppen; zij
kennen zijn streken, bij voorbeeld: om plotseling
op een wisselplaats te blijven stil staan, zonder
zich om het vertrek van den spoortrein iets te
bekommeren; en honden eet de tram uit be
ginsel in het geheel niet.
Het is te begrijpen dat conducteurs en koetsiers
tegen den tijd dat de passagiers komen opdagen,
zich even frisch gevoelen, als kapitein en stuurman
van een zeeschip na stormtijd.
De paarden wisselen elkaar ten minste nu en
dan af en wandelen kop aan staart naar huis, om
nieuwe krachten te verzamelen ; maar de kapitein
en stuurman van ons modern beurtschip der groote
steden moeten voortdurend op het dek blijven.
Dit verklaart het verschijnsel dat de koetsier van
slaap en vermoeidheid dikwijls als een baliekluiver
over het slijkbord hangt, terwijl de conducteur,
naar geest en lichaam uitgeput, in den longroom"
op de canapéligt. Vooral de conducteurs treffen
het, dat de Haagsche Roineo's en Julia's van onze
dagen het balcon van den tram, dat ook zoo ge
makkelijk zonder touwladder te bereiken is, meer
en meer uitkiezen tot plaats voor fideele bijeen
komsten; want zoo blijft het binnenschip nog al
eens vrij.
Voordeelige overstapjes, voor lange ritten, zijn
hier nog niet uitgevonden. Aansluiting van de
eene lijn aan do andere schijnt bepaald streng
verboden. Iemand die van de Hollandsche spoor
komt en in het zeehelden-kwartier een bezoek
wil afleggen, moet op den Hoogen wal, bij de
Prinsenstraat op een anderen tram overgaan. Op
den Noordwal gekomen, ziet hij den tram, dien
hij noodig heeft, werkelijk op den Hoogen wal
staan, even kalm en bedaard als een zeemeeuw.
Men nadert eu nadert steeds dichter, men denkt
hem reeds te hebbeu maar jawel; even schuw
als de zeemeeuw is de vurig begeerde tram er
al van door. Men hoort wel zijn tartend gefluit
en ontdekt wol een wit streepje heel in de verte,
maar oom kool is buiten schot. Vooral in dezen
tijd van het jaar, als de Hooge Wal wel eens
gelijkt op een ontzaglijk grooten schotel met
hazenpeper, is het geen zaak om er een steeple
chase" met een tram te houden. Het beste is
maar om 'n kwartiertje te wachten.
Hoe het komt, weet niemand, maar ieder tram
lijntje heeft hier zijn souvereiniteit in eigen kring,
en staat even onverzoenlijk, om niet te zeggen
vijandig tegenover zijn broertjes in zijn eigen stand,
als de eene kerkelijke secte tegenover de andere.
De bekende stelling, dat de rechte lijn de
kortste afstand is tusschen twee punten A en B,
schijnt voor de directie van onzen tram evenmin
een uitgemaakte zaak te zijn, als het nut der
inenting tegen de pokken voor den Minister van
koloniën. Onze diplomaten on hofbeambten kun
nen geen uitvoeriger en grilliger buigingen maken
dan de rails van onzen tram. Op een afstand,
rechtuit gemeten, van tien minuten, toert men
een half uur om. Van een tramwegnet kunnen
wij moeilijk spreken; het is veeleer een fuik,
waarin men evengoed als de slimste paling het
spoor bijster raakt, en dikwijls slecht van de reis
komt.
Men moet vooral niet denken dat al die om
buigingen gemaakt zijn om nauwe of drukke
straten te vermijden. Op het gezochte middaguur,
als de straten wemelen van menschen, ziet men
naast den wagenmenner, den conducteur, als
wü'on Hector op zijn zegekar, niet alleen door de
woelige Wagenstraat, maar zelfs door de eivolle
Jodenbuurt, in teugellooze vaart voortjagen. Dit
is niet zoo zeer eene uiting van gezonde levens
kracht, als wel eene koortsachtige opwinding,
want onze tram is kwakkelend. Wie zou ook ge
zond kunnen blijven bij zulk een régime"? Naar
omstandigheden is echter de toestand van onzen
patiënt, tot 's avonds tien uur, redelijk wel. Tegen
tienen wordt de zieke hangerig en luidt het voor
schrift: om het half uur een lepel. Enkele oude
thcotantes, die naar huis gaan, kunnen nog zoo
wat van zijn gezelschap profiteeren. Na elven is
er bijna geen hoop meer om een tram te treffen.
En na middernacht juist als het geheele uit
gaande Haagdom letterlijk naar trammen smacht
en snakt is het voor goed afgeloopen. Hot is
hier de oude geschiedenis van het mooie, dure
speelgoed, dat alleen schijnt gemaakt te worden
om half gebruikt in een hoek te blijven liggen.
Zoo pruttelden velen, die van den muziekavond
in de nieuwe zaal van Pulchri, te voet huiswaarts
keerden.
De tramdirectie kan dan ook een voorbeeld
nemen aan het bestuur van ons
schildersgenootschap Pulchri Studio", dat geen poging verzuimt
om van zijn nieuw lokaal alle mogelijke voordeel
en partij te trekken Zoo werd de muziekavond
hoofdzakelijk ingericht om het publiek te laten
zien dat do nieuwe hallo, waarin slechts ns in
do weok sociëteit gehouden wordt, ook zeer ge
schikt is om partijen en muziek-uitvoeringen te
geven.
Joseph Hollman met zijn violoncel en Jozef
Cramer met zijne viool twee Jozefs ver
schenen dien avond vrijwillig, zonder eenige
quaestie van zilverlingen, te midden van hunne
broeders in de kunst.
De langwerpige zaal waarschijnlijk eene ge
dempte tuin was in groot ornaat, dicht be
hangen met schilderijen, badende in een zee van
gaslicht. Een uitgelezen gezelschap van notabelen,
vooral uit de artistenwereld, met hunne dames,
«.waren uitgenoodigd. Een rijke verscheidenheid
van kranige koppen, vergezeld door een eleganten
vrouwenstoet, gaf het doorslaand bewijs dat de
invitatie niet was afgeslagen. Al wat de Resi
dentie oplevert aan chic", bevalligheid, talent
en vernuft, werd hier vertegenwoordigd. Hier
was inderdaad feu sacré'' aan den wand, in
de hoofden, ja zelfs in de trillingen der lucht,
door de meesterdroomers, Hollman en Cramer
met hunne instrumenten in bewoging gebracht.
Niet in veelkleurige, maar in stemmig zwarte
rokken, hebben deze Jozefs de ingewikkelde,
heerlijke droomen van Schumann, Handel,
Svendsen, Wieniawski en ook droomen die zij
zelven gehad hebben gemakkelijk, duidelijk en
rein verklaard. Toen, na in ademlooze stilte
toegeluisterd te hebben, de hoorders in luide toejui
chingen losbarstten, en alle schoven zich eerbiedig
bogen, kon het bestuur van Pulchri tevreden zijn;
want dat buigen van de schoven beteekende, dat
de nieuwe zaal in allen deele aan haar doel be
antwoordt.
Moge dan ook om nu eens te toasten
die zaal met der daad zijn en blijven een druk
bezochte tempel, gewijd aan kunst en wetenschap;
wel te onderscheiden van het Gebouw" op den
Zwarten weg, dat slechts in naam dien wijdschen
titel voert; waar de kunsten worden uitgeoefend
door Clowns en Paillassen, en waar poney's, ossen
en varkens vaa wetenschappelijke ontwikkeling
getuigen. Z.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
Ik heb, in een vorig nommer van dit blad, met
groote ingenomenheid gesproken van 's Heeren
Van der Lindens opera Catharina en Lambert".
Daar ik de leer ben toegedaan, dat die Kunst
Jedermanns Sache is, heb ik, als lid van het pu
bliek, van het volk, dat ineêde reputaties maakt,
een krans aan den kunstenaar toegeworpen. lemant,
die zich F. teekent, komt daar, met groote harts
tochtelijkheid, in een weinig verzorgden stijl, tot
twee maal toe, tegen op. Hij heeft geen woorden
genoeg, om het werk van den Heer van der Linden
te kleineeren, 't Is jammer, dat die woorden
geen techniesch muzikale axiomaas inhouden, waar
aan getoetst, de kompozitie van den Heer v. d. L.
en mijne toejuiching in het niet zouden zinken.
Om te beginnen zegt de Heer F. is het geen
opera", want: het is een opéra comique" of een
opéretto". De aanmerkingen zijn vorder wat haar
inhoud betreft, van een aard, dat men (al wordea
ze, hier en daar, met een kunstwoord ot' wat
opgecierd) geen muzikale specialiteit behoeft te zijn,
om ze te maken; het komt alles neer op
appretiatie; tastbare fouten worden niet aangewezen.
Daarna slaat de Heer F. aan het razen tegen den
text, dien ik N B. zelf vrij streng had veroor
deeld, ofschoon de bouw van het stuk zoo slecht
niet is. liet lust mij voords geenszins den Heer
F., in zijn wijdloopige en opgewonden (esthetische
argumentatiën tegen Wagner enz., te volgen; maar
deze betuiging moet mij van het hart, dat ik nooit
met zoo veel gedruisch kwalijk doordachte,
pseudowijsgeerige, begrippen in dit Weekblad" hoorde
verkondigen: op dit punt waag ik het mijn gezag"
tegenover dat van den Heer F. te plaatsen.
In 't algemeen dunkt mij ook, dat, bij het be
scheiden optreden van nieuwe menschen, in de
kunstwaereld eene welwillende houding betaamt
aan hen, die gerekend worden de wei-gewikte en
eenigszins wetenschappelijk geformuleerde open
bare meening te vertegenwoordigen. Als de hominet
novi voortwerken, is er gelegenheid genoeg hun
allengs te doen begrijpen wat hun nog ontbreekt.
Dit geldt, in zonderheid, van werken, die niet in
een volstrekt verderfelijke richting zijn geschreven.
Ware zoo iets het geval, dan zou het zaak zijn
de eerste misslagen zeer nadrukkelijk tegen te
gaan: principiis obsta.
Sommigen, die Roger la honte'' een draak
noemen, zullen misschien wenschen, dat er, ten
aanzien van dit stuk, met grooto strengheid te
werk worde gegaan: maar ik heb mij al meer-malen
veroorloofd zekere zoogenaamde draken" te ver
dedigen. Zij zijn vaak kleurrijke vertegenwoor
digers dor Romantiok, en het is een bedenkelijke
zaak, met minachting te spreken over een kunst
periode, die zich nadrukkelijk en konscquent ge
openbaard heeft. Daar was bijv. ook een fijd, en
zij is nog niet voorbij, dat sommigen de pen haalden
door de geheele XVIlIe Eeuw, wat do plastische en
architektonische kunsten betreit. De Heer L. M.
Moolenaar, wiens bekwaamheden en beminnelijke
inborst (gelijk die spreekt uit zijn Groningsche
verhandeling Opmerker, weekblad, 15 Dec.
11. ) ik geenszins voorbijzie, meent, als alge
meen erkend, te mogen aannemen, dat de bouw
kunst sedert de 17de eeuw van onze jaartelling
van lieverlede is achteruitgegaan", en dan schijnt
hij de leerboeken van Vignola c.s. met het woord
slaafsche navolging" en den rokokostijl met dat
van verregaande bandeloosheid" rechtmatig
gequaliliceerd te rekenen. Ik zal het waarlijk voor
de konstruktieve redelijkheid van den
Pompadourstijl niet opnemen: maar voor het sestuetiesch
oog biedt toch de Eeuw van Louis XV een
harmoniesch aspekt aan; en de fijnste Renaissance
der XVIe is even-min zonder zeer zware zonden,voor
de vierschaar der rationeele kunst. Wij kunnen
met eenig exkluzivisme niet te voorzichtig wezen.
Nu ik Roger la honte" op ons groote Tooneel
gezien heb, moet ik toch zeggen, dat de Ma
jesteit van den Stadsschouwburg niet al te veel
lijdt onder de schilderachtige en inderdaad boeyende
ontrolling dezer taiereelen". De Draak", rustig
beschrcden door Louis Bouwmeester, blijft zoo lenig,
onder zijn groen-gouden schubben, slaat zoo indruk
wekkend met vlerken, staart en klaauwen, verheft
zijn kop, met de bloedroode tong, zoo romantiesch,
schiet zulke levendige stralen uit zijn oogen en
pronkt zoo natuurlijk mot den karbonkel in zijn
voorhoofd, dat, als Da Costa (die nooit in de ko
medie geweest is) uitroept:
Vuur sist het uit zijn buik",
men den feilen salamander" toch applaudiseert.
De ontknoping, ook in deze officieele editie, blijft
het bedenkelijkst. De overzetting van den Heer
van Sprinkhuysen, in den Salon" opgevoerd, is
over het geheel, getrouw aan het op het
Leidscheplein gespeelde handschrift, en voor zoo ver
ze van de oorspronkelijke tooneelbewerking af
wijkt, sluit ze zich aan bij den roman van Julei
Mary.
De gerechtszaal is, in den Stadsschouwburg,
waarlijk indrukwekkend, en de wijze waarop de
Heer Ising de partij van den Prjezident van 't Hof
vervulde, maakte de iluzie haast volkomen. Voeg
daarbij het aandoenlijk spel van het jonge meisjen,
leerling van do Tooneelschool. dat voor Susanne
Laroque (als kind) optrad on de natuurlijke, luid
ruchtige belangstelling van het voorgestelde pu
bliek, en men zal het zich kunnen verbeelden,
dat dit tafereel waarlijk de moeite der bijwoning
ruimschoots verdient. De fransche roman- en
tooneelschrijvers hebben meer-malen blijk gege
ven, op te merken, dat de formaliteiten der
rechtspleging en van al wat met de
kancelarij in verband staat, prikkels tot belang
stelling zijn. In het leven werpt men al zoo gaarne
blikken in de rechtszaal, waar krimineele zakeE