De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 23 december pagina 3

23 december 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 600 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 de Aroewimini; hjj had Emin-Pacha 82 dagen te voren in goeden welstand verlaten; Emin was toen ruim van levensmiddelen voorzien. Stanley was teruggekomen ten behoeve van zijne achter hoede en voor leeftocht. Hij kwam op 17 Augustus te Bonalya aan en was voornemens tien dagen later te vertrekken, naar men onderstelt om zich weer bij Emin-Pacha te voegen. Al de blanken der expeditie bevonden zich in goeden welstand «n hadden aan niets gebrek. GEMEENTEZAKEN. De vereeniging Pro Patria, die haar ontstaan te danken had aan den beroemden volksgeest, die gewoonlijk sluimert, maar bij het minste gerucht zoo ontzettend wakker wordt, dat men al dadelijk voorspellen kan, dat er weer spoedig reactie zal komen; de vereeniging Pro Patria sliep in na een roemrucht bestaan van eenige jaren. Zij sliep in voor goed en vermaakte haar contante geld aan de gemeente, die met de stervende mondeling onderhandelde en de voorwaarden vaststelde waar op zij het fonds zou aanvaarden. Daarvan was het uitvloeisel eene voordracht aan den Raad, om dat geld maar in te pikken", ten einde daarTan betere en gemakkelijker te bereiken schistbanen te maken. Nu, na 4 jaren wil men aan den Zeebnrgerdijk Bchietbanen aanleggen en daarvoor f 1700 uit het bedoelde Propatriafonds nemen. Neen, zei de jonge meneer Jitta, neen, het moeten gemakkelijker te bereiken schietbanen z\jn, dat staat er duidelijk. Zeker, riep de heer Sillem; Jitta heeft groot gelijk. En 't moeten ook geen banen zijn, inge richt voor de schutterij die alleen geoefend wordt in 't hanteeren van het geweer. Pro Patria was juist een tegenhanger van de schutterij, want toen ik afgekeurd werd voor de schutterij (was u te klein, meneer ? Dan had u bij de groejje jagers" in den Haag moeten gaan; daar kijken ze op geen centimetertje) toen ging ik dadelijk hij Pro Patria waar men heel wat beter leerde schieten dan bij de schutters, die door een cylinder schoten, zoodat het altijd raak was. En ik, zoo sprak de wethouder Westenberg, ik heb twaalf jaar bij de schutterij gestaan (drommels dan scheelde het met u toch maar een heel klein beetje, meneer Sillem!) en ofschoon ik nooit een erge" schutter geweest ben (neen, dat geloof ik best, u is een veel te erge" wethouder om ooit een erge" schutter te hebben kunnen zijn) door cylinders heb ik toch nooit geschoten, da's maar malligheid van den heer Sillem. Zoo praatte men ruim een uur lang over die ? 1700.?. Maar de heer Pet, wien de geschre ven bedoeling niet in de kraam te pas kwam, was eens gaan informeeren bij den vertegenwoordi ger van de gemeente en dien van Pro Patria, die indertijd samen over de zaak gesproken had den, en dezen hadden hem verzekerd dat het volstrekt niet in de bedoeling lag om het fonds te gebruiken voor schietbanen midden in de stad. Dat was immers een onbereikbare illusie van de heeren en dan zou het fonds ten eeuwigen dage onaangeroerd moeten blijven. De voordracht van 1S84 moet een vergissing geweest zijn. Zes en twintig van de acht en dertig leden waren van hetzelfde gevoelen. Wethouder Westenberg schijnt bij al zijne deug den, ook die der opzettelijke kippigheid te bezitten. Verbeeld u dat wij in den eersten tijd langs het Daniël Meüerplein komende (ik laat de andere voornamen van Meijer maar weg. om mij niet als de heer Muysken te verspreken, die het eerst het Joden: daarna het: Jozef en eindelijk dan toch het Jonas Daniël Meijerplein noemde) daar langs komende, terwijl de timmermanskeet daar was ^verrezen, dat hij toen niet eens wat van die keet gezien had. Is dat nu opzettelijke kippigheid of niet? Maar misschien laat ons niet ergdenkend zijn misschien liep er langs den waterkant wel iets waar des wethouders aandacht meer speciaal op gevestigd was, en dan zou het wel kunnen voor komen dat iemand het heele Meyerplein niet zag. Intusschen diende deze ziende blindheid om te versterken het betoog dat een badhuis voor min vermogenden daar niet misstaan zou, en dat ge loofden de andere leden behalve Mr. van Merop ook. De heer Wüste zou gaarne voor twee bij elkan der staande scholen n gymnastiek-locaal gebouwd zien, maar volgens den wethouder Van Lennep gaat dat niet. En tegen den afkoop der zorg voor de Israëlitische armen, door middel van een overeenkomst met de betrokken armbesturen, had den sommigen ook al bezwaren; maar veel werd er toch niet meer over gesproken - goddank, want het was al mooi zoo. NBMO. RECLAME OPTOCHT. Dit is een waarheid, dat Joh. Braaksensiek het honderdmaal beter verstaat zoo'n reclame-optocht te ontwerpen dan de heeren, die met de zorgen voor dien van jl. Dinsdag waren belast. Iets onmogelijkere is er nog nooit vertoond in de straten van Amsterdam. Hadden de onderne mers de plaat van genoemden geestigen teekenaar maar tot model genomen, die onlangs bij dit Weekblad gevoegd is geweest, het succes ware verzekerd geweest. Maar nu?! n het publiek, n de ondernemers zullen wel voor goed genezen zijn. Duizende menschen waren op de been langs den weg, dien de optocht" volgens> de couranten zoude volgen, maar die nog al wat verschilde van dien op den officieelen wegwijzer medegedeeld, zoodat niet weinigen teleurgesteld werden, waar over zij zich echter volstrekt niet hebben te be klagen, 't Was me een zoodje! De aardigste man van den heelen stoet lag in een ledikant van een beddenmagazijn onder de dekens en deed somtijds of hij sliep, in welk geval hij het alleraardigst was. En dan was er een, bijna net zoo aardig, die zat, met een papie ren neus voor, op een wagen met steenkolen en briquetten en stak van tijd tot tijd zijn beslagen tong tegen het publiek uit. Al het overige was flauw! Zelfs de hartige" saucyzen die bij gansche rissen uit een hoorn des overvloeds kwamen tuimelen, konden het gevoel van flauwheid niet verdrijven dat mij overviel toen ik de koetsiers met varkenskoppen zag, die dezen slachterswagen bestuurden, 't Was akelig! Het deftige element van den stoet zat in een landauer, die vooruit reed. Dat waren de heeren van de directie". Als ik er nu nog bjj vertel dat de gouden haan, dien we verleden jaar in al zijn fierheid op het tentoonstellingsmarktplein hebben zien prijken boven op den nok van een dak, nu op een bord papieren oven stond, die veel meer op bordpapier geleek dan in de bedoeling moest gelegen hebben; dat een café-concert vertegenwoordigd was door een heer in een chambercloak en met een rood baretje op, alsmede door een soort van uitsmij ter" die tegenover hem aan een tafeltje zat in een vierpootigen hemel op wielen.; en dat de rest was naar venant dan zal das geehrte Piiblieum begrijpen waarom Herr Oscar Carrébeleefdelijk zeide: ich muss mich entschuldigen, toen de heeren tegen half twaalf in alle staatsie aan zijn circus kwamen om aan zijne beloofde paarden en per soneel een eereplaats in den edelen stoet in te ruimen. De optocht zelf is dus eigenlijk niet de moeite waard om te bespreken, en ik zou er dan ook over gezwegen hebben, indien de bijkomstigheden aan deze mislukte geldslagerij niet eenigen luister hadden bygezet. Alles maakte reclame op dezen dag! Zelfs de Maandaghouders deden het, vermoedelijk voor een luien Dinsdag", en volgden den stoet in aapjes, die tot op het dak toe volzaten met volgedronken exemplaren van hunne soort. Strooibiljeften, waar mede men hier toch al zoo gul is, werden door allerlei firma's bij tienduizenden verspreid. Het nut van deze manier van adverteeren bleek on miskenbaar toen een heer met een hoogen hoed op en beladen met een zwaren last groot iormaat strooibiljetten de Kalverstraat kwam inwaaien. Zijn hooge dop maakte zooveel impressie op de in die straat aanwezige volksmenigte, die te ver geefs op den stoet wachtte en dus naar eenige afleiding zocht, dat deze heer in minder dan geen tijd zijn enorm pakket had uitgedeeld, maar daarentegen op zijn verderen reclameweg omringd was door een troep jonge en volwassen lui, die in de vroolijkheid huns harten de advertentiepapieren ineen frommelden en in den vorm van proppen schoolgaande kinderen maakten er zelfs de van ouds bekende natte proppen" van naar den pas gepolitoerden hoed dezes heeren wierpen. Waren ze nog maar alleen tegen dien hoed terechtgekomen! Dan had de man zeker voortgegaan zich lachende een uitweg te banen ; maar, helaas, velen dezer pro jectielen was hij verplicht met de hand van zijn schuldeloos gezicht te verwijderen, en dat maakte hem boos wat hem ook al niet baatte, want toen hij met een nijdig gezicht om zich heen stompte, trok de lieve jeugd aan de panden van zijn demi-saison, waarvan ik er later een als een zegeteeken op den Dam in den modder zag liggen. In de Jonge Roelensteeg zochïen vond do onge lukkige heer eindelijk een veilig toevluchtsoord en hij stelde daar het gednld der op hem wach tende menigte zoolang op de proef, dat deze zich maar verwijderde. Het eenige merkwaardige &.' t ik verder nog als een gevolg van denreclame-optochtwaarnam,\vas dat de reclamemanie zoover ging, dat twee jeugdige punctueel gekleede stadgenootjes, op tot aan de enkels scheef geloopen schoenen, maar met keurige lichte demi-saisonnetjes aan, door een schalkschen sigarenhandelaar ter sluiks op hunnen rug met het stempel: Sapristi, 2J4 ets. sigaar" waren gewaarmerkt. Dat ik zelf een uur lang op het balcon van het Poolsche Koffiehuis in de kou heb gestaan om voor de tweede maal den fameusen optocht te zien, met geen ander resultaat dan dat ik alleen de flesch van Reder van den Dam af die straat zag binnenwaggelen, alsof haar inhoud haarzelve naar het hoofd was gestegen, terwijl de andere mooiigheid langs het Rokin aan mijnen rug voorbij ging, zal ik maar niet vertellen, want wie heeft er medelijden met een reporter? Uit het Haagje, Het prospectus is verschenen eener nieuwe onderneming van vervoermiddelen, half tram, half omnibus, die moeten dienen om den bestaan den tram te beschaven, te veredelen en aan te vullen. Binnen veertien dagen zullen die twee slachtige reptiliën door onze stad krioelen. Nu of nooit is dus het oogenblik gekomen om een korte levensschets te geven van onzen braven, nukkigen, verwenden, alleenheerschenden, koppigen, misschien daarom juist ons zoo dierbaren tram. Een vreemdeling moet het wel moeilijk vallen zich eenig juist denkbeeld te vormen van den Haagschen Tramwegdienst. Voor die inrichting toch staat zelfs het bevattings-vermogen van ge boren Hagenaars stil. 's Morgens vóór dag en dauw, als zelfs de stadsmosschen het nog te matineus vinden om hare dagelijksche inslagen te doen, verlaten onze trams reeds hunne warme nesten. De mosschen schijnen te begrijpen dat juffrouw Witdoek of meneer Pluimmuts nog niet bij de hand zijn om brood voor ze neer te leggen. De diertjes rammelen wel pan den honger, maar zijn te verstandig om voor niemendal koude voe ten te halen op kale straten en raamkozijnen. Nu zijn de trams echte, onvervalschte menscheneters, met een fameus snelle spijsvertering. Dat ook zij bij het ochtendkrieken van inwen dige leegte rammelen, is zeer natuurlijk. Alleen is het vreemd, dat zij in eene beschaafde streek, zooals de residentie, zoo vroeg de rust verstoren; want gelijk eene kudde uitgehongerde wolven, jagen zij door de nuchtere straten, als waren zij in de Steppen van Rusland. En aan het vinden van een prooi, die eenigszins de moeite waard is, valt voor tien uur , half elf niet te denken. Politie mannen en werklui, de eenige menschen, die zich op het nachtelijk morgenuur vertoonen, zijn den tram veel te slim af. Zoo goed als nooit zijn dezen door hem te bemachtigen; reizigers voor vroege treinen laten zich ook niet foppen; zij kennen zijn streken, bij voorbeeld: om plotseling op een wisselplaats te blijven stil staan, zonder zich om het vertrek van den spoortrein iets te bekommeren; en honden eet de tram uit be ginsel in het geheel niet. Het is te begrijpen dat conducteurs en koetsiers tegen den tijd dat de passagiers komen opdagen, zich even frisch gevoelen, als kapitein en stuurman van een zeeschip na stormtijd. De paarden wisselen elkaar ten minste nu en dan af en wandelen kop aan staart naar huis, om nieuwe krachten te verzamelen ; maar de kapitein en stuurman van ons modern beurtschip der groote steden moeten voortdurend op het dek blijven. Dit verklaart het verschijnsel dat de koetsier van slaap en vermoeidheid dikwijls als een baliekluiver over het slijkbord hangt, terwijl de conducteur, naar geest en lichaam uitgeput, in den longroom" op de canapéligt. Vooral de conducteurs treffen het, dat de Haagsche Roineo's en Julia's van onze dagen het balcon van den tram, dat ook zoo ge makkelijk zonder touwladder te bereiken is, meer en meer uitkiezen tot plaats voor fideele bijeen komsten; want zoo blijft het binnenschip nog al eens vrij. Voordeelige overstapjes, voor lange ritten, zijn hier nog niet uitgevonden. Aansluiting van de eene lijn aan do andere schijnt bepaald streng verboden. Iemand die van de Hollandsche spoor komt en in het zeehelden-kwartier een bezoek wil afleggen, moet op den Hoogen wal, bij de Prinsenstraat op een anderen tram overgaan. Op den Noordwal gekomen, ziet hij den tram, dien hij noodig heeft, werkelijk op den Hoogen wal staan, even kalm en bedaard als een zeemeeuw. Men nadert eu nadert steeds dichter, men denkt hem reeds te hebbeu maar jawel; even schuw als de zeemeeuw is de vurig begeerde tram er al van door. Men hoort wel zijn tartend gefluit en ontdekt wol een wit streepje heel in de verte, maar oom kool is buiten schot. Vooral in dezen tijd van het jaar, als de Hooge Wal wel eens gelijkt op een ontzaglijk grooten schotel met hazenpeper, is het geen zaak om er een steeple chase" met een tram te houden. Het beste is maar om 'n kwartiertje te wachten. Hoe het komt, weet niemand, maar ieder tram lijntje heeft hier zijn souvereiniteit in eigen kring, en staat even onverzoenlijk, om niet te zeggen vijandig tegenover zijn broertjes in zijn eigen stand, als de eene kerkelijke secte tegenover de andere. De bekende stelling, dat de rechte lijn de kortste afstand is tusschen twee punten A en B, schijnt voor de directie van onzen tram evenmin een uitgemaakte zaak te zijn, als het nut der inenting tegen de pokken voor den Minister van koloniën. Onze diplomaten on hofbeambten kun nen geen uitvoeriger en grilliger buigingen maken dan de rails van onzen tram. Op een afstand, rechtuit gemeten, van tien minuten, toert men een half uur om. Van een tramwegnet kunnen wij moeilijk spreken; het is veeleer een fuik, waarin men evengoed als de slimste paling het spoor bijster raakt, en dikwijls slecht van de reis komt. Men moet vooral niet denken dat al die om buigingen gemaakt zijn om nauwe of drukke straten te vermijden. Op het gezochte middaguur, als de straten wemelen van menschen, ziet men naast den wagenmenner, den conducteur, als wü'on Hector op zijn zegekar, niet alleen door de woelige Wagenstraat, maar zelfs door de eivolle Jodenbuurt, in teugellooze vaart voortjagen. Dit is niet zoo zeer eene uiting van gezonde levens kracht, als wel eene koortsachtige opwinding, want onze tram is kwakkelend. Wie zou ook ge zond kunnen blijven bij zulk een régime"? Naar omstandigheden is echter de toestand van onzen patiënt, tot 's avonds tien uur, redelijk wel. Tegen tienen wordt de zieke hangerig en luidt het voor schrift: om het half uur een lepel. Enkele oude thcotantes, die naar huis gaan, kunnen nog zoo wat van zijn gezelschap profiteeren. Na elven is er bijna geen hoop meer om een tram te treffen. En na middernacht juist als het geheele uit gaande Haagdom letterlijk naar trammen smacht en snakt is het voor goed afgeloopen. Hot is hier de oude geschiedenis van het mooie, dure speelgoed, dat alleen schijnt gemaakt te worden om half gebruikt in een hoek te blijven liggen. Zoo pruttelden velen, die van den muziekavond in de nieuwe zaal van Pulchri, te voet huiswaarts keerden. De tramdirectie kan dan ook een voorbeeld nemen aan het bestuur van ons schildersgenootschap Pulchri Studio", dat geen poging verzuimt om van zijn nieuw lokaal alle mogelijke voordeel en partij te trekken Zoo werd de muziekavond hoofdzakelijk ingericht om het publiek te laten zien dat do nieuwe hallo, waarin slechts ns in do weok sociëteit gehouden wordt, ook zeer ge schikt is om partijen en muziek-uitvoeringen te geven. Joseph Hollman met zijn violoncel en Jozef Cramer met zijne viool twee Jozefs ver schenen dien avond vrijwillig, zonder eenige quaestie van zilverlingen, te midden van hunne broeders in de kunst. De langwerpige zaal waarschijnlijk eene ge dempte tuin was in groot ornaat, dicht be hangen met schilderijen, badende in een zee van gaslicht. Een uitgelezen gezelschap van notabelen, vooral uit de artistenwereld, met hunne dames, «.waren uitgenoodigd. Een rijke verscheidenheid van kranige koppen, vergezeld door een eleganten vrouwenstoet, gaf het doorslaand bewijs dat de invitatie niet was afgeslagen. Al wat de Resi dentie oplevert aan chic", bevalligheid, talent en vernuft, werd hier vertegenwoordigd. Hier was inderdaad feu sacré'' aan den wand, in de hoofden, ja zelfs in de trillingen der lucht, door de meesterdroomers, Hollman en Cramer met hunne instrumenten in bewoging gebracht. Niet in veelkleurige, maar in stemmig zwarte rokken, hebben deze Jozefs de ingewikkelde, heerlijke droomen van Schumann, Handel, Svendsen, Wieniawski en ook droomen die zij zelven gehad hebben gemakkelijk, duidelijk en rein verklaard. Toen, na in ademlooze stilte toegeluisterd te hebben, de hoorders in luide toejui chingen losbarstten, en alle schoven zich eerbiedig bogen, kon het bestuur van Pulchri tevreden zijn; want dat buigen van de schoven beteekende, dat de nieuwe zaal in allen deele aan haar doel be antwoordt. Moge dan ook om nu eens te toasten die zaal met der daad zijn en blijven een druk bezochte tempel, gewijd aan kunst en wetenschap; wel te onderscheiden van het Gebouw" op den Zwarten weg, dat slechts in naam dien wijdschen titel voert; waar de kunsten worden uitgeoefend door Clowns en Paillassen, en waar poney's, ossen en varkens vaa wetenschappelijke ontwikkeling getuigen. Z. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. Ik heb, in een vorig nommer van dit blad, met groote ingenomenheid gesproken van 's Heeren Van der Lindens opera Catharina en Lambert". Daar ik de leer ben toegedaan, dat die Kunst Jedermanns Sache is, heb ik, als lid van het pu bliek, van het volk, dat ineêde reputaties maakt, een krans aan den kunstenaar toegeworpen. lemant, die zich F. teekent, komt daar, met groote harts tochtelijkheid, in een weinig verzorgden stijl, tot twee maal toe, tegen op. Hij heeft geen woorden genoeg, om het werk van den Heer van der Linden te kleineeren, 't Is jammer, dat die woorden geen techniesch muzikale axiomaas inhouden, waar aan getoetst, de kompozitie van den Heer v. d. L. en mijne toejuiching in het niet zouden zinken. Om te beginnen zegt de Heer F. is het geen opera", want: het is een opéra comique" of een opéretto". De aanmerkingen zijn vorder wat haar inhoud betreft, van een aard, dat men (al wordea ze, hier en daar, met een kunstwoord ot' wat opgecierd) geen muzikale specialiteit behoeft te zijn, om ze te maken; het komt alles neer op appretiatie; tastbare fouten worden niet aangewezen. Daarna slaat de Heer F. aan het razen tegen den text, dien ik N B. zelf vrij streng had veroor deeld, ofschoon de bouw van het stuk zoo slecht niet is. liet lust mij voords geenszins den Heer F., in zijn wijdloopige en opgewonden (esthetische argumentatiën tegen Wagner enz., te volgen; maar deze betuiging moet mij van het hart, dat ik nooit met zoo veel gedruisch kwalijk doordachte, pseudowijsgeerige, begrippen in dit Weekblad" hoorde verkondigen: op dit punt waag ik het mijn gezag" tegenover dat van den Heer F. te plaatsen. In 't algemeen dunkt mij ook, dat, bij het be scheiden optreden van nieuwe menschen, in de kunstwaereld eene welwillende houding betaamt aan hen, die gerekend worden de wei-gewikte en eenigszins wetenschappelijk geformuleerde open bare meening te vertegenwoordigen. Als de hominet novi voortwerken, is er gelegenheid genoeg hun allengs te doen begrijpen wat hun nog ontbreekt. Dit geldt, in zonderheid, van werken, die niet in een volstrekt verderfelijke richting zijn geschreven. Ware zoo iets het geval, dan zou het zaak zijn de eerste misslagen zeer nadrukkelijk tegen te gaan: principiis obsta. Sommigen, die Roger la honte'' een draak noemen, zullen misschien wenschen, dat er, ten aanzien van dit stuk, met grooto strengheid te werk worde gegaan: maar ik heb mij al meer-malen veroorloofd zekere zoogenaamde draken" te ver dedigen. Zij zijn vaak kleurrijke vertegenwoor digers dor Romantiok, en het is een bedenkelijke zaak, met minachting te spreken over een kunst periode, die zich nadrukkelijk en konscquent ge openbaard heeft. Daar was bijv. ook een fijd, en zij is nog niet voorbij, dat sommigen de pen haalden door de geheele XVIlIe Eeuw, wat do plastische en architektonische kunsten betreit. De Heer L. M. Moolenaar, wiens bekwaamheden en beminnelijke inborst (gelijk die spreekt uit zijn Groningsche verhandeling Opmerker, weekblad, 15 Dec. 11. ) ik geenszins voorbijzie, meent, als alge meen erkend, te mogen aannemen, dat de bouw kunst sedert de 17de eeuw van onze jaartelling van lieverlede is achteruitgegaan", en dan schijnt hij de leerboeken van Vignola c.s. met het woord slaafsche navolging" en den rokokostijl met dat van verregaande bandeloosheid" rechtmatig gequaliliceerd te rekenen. Ik zal het waarlijk voor de konstruktieve redelijkheid van den Pompadourstijl niet opnemen: maar voor het sestuetiesch oog biedt toch de Eeuw van Louis XV een harmoniesch aspekt aan; en de fijnste Renaissance der XVIe is even-min zonder zeer zware zonden,voor de vierschaar der rationeele kunst. Wij kunnen met eenig exkluzivisme niet te voorzichtig wezen. Nu ik Roger la honte" op ons groote Tooneel gezien heb, moet ik toch zeggen, dat de Ma jesteit van den Stadsschouwburg niet al te veel lijdt onder de schilderachtige en inderdaad boeyende ontrolling dezer taiereelen". De Draak", rustig beschrcden door Louis Bouwmeester, blijft zoo lenig, onder zijn groen-gouden schubben, slaat zoo indruk wekkend met vlerken, staart en klaauwen, verheft zijn kop, met de bloedroode tong, zoo romantiesch, schiet zulke levendige stralen uit zijn oogen en pronkt zoo natuurlijk mot den karbonkel in zijn voorhoofd, dat, als Da Costa (die nooit in de ko medie geweest is) uitroept: Vuur sist het uit zijn buik", men den feilen salamander" toch applaudiseert. De ontknoping, ook in deze officieele editie, blijft het bedenkelijkst. De overzetting van den Heer van Sprinkhuysen, in den Salon" opgevoerd, is over het geheel, getrouw aan het op het Leidscheplein gespeelde handschrift, en voor zoo ver ze van de oorspronkelijke tooneelbewerking af wijkt, sluit ze zich aan bij den roman van Julei Mary. De gerechtszaal is, in den Stadsschouwburg, waarlijk indrukwekkend, en de wijze waarop de Heer Ising de partij van den Prjezident van 't Hof vervulde, maakte de iluzie haast volkomen. Voeg daarbij het aandoenlijk spel van het jonge meisjen, leerling van do Tooneelschool. dat voor Susanne Laroque (als kind) optrad on de natuurlijke, luid ruchtige belangstelling van het voorgestelde pu bliek, en men zal het zich kunnen verbeelden, dat dit tafereel waarlijk de moeite der bijwoning ruimschoots verdient. De fransche roman- en tooneelschrijvers hebben meer-malen blijk gege ven, op te merken, dat de formaliteiten der rechtspleging en van al wat met de kancelarij in verband staat, prikkels tot belang stelling zijn. In het leven werpt men al zoo gaarne blikken in de rechtszaal, waar krimineele zakeE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl